• No results found

Onderzoek naar de kwaliteit van de risicoparagraaf

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de kwaliteit van de risicoparagraaf"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de kwaliteit van

de risicoparagraaf

Onderzoek naar de kwaliteit van de risicoparagraaf van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in de jaarverslagen van 2006 en 2010 en de

invloed van de samenstelling van het vermogen hierop

Masterscriptie Accountancy

Jasper Wentink (1693832)

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie & Bedrijfskunde Oktober 2012

Trefwoorden:

Kwaliteit risicoparagraaf, Agency Theory, wet- en regelgeving, financieringsstructuur en concentratie aandelenkapitaal, jaarverslagen 2006 & 2010, AMX- en AEX- index

(2)

Onderzoek naar de kwaliteit van de

risicoparagraaf

Onderzoek naar de kwaliteit van de risicoparagraaf

van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in de jaarverslagen van 2006 en 2010 en de invloed van de samenstelling van het vermogen hierop

Masterscriptie Accountancy Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Afstudeerbegeleider RuG: M. Willemsen 2e beoordelaar RuG: W.G. De Munnik

Begeleider PwC: M. Smorenburg Jasper Wentink Studentnummer: 1693832 E-mail: j.wentink@student.rug.nl Oktober 2012 Groningen

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het auteursrecht van het rapport berust bij de Rijksuniversiteit Groningen.

(3)

3

Samenvatting

Aan de hand van de Agency Theory worden er redenen voor verslaggeving uiteengezet. De principalen (aandeelhouders) verlangen informatie over de onderneming van de agents (managers). Deze verslaggeving wordt gedeeltelijk afgedwongen door middel van verschillende wet- en regelgeving. Het onderzoek richt zich op de verslaggeving over risico’s. De kwaliteit van de risicoparagraaf is de afhankelijke variabele in het onderzoek. De kwaliteit van de risicoparagraaf wordt bepaald aan de hand van een kwaliteitsmodel. Dit model wordt opgesteld aan de hand van de (veranderde) wet- en regelgeving en de aanbevelingen voor ‘wensen van de gebruikers’ met betrekking tot de risicoparagraaf. Dit wordt uitgevoerd onder de ondernemingen genoteerd aan de AEX- en de AMX-index. Hiervoor worden in totaal 52 jaarverslagen uit de jaren 2006 en 2010 beoordeeld op kwaliteit.

Naast het meten van de kwaliteit van de risicoparagraaf, wordt de relatie met de ‘samenstelling van het (eigen) vermogen’ onderzocht. Deze bestaat uit de twee componenten; financieringsstructuur (EV-ratio) en concentratie van het aandelenkapitaal. Dit zijn kenmerken (verhouding/verdeling) van de groep eigen vermogen verschaffers. De volgende controlevariabelen worden meegenomen; grootte van de onderneming, grootte van de risicoparagraaf, beursnotering VS, big4 auditor, taal van het jaarverslag en index.

De onderzoeksvraag luidt: Wat is de ontwikkeling van de kwaliteit van de risicoparagraaf in de jaarverslagen van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven? Is er een verband tussen de kwaliteit van de risicoparagraaf en de samenstelling van het vermogen?

Er is een ontwikkeling gevonden in de kwaliteit van de risicoparagraaf. De kwaliteit van de risicoparagraaf in 2010 is significant hoger dan in 2006. Dit komt overeen met de verwachte toename in Hypothese 1.

Er is geen significant verband gevonden tussen de samenstelling van het vermogen en de kwaliteit van de risicoparagraaf. De verwachting is dat de EV-ratio (Hypothese 2) een negatief verband- en de concentratie van het aandelenkapitaal (Hypothese 3) een positief verband heeft met de kwaliteit van de risicoparagraaf. Voor beide componenten wordt er echter geen significante relatie gevonden met de kwaliteit van de risicoparagraaf.

Er wordt daarnaast geen significant verschil in kwaliteit van de risicoparagraaf ontdekt tussen de AEX- en de AMX ondernemingen, dit in tegenstelling tot verwachting in Hypothese 4.

(4)

4

Inhoudsopgave

Samenvatting……….. blz. 3 Inhoudsopgave……… blz. 4 Voorwoord……….. blz. 6 Hoofdstuk 1: Inleiding……….………. 1.1 Aanleiding blz. 7 1.2 Doelstelling blz. 8

1.3 Koppeling Agency Theory en ‘samenstelling van het vermogen’ blz. 8

1.4 Relevantie blz. 10

1.5 Onderzoeksvraag & deelvragen blz. 11

1.6 Structuur rapport blz. 11

Hoofdstuk 2: Theoretische Inkadering………

2.1 Agency Theory blz. 12

2.2 (Kwaliteit) Risicoverslaggeving blz. 14

2.2.1 Wet- en regelgeving blz. 17

2.2.2 Aanbevelingen ‘wensen gebruikers’ van de risicoparagraaf’ blz. 20 2.3 Kwaliteitsmodel risicoparagraaf en Hypothese 1 blz. 24 2.4 Theoretische inkadering: Variabelen en Hypotheses 2 en 3 blz. 25

2.4.1 Financieringsstructuur (EV-ratio) blz. 25

2.4.2 Concentratie aandelenkapitaal blz. 27

2.4.3 Controlevariabelen blz. 30

2.5 Beantwoording deelvragen (1 t/m 4) blz. 32

2.6 Verschillen tussen AEX- en AMX-index en Hypothese 4 blz. 33

2.7 Wetenschappelijke relevantie blz. 35

Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp……….

3.1 Data, afbakening populatie en definiëring ‘risicoparagraaf’ blz. 37

3.2 Variabelen en Meetbaarheid blz. 39

3.2.1 Afhankelijke variabele blz. 39

3.2.2 Onafhankelijke variabelen blz. 41

3.2.3 Controlevariabelen blz. 41

3.3 Hypotheses en Conceptueel model blz. 42

(5)

5 Hoofdstuk 4: Resultaten & Analyse………...

4.1 Beschrijvende statistiek blz. 45

4.1.1 Afhankelijke variabele blz. 45

4.1.1.1 Totaalscore kwaliteitsmodel blz. 45

4.1.1.2 Uitsplitsing per score onderdeel kwaliteitsmodel blz. 46

4.1.2 Onafhankelijke variabelen blz. 48

4.1.3 Controlevariabelen blz. 49

4.2 Uitkomst hypotheses en analyse blz. 50

4.3 Beantwoording deelvragen (5 t/m 7) blz. 55 Hoofdstuk 5: Conclusie………. 5.1 Beantwoording onderzoeksvraag blz. 56 5.2 Discussie blz. 57 5.3 Reflectie blz. 61 Referenties……… blz. 66 Bijlage: blz. 71 1 - Samenstelling indices

2 - Onderzoek steekproef 2006 en 2010 AEX & AMX 3 - SPSS

4 - Scores per onderdeel kwaliteitsmodel

(6)

6

Voorwoord

In februari 2012 ben ik begonnen met de afronding van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. De planning van mijn onderzoek is door verschillende bezigheden en omstandigheden een aantal keer gewijzigd in de afgelopen maanden. Daarom ben ik erg blij, opgelucht en trots dat ik de masterscriptie nu dan toch heb weten af te ronden.

De start van mijn onderzoek verliep voortvarend. Op het eerst mogelijke moment leverde ik mijn startnotitie in. Deze werd goedgekeurd en ik kon verder. Vanaf een bepaald moment kwam ik echter vast te zitten. Dit had een aantal oorzaken, maar dit kwam vooral door mijn eigen drukte buiten de scriptie om. Halverwege april heb ik besloten om mijn onderzoek voor een aantal weken stil te leggen. In juni heb ik, na onder andere een drukke bestuursperiode, uiteindelijk de scriptie weer opgepakt. Vervolgens heb ik in de gehele zomer mijn onderzoek uitgevoerd en uitgeschreven, resulterend in het voor u liggende rapport.

Ik wil PwC bedanken voor de vrijheid, de werkplekken, de ondersteuning en de andere faciliteiten die zij mogelijk hebben gemaakt. Van PwC heb ik de kans gekregen om zelf mijn tijd in te delen voor de scriptie, naast mijn bestuursfunctie bij Pro Memorie. Zo kon ik zowel op kantoor in Utrecht als in Groningen terecht. Dit scheelde mij erg veel reistijd. Tevens wil ik graag Marijke Smorenburg, als begeleider vanuit PwC, bedanken voor haar ondersteuning en goede feedback.

Daarnaast wil ik mijn begeleider vanuit de universiteit, Mathieu Willemsen, bedanken. Hij heeft mij kritisch door het onderzoek geloodst en in juni hebben wij samen een planning gemaakt waarin ik mijn scriptie uiteindelijk heb afgerond. Ik wil daarnaast mijn tweede beoordelaar, Wilmar de Munnik, bedanken. Uiteraard wil ik graag mijn vrienden, familie, huisgenoten, bestuursgenoten, Pro Memorie vrienden en medescriptanten bij PwC bedanken voor hun ondersteuning tijdens de afgelopen maanden en daarnaast de prettige afleiding op bepaalde momenten. In het bijzonder wil ik mijn ouders en broertje bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens de soms lastige, maar bovenal prachtige momenten die ik tijdens mijn studententijd in Groningen heb meegemaakt!

(7)

7

Hoofdstuk 1: Inleiding

In deze inleiding komen de aanleiding en de doelstelling van het onderzoek aan bod. Daarnaast wordt er een koppeling gemaakt tussen dit onderzoek en de Agency Theory. Vervolgens wordt de relevantie besproken. Hierna worden de onderzoeksvraag en de deelvragen van het onderzoek geformuleerd.

1.1 Aanleiding

De hoeveelheid en kwaliteit van verslaggeving van ondernemingen is in het afgelopen decennium erg veranderd. Er zijn meer eisen, regels en richtlijnen op het gebied van de verslaggeving gekomen. Denk aan de Corporate Governance codes, zoals de Sarbanes-Oxley Act (2002) in de Verenigde Staten en de Code Tabaksblat (2003) die in Nederland geldt. Het NIVRA (2010), tegenwoordig NBA, somt de volgende richtlijnen en aanbevelingen op: ‘Er zijn de laatste jaren redelijk veel richtlijnen en aanbevelingen verschenen op het gebied van verslaglegging over risico’s. De Nederlandse code corporate governance, hierna de Code, geldt daarbij als een belangrijk uitgangspunt. Verder kunnen in dit kader onder andere worden genoemd: de aanbevelingen van de Monitoring Commissie Corporate Governance (Frijns), IFRS 7, COSO, SOX (VS), de speerpuntenbrieven van Eumedion en de Turnbull Guidance (UK).’ Daarnaast zijn ondernemingen zich bewuster van de voor- en nadelen van het verspreiden van informatie aan belanghebbenden (stakeholders).

De veranderingen in de verslaggeving, in de eerste helft van vorig decennium (2000-2005), hadden grotendeels te maken met fouten die in het verleden zijn gemaakt bij ondernemingen. Denk aan bekende voorbeelden als Ahold of Enron. Bij deze en andere ondernemingen is fraude gepleegd en in die tijd heeft men niet voorzien dat deze fraudegevallen voor veel problemen konden zorgen. Dit kwam doordat er weinig informatie naar buiten werd gebracht door de ondernemingen en daardoor wisten belanghebbenden weinig van de prestaties en ontwikkelingen in de onderneming. Ondernemingen waren lastig te monitoren.

In latere jaren, de tweede helft van vorig decennium (2006-2010), hebben er eveneens veel gebeurtenissen op financieel- en economisch gebied plaatsgevonden. De belangrijkste is: de Crisis. Deze is in 2007 uitgebroken en hier ondervinden we hedendaags nog steeds de gevolgen van. Het recent uitgebrachte rapport: Bijdrage van accountants aan de relevante verslaggeving tijdens de crisis van de NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, 2012), geeft aan dat er in onzekere tijden veel zaken met betrekking tot

(8)

8

verslaggeving voor de accountant van belang zijn. Het rapport richt zich onder andere op het belang van de risico’s die ondernemingen lopen in de huidige, onzekere crisisjaren. De risico’s moeten worden geïdentificeerd, zodat er adequaat op gereageerd kan worden door de managers. De accountant kan de onderneming helpen bij het opzetten van een adequaat en effectief risicobeheersings- en controlesysteem. Daarnaast is het voor stakeholders belangrijk dat de onderneming de risico’s, die het loopt, publiceert in een paragraaf in het jaarverslag; de risicoparagraaf. ‘De risicoparagraaf zal meer in de schijnwerpers komen te staan.’ 1 Dit onderzoek richt zich op de ontwikkeling van de kwaliteit van de risicoparagraaf.

1.2 Doelstelling

De risicoparagraaf is in de afgelopen jaren verbeterd, uitgebreid en veranderd volgens verschillende wetenschappelijke onderzoeken: ‘De informatie in de jaarverslagen over risico’s is sinds 2004 in zowel omvang als kwaliteit toegenomen’ (Mertens en Blij, 2008). In dit onderzoek wordt de ontwikkeling in de kwaliteit van de risicoparagraaf onderzocht door een eigen kwaliteitsmodel samen te stellen. Dit model wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 2.

De doelstelling van het onderzoek is het meten van de kwaliteit van de risicoparagraaf aan de hand van het opgestelde kwaliteitsmodel. Het onderzoek richt zich op de jaren 2006 en 2010 (oftewel het begin- en eindjaar van de tweede helft van vorig decennium) onder Nederlandse beursgenoteerde bedrijven van de AMX- en de AEX-index en daarnaast ook tussen deze indices. Daarnaast wordt onderzocht of er een verband is tussen de samenstelling van het vermogen en de kwaliteit van de risicoparagraaf. Het begrip ‘samenstelling van het vermogen’ wordt in de volgende paragraaf uitgewerkt.

1.3 Koppeling Agency Theory en ‘samenstelling van het vermogen’

De Agency Theory (Jensen en Meckling, 1976) gaat onder andere in op de vraag; waarom doen ondernemingen aan verslaggeving? Verplichte verslaggeving is informatie, die een onderneming, volgens de regelgeving moet rapporteren. Daarnaast zijn ondernemingen vrij om informatie aan de stakeholders te verstrekken, vrijwillige verslaggeving genoemd.

De koppeling tussen de Agency Theory en dit onderzoek wordt op de volgende pagina uitgelegd. De theorie zelf, wordt in Hoofdstuk 2: Theoretische Inkadering verder uitgewerkt.

(9)

9

De Agency Theory wordt de Agent-Principaal theorie genoemd. De ‘agents’ zijn de managers die het beleid bepalen en uitvoeren binnen een onderneming en de stakeholders bestaan onder andere uit de groep ‘principalen’, oftewel de eigenaren van de onderneming. Volgens de Agency Theory is een informatieasymmetrie tussen de agents en de principalen en hebben deze verschillende belangen. Agents bepalen wat er wel en niet wordt gepubliceerd aan de stakeholders, binnen de restricties van de wet- en regelgeving. Aan de andere kant willen de stakeholders zoveel mogelijk en volledig geïnformeerd worden over de ontwikkelingen binnen hun onderneming.

De financieringsstructuur en de concentratie van het aandelenkapitaal zijn variabelen die de verhouding van- en de samenstelling binnen de groep ‘principalen’ aangeven.

- De financieringsstructuur geeft de verhouding eigen vermogen binnen het totale vermogen van de onderneming weer. Anders verwoord: hoe groot is het vermogen van de eigenaren ten opzichte van het gehele vermogen en tevens ten opzichte van externe financiering (banken). - De concentratie van de aandeelhouders geeft de verdeling weer binnen de groep eigen vermogensverschaffers, de investeerders van de onderneming. Hoe staan aandeelhouders in verhouding ten opzichte van elkaar en in welke mate is het kapitaal geconcentreerd.

Figuur 1.1: Schematische weergave Samenstelling v/h vermogen.

De variabelen worden samengevoegd onder de naam samenstelling van het vermogen, zie figuur 1.1. Deze bestaat uit de verhouding van- en de verdeling binnen de aandeelhoudersgroep van de onderneming. Er wordt gekeken of de samenstelling van het vermogen invloed heeft op de kwaliteit van de risicoparagraaf.

(10)

10

1.4 Relevantie

In deze paragraaf wordt de relevantie van dit onderzoek beargumenteerd. In Hoofdstuk 2: Theoretische Inkadering, wordt dieper ingegaan op de wetenschappelijke relevantie (paragraaf 2.7) door verschillen met- en de toegevoegde waarde ten opzichte van eerdere wetenschappelijke onderzoeken naar de risicoparagraaf te benoemen.

1) Tijdens de Bachelorscriptie (zoals opgenomen in het studieprogramma van de bacheloropleiding Accountancy & Controlling) is onderzoek gedaan naar de informatie over risicomanagement & internal control in het jaarverslag. In de opzet van het vak konden er een beperkt aantal variabelen worden onderzocht en was de data beschikbaar. In dit onderzoek worden de populatie, de variabelen en daaropvolgend de hypotheses zelf bepaald. Tevens wordt er dieper op de ontwikkeling van de kwaliteit in plaats van de kwantiteit van de risicoparagraaf ingegaan.

2) Internal Control en Risicomanagement is een belangrijk onderdeel binnen de studie Accountancy & Controlling. De risicoparagraaf is een afgeleide hiervan en is een onderdeel van het jaarverslag. Onderzoek naar de risicoparagraaf is al jaren een populair onderwerp in de wetenschappelijke literatuur en nog altijd actueel. Op verschillende manieren is er onderzoek gedaan naar de risicoparagraaf, dit is aan het verschuiven van onderzoek naar ‘de omvang van de risicoparagraaf’ naar onderzoek naar ‘de kwaliteit van de risicoparagraaf’. 3) Er wordt onderzoek gedaan in een andere setting dan in eerder onderzoek naar de risicoparagraaf. Het onderzoek heeft daardoor wetenschappelijke relevantie. Er wordt onderzoek gedaan in een ander land dan een aantal eerdere onderzoeken. De jaren waarin het onderzoek naar de risicoparagraaf wordt gedaan zijn verschillend en het betreft een langere (tussen)periode. De jaren 2006 en 2010 worden onderzocht. Daarnaast worden er aan de hand van de Agency Theory andere variabelen en vernieuwende verbanden onderzocht, zoals de veronderstelde relatie met de samenstelling van het vermogen. De methoden van het onderzoek zijn anders dan eerdere onderzoeken. Er wordt een kwaliteitsmodel ontwikkeld uit eerdere onderzoeken. Dit is een vernieuwende manier om de kwaliteit van de risicoparagraaf te meten.

(11)

11

1.5 Onderzoeksvraag & deelvragen

Uit de bovenstaande doelstelling kan de volgende onderzoeksvraag worden afgeleid:

Wat is de ontwikkeling van de kwaliteit van de risicoparagraaf in de jaarverslagen van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven? Is er een verband tussen de kwaliteit van de risicoparagraaf en de samenstelling van het vermogen? Uit deze onderzoeksvraag zijn een aantal deelvragen geformuleerd.

De deelvragen zijn als volgt opgesteld:

1) Waarom doen ondernemingen aan risicoverslaggeving volgens de Agency Theory? 2) Welke regelgeving geldt omtrent risicoverslaggeving en wat zijn de belangrijkste

veranderingen tussen 2006 en 2010?

3) Wat voor eerder onderzoek is gedaan naar de risicoparagraaf (zowel kwantitatief als kwalitatief)?

4) Hoe wordt de kwaliteit van de risicoparagraaf (in dit onderzoek) gemeten?

5) Is er een ontwikkeling in de kwaliteit van de risicoparagraaf te zien tussen de jaarverslagen van 2006 en 2010?

6) Wat voor invloed heeft de financieringsstructuur op de kwaliteit van de risicoparagraaf?

7) Wat voor invloed heeft de concentratie van het aandelenkapitaal op de kwaliteit van de risicoparagraaf?

Deelvragen 1 t/m 4 worden behandeld in Hoofdstuk 2: Theoretische Inkadering. De deelvragen 5 t/m 7 komen in Hoofdstuk 4: Analyse & Resultaten aan de orde.

1.6 Structuur rapport

Na deze inleiding wordt in de Theoretische Inkadering (Hoofdstuk 2) een literatuurbespreking uiteengezet over de Agency Theory, de risicoverslaggeving, de andere variabelen en de relevantie van dit onderzoek. In Onderzoeksontwerp (Hoofdstuk 3) worden de methodes en het statistische gedeelte van het onderzoek uiteengezet. De uitkomsten van het statische onderzoek worden besproken en geanalyseerd in Resultaten & Analyse (Hoofdstuk 4). In de Conclusie (Hoofdstuk 5) wordt de onderzoeksvraag beantwoord. Er volgt een discussie over de beperkingen en aanbevelingen en er wordt een reflectie gegeven over het proces en de inhoud van het onderzoek. De Referenties geven de gebruikte referenties in het onderzoek. De Bijlagen zijn het laatste onderdeel van het rapport.

(12)

12

Hoofdstuk 2: Theoretische Inkadering

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek theoretisch ingekaderd. De Agency Theory en definities op het gebied van risicoverslaggeving worden uitgewerkt. Vervolgens worden de wet- en regelgeving en aanbevelingen ‘wensen van gebruikers van de risicoparagraaf’ in het kwaliteitsmodel verwerkt. Daarnaast worden alle variabelen ingekaderd en worden de hypotheses gevormd. Tevens worden de eerste vier deelvragen beantwoord. Als laatste wordt de relevantie van het onderzoek aangetoond door middel van literatuur.

2.1 Agency Theory

Het onderzoek is gekoppeld aan de Agency Theory, zoals ingeleid in Hoofdstuk 1. De eigenaren van een onderneming stellen managers aan om hun onderneming te laten ‘runnen’. De Agency theorie gaat in op de asymmetrie in de behoeften en informatie tussen enerzijds de agents (managers) en anderzijds de principalen (eigenaren) van een onderneming. Dit worden agency- en informatie problemen genoemd. Zowel de Stakeholder- als de Stewardship Theory gaan in op het agency probleem dat speelt binnen ondernemingen en de verschillende partijen (Ghosh en Harjoto 2011). De Stakeholder Theory beweert dat; de aangestelde managers moeten zorgen voor een optimaal resultaat voor alle belanghebbenden, waaronder de aandeelhouders (Freeman, 1984; Donaldson en Preston, 1995). De Stewardship Theory (Davis, 1997) heeft een positieve invalshoek, namelijk; deze theorie zegt dat managers volledig in het belang van de aandeelhouders handelen en niet in hun eigen belang. Dit onderzoek richt zich op de aandeelhouders en niet op vreemd vermogensverschaffers binnen de groep stakeholders.

De verschillen tussen de agents en principalen ontstaan door enerzijds het verschil in de mate waarin een persoon risico wil lopen en anderzijds een verschil van inzicht over de doelstellingen die beide partijen nastreven. Hierdoor ontstaan Moral Hazard problemen (Williamson, 1967). De eigenaren willen de verschillen in de belangen op een lijn brengen. Door middel van invloed via de Algemene vergadering van Aandeelhouders proberen de eigenaren van de onderneming de managers te sturen in hun beleidsvoering en in het maken van bepaalde beslissingen, zodat deze zoveel mogelijk op een lijn komt te liggen met het te voeren beleid dat de eigenaren voor ogen hebben. Een Raad van Commissarissen (RvC) is tevens een mogelijke oplossing voor het agency probleem. Zij worden aangesteld door de

(13)

13

Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) om de managers te monitoren en aan te sturen waar nodig (Healy en Palepu, 2001). Door middel van contracten, bonussen bij een bepaald winstniveau of beloningen in aandelen proberen de eigenaren de managers te sturen in hun gedrag. Hiermee is het voor de manager van belang om respectievelijk een zo hoog mogelijke winst of hoge aandeelprijs te realiseren. Dit brengt echter risico op manipulatie met zich mee. Bijvoorbeeld door earnings management, waarbij bepaalde winsten rooskleuriger worden gepresenteerd of worden geëgaliseerd, in eigen belang van de manager. Oplossingen voor het agency probleem brengen uiteraard kosten met zich mee en worden daarom ook wel agency kosten genoemd. Dit zijn kosten die gepaard gaan bij het belonen en het monitoren van de agents (Jensen & Meckling, 1976).

Naast verschillende behoeften speelt ook ‘informatieasymmetrie’ een belangrijke rol. De managers hebben meer informatie over de gang van zaken binnen de onderneming. De eigenaren en investeerders zijn afhankelijk van informatie. De managers kunnen de informatieasymmetrie gedeeltelijk oplossen door aan externe verslaggeving te doen. De aandeelhouders (investeerders), banken en analisten zijn de belangrijkste gebruikers van jaarverslag (Vergoossen, 1993) en moeten geïnformeerd worden door de managers. Fernandez-Rodriguez et al. (2004) toonden aan dat er vanuit de markt positief wordt gereageerd op de aandeelprijs als ondernemingen publiceren dat zij voldoen aan de geldende Corporate Governance Code. In de aandelenprijs zijn onder andere toekomstverwachtingen van de markt meegenomen. Dit is zowel voor de agents als de principalen van belang. Toekomstgerichte informatie wordt steeds belangrijker (Beattie, 2004) en wordt daarom meegenomen in het onderzoek naar de kwaliteit van de risicoparagraaf.

Verslaggeving wordt gedeeltelijk afgedwongen door wet- en regelgeving (paragraaf 2.2.1). De managers zijn wettelijk verplicht bepaalde informatie te rapporteren. Daarnaast is er ook de mogelijkheid tot vrijwillige informatieverstrekking, waarmee de aandeelhouders kunnen worden geïnformeerd over bepaalde zaken. De hoeveelheid verslaggeving hangt onder andere af van de kostenbatenanalyse (Botosan, 1997) en de hoeveelheid agency conflicten (Chow, 1982). Deumes en Knechel (2008) definiëren Nederland als een ‘low-regulation’ land, met relatief veel agency problemen en waarin managers geneigd zijn om relatief veel (vrijwillig) te rapporteren (over risicoverslaggeving).

(14)

14

Het publiceren van informatie over risico’s zorgt voor een verlaging van de kosten van het aantrekken van kapitaal (Abraham en Cox, 2007). Aangezien vreemd vermogensverschaffers een beter beeld hebben van de onderneming. Een belangrijke vraag, die speelt bij het monitoren van de agents en de mate waarin aan verslaggeving wordt gedaan, is: wegen de kosten van de verslaggeving op tegen de besparing van de agency kosten? Verlaging van kosten betekent een voordeel voor de aandeelhouders, aangezien een hogere winst kan leiden tot hogere dividenduitkeringen. Managers kunnen tevens misbruik maken van verslaggeving door bewust positieve informatie wel en negatieve informatie niet te publiceren (Dobler, 2008). Managers kunnen enerzijds bewust onjuiste informatie publiceren. Denk hierbij aan het eerder uitgelegde earnings management. Anderzijds kan het publiceren van negatieve informatie leiden tot verslechtering van de concurrentiepositie en hogere kosten of eisen met betrekking tot (externe) financiering.

Het onderzoek is gericht op beursgenoteerde ondernemingen. In kleinere ondernemingen spelen agency problemen zich voornamelijk af op een lager niveau. Daar zijn de eigenaren tegelijkertijd vaak de directeur, het directeur-grootaandeelhouderprincipe. De problemen spelen hier tussen de directeur en lagere managers. In kleinere ondernemingen spelen vooral de rapportage naar hogere of lagere afdelingen/personen een belangrijke rol in plaats van de verslaggeving naar de stakeholders (waaronder de aandeelhouders).

Aan de hand van de Agency Theory zijn de belangrijkste redenen voor verslaggeving (over risico’s) besproken. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar verschillende definities rondom risicoverslaggeving. Vervolgens komen de wet- en regelgeving en aanbevelingen ‘wensen van de gebruikers’ op het gebied van risicoverslaggeving aan bod.

2.2 (Kwaliteit) Risicoverslaggeving

Een onderneming publiceert informatie aan de stakeholder over een bepaalde periode. Deze informatie gaat onder andere over de risico’s die de onderneming loopt. In de risicoparagraaf vindt men informatie omtrent de risico’s en risicomanagement & internal control (in het vervolg van het onderzoek risicoverslaggeving genoemd). Voor de volledigheid is het belangrijk om onder andere de begrippen risico, risicomanagement & internal control en risicoverslaggeving te definiëren.

(15)

15

De definitie van een risico wordt beschreven; de kans op het optreden van een gebeurtenis (event) of omstandigheid met een bepaalde impact, die kan leiden tot het niet halen van de doelstelling. De kans en de impact zijn van groot belang bij het bepalen van de aanpak van de verschillende risico’s. (COSO, 2004) ‘Risicomanagement en Internal control is het proces dat bewerkstelligd wordt door het bestuur, het management en ander personeel van de onderneming. Het wordt toegepast bij het formuleren van de strategie en binnen de gehele onderneming ontworpen om potentiële gebeurtenissen, die mogelijk invloed hebben op de onderneming, te identificeren en de risico’s te beheren, zodat deze binnen de risicoacceptatiegraad (risk appetite) vallen, om redelijke zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van ondernemingsdoelstellingen’ (COSO, 2004). Een risicomanagementsysteem bestaat uit verschillende, te doorlopen stappen om tot een integraal risicomanagementproces te komen. Het COSO ERM model is een intern risicobeheersings- en controlesysteem binnen de onderneming. Dit model is een combinatie van drie vlakken (Figuur 2.1):

-Vier ondernemingsdoelstellingen (bovenvlak):

-Het bereiken van strategische doelstellingen (strategie)

-Effectiviteit en efficiëntie van bedrijfsprocessen (operationeel)

-Betrouwbaarheid van de financiële informatieverzorging (verslaggeving) -Naleving van relevante wet- en regelgeving (wet- en regelgeving),

-Componenten van ondernemingsrisicomanagement (voorvlak): De interne omgeving bepalen en de mate van risico appetite vaststellen (1), vervolgens doelstellingen bepalen (2), bepaalde gebeurtenissen vernemen (3), deze beoordelen op kans en impact (4), beheersingsmaatregelen per risico bepalen (5), deze maatregelen controleren door controle activiteiten (6), deze maatregelen en activiteiten communiceren (7) integraal door de onderneming heen en dit gehele proces constant monitoren (8).

-Verschillende organisatieniveaus van de onderneming (rechtervlak).

(16)

16

Het model wordt intern, door de hele onderneming heen gebruikt. COSO ERM heeft een bredere kijk op risicomanagement dan de eerste versie van het COSO model, het COSO Internal Control – Intergrated Framework (1992). Hierin werden alle mogelijke risico’s afzonderlijk van elkaar bekeken. Bij COSO ERM hanteert men daarentegen een portfoliokijk op risico’s. COSO ERM gaat ervan uit dat verschillende risico’s en beheersingsmaatregelen indirect met elkaar verbonden zijn. Men richt zich op de belangrijkste- en niet op alle risico’s. Vervolgens komt de definitie van risicoverslaggeving aan bod. Hiermee wordt bedoeld; de rapportage met betrekking tot de risico’s en het systeem dat het management in staat stelt om de risico’s, die het behalen van de doelstelling(en) van de organisatie bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen (Emanuels en De Munnik, 2006).

In dit onderzoek wordt gekeken naar de verslaggeving over risico’s en risicomanagement (in de risicoparagraaf), oftewel onderzoek naar risicoverslaggeving. Eerdere onderzoeken naar de risicoparagraaf namen kwantiteit als belangrijke component van de kwaliteit (o.a. Ahmed en Courtis, 1999; Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox, 2007 en Hassan, 2009). Dit is de laatste jaren aan het verschuiven naar andere kwaliteitscomponenten; niet alleen onderzoeken hoeveel, maar ook wat en hoe is gepubliceerd. ‘In the analysis of the disclosure of risks, attention has to be paid not only to how much is disclosed but also to what is disclosed and how’ (Beretta & Bozzolan, 2004; 2006). De component omvang wordt in dit onderzoek enkel als controlevariabele meegenomen. De kwaliteit van de risicoparagraaf is eerder getest op leesbaarheid van de risicoparagraaf (Linsley en Lawrence, 2007), door het meten van kwaliteitsaspecten van informatie (Jonas en Blanchet, 2000) en daarnaast zijn er bepaalde indexanalyses gedaan, formules toegepast en andere methoden om de kwaliteit te meten.

Stakeholders willen weten wat het risicoprofiel van de onderneming is, maar de risicoverslaggeving per onderneming vertoont grote verschillen ‘Er is vanuit verschillende onderzoeken kritiek op de grote verschillen in de kwaliteit van de verslaggeving over risico’s en risicomanagement. Er is geen algemeen aanvaard kader voor de wijze waarop de risico’s en risicomanagement moeten worden gepresenteerd in jaarverslagen.’ (De Groot, 2010) NIVRA (2010) definieert de kwaliteit van de risicoparagraaf: ‘het voldoen aan wet en regelgeving en de mate waarin rekening is gehouden met de informatiebehoeften van belangrijke stakeholders zoals aandeelhouders, alsmede het gebruikersgemak.’

(17)

17

Wet- en regelgeving heeft invloed op de mate van verslaggeving door de managers van een onderneming (Healy en Papelu, 2001). Daarnaast heeft de informatiebehoefte van gebruikers invloed op de verslaggeving. ‘Er bestaat een verwachtingskloof tussen de ondernemingen en de gebruikers van het jaarverslag op het gebied van risicoverslaggeving, waardoor de gebruikers van de risicoparagraaf niet in staat zijn om dit adequaat te beoordelen.’ (Linsley en Shrives, 2006) Daarnaast is de risicoparagraaf moeilijk leesbaar. Dit heeft invloed op het gebruikersgemak (Linsley en Lawrence, 2007).

In dit onderzoek wordt de kwaliteit van de risicoparagraaf gemeten aan de hand van een (op te stellen) kwaliteitsmodel. Dit model meet de aanwezigheid- en de uitwerking van verschillende componenten in de risicoparagraaf. Het gaat hierbij om de componenten:

1) (naleving) van de (veranderende) wet- en regelgeving

2) informatiebehoeften en gebruikersgemak => wensen van de gebruikers

Het model wordt enerzijds samengesteld uit relevante wet- en regelgeving en anderzijds uit artikelen en onderzoeken met aanbevelingen over ‘de wensen van de gebruikers’ op het gebied van de risicoparagraaf.

2.2.1 Wet- en regelgeving

De verplichte verslaggeving is vastgelegd in de wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot risicoverslaggeving wordt in deze paragraaf uiteengezet. Daarnaast worden veranderingen in de wet- en regelgeving tussen 2006 en 2010 besproken.

Transparantie Richtlijn: Beursgenoteerde ondernemingen (statutair gevestigd) in Nederland moeten aan de Transparantie Richtlijn voldoen. ‘Dit betreft een Europese Richtlijn (2004/109/EC) die is verwerkt in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en die met ingang van 1 januari 2009 in werking is getreden. Artikel 5: 25c van de Wft vereist van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen dat zij onder andere verklaren dat, voor zover hen bekend, in het jaarverslag de wezenlijke risico’s waarmee de vennootschap wordt geconfronteerd zijn beschreven. Hiermee wordt bereikt dat het bestuur verantwoordelijkheid neemt voor de volledigheid van de beschrijving van de wezenlijke risico’s in de risicoparagraaf.’ (NIVRA, 2010)

(18)

18

Nederlandse Wetgeving: In 1981 is de Stichting voor de Jaarverslaggeving opgericht. Het uitvoerende orgaan van deze stichting is de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). 2 ‘De RJ is statutair belast met het autonoom opstellen en publiceren van stellige uitspraken en aanbevelingen (de Richtlijnen), alsmede het geven van adviezen’ Daarom verwijst de RJ naar de wet, titel 9 boek 2 BW. Hierin zijn verschillende verslaggevingsregels vastgelegd. Met name art. 2:391 BW heeft betrekking op de risico’s die een onderneming loopt. In lid 1 van dit artikel staat namelijk; ‘Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd’.

IFRS: De IFRS (International Financial Reporting Standards) is de verslaggevingsstandaard voor beursgenoteerde ondernemingen in de gehele Europese Unie. Deze standaard is sinds 2005 verplicht voor Nederlandse beursondernemingen. ‘De standaard heeft als doel meer transparantie en een betere vergelijkbaarheid van gegevens te creëren tussen jaarverslagen van ondernemingen. Met betrekking tot de risicoparagraaf zijn Nederlandse beursondernemingen verplicht om informatie op te nemen over onder andere financiële risico’s.’ (NIVRA, 2010)

Corporate Governance Code en Nalevingsrapporten van de Monitoring Commissie:

De Nederlandse Corporate Governance Code, ook wel de Code Tabaksblat genoemd, is in 2003 opgesteld. Elk jaar (sinds 2005) verschijnt een Nalevingsrapport van de Monitoring Commissie over de naleving van de code in een bepaald boekjaar en verschillende aanbevelingen. 3 Op 1 januari 2009 is de geactualiseerde Code (2008) in werking getreden.

De Code Tabaktsblat bestaat uit een vijftal hoofdstukken. In deze hoofdstukken zijn principes en bepalingen opgenomen voor de beursgenoteerde ondernemingen die voldoen aan het volgende profiel: ‘De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs en op alle grote vennootschappen met statutaire zetel in Nederland (> € 500 miljoen balanswaarde).’ (Code Tabaksblat, 2008).

De beursgenoteerde ondernemingen moeten in hun jaarverslag verklaren of ze afwijken van de bepalingen en zo ja, waarom en in hoeverre zij afwijken van de bepalingen van de corporate governance code. Dit wordt ‘comply or explain’ genoemd, oftewel ‘pas toe of leg uit’.

(19)

19

De Code 2003 is vergeleken met de Code 2008. De “best practice”-bepalingen van toepassing op de risicoverslaggeving zijn: II.1.4 en II.1.5 (alleen in code 2008):

-Code 2003

II.1.4 In het jaarverslag verklaart het bestuur dat de interne risicobeheersings- en

controlesystemen adequaat en effectief zijn en geeft hij een duidelijke onderbouwing hiervan. Het bestuur rapporteert in het jaarverslag over de werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem in het boekjaar. Het bestuur geeft daarbij tevens aan welke eventuele significante wijzigingen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen zijn gepland en dat één en ander met de auditcommissie en de raad van commissarissen is besproken.

Code 2008

II.1.4 In het jaarverslag geeft het bestuur:

a) een beschrijving van de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen met betrekking tot de voornaamste risico’s zoals die zich in het boekjaar konden voordoen;

b) een beschrijving van eventuele belangrijke tekortkomingen in de interne risicobeheersings- en controlesystemen die in het boekjaar zijn geconstateerd en welke eventuele significante wijzigingen in die systemen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen van de systemen zijn gepland en dat één en ander met de auditcommissie en de raad van commissarissen is besproken. Het bestuur geeft hiervan een duidelijke onderbouwing.

II.1.5 Ten aanzien van financiële verslaggevingsrisico’s verklaart het bestuur (In Control):

a) dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen adequaat en effectief zijn en een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaggeving geen onjuistheden van materieel belang bevat;

b) dat de risicobeheersings- en controlesystemen in het verslagjaar naar behoren hebben gewerkt,

c) dat er geen indicaties zijn dat de risicobeheersings- en controlesystemen in het lopende jaar niet naar behoren zullen werken. Het bestuur geeft hiervan een duidelijke onderbouwing.

(20)

20 Veranderingen (naar aanleiding van aanbevelingen in de Nalevingsrapporten):

-In de Code van 2003 is niets genoemd over het opnemen van een beschrijving van de risico’s. In de Code van 2008 is expliciet bepaald dat het bestuur verantwoordelijk is voor de beschrijving van de strategie en het bijbehorende risico’s.

-Naast het vermelden van de verbeterpunten, dienen ook de tekortkomingen van het systeem

te worden beschreven. (II.1.4)

-In control statement; de verklaring van bestuur heeft nog slechts betrekking heeft op financiële verslaggevingsrisico’s. Overige risico’s kunnen worden beschreven. (II.1.5)

Besluit Corporate Governace (CG)

Het besluit Corporate Governance is van toepassing vanaf 1 april 2008. Het bestuur dient een verklaring te geven over de belangrijkste kenmerken van het interne controle- en risicobeheersingssysteem in verband met de financiële verslaggeving. Voor ondernemingen, die aan de Nederlandse Code moeten voldoen, heeft deze bepaling geen effect aangezien dit al besloten zit in best practices II.1.4 en II.1.5 (De Groot, 2010).

In tabel 2.2 is samenvattend weergegeven welke wet- en regelgeving van toepassing is op de onderzochte jaarverslagen van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. De ingevoerde Transparantierichtlijn (2009) en de veranderde Corporate Governance Code (2008) zijn de grootste veranderingen tussen 2006 en 2010.

Boekjaar Transparantierichtlijn BW Art. 2: 391 IFRS Corporate Governance Code (II.1.4, II.1.5)

2006 Nee Ja Ja Code 2003

2010 Ja Ja Ja Code 2008 (Incl. Besluit Corporate Governance) Tabel 2.2: Regelgeving Nederlandse beursgenoteerde bedrijven 2006 vs. 2010

De wet- en regelgeving is een component in het kwaliteitsmodel, uiteengezet in paragraaf 2.3.

2.2.2 Aanbevelingen ‘wensen gebruikers’ van de risicoparagraaf’

In deze paragraaf worden, aan de hand van verschillende onderzoeken en artikelen, aanbevelingen over de informatiebehoefte en het gebruikersgemak uiteengezet. Samen met de hiervoor behandelde wet- en regelgeving vormen deze componenten het kwaliteitsmodel. Deze wordt opgesteld in paragraaf 2.3. Er wordt met name gericht op de beleggers (waaronder de aandeelhouders) als gebruikers van het jaarverslag en de risicoparagraaf.

(21)

21

De aanbevelingen komen uit onderzoeken van Mertens en Blij (2008) en de NIVRA (2010). Het COSO ERM model (2004), een rapport van Ernst & Young (2010) en een artikel van De Groot (2010) over zijn raamwerk voor de risicoparagraaf worden meegenomen. Daarnaast zijn meegenomen; de Speerpuntenbrieven van Eumedion (2008 en 2010) en een artikel van Abma (2007), gebaseerd op onderzoek dat Eumedion (ieder jaar) uitvoert onder 75 beursgenoteerde ondernemingen van Nederland.

De aanbevelingen uit de hierboven genoemde artikelen en onderzoeken zijn geen normen waaraan gemeten kan worden, zoals dit bij de wet- en regelgeving het geval is. Als meerdere artikelen en onderzoeken dezelfde aanbevelingen geven met betrekking tot ‘wensen van gebruikers’, dan wordt verondersteld dat ondernemingen dit meenemen en dat de aanbevelingen representatief zijn om mee te nemen in dit onderzoek.

Aanbevelingen op het gebruikersgemak

De Speerpuntenbrief van Eumedion geeft aan dat beleggers ‘alle risicomanagementinformatie centraal in één risicoparagraaf’ gepresenteerd willen zien in het jaarverslag.’ ‘Vooral grote ondernemingen hebben de risicoparagraaf over aparte hoofdstukken of secties in het jaarverslag verspreid. Er wordt gepleit voor integratie van informatie over risico’s en risicobeheersingssystemen in een aparte paragraaf in het jaarverslag.’ (Mertens en Blij, 2008). De In control statement is een onmisbare schakel in de risicoparagraaf (De Groot, 2010). De aanwezigheid van de In Control statement zorgt dat gebruikers, waaronder institutionele beleggers, kunnen vertrouwen op de risicoparagraaf in het jaarverslag (Eumedion). De uitwerking van de opzet, werking en verbeterpunten vormt de basis voor het In control statement, welke terugkomt in de Code Tabaksblat (2008) onder II.1.5.

Aanbevelingen op de informatiebehoefte van gebruikers

De aanbevelingen over de informatiebehoefte zijn onder te verdelen in een drietal groepen. Uitwerking van: de risico’s, de risk appetite en het risicobeheersings- en controlesysteem.

1) Aanbevelingen bij de uitwerking van de risico’s:

‘Er moet geen lijst van alle- en alleen financiële risico’s worden gepresenteerd in het jaarverslag. Institutionele beleggers hebben behoefte aan een overzicht van de belangrijkste risico's in plaats van alle denkbare risico's’ (Eumedion, 2008; 2010). Dit komt overeen met het beschrijven van de voornaamste risico’s, zoals vermeldt in de wet- en regelgeving.

(22)

22

In deze beschrijving dient de kans op voorkomen en de impact te worden gegeven. Deze geven grootte van een risico weer. De grootte van het risico bepaalt de noodzakelijkheid om deze te beheersen (COSO, 2004). Bovenstaande komt overeen met de vragen, die De Groot (2010), beantwoord wil zien met betrekking tot de risico’s: Wat zijn de belangrijkste risico’s? Wat is de omvang? Wat is de kans dat de risico’s zich voordoen? Wat zal daarvan dan de impact zijn op het eigen vermogen en het resultaat?

Eumedion geeft aan: ‘Voor de gebruikers van het jaarverslag is het van belang om te weten wat de kans is dat de genoemde risico’s zich voordoen en wat de omvang daarvan is in termen van impact op het resultaat en het eigen vermogen.’ Daarnaast is de impact op de kaspositie voor aandeelhouders en andere gebruikers van belang, om te bepalen of de onderneming is staat is om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen (zie paragraaf 2.4.1).

De criteria van de Henri Sijthoff(2010) geven aan dat uitsplitsing van risico’s aan categorieën (uit het COSO ERM model, 2004) zorgt voor een betere risicoparagraaf (NIVRA, 2010). Volgens De Groot (2010) is het volgende in de toelichting van de Code verwerkt:

‘Een kwantificering van de beschreven risico’s kan een positief effect hebben op de informatieve waarde van de beschrijving. Het gaat daarbij niet zozeer om een uitputtende uiteenzetting van alle mogelijke risico’s, maar om een weergave van de belangrijkste risico’s waarvoor de vennootschap zich geplaatst ziet in: strategische en operationele risico’s, financiële risico’s, wet- en regelgevingsrisico’s en financiële verslaggevingsrisico’s.’

Dit komt overeen met bovenstaande aanbevelingen, samengevat: de kans en impact per risico uitwerken, van de voornaamste risico’s in plaats van alle denkbare risico’s, uitgesplitst in bijbehorende risico categorie.

2) Aanbevelingen bij de uitwerking van de risk appetite:

Het rapport Risk Appetite: The strategic balancing Act (Ernst & Young, 2010) geeft aan: ‘Het definiëren van risicomanagement, zonder te weten in welke mate u bereid bent risico’s te accepteren, is als het ontwerpen van een brug zonder te weten welke rivier deze moet overbruggen.’ 4 De Groot (2010) beveelt hetzelfde aan: ‘In de beschrijving besteedt de vennootschap tevens aandacht aan haar risicoprofiel: de houding (risk appetite) ten opzichte van de genoemde risico’s. De risk appetite valt tevens in het COSO ERM model (2004) NIVRA (2010) zegt over de risk appetite: ‘De informatie over de risicobereidheid zou volgens onderzoekers van de Erasmus Universiteit concreter moeten zijn en beter moeten aansluiten

(23)

23

op de strategie van de onderneming en de daaraan verbonden specifieke risico’s. Omdat deze elementen tezamen een belangrijke basis vormen voor een gedegen investeringsanalyse zou de risk appetite een wezenlijk onderdeel moeten vormen van de risicoparagraaf.’

De Speerpuntbrieven van Eumedion geven aan dat het voor beleggers relevant is dat de risk appetite een koppeling bevat met de voornaamste risico’s en de strategie van de onderneming. Bovenstaande komt overeen met de toelichting van de Code (2008), waarin wordt aanbevolen om in de risicoparagraaf aandacht te besteden aan de houding ten opzichte van de beschreven voornaamste risico’s.

3) Aanbevelingen bij de uitwerking van het risicobeheersings- en controlesysteem:

‘Hoe heeft de onderneming de risico’s aangegepakt en beheerst? (Abma, 2007) Dit dient te worden beschreven in de uitwerking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen. De Code Tabaksblat (toelichting) gaat er van uit dat in de risicoparagraaf wordt aangegeven

welk raamwerk het bestuur heeft gehanteerd bij de evaluatie van het

risicomanagementsysteem. Het meest gebruikte raamwerk is het COSO ERM-model (2004). Beleggers willen weten hoe de interne risicobeheersings- en controlesystemen eruit zien en wat de procedures zijn en hoe was de werking van het systeem? Waar zitten tekortkomingen? Welke aanpassingen en verbeteringen zijn in het afgelopen jaar in de systemen doorgevoerd en worden in het lopende jaar of komende jaren doorgevoerd? (Speerpuntbrieven Eumedion, De Groot) Dit komt overeen met de II.1.4 uit Code Tabaksblat (2008) (zie paragraaf 2.2.1).

De uitwerking van de paragrafen 2.2.1 en 2.2.2 heeft geleid tot een clustering in de volgende vier onderdelen, welke de basis vormen van het kwaliteitsmodel van de risicoparagraaf:

1) Één risicoparagraaf aanwezig 2) Uitwerking van risico’s 3) Uitwerking risk appetite

4) Uitwerking risicobeheersings- en controlesysteem

Onderdeel 1 is gericht op de aanbevelingen met betrekking tot ‘wensen gebruikers’. De overige onderdelen (2, 3 en 4) zijn samengesteld uit beide componenten.

In paragraaf 2.3 wordt het totale kwaliteitsmodel gestructureerd in een schema weergegeven. Hierin zijn de bovengenoemde onderdelen verwerkt en per onderdeel uitgesplitst in punten uit de wet- en regelgeving en de aanbevelingen over de ‘wensen van gebruikers’.

(24)

24

2.3 Kwaliteitsmodel risicoparagraaf en Hypothese 1

De wet- en regelgeving en de aanbevelingen voor ‘wensen van gebruikers’ op het gebied van risicoverslaggeving zijn hiervoor besproken. Deze twee componenten zijn verwerkt in het kwaliteitsmodel van de risicoparagraaf (zie paragraaf 2.2).

Het kwaliteitsmodel, met uitwerking van de vier onderdelen, is in Tabel 2.3 weergegeven.

Kwaliteitsmodel Risicoparagraaf Koppeling met:

De vier geclusterde onderdelen 1) Wet- en regelgeving (paragraaf 2.2.1)

2) Aanbevelingen ‘wensen gebruikers’ (paragraaf 2.2.2)

1-Één risicoparagraaf aanwezig

Aanwezig in jaarverslag - Eumedion, Mertens & Blij

Uitwerking: 2-Risico’s

Prioritering Code, BW2, Transparantierichtlijn Eumedion, COSO

Kwantificering / kwalificering kans Code (2008) COSO, Eumedion, De Groot Kwantificering / kwalificering impact

(op vermogen, resultaat en kaspositie)

Code (2008) COSO, Eumedion, De Groot Uitsplitsing naar risico categorieën Code (2008) COSO, NIVRA, De Groot

3-Risk appetite

Genoemd / beschreven Code Ernst & Young, De Groot, COSO

Gekoppeld aan de risico’s Code COSO, De Groot, Eumedion, NIVRA

Gekoppeld aan de strategie Code COSO, Eumedion, NIVRA

4-Risicobeheersings- en controlesysteem

Aanwezig Code COSO, Eumedion, Abma, De Groot

Evaluatieraamwerk genoemd Code COSO

Opzet / Werking / Verbeterpunten doorgevoerd en/of -toekomst (of vermeld: niet nodig)

Code (2003/2008), Monitoring Commissie

COSO, Eumedion, De Groot, In control statement (of zodanig) aanwezig Code (2003/2008), IFRS, Besluit CG Eumedion, De Groot

Tabel 2.3: Weergave onderdelen kwaliteitsmodel en de koppeling met referenties per onderdeel

De onderdelen van het kwaliteitsmodel van de risicoparagraaf zijn gekoppeld aan;

1) (Veranderde) wet- en regelgeving (tussen 2006 en 2010) op gebied van risicoverslaggeving 2) Aanbevelingen op het gebied van ‘wensen van gebruikers van de risicoparagraaf’.

Er wordt een stijging in de kwaliteit verwacht tussen de risicoparagraaf van 2006 en 2010. Hypothese 1 luidt als volgt:

Hypothese 1: de kwaliteit van de risicoparagraaf in 2010 is hoger dan de kwaliteit van de

risicoparagraaf in 2006 voor ondernemingen.

In Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp (paragraaf 3.1.2) worden de scores toegekend per onderdeel van het kwaliteitsmodel van de risicoparagraaf.

(25)

25

2.4 Theoretische inkadering: Variabelen en Hypotheses 2 en 3

De invloed van de samenstelling van het vermogen op de kwaliteit van de risicoparagraaf wordt onderzocht. Het begrip ‘samenstelling van het vermogen’ bestaat uit 2 componenten, die zijn in paragraaf 2.1 en de Inleiding uitgewerkt. De 1e component van dit begrip is financieringsstructuur. Deze wordt gemeten aan de hand van de EV-ratio. Daarnaast is de 2e component de concentratie van het aandelenkapitaal. De twee componenten worden in deze paragraaf uiteengezet in relatie met de (risico)verslaggeving en in Hoofdstuk 3 worden deze meetbaar gemaakt. De controlevariabelen worden in de laatste subparagraaf uitgewerkt.

2.4.1 Financieringsstructuur (EV-ratio)

De financieringsstructuur wordt vaak gemeten door bepaling van de leverage-ratio (Watts, 1986), dit is de verhouding tussen de schulden en het totale vermogen. In dit onderzoek wordt de financieringsstructuur gemeten door de verhouding eigen vermogen en totale vermogen, de EV-ratio (= 1 – leverage-ratio). Hiervoor is gekozen, omdat wordt gekeken vanuit de kant van de aandeelhouders (zie paragraaf 2.1). Het totale eigen vermogen uit de balans wordt meegenomen voor de bepaling van het EV-ratio. Bij het meten van de EV-ratio moeten een aantal nuances worden geplaatst (zie 5.2 Discussie).

Volgens eerdere onderzoeken (o.a. Hassan, 2009; Bronson et al., 2006; Chow, 1982) zorgt een hoog leverage-ratio voor meer (risico)verslaggeving. Een hoge leverage betekent dat een relatief groot gedeelte van het vermogen is gefinancierd met vreemd vermogen. Dit zorgt voor verschillende risico’s bij zowel de managers als de stakeholders. Een hoge leverage komt overeen met een laag EV-ratio. Bij externe financiering spelen agency problemen (verschillende belangen) tussen zowel de managers en de stakeholders, als tussen de verschillende stakeholders (aandeelhouders en vreemd vermogensverschaffers) onderling (Jensen & Meckling, 1976). Daarom willen deze groepen informatie publiceren of ontvangen over de risico’s van deze externe financiering. De verschillende redenaties in de hypothesevorming tussen de EV-ratio en de verslaggeving worden hieronder uiteengezet.

-Managers: De toename van externe financiering, zorgt voor een hoger risico (Fama, 1992). Hierdoor voelen managers zich genoodzaakt om meer informatie te publiceren in het jaarverslag, Aangezien de managers de stakeholders willen uitleggen waarom zij bepaalde risico’s nemen met betrekking tot externe financiering (Linsley en Shrives (2006).

(26)

26

De managers zijn geneigd (in eigen belang) aan meer verslaggeving te doen, om te proberen de informatieproblemen op te lossen wanneer de belangen van managers, door middel van contracten (prestatie of aandeelprijs), opeen gelijnd zijn met de aandeelhouders (Abraham en Cox, 2007; Vander Bauwhede, 2008).

Een onderneming, gefinancierd met relatief veel vreemd vermogen, heeft tevens agency problemen tussen verschillende de stakeholders (Deumes en Knechel, 2008).

-Aandeelhouders: Over het algemeen zijn aandeelhouders bereid om meer risico te lopen dan de vreemd vermogensverschaffers. Aandeelhouders kiezen voor een volatieler rendement in de vorm van dividend in vergelijking met vreemd vermogensverschaffers in de vorm van vaste rente, dit zorgt voor een hoger risico (Deumes en Knechel, 2008). De aandeelhouders willen geïnformeerd worden over de risico’s, bijvoorbeeld door verslaggeving. Er zitten voor de aandeelhouders kosten verbonden aan het monitoren en het op één lijn brengen van de belangen van de managers, om deze verslaggeving te realiseren (Healy en Papelu, 2001). Aandeelhouders lopen (meer) risico bij de (toename van) financiering met vreemd vermogen. Bij faillissement worden de aandeelhouders (steeds verder) achtergesteld ten opzichte van de (relatief groeiende) vreemd vermogensverschaffers. Daarnaast kunnen de vreemd vermogensverschaffers voorwaarden en restricties stellen, bijvoorbeeld een beperking in het uit te keren dividend (Jensen en Meckling, 1976). Daarnaast zijn aan externe financiering kosten verbonden, wat invloed heeft op het (toekomstige) resultaat en op het vermogen van de onderneming. Dit zijn belangrijke indicatoren waarop beleggers investeringsbeslissingen maken. Daarentegen zorgt de toenemende externe financiering wel voor de mogelijkheid om te investeren en hiermee mogelijk de winst te realiseren of te vergroten, wat kan resulteren in meer rendement in de vorm van dividend voor de aandeelhouders.

-Vreemd vermogensverschaffers: De (mogelijk risicovolle) investeringen om de genoemde winst te behalen, zorgen voor risico’s bij de vreemd vermogensverschaffers. Zij willen voorkomen dat hun uitgeleende geld verloren gaat en willen dit risico zoveel mogelijk afdekken. Externe financiers stellen voorwaarden aan leningen en willen geïnformeerd worden over de risico’s op de uitstaande lening (Jensen en Meckling, 1976). Voor de nakoming van de voorwaarden en verplichtingen worden bijvoorbeeld ratio’s en kasstromen gebruikt. Deze waarden worden echter regelmatig bewust vertekend weergegeven door de managers (Vander Bauwhede, 2008). Vreemd vermogensverschaffers spelen hier op in (door

(27)

27

bijvoorbeeld marge in de voorwaarden), om de risico’s te beperken en zo min mogelijk waarde te verliezen aan de onderneming (de aandeelhouders) (Chow, 1982).

In een onderneming met relatief veel vreemd vermogen, spelen relatief veel agency- en informatie problemen tussen managers en stakeholders, en tussen de stakeholders onderling. Daardoor neemt de vraag vanuit de stakeholders om informatie te ontvangen over de risico’s toe en daarnaast zijn de managers geneigd zijn om meer informatie te publiceren. Zoals hierboven met verschillende literatuur uiteengezet, komt de vraag om- en de neiging tot meer en betere informatie vanuit meerdere stakeholders en vanuit de managers van de onderneming zelf. In dit onderzoek wordt geredeneerd vanuit de vraag om informatie uit de groep aandeelhouders. Dit heeft overigens geen invloed op de hypothese.

In tabel 2.4 zijn de verschillende redenaties (plus literatuur) samengevat weergegeven.

Tabel 2.4: risico’s van managers en stakeholders bij een laag EV-ratio

Bovenstaande risico’s en belangen per groep, veroorzaakt door relatief veel vreemd vermogen, zorgen voor de volgende hypothese tussen EV-ratio en de verslaggeving:

Hypothese 2: des te minder de ondernemingen uit de AEX- en AMX-index gefinancierd zijn

met eigen vermogen (lager EV-ratio), des te hoger is de kwaliteit van de risicoparagraaf in het jaarverslag.

2.4.2 Concentratie aandelenkapitaal

De tweede onafhankelijke variabele is de concentratie van het aandelenkapitaal. Aandeelhouders die ten minste 5% van de aandelen van een onderneming bezitten, zijn aanmerkelijk belanghouders (Art. 4.6 IB uit 2001; Belastingwetten 2012). Gemeten wordt of Managers neiging tot informatie:

(literatuur)

Stakeholders; vraag om informatie: (literatuur)

Aandeelhouders Vreemd vermogensverschaffers -Uitleggen keuze voor hoger risico

(Linsley en Shrives, 2006)

-Hoger risico bereidt te nemen (Deumes en Knechel, 2008)

-Waardeverschuiving naar onderneming (aandeelhouders) (Jensen en Meckling, 1976) -Manipulatie gegevens -Uit eigen belang

(contract => prestatie of aandelenprijs) (Abraham en Cox, 2007) /

(Vander Bauwhede, 2008)

-Vraag om verslaggeving (monitoring/contracten) (Healy en Palepu, 2001)

(Vander Bauwhede, 2008) -Op inspelen om risico te beperken (Chow, 1982)

-Hoger risico: faillissement en restricties dividend (Jensen en Meckling, 1976)

(28)

28

een onderneming wel of geen aanmerkelijk belanghouders heeft. Er wordt op twee manieren geredeneerd bij de relatie tussen de concentratie van het aandelenkapitaal en de verslaggeving. Er spelen agency problemen tussen de managers en de aandeelhouders.

-Niet geconcentreerd: Bij een niet geconcentreerd aandelenkapitaal (alle aandeelhouders < 5% aandelenkapitaal) zijn meer informatieproblemen, aangezien relatief veel (kleinere) aandeelhouders een informatieasymmetrie kennen ten opzichte van de managers. Het voor een gedifferentieerde groep met relatief veel (particuliere) beleggers minder eenvoudig om de managers te monitoren (Milgrom en Roberts, 1992). Het monitoren kan deels worden bewerkstelligd door middel van de AvA. Het is echter een praktische beperking dat niet alle beleggers altijd aanwezig kunnen en willen zijn bij deze vergaderingen. Voor deze beleggers (<5%) is het relatief duur om de managers binnen de ondernemingen goed te monitoren, op onder andere de verslaggeving (Jensen en Meckling, 1976). Een niet geconcentreerd aandelenkapitaal leidt tot een mindere kwaliteit van de verslaggeving (een positief verband). Daarentegen; wanneer de belangen van managers, door middel van contracten, opeen gelijnd zijn met de aandeelhouders, zijn managers geneigd aan meer en betere verslaggeving te doen om de informatieproblemen op te lossen (Healy en Palepu, 2001). Aangezien bepaalde problemen met aandeelhouders mogelijk meer kosten met zich mee brengen dan (de kosten van) het publiceren van gewenste informatie (Chow, 1982). Met publiceren van gewenste informatie kan de manager waarborgen dat zijn eigen beloning (bij goede prestatie, bijvoorbeeld winstmaximalisatie) gewaarborgd blijft (zie paragraaf 2.1).

Bovenstaande redenatie leidt tot een negatief verband tussen de (lage) concentratie van het aandelenkapitaal en de (hogere) kwaliteit van de risicoparagraaf.

-Geconcentreerd: Aanmerkelijk belanghouders (particulier), die relatief een groter belang bezitten, kunnen en willen de onderneming actiever monitoren en controleren op de kwaliteit van de risicoverslaggeving (Milgrom en Roberts, 1992; Bronson et al., 2006). Aangezien zij een groter gedeelte van het aandelenkapitaal bezitten, beschikken zij over het algemeen over relatief meer stemrecht, wat zij mogelijk uitoefenen tijdens de AvA. Daarnaast willen zij de onderneming monitoren aangezien zij een relatief groot kapitaal in de onderneming hebben geïnvesteerd. Dit leidt tot een positief verband tussen de concentratie en de kwaliteit van verslaggeving.

(29)

29

De Nederlandse beurs (de populatie van dit onderzoek) kent relatief veel institutionele beleggers, vergeleken met andere landen (Commissie Corporate Governance, 2011). Institutionele beleggers zijn instellingen die het vermogen van bijvoorbeeld pensioenfondsen of verzekeringsmaatschappijen beheren. Deze instellingen bezitten vaak een groot gedeelte (> 5%) van het aandelenkapitaal van een onderneming. Toch voeren de individuele institutionele beleggers vaak geen druk uit op de managers van de onderneming en zijn zij minder betrokken bij de onderneming. De institutionele beleggers stellen een diverse aandelenportefeuille samen, waardoor de belegging bij een desbetreffende onderneming relatief klein is ten opzichte van de gehele aandelenportefeuille. De institutionele beleggers monitoren op deze manier niet actief de verslaggeving (Deumes en Knechel, 2008). Dit leidt tot een negatief verband tussen (hoge) concentratie en (lagere) kwaliteit van de verslaggeving. In Nederland is beleggersorganisatie Eumedion de vertegenwoordiger voor institutionele beleggers en tevens voor een aantal internationale stembureaus. Daarnaast monitort Eumedion tevens op kwaliteit van de verslaggeving als vertegenwoordiger van deze beleggers (zie Speerpuntbrieven paragraaf 2.2.2). De aanwezigheid van Eumedion, zorgt voor een redenering met een positief verband; hoge concentratie en hogere kwaliteit verslaggeving. Tabel 2.5 laat een overzicht zien van de verschillende redenaties tussen de concentratie van het aandelenkapitaal en de relatie met de kwaliteit van de risicoverslaggeving.

Concentratie aandelenkapitaal: Niet geconcentreerd Geconcentreerd (aanmerkelijk belang)

Vorm aandeelhouder Particuliere beleggers < 5% Particuliere belegger(s) > 5% Institutionele belegger(s) > 5%

Invloed op kwaliteit

risicoverslaggeving (verband)

2 redenaties:

-lagere kwaliteit (positief) -hogere kwaliteit (negatief)

hogere kwaliteit (positief) 2 redenaties:

-lagere kwaliteit (negatief) -hogere kwaliteit (positief)

Literatuur per redenatie -Milgrom en Roberts (1992); Jensen en Meckling (1976); -Healy en Papelu (2001); Chow (1982) Milgrom en Roberts (1992); Bronson et al., 2006 -Deumes en Knechel (2008) -Eumedion

Tabel 2.5: Overzicht redenaties tussen concentratie aandelenkapitaal en kwaliteit verslaggeving

Aan de hand van bovenstaande tabel wordt een positief verband verwacht tussen de concentratie van het aandelenkapitaal en de kwaliteit van de risicoverslaggeving.

De hypothese met betrekking tot de concentratie van het aandelenkapitaal luidt als volgt:

Hypothese 3: hoe hoger de concentratie van het aandelenkapitaal van de ondernemingen uit

(30)

30

2.4.3 Controlevariabelen

Controlevariabelen worden meegenomen om te controleren of deze invloed hebben op de afhankelijke variabele (kwaliteit risicoparagraaf), naast de onderzochte relatie met de onafhankelijke variabelen. De zes controlevariabelen zijn:

1) De eerste controlevariabele ‘grootte van de onderneming’ is in eerdere onderzoeken meegenomen, omdat dit een belangrijk aspect was in verband met Agency problemen (Chow, 1982) en Moral Hazard problemen (Williamson, 1967). Het is de verwachting dat grote ondernemingen meer- en aan betere risicoverslaggeving doen. De grootte van de onderneming is op verscheidene manieren te meten, namelijk middels balanstotaal, netto-omzet, aantal FTE’s (BW) of de marktwaarde van de onderneming. Beretta en Bozzolan (2004) en Linsley en Shrives (2006) hanteerden in hun onderzoek de netto-omzet om de grootte van de onderneming tot uitdrukking te brengen. Kritiek op deze methode is: de volatiliteit in de omzet kan het beeld van de feitelijke grootte van de onderneming vertroebelen. Denk hierbij aan meer/minder vraag of meer/minder aangeboden producten of een dalende/stijgende verkoopprijs in een bepaald jaar. In dit onderzoek wordt het balanstotaal bepaald om de grootte van de onderneming te meten, net als bij Ahmed en Courtis (1999). Deze waarde is, relatief gezien, minder volatiel en veranderd bijvoorbeeld bij een besluit om bepaalde ondernemingsactiviteiten af te stoten.

Aangezien een notering aan de AEX- en AMX-index louter is gebaseerd op de grootte van de aandelenomzet (Bijlage 1: Samenstelling indices), is er mogelijk sprake van een grote spreiding in de omvang van de balanstotalen. Het verschil tussen de laagste en hoogste waarde is niet goed in perspectief te plaatsen. Daarom kan de uitkomst gecorrigeerd worden om alle ondernemingen vergelijkbaar te maken. De balanstotalen worden uitgedrukt in de natuurlijke logaritme (Ln). Hierdoor worden de getallen dichterbij elkaar gebracht, waardoor de relatieve verschillen tussen de balanstotalen (deels) worden weggewerkt (Li, 2008). Dit is om heteroscedasticiteit in het onderzoek te voorkomen, want homoscedasticiteit is een voorwaarde van regressie analyse. Regressie analyse is een statistische techniek voor het analyseren van gegevens waarin (mogelijk) sprake is van een specifieke samenhang. 5

2) De tweede controlevariabele is de grootte van de risicoparagraaf. Volgens eerdere onderzoeken is dit van invloed op de verslaggeving. Veel variabelen zijn onderzocht in de relatie met omvang (kwantiteit) van de risicoverslaggeving in verschillende landen. Bijvoorbeeld in Canada (Laijli en Zéghal, 2005), Japan (Mohobbot, 2005), Verenigd

(31)

31

Koninkrijk (Linsley en Shrives, 2006 en Abraham en Cox, 2007), Verenigde Arabische Emiraten (Hassan (2009: tabel AII) en in Zwitserland (Raffournier, 1995). In al deze onderzoeken zijn verschillende manieren gebruikt om de omvang van de risicoparagraaf te meten. Denk hierbij aan het meten van het aantal zinnen, het aantal woorden, het aantal verschillende risico’s die worden genoemd in de risicoparagraaf of het aantal bladzijden van de risicoparagraaf te meten ten opzichte van het totale jaarverslag. De omvang is een variabele die de kwaliteit van de risicoparagraaf mede bepaald (Beretta en Bozzolan, 2006). 3) Net als door Abraham & Cox (2007) wordt als derde voor de Beursnotering VS gecontroleerd. In Nederland geldt de Corporate Governance Code: Code Tabaksblat en de verslaggevingsregels volgens de IFRS. In de VS gelden respectievelijk de Sarbanes Oxley Act en de US GAAP. De regelgeving in de VS is strenger, dit heeft mogelijk invloed op de kwaliteit van de risicoparagraaf en wellicht ook op de onderzochte relaties.

4) Uit onderzoeken is gebleken dat beleggers meer vertrouwen hebben in Big4 auditors. Dit is de vierde controlevariabele. Wanneer een van de Big4 kantoren de controle doet bij een onderneming, is er meer vertrouwen in de risicoverslaggeving en kan de kwaliteit van de risicoparagraaf hoger zijn (Beasley et al. 2005). Zoals bekend is vallen onder de Big4; Deloitte, Ernst & Young, KPMG en PwC. Speelt de rol van een Big4 auditor mee op de kwaliteit van risicoverslaggeving? Deze variabele wordt alleen meegenomen wanneer onderzochte ondernemingen geen Big4 auditor hebben.

5) Er wordt gecontroleerd voor de Taal van het jaarverslag. ‘Engels is steeds vaker de voertaal van de jaarverslagen, zo’n 46 % van de onderzochte populatie rapporteert zelfs niet meer in de Nederlandse taal. Bij de AEX is dit percentage zelfs 71%’ (NIVRA, 2010).De taal van het jaarverslag kan tevens invloed hebben op met de omvang van de risicoparagraaf. Over het algemeen zijn in de Nederlandse taal meer worden nodig om iets duidelijk te maken dan in de Engelse taal. Daarom is het goed om voor taal van het jaarverslag te corrigeren. De variabele wordt niet meegenomen als alle jaarverslag in het Engels beschikbaar zijn.

6) Als laatste wordt gecontroleerd voor de Index waar een bepaalde onderneming aan genoteerd is. De AEX ondernemingen zijn groter qua verhandelingen in aandelen. Dit betekent niet per definitie dat dit grotere ondernemingen, qua balanstotaal, dan AMX ondernemingen zijn. Dit is interessant om te vergelijken tussen beide indices. Vandaar dat de controlevariabele Index wordt meegenomen. In paragraaf 2.6 wordt dit toegelicht.

(32)

32

2.5 Beantwoording deelvragen

Deelvragen 1, 2, 3 en 4, opgesteld in de Inleiding (Hoofdstuk 1), worden beantwoord. Hieronder de deelvragen aangevuld met de antwoorden:

1) Waarom doen ondernemingen aan risicoverslaggeving volgens de Agency Theory? Volgens de Agency Theory is er een informatieasymmetrie tussen agents en principalen. Stakeholders verlangen informatie over de onderneming. De onderneming publiceert informatie enerzijds vrijwillig. Anderzijds is er ook verplichte verslaggeving over risico’s door wet- en regelgeving (zie paragraaf 2.1).

2) Welke wet- en regelgeving geldt omtrent risicoverslaggeving in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en wat zijn de belangrijkste veranderingen tussen 2006 en 2010?

De Nederlandse wetgeving waaronder de RJ en het Burgerlijk Wetboek zijn behandeld, evenals de boekhoudstandaard IFRS. Naast deze regelgeving dient de onderneming de Code Tabaksblat na te leven. In 2009 is de herziene Code Tabaksblat gepresenteerd, als opvolger van de eerste versie uit 2003. Hiernaast is ook de Transparantie Richtlijn in de Nederlandse Wetgeving geïmplementeerd (zie paragraaf 2.2.1).

3) Wat voor eerder onderzoek is gedaan naar de risicoparagraaf?

Het onderzoek naar de risicoparagraaf is verschoven van de kwantiteit van de risicoparagraaf naar de kwaliteit. Dit is op verschillende manieren gemeten. Het schuift meer op naar het uitwerken van risico’s en het benoemen van kans/impact van deze risico’s (zie paragraaf 2.2).

4) Hoe wordt de kwaliteit van de risicoparagraaf gemeten? Het kwaliteitsmodel is uitgewerkt in 4 componenten:

1- De aanwezigheid van één aparte risicoparagraaf.

2- De prioritering van de risico’s met uitsplitsing in de kans en de impact. De impact op het eigen vermogen, het resultaat en de kas-/liquiditeitspositie. Plus de uitsplitsing van de risico categorieën als onderdeel van deze specifieke risico’s.

3- Benoeming/uitwerking van de risk appetite in relatie met de risico’s en strategie. 4- De uitleg (opzet/werking/verbeterpunten/toekomst) van het interne controle- en

beheersingssysteem en de aanwezigheid van de In control statement. Zie paragraaf 2.3 en het scoremodel wordt in paragraaf 3.2.1 uiteengezet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien DA-modellen geba- seerd zijn op gepubliceerde jaarrekeningen worden deze modellen in de wetenschappelijke literatuur gebruikt om de kwaliteit van externe

Laat zien wat jullie bezig zijn te ontwikkelen, vanuit de multidisciplinaire capacite- it waarover de grote kantoren beschikken, en geef aan wat jullie van anderen nodig hebben om

Vrijwel alle Nederlandse beursfondsen hadden dergelijk informatie reeds opgenomen in hun jaarverslagen waardoor er niets nieuws onder de zon lijkt te zijn ware het niet dat een aantal

Wanneer het directe verband tussen de mate van narcisme en de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening wordt onderzocht, blijkt deze relatie niet significant te zijn

Op grond van de voorgaande theorie en na de Belgische en Nederlandse Code te hebben onderzocht, is de verwachting dat Nederlandse beursfondsen een betere kwaliteit hebben van

ondernemingsspecifieke factoren (grootte van de onderneming, prestaties van de onderneming, financieringsstructuur, aantal bestuurders en aanwezigheid van vrouwen in het bestuur) en

Bij de bepaling van het economisch kapitaal van Bank wordt het totaal genomen van de onderliggende cijfers voor het economisch kapitaal van vijf afzonderlijke typen risico’s,

9 Alysis Zorggroep Arnhem 10 Atrium Medisch Centrum Heerlen 11 Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis Nijmegen 12 Catharina-Ziekenhuis Eindhoven 13 Deventer Ziekenhuizen Deventer 14