• No results found

Anna Hers, Het beugeljong · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anna Hers, Het beugeljong · dbnl"

Copied!
229
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Anna Hers

bron

Anna Hers, Het beugeljong. Met illustraties van Rie Reinderhoff. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam ca. 1938 (4de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hers004beug04_01/colofon.php

© 2013 dbnl / erven Anna Hers / erven Rie Reinderhoff

(2)

‘Ik zat maar zo'n beetje te denken. Paps.’

blz. 27

Anna Hers, Het beugeljong

(3)

Voor Fred, Co en To

Anna Hers, Het beugeljong

(4)

I

Geen weer voor Beugeltje

Noortje Ten Hemert zat in de brede vensterbank van de kinderkamer op de Iependaal en staarde een beetje gemelijk naar buiten. Ze had het ene beentje onder zich getrokken, dat, waar de zware beugel aan bevestigd was, hing onhandig naar beneden.

Het vermoeide Noortje, maar toch veranderde ze haar houding niet, bleef in de natte tuin kijken en naar de overkant van de Straatweg, waar het kleine huisje van Engelien stond. Ze wist, dat Jobs en Dobs daar binnen waren en ze had een hevig verlangen om eventjes de weg over te steken, maar Paps had haar die morgen beslist verboden uit te gaan.

‘Het is geen weer voor mijn Beugeltje,’ had Paps gezegd en Noortje had in zijn uitspraak berust. Een beetje weemoedig, maar overtuigd, dat hij gelijk had. Tweemaal de lange weg naar school in storm en regen was te zwaar voor haar. Als Noortje er over nadacht, wist ze toch niet, hoe dat later gaan moest. Nooit zou zij, als het zo doorging, zoals Linda op de H.B.S. of zoals Joop op het gymnasium kunnen komen en Paps was daar juist zo op gesteld. Nu was het eerst November en voordat het weer voorjaar was, zou Paps nog menigmaal zeggen: ‘Het

Anna Hers, Het beugeljong

(5)

is geen weer voor mijn Beugeltje.’

Paps zei altijd Beugeltje tegen haar en eigenlijk scheen iedereen in huis wel vergeten te zijn, dat ze Noortje heette. Alleen moeder noemde haar altijd Noortje en soms een enkele keer Nora.

Moeder vond het harteloos een kind op die manier voortdurend aan zijn ongeluk te herinneren en het leek Noortje of daar wel iets van aan was. En toch, dacht ze soms, dat juist moeder dit deed. In het Noortje van moeder klonk nooit de innige liefde, die Paps en oom Jaap in het Beugeltje wisten te zeggen. Er waren dagen, dat Noortje hunkerde om ook eens door moeder Beugeltje genoemd te worden.

Oorspronkelijk hadden Jobs en Dobs de naam Beugeltje op de Iependaal ingevoerd.

De mensen op het dorp spraken altijd van het Beugeltje van den dokter, zodat Jobs, die lang Nojetje gezegd had, vanzelf de meewarige bijnaam ging gebruiken. Wat Jobs deed, volgde Dobs ogenblikkelijk na.

Zelfs Noortje had er om gelachen. Het klonk zo grappig en eigenwijs van de tweelingen, vooral nog door de medelijdende klank, die zij in het woord wisten te leggen. En zo was het ook in huis Beugeltje geworden. Op school heette Noortje het Beugeljong. Daar waren de jongens er mee begonnen en eerst had zij op die naam met tranen en woedeuitvallen gereageerd, totdat zij er zich tenslotte ook maar weer in geschikt had. Nu was het zo, dat zelfs de onderwijzers haar af en toe Beugeljong noemden, maar Noortje moest bekennen, dan klonk het zo hartelijk en trouwhartig.

‘Ons Beugeljong,’ zei mijnheer Schuivers altijd en

Anna Hers, Het beugeljong

(6)

van mijnheer Schuivers hield Noortje veel. Als het lang achtereen geen weer voor haar was, kwam hij haar op de Iependaal bijwerken, zodat ze toch nog wat leerde en hij bezorgde haar altijd een schat van mooie boeken.

Maar nu was Noortje eerst sedert die morgen thuis gebleven. Paps had mijnheer Schuivers nog niet gewaarschuwd en ze had een taaie dag gehad. Moeder was uitgegaan, maar eigenlijk maakte dat weinig verschil, vond Beugeltje, want als moeder thuis bleef, was ze òf ziek, òf bezig met dingen, waarbij ze geen kleine meisjes kon gebruiken. En vooral Beugeltje niet. Beugeltje maakte haar nerveus door de manier, waarop ze met het zieke beentje stampte en omdat ze voortdurend naar gelang van haar stemming de dikke kastanjerode krullen naar voren of naar achteren schudde.

Ja voor die eigenaardigheid was Beugeltje al wat bestraft door moeder, hoewel Paps en oom Jaap er altijd om lachten.

Moeder had graag Beugeltje's krullen laten knippen. Zelf droeg ze het haar gebobd, zoals Linda en Joop en Beugeltje vond, dat het wat leuk stond. Vooral moeder zag er gewoon snoezig mee uit. Moeder had net zulk haar als zij, behalve dan dat de kleur zwart was. Maar Paps wilde het bij haar niet hebben, was er zelfs heel boos om geworden, toen moeder het toch wilde doorzetten. Gek, en van Linda en Joop had hij het direct goedgevonden. En toen opeens had iedereen er zich mee bemoeid.

Tante Nans, die Paps gelijk gaf met het oog op het voetje. Zo iets bizars. Beugeltje wist eigenlijk niet goed wat bizar was, vooral toen oom Jaap haar had aangekeken, in de lach was gescho-

Anna Hers, Het beugeljong

(7)

ten en beweerd had, dat ze toch al bizar genoeg was. Niemand had zulk haar als zij.

Toen had Bengeltje zelf voorgesteld om het dan maar net zo kort te laten knippen, als dat van Jobs en Dobs, wat tante Nans afgrijselijk had gevonden en Paps andermaal had doen verbieden ook maar de kleinste krul weg te laten snijden.

Beugeltje zuchtte en keek verdrietig naar de kleine klompjes van Jobs en Dobs op het straatje van Engelien. Hè, dat die kinderen nu toch eindelijk eens te voorschijn kwamen! De middag was zo stil verlopen. Huibertje had het altijd zo druk en Maagje was de gehele dag al uit haar humeur, omdat Paps haar een aanmerking had gemaakt over de mortieren uit de apotheek. Zo echt vervelend. Anders maakte Maagje nog eens een grapje, maar nu was zij boos en smeet met deuren, vooral, omdat Huibertje haar ook onder handen genomen had.

Een licht gerucht in de kamer deed Noortje omkijken. Huibertje stond daar met het theeblad en een schaaltje boterhammen met appelstroop.

‘Ben je nog alleen, kind?’ zei Huibertje goedmoedig. ‘Ik dacht, dat ik de schoolbus al hoorde.’

Juist hield een grote autobus vol kinderen voor het hek van de Iependaal stil.

‘Daar zijn ze,’ zei Noortje blij en ze wuifde tegen twee meisjes, die net op de grond sprongen en blijkbaar nog lang niet gereed waren met een belangwekkende

conversatie, waaraan de chauffeur onbarmhartig een eind maakte door opeens vooruit te schieten. Joop en Linda bleven verbluft staan, liepen dan langzaam op het huis toe.

Anna Hers, Het beugeljong

(8)

‘Wat die kinderen toch altijd te praten hebben?’ zei Huibertje.

‘Och,’ deed Beugeltje onwillig. Het was een beetje een teer punt bij haar. Jobs en Dobs, die altijd samen waren en Linda en Joop, die iedere dag weer nieuwe geheimen schenen te hebben. Al waren de zusjes ook nog zo lief voor haar, eenzaam bleef Beugeltje zich toch altijd voelen.

‘Zijn Jobs en Dobs er nog niet?’ vroeg Huibertje en ze keek verschrikt om zich heen. ‘O jeetje, kind, ik had het zo druk met de eetkamer en Maagje is zo lastig vandaag, dat ik de schaapjes niet eens gemist heb. O jeetje, kind, wat zal ons nu weer gebeuren?’ ‘Helemaal niets, Huib,’ lachte Beugeltje. ‘Ze kwamen precies half vier de Straatweg af, maar de rakkers zitten bij Engelien.’

‘'t Is wat moois,’ bromde Huibertje. ‘Ze weten, dat ze zich eerst thuis moeten vertonen.’

‘Ik heb nog op de ramen gebonsd,’ zei Beugeltje, ‘maar ze keken helemaal niet op. Ik geloof, dat Engelien vanmiddag brokken zou bakken.’

Op dat ogenblik ging de deur van Engeliens huisje open en kwamen twee kleine kabouters te voorschijn, die blindelings met de voetjes handig naar de klompjes tastten.

De regencapes hingen zwaar neer langs de tengere lijfjes en van de gezichtjes was niets te zien door de puntige kappen, die bezorgde Engelien zeker over de wollen mutsen getrokken had. Engelien zelf kwam op de drempel van haar woning om de tweelingen na te kijken. Het oude vrouwtje was er nooit gerust op, als de kinderen de Straatweg moesten over steken.

Anna Hers, Het beugeljong

(9)

Er kwamen altijd zoveel auto's langs, dat iemand niet te voorzichtig kon zijn, hoewel Jobs en Dobs bij de hand genoeg waren om op zichzelf te passen. Maar Engelien had de kinderen van de Iependaal al verzorgd, toen ze pas geboren waren en hen later in menige ziekte trouw opgepast.

Bengeltje liet zich van de vensterbank glijden en strompelde naar de tafel, waar Huibertje bezig was met thee te schenken.

‘Ziezo,’ zei ze. ‘Nu kunnen jullie het wel vinden. Ik moet nodig naar m'n eten zien en Jobs en Dobs vergeten misschien de pantoffeltjes weer.’ Maar Jobs en Dobs kwamen behoorlijk gepantoffeld binnenstormen.

‘Beugeltje, we hebben een heel doosje brokken voor jou,’ schreeuwde Jobs.

Jobs schreeuwde altijd, als ze opgewonden was. ‘In Dobs haar zak.’

‘Ja,’ zei Dobs plechtig. ‘In mijn zak.’

‘Ga eens weg, pukkies’, zei Linda een lang, vijftienjarig meisje met een fris gezichtje en koele klare ogen. ‘Jullie verstopt ons de weg.’

‘Ja, dat doen jullie,’ bevestigde Jopie. Ze was een jaar jonger dan Linda maar wel anderhalf hoofd kleiner. Ze had een vriendelijk gezichtje en dromerige blauwe ogen, die echter nu met belangstelling over de tafel keken.

‘Hè fijn,’ zei ze en klakte met de tong. ‘Appelstroop.’

Linda zei niets. Ze dacht er over, hoeveel leuker het zou zijn, als moeder beneden thee schonk. Tante Nans wachtte Noortje en Charlot altijd in de zit-

Anna Hers, Het beugeljong

(10)

kamer op en dan brak volgens de nichtjes het gezelligste uurtje van de dag aan. Linda zag in gedachten de suite van tante Nans en het zitje bij het bankje onder de

schemerlamp. Heerlijk was het zo'n thuis te hebben, als Noortje en Charlot en een moeder zoals tante Nans, die altijd belangstelling voor je dingen had.

Mistroostig keek ze naar het grove kinderkamerservies, zag dan om zich heen in het een beetje rommelige vertrek. Overal slingerden speelgoed en boeken en op het hekje om de kachel hingen wat schortjes van de tweelingen te drogen.

‘Moet jij geen thee, Linda?’ vroeg Beugeltje, toen Huibertje het licht opgestoken had en naar beneden was gegaan.

‘Jawel,’ zei Linda en trok de gordijnen voor de ramen dicht. Hè, nu werd het meteen gezelliger!

Zwijgend dronken de kinderen thee. Linda vergeleek de boterhammen met de sandwiches en koekjes van tante Nans, hoewel ze toch ook wel genoot van de appelstroop. Om deze tijd had ze altijd honger.

‘Is Paps al thuis?’ vroeg ze dan.

‘Nee, nog niet,’ antwoordde Beugeltje en ze trok met haar wijsvinger figuurtjes op het bruine met inktvlekken bezaaide tafelzeil.

‘Waar is moeder eigenlijk heen?’ vroeg nu Joop.

‘Komt ze met het eten thuis?’

‘Ik weet het niet,’ zei Beugeltje een beetje moe. ‘Ik heb haar toch de gehele dag niet gezien.’

Linda keek medelijdend naar haar zusje, maar keerde zich haastig af, toen ze het rimpeltje tusschen Beugeltje's ogen zag. Beugeltje hield er niet van om beklaagd te worden.

Anna Hers, Het beugeljong

(11)

‘Ik hoop maar,’ zei ze dan, ‘dat Paps er gauw is. Ik heb een tien voor mijn scheikunde.’

‘Een tien?’ zei Beugeltje bewonderend. ‘Wat veel!’

Heerlijk was het om zoals Linda te zijn, dacht ze. Zij zou wel nooit ergens een tien voor krijgen, al deed ze ook nog zo haar best. Telkens zou het immers geen weer voor haar zijn om naar school te gaan. Maar Paps zou wel blij zijn. Paps, die altijd zo'n belangstelling had voor Linda's hokje boven op zolder, waar ze knoeide met allerlei potjes en de oude reageerbuisjes uit de apotheek.

Het stonk er soms vreselijk en Huibertje verwachtte altijd, dat Linda het huis nog wel eens in de lucht zou laten springen.

‘Wil iemand nog thee?’ vroeg Joop en ze schudde eens aan de bruine pot.

‘Er is nog wel in.’

‘Geef mij,’ zei Jobs, ‘voor Nicolientje.’

‘Ja,’ echode Dobs‘,voor Nicolientje.’

‘Nee,’ besliste Linda. ‘Geen gemors. Nicolientje lust geen thee. Ga maar spelen, jongens.’

Jobs en Dobs trokken pruilend naar haar hoekje, vergaten daar het leed in belangstelling voor dingen, die ze sinds de vorige avond niet gezien hadden.

Linda en Joop kregen haar tassen, verdiepten zich in de lessen en fluisterden over het werk, dat ze altijd samen bespraken, al gingen ze ook op twee verschillende scholen.

Weer voelde Beugeltje zich uitgestoten. Ze speelde verdrietig met het kleine blinkende trommeltje, dat

Anna Hers, Het beugeljong

(12)

Dobs haar met de groeten van Engelien in de handen gestopt had, totdat een luide slag op de gong beneden in de gang aankondigde, dat het eten op tafel stond.

Beugeltje zuchtte van verlichting, was het eerst bij de deur en het laatst onder aan de trap, want de anderen, zelfs de achtjarige Jobs en Dobs gleden haar langs de leuning voorbij. Iets wat Beugeltje weer even benijdenswaardig vond als alle genoegens, die ze om haar beentje niet delen kon.

In de eetkamer zaten Paps en moeder reeds aan tafel. Paps zag er moe en ongelukkig uit, moeder keek een beetje boos rond, speelde nerveus met mes en vork. Meteen voelde Beugeltje, dat er weer iets niet in orde was en tegelijkertijd ging haar hele hartje naar Paps uit.

Een beetje bedremmeld zochten de kinderen haar plaatsen. Linda, ontstemd, pruttelde in zichzelf over haar tien, waarvoor ze zo graag dadelijk belangstelling gehad had.

Dokter Ten Hemert sneed vlees en gaf het bord rond. ‘Jongens,’ zei hij hartelijk.

‘Ik dacht, dat Paps helemaal niks ging zeggen,’ zuchtte Jobs.

‘Niks ging zeggen,’ viel Dobs bij. ‘Paps, Jobs en ik hebben brokken gebakt bij Engelien. Ik en Jobs, Paps.’

‘Jobs en ik, moet je zeggen, Dobs. Eerst zei je het goed,’ onderwees Joop afwezig.

Haar aandacht was bij de schaal, waar ze de groente in wist. Ze vermoedde iets van raapjes en de gedachte aan raapjes was voor Joop al voldoende om kippenvel te krijgen.

‘En het is gebakken,’ zei ze dan haastig, want moe-

Anna Hers, Het beugeljong

(13)

der lichtte het deksel op. Jasses, het waren raapjes! ‘Dobs mag het zeggen, zo ze wil,’ merkte Jobs vinnig op. ‘Hè, Paps?’

‘Welzeker,’ troostte Paps, luisterde dan belangstellend naar een onsamenhangend verhaal over Engelien, de tang en de brokken.

‘Heerlijk vies,’ merkte mevrouw Ten Hemert op en ze lachte een beetje spottend.

Beugeltje keek naar haar. Zoals moeder daar zat, leek ze precies nog een heel jong meisje, net een ouder zusje van Joop of Linda.

Eigenlijk meer van Joop. Joop had precies zoiets over zich als moeder. Beugeltje kon het niet zo analyseren, maar het was iets, dat je schattig vond en waar je tegelijkertijd boos om werd. Zoals Joop nu weer opzag naar moeder met zo'n langzaam opheffen van haar lange wimpers en zo'n beetje half dromerig, half ondeugend lachte om dan opeens twee of drie raapjes op haar bord te leggen. En moeder glimlachte terug, gaf Jobs en Dobs, die ook niet van raapjes hielden, een gewone portie. De tweelingen verzetten zich niet. Daarvoor waren ze te philosophisch aangelegd. Het hielp immers toch niet, ze moesten nu eenmaal alles leren eten. Maar Joop had het toch weer overwonnen.

Alleen maar met dat leuke aanhalige kijken van haar en Beugeltje bedacht, hoe moeder het op die manier ook bijna altijd van Paps won.

‘Wat bestudeer je me weer, Noortje?’ informeerde moeder. ‘Kind, je kijkt zo critisch. Uit jou groeit zeker nog eens een niets ontziende, alles uit elkaar rafelende criticus.’

Anna Hers, Het beugeljong

(14)

‘Kom vrouwtje, eet eens,’ zei Paps.

‘Och,’ deed Beugeltje onwillig. Flauw van moeder. En wat was nu eigenlijk een criticus?

‘Kom,’ herhaalde Paps en hij tikte behulpzaam het dopje van haar ei. Beugeltje had een afschuw van vlees en hoewel het eerst hevige scènes had gegeven, omdat moeder haar excentriek vond, had Paps aan deze excentriciteit direct toegegeven door een vlees vervangend voedsel voor te schrijven.

‘Paps,’ zei Linda, als eindelijk iedereen met zijn bord bezig was, zelfs het altijd met tegenzin etende Beugeltje. ‘Paps, ik heb een tien voor mijn scheikunde.’

‘ Wat een knappe dochter,’ lachte mevrouw Ten Hemert. ‘Dat is meer, dan ik met mijn gehele familie ooit heb kunnen bemachtigen!’

Linda haalde de schouders op, keek dan in gespannen verwachting naar haar vader.

‘Paps,’ zei Beugeltje. ‘Paps, Linda heeft een tien.’ Hè, soms kon Paps zo langzaam zijn om de dingen te begrijpen en heel dikwijls leek het net, alsof hij helemaal niet hoorde, wat je vertelde.

‘Ik heb wel tien brokken,’ zong Jobs en Dobs slikte haastig een dikke opgezamelde prop raapjes door om dan hijgend aan te vullen: ‘Van Engelien. Fijn!’ Paps lachte.

‘Nou, maar ik vind de tien van Linda veel fijner,’ zei hij vrolijk.

Linda's even teleurgesteld gezichtje klaarde op.

‘Ja Paps?’

Toen overtoog een diepe warme kleur haar voorhoofd en wangen tot in haar hals en fluisterde ze:

Anna Hers, Het beugeljong

(15)

‘Paps en... en... een negen plus voor wiskunde en... en... de directeur heeft me gevraagd of ik al plannen had en...

Beugeltje's donkere, haast zwarte ogen keken bewonderend naar Linda. Dat van die negen en den directeur had ze boven niet eens gezegd.

‘Is die negen ook een repetitiecijfer?’ vroeg Jopie belangstellend.

‘Anders zou ze er niet zo'n drukte over maken,’ viel Beugeltje nors uit. Hè, waarom was Paps nou niet opgetogen?

‘Nora,’ bestrafte mevrouw Ten Hemert. Zo onhebbelijk, als dat kind zich af en toe toch uiten kon.

Maar Beugeltje stootte Paps aan.

‘Paps, hoort u niet?’ zei ze verontwaardigd. Ze had zo'n medelijden met Linda, die zo verlangd had het Paps te kunnen zeggen.

Paps lachte.

‘Stil maar, vrouwtje,’ zei hij. Hij begreep zijn Beugeltje zo best en daarom werd hij ook nooit ongeduldig tegen haar. ‘Ik ben wat blij met wat mijn oudste meisje me vertelt, maar ik moet toch eventjes nadenken of ik het kan volbrengen, wat ik haar ga beloven.’

‘Wat Paps?’ vroeg Linda ademloos.

‘Wat zou je willen, kind?’

Linda's blik gleed van Joop naar de tweelingen, bleef dan rusten op Beugeltje.

‘Dat zou toch niet kunnen,’ zei ze stil.

‘Zeg jij het maar,’ zei Paps hartelijk.

‘En dan kwam het nauw hoorbaar over Linda's lippen: ‘Delft.’

Anna Hers, Het beugeljong

(16)

‘Ik had je dat willen beloven,’ zei de dokter kalm en tikte met zijn mes tegen Beugeltje's bord ten teken, dat ze door moest eten. Ondanks de raapjes hadden de tweelingen al een tweede portie verwerkt, maar op Beugeltje's bord stolde een onsmakelijk prakje. Eten leerde Beugeltje nooit!

‘O Paps, Paps,’ snikte Linda haast. ‘Denk je heus, dat het gaan zal en anders Paps, de directeur praatte van een beurs. Ik zou er stellig voor in aanmerking komen, zei hij, en hij zou ook nog eens met jou praten, Paps.’

‘Mooi,’ zei Paps. ‘Dan houden wij het op Delft. En nu we toch over de toekomst spreken, zou ik de plannen van mijn tweede dochter wel eens willen horen.’ ‘Och,’

zei Joop nadenkend, ‘als ik het gym afgelopen heb, zou ik het liefst maar worden zoals moeder.’

‘Voorwaar een benijdenswaardige positie,’ spotte moeder, zodat Beugeltje van schrik weer ophield haar mondje vol te stoppen en angstig naar Paps keek. Hè, waarom zei moeder dat nu? Het was nu zo vredig en rustig, Linda was zo blij en Paps scheen niet meer zo moe en terneergeslagen als toen ze binnenkwamen. En nu opeens door dat ene gezegdetje van moeder leek het net, alsof er iets heel akeligs zou gebeuren. Alleen Jobs en Dobs vervolgden onverstoorbaar haar conversatie over de nieuwe winterjurk van Nicolientje. De anderen keken bedrukt voor zich heen. En Jopie, wist Beugeltje, meende het toch goed. Ze wilde later een huishouden met een boel kinderen, een man zoals Paps of oom Jaap en dan worden zoals tante Nans. Dat was toch ook weer net zo goed te begrij-

Anna Hers, Het beugeljong

(17)

pen, als het naar Delft willen van Linda. Maar sommige dingen scheen je nooit te kunnen zeggen, als moeder er bij was. En Beugeltje met haar zo sterk voor indrukken vatbare zieltje, voelde plotseling een groot verdriet in Paps en om Paps. Een verdriet, dat ze niet begreep, maar dat op allen terugsloeg.

‘En wat denkt Noortje te worden?’ begon moeder opnieuw.

Beugeltje slikte haar etensprop door. Treurig overwoog ze wat er voor haar te doen viel. Stel je voor, tante Nans met zo'n been als zij! En was het niet om dat been, dat ze telkens niet naar school mocht? Hoe kon zij nu ooit iets leren?

Wild rinkelde ze opeens met de beugel aan het zieke voetje. Het deed haar pijn, maar wat gaf dat? ‘Ik ben immers het Beugeljong,’ zei ze ruw onverschillig.

‘Kom,’ zei moeder strak. ‘We zullen Maagje maar bellen.’

Maar Paps tikte op Beugeltje's bord en zei liefdevol: ‘Ze is mijn teugelloos Beugeltje.’

Beugeltje propte haar laatste hapje er in en was net klaar, toen Maagje bij haar kwam.

‘Wij,’ zei Jobs voldaan, ‘gaan een apotheek opzetten alleen van zoethout en drop.

Waar Dobs?’

‘Ja,’ stemde Dobs gelaten toe.

En toen lachten ze allen, zelfs Maagje, die een grote schaal rijst met bessensap op tafel zette.

‘Paps,’ zei Joop even later. ‘Ik heb je nog niet kunnen vertellen, dat ik een acht voor latijn heb. Repetitiecijfer, Paps.’

En met een scheef kopje en een lange aanhalige

Anna Hers, Het beugeljong

(18)

blik: ‘Weet jij een belovertje, Paps? Ik wel.’

Paps schoot in de lach.

‘Nu?’ zei hij en hij tikte tegen het bord van Beugeitje, die met twee balletjes rijst, vermengd met nog restjes ei en raapjes in haar wangen naar Joop staarde. ‘Slikken, vrouwtje.’

Beugeltje slikte, totdat ze de tranen in haar ogen kreeg. O, als Joop nou maar niet dat ene noemde, dat altijd weer verdriet bracht, omdat moeder het voor haar

dochtertjes verlangde en Paps er tegen was.

‘Papsie,’ zong Joop. ‘Laat ik nou lid worden van de dansclub. Ze hebben er me al zovaak voor gevraagd.’

Even was het stil. Alleen moeder lachte. Een beetje kirrend plaagachtig klonk het, vond Beugeltje en verslagen gluurde ze van achter haar krullen, die ze naar voren geschud had, naar Paps. Toen haastig propte ze haar mondje vol en vergat te slikken.

Het brandde zo achter haar ogen en haar keel voelde zo gezwollen, dat ze niet begreep, hoe ze ooit de bal rijst achter haar kiezen weg zou krijgen.

Als er tenminste iemand maar iets zei, want zelfs de tweelingen zwegen bedrukt om wat ze aanvoelden.

‘Nee Joop,’ zei Paps dan rustig. ‘Dat kan ik je niet toestaan. En kom daar nu niet weer op terug.’ ‘Hè Paps,’ pruilde Joop, ‘wat vind je nu eigenlijk aan dansen?’

‘Niets, als je het hier in de gang wilt doen.’

‘Ja met Linda. Die is net zo'n olifant.’

En Linda met haar negen voor wiskunde en haar

Anna Hers, Het beugeljong

(19)

tien voor scheikunde, merkte in het minst niet beledigd over het ‘olifant’ kalm op:

‘Ja, maar je moet er ook zo bij denken en dan gaan telkens je benen in de knoop.’

‘Bij denken!’ schamperde Joop. ‘Moeder, moet je nu wel denken bij dansen?’

‘Nee Joop,’ viel Paps in. ‘Daar heeft Linda volmaakt ongelijk in. Hoe minder hersens je hebt, hoe beter, dat je danst.’

‘Och Joop,’ zei moeder koel, ‘vader is bang, dat je naar een dancing wilt.’

‘Ja,’ zei Paps ernstig, ‘daar ben ik bang voor. Bang om alles, wat er uit voortvloeit.

Het spijt mij, Joop, dat ik je teleurstellen moet om iets, dat je nu nog niet begrijpen kunt, maar vertrouw jij Paps een beetje.’

‘Dàt doe ik wel,’ zei Joop lief en ze lachte even later het joligste van allemaal om Jobs, die weten wou, wat een ‘dansding’ was. Ze veronderstelde schoentjes en Dobs begreep niet, waarom Paps die niet aan Joop wilde geven.

Heel stil zat Beugeltje voor haar bordje. Ze voelde zich diep ongelukkig en het was haar onmogelijk om nog een hapje naar binnen te werken. Nu waren ze allemaal weer vrolijk, leek het of alleen zij, Beugeltje daar zat met een groot dof verdriet, dat zij niet omschrijven kon.

Toen gingen Linda en Joop naar boven om te werken, verdwenen de tweelingen blijkbaar vervuld van een of ander plannetje haastig uit de kamer. Alleen Beugeltje bleef aan tafel met Paps en moeder. Het maakte haar zenuwachtig en het gaf haar

Anna Hers, Het beugeljong

(20)

een gevoel van zo grote vereenzaming, dat ze niet begreep, hoe zoiets mogelijk was met Paps naast haar. Was het dat onbestemde iets, dat in de kamer hing en dat weer sterker werd, nu de anderen weg waren? Beugeltje wist het niet. Ze roerde een beetje in haar bordje en probeerde te slikken met een hulpeloos gebaar van onmacht.

Dokter Ten Hemert keek naar het zielige in elkaar gedoken figuurtje. Hij zag het spitse bleke gezichtje nu zo angstig betrokken, de tere magere handjes en zuchtte.

Het kind leed onder dingen, die zelfs aan Linda nog gedeeltelijk voorbijgingen, dacht hij en in een diep medelijden met zijn kleine meisje lepelde hij haastig haar bord leeg. Beugeltje keek verbaasd op. Wat deed Paps nu? En tegelijkertijd was er iets van blijdschap in haar, dat ze tenminste van dat hatelijke eten bevrijd werd.

Verlegen gluurde ze naar moeder, maar die lachte alweer.

‘Ik moet zeggen, dat het paedagogisch is,’ zei moeder en ze stak meteen een sigaret op. Beugeltje's gezichtje versmalde. Ze dacht aan tante Nans. Tante Nans rookte nooit en Paps had er zo'n hekel aan. Waarom deed moeder het dan?

‘Och,’ hoorde ze opeens Paps zeggen, ‘de beste paedagogie faalt soms.’

Het leek Beugeltje of Paps' stem zo vreemd klonk. Net, alsof het hem heel veel moeite kostte die woorden te zeggen.

Stil liet ze zich van haar stoel glijden en strompelde naar de deur. De kinderkamer leek haar eensklaps zo veilig en rustig toe. Toen zei Paps plot-

Anna Hers, Het beugeljong

(21)

seling: ‘Beugeltje, ik had gedacht, dat jij me vanavond wel eens poeders kon helpen vouwen.’

‘O Paps,’ zei het kind blij en haar gezichtje straalde plotseling van een diepe innerlijke vreugde.

Anna Hers, Het beugeljong

(22)

II

Paps en Beugeltje

Nergens voelde Beugeltje zich gelukkiger dan in de kelderkamer van de Iependaal, waar de apotheek stond. Het rook er altijd zo geheimzinnig naar allerlei kruiden, en 's winters als het kleine potkacheltje rood gloeiend stond en het groen wollen gordijn voor het brede raam dichtgeschoven was, zag alles er zo prettig en gezellig uit. Naast de apotheek was de spreekkamer, maar daar kwam Beugeltje haast nooit. Daar kwamen zo heel veel vreemde mensen in en het was net of je dat voelen kon, vond ze. Paps zat er ook nooit te werken en misschien kwam het ook daardoor, dat het net was, alsof de spreekkamer met het aangrenzende wachthokje niet tot de Iependaal behoorde. Moeder ergerde er zich altijd aan, dat Paps nooit aan het grote

bureau-ministre in zijn kamer schreef, maar de kleine vurenhouten tafel in de apotheek in de avonduren gebruikte. Maar Beugeltje kon het best begrijpen. Het was er veel en veel rustiger en eigenlijk ook meer de plaats, waar Paps thuishoorde.

Moeder zei altijd, dat het er haveloos was en dat er zo'n akelige lucht hing van tabak en medicijnen door

Anna Hers, Het beugeljong

(23)

elkaar. Ze kwam dan ook nooit in de kelderkamer, maar de anderen, zelfs Joop, die toch het meest op moeder leek, vonden het er zalig.

Ja, haveloos zag het er wel uit, dat moest Beugeltje eerlijk bekennen. De geverfde planken vloer zat vol krassen, afkomstig van haar beugel, doordat ze hier vaak evenals in de kinderkamer op de grond speelde. Van de zoethoutla was de knop af, omdat Joop er eens op was gaan staan en Linda had de grote vlekken aan de linkerkant gemaakt voor zij haar hokje op zolder kreeg. De kurkenla was helemaal verveloos.

Dat was het werk van de tweelingen, die daar juist met de voetjes kwamen, als ze op de hoek van de toonbank zaten. En wie kon nu een paar slingerende beentjes stil houden? Ja, haveloos was het. Beugeltje dacht aan de kamer van oom Kees, den man van tante Nans, die specialist in de stad was. Moeder zei altijd, dat oom Kees ideaal geïnstalleerd was voor een dokter en dan klonk het precies, alsof ze Paps de planken vloer en de vurenhouten tafel kwalijk nam. Het had Beugeltje telkens opnieuw verdriet gedaan, totdat ze eens op een dag aan Paps gevraagd had, of hij wel graag zo'n mooie kamer gehad zou hebben als oom Kees. Toen had Beugeltje gehoord, dat Paps veel liever zijn apotheek had met de krassen op de grond, de gehavende laden en de lelijke uitgebeten vlekken.

‘De mooiste dingen in je kamer,’ had Paps gezegd, zijn de achtergelaten sporen van hen van wie je houdt.’

‘Hallo Beugeltje,’ riep dokter Ten Hemert, terwijl hij een waaier van blanke vierkantjes op de tafel uit-

Anna Hers, Het beugeljong

(24)

spreidde en behoedzaam uit de stenen mortier met een hoornen lepeltje een witachtig poeder verdeelde. ‘Hallo, zit je te dromen?’

‘Ik zat maar zo'n beetje te denken, Paps,’ lachte Beugeltje. ‘Mag ik aan deze kant beginnen?’

‘Ja, maar netjes vouwen, hoor. Anders zeggen de mensen: “watwordt die dokter Ten Hemertslordig”.’

‘Ik doe het keurig,’ zei Beugeltje in haar eer getast. ‘Kijk maar. Oom Jaap heeft het laatst zo raar gedaan. Het waren hoestpoeders voor Engelien en ze dacht, dat Jobs en Dobs je geholpen hadden. Ja, toen heb ik maar niet verteld, dat oom Jaap het gedaan had. “Die lieve hartjes,” zei ze, “nu helpen ze me nog veel beter.” Toen kon ik het niet meer zeggen, hè Paps?’

‘Natuurlijk niet.’

Dokter Ten Hemert bukte zich haastig om een doosje te krijgen en meteen zijn gezicht te verbergen.

‘Zeg, Paps, voor wie zijn deze poeders?’

‘Voor Wiesje van Vechten.’

‘Och! Paps, mag ik er plakplaatjes tussen stoppen? Ik heb een heel doosje in mijn zak.’

‘Ja,’ vond Paps. ‘Dat is leuk.’

Beugeltje tobde een poosje om de poeders en de verrassing in het cartonnetje te krijgen, en slaakte dan een zucht van verlichting.

‘Nu netjes opschrijven,’ zei Paps. ‘Voor Wiesje van Vechten, driemaal daags een poeder op wat warme melk. Kleintjes schrijven, dan gaat het precies op het etiketje.’

Beugeltje's tong ging van inspanning heen en weer, maar het kwam er keurig op.

Anna Hers, Het beugeljong

(25)

‘Prachtig,’ zei Paps en rinkelde alweer met buisjes en glazen.

‘Wat ga je nou doen, Paps?’

‘Nog twee drankjes mengen en daar mag jij de hoedjes voor maken.’

‘O fijn,’ jubelde Beugeltje. ‘Mag ik een goud en een zilver nemen, Paps?’

‘Ja,’ zei Paps, ‘en twee kleine kurkjes moet je zoeken.’

Beugeltje strompelde heen en weer. Paps werd nooit zenuwachtig van een stampende, krakende beugel en ze mocht met haar krullen slingeren, zoveel ze wilde.

Het maakte, dat ze zich veel meer op haar gemak voelde, haar eigen hulpbehoevendheid vergat.

Haar kleine tengere vingertjes vouwden handig de capsules om de flesjes.

‘Kijk eens, Paps.’

‘Prachtig. Je doet het veel mooier dan ik, vrouwtje.’

‘Ja Paps?’

Maagje tikte op de deur.

‘Heeft dokter nog medicijnen?’

‘Ja,’ zei de dokter en hij schreef haastig de etiketjes, terwijl Beugeltje het laatste touwtje doorknipte.

‘Als je blieft, Maagje,’ zei ze dan en ze las vlug op: ‘Voor Wiesje van Vechten, voor Simon Terwey en voor Dirk Kanteel.’

‘Kanteel, Kanteel,’ peinsde Maagje. ‘Dat is die jongen van de oude Jaan?’

‘Juist,’ zei de dokter, ‘en Maagje breng nog even een beker melk hier?’

‘O Paps,’ zei Beugeltje verwijtend, maar ze dronk toch even later gehoorzaam de melk op. Drinken ging

Anna Hers, Het beugeljong

(26)

toch altijd nog beter dan eten, overwoog ze.

‘Ennu mijn Beugeltje,’ zei Paps vriendelijk, ‘denk ik, dat je naar bed moet.’

‘Nog vijf minuutjes, Paps. Jobs en Dobs moeten je nog goeiennacht komen zeggen.’

‘Och ja,’ zei Paps. ‘Nee, dan blijven we nog even praten, totdat de kabouters komen.’

‘Vanmiddag in de regen leken het precies kabouters,’ lachte Beugeltje en toen betrok haar gezichtje om de gedachtenassociatie, die het woord ‘regen’ bij haar opwekte. Even luisterde ze naar de wind, die om het huis bulderde en waarop ze eigenlijk nog niet had gelet.

‘Het stormt! Hoort Paps het wel?’

‘Ja,’ zei Paps en zijn hart vloeide over van medelijden met zijn kleine meisje.

‘Morgen is het weer geen weer voor Beugeltje,’ zei het kind een beetje verbitterd.

‘Daar is best kans op,’ stemde de dokter rustig toe. ‘O Paps, hoe moet het toch?

Ik zal zo dom worden. Naar Delft kan ik nooit en hoe kun je ooit op tante Nans lijken met zo'n been als ik?’

‘Wil je dan op tante Nans lijken?’

‘Jopie wil het toch. Ze wil net als moeder worden met een boel kinderen en een man als jij of oom Jaap en dan zijn als tante Nans.’

Worden als moeder en zijn als tante Nans. Beugeltje wist niet, hoe wreed ze zich uitsprak en het duurde even, voordat de dokter de diepere betekenis van haar woorden verwerkt had.

‘Maar het doet er toch niet toe, wat voor benen je hebt om te zijn als tante Nans,’

zei hij dan ernstig.

Anna Hers, Het beugeljong

(27)

‘Maar ik kan toch nooit worden, wat Linda en Joop willen, Paps. Dat kan toch niet.’

‘Misschien niet, vrouwtje,’ zei Paps en hij trok haar op zijn knie. ‘Maar daarom kun je nog wel zijn als tante Nans.’

En toen moest Beugeltje eventjes nadenken. Ja, ze geloofde toch wel, dat ze Paps begreep. Worden en zijn had een bizondere betekenis.

‘Bedoel je, dat je niet bepaald iets behoeft te worden om goed en lief te zijn?’

vroeg ze zacht.

‘Ja, zo ongeveer.’

Beugeltje keek naar het te korte mismaakte beentje, vervolgde dan: ‘En dat het er niet veel toe doet, wat voor benen je hebt?’

‘Ja.’

‘Paps, maar ik ben toch maar een beugeljong.’

‘Misschien is het nog wel een voorrecht om een beugeljong te zijn,’ dacht Paps.

‘Dat zei vrouw van Vechten, Wiesje's moeder laatst ook tegen me,’ peinsde Beugeltje.

Dokter Ten Hemert knikte weemoedig. Wiesje had een ongeneeslijk hartgebrek en vrouw van Vechten wist wel, dat de dagen van haar dochtertje geteld waren.

‘Maar ik bedoel het toch anders dan vrouw van Vechten,’ zei hij snel.

Doch Beugeltje had er al bij stil gestaan.

‘Wiesje kan niet meer beter worden,’ fluisterde ze, ‘en Hansje uit het ziekenhuis was veel ongelukkiger dan ik. Toch is het verschrikkelijk om een beugeljong te zijn, hoor Paps.’

‘Ja,’ zei Paps. ‘Dàt geloof ik best. Maar toch klein

Anna Hers, Het beugeljong

(28)

Beugeltje kan het een voorrecht wezen om telkens aan de kant van de weg te moeten rusten. Je ziet de dingen dan zoveel beter in jezelf en daardoor ook in anderen.’

‘Hoe kan je dingen in jezelf zien, Paps?’

‘Kijk eens, Beugeltje, als je 's avonds buiten bent en je ziet de hemel vol sterren, dan voel je meer dan op de dag de grootheid van het heelal. En je ziet alles om je heen en je huivert om wat je niet begrijpt en wat niemand begrijpt. Je denkt God, je voelt God en toch... je mist je doel, want ondoordringbaar is de muur, die het weten verbergt van de wereld en de planeten. Begrijp je dat?’

‘Ja,’ zei Beugeltje en ze nestelde zich gemakkelijker in de beschermende arm, die haar omvat hield. ‘Jobs zegt: achter de lucht en achter de lucht en dan achter de lucht.

Wàt is daar dan?’ Dat bedoel je, hè Paps met de muur, die toch alles verbergt. Maar weet je, wat ik geloof? Dat achter de muur de schatten van den sprookjesprins liggen.’

‘Geloof dat maar vrij, mijn Beugeltje.’

‘De sprookjesprins, dien je hoort zingen in de popels langs de Straatweg. Hoort Paps het nooit?’

‘Ja,’ zei de dokter volmondig en hij overwoog of dit de manier was om met het kind over de eindigheid van het leven en de oneindigheid van de Geest te spreken?

Maar Beugeltje begreep alles, als het maar in de vorm van een sprookje was.

‘In jezelf, heel diep in jezelf,’ ging hij dus kalm verder, ‘liggen ook de schatten van den sprookjesprins.’

Anna Hers, Het beugeljong

(29)

‘In iedereen, Paps?’

‘In iedereen, klein Beugeltje.’

Bijna had Beugeltje gevraagd: ‘Ook in moeder?’

Maar direct wist ze, dat ze niet alles moest uitspreken, wat ze niet begreep. En toch haar sprookjesprins leek zo dicht bij Paps en zo heel ver van moeder af te staan.

Eigenlijk was dit zo met iedereen, die ze kende. En Beugeltje dacht aan de zusjes, aan Huibertje en Maagje, aan iedereen op en om de Iependaal, die ze liefhad. In de een leefde de sprookjesprins zoals in haar, in de ander nog niet de verwachting, dat er iets wonderlijks was. Zou het zijn, omdat toch niet iedereen van den sprookjesprins wist?

De dingen in jezelf, dat waren de schatten van den sprookjesprins en die waren in iedereen. Maar niet alle mensen zagen die dingen in zichzelf en in anderen. Alleen zij, die aan de kant van de weg zaten, zagen ze en dat was een voorrecht, zei Paps.

Zou er soms in jezelf ook een muur zijn? Het was soms zo vreemd in je. Soms kon je dagen over iets tobben, totdat het opeens weg was en het alles weer blij en zonnig in je werd. Diep in je was het helemaal van jezelf en toch ook weer niet.

‘Malhumeurtjes,’ noemde Engelien dat. Zouden grote mensen het ook in zichzelf kennen en kwam het daardoor, dat je elkaar dan in het geheel niet verstond? Omdat je je naar buiten altijd anders hield, dan je voor jezelf was. Was in haar zelf niet het schrijnende verdriet om de beugel en zei ze niet altijd hatelijk onverschillig: ‘Ik ben toch het Beugeljong maar?’ Gek, het was net, alsof Paps en oom Jaap

Anna Hers, Het beugeljong

(30)

haar dan alleen maar verstonden. Al viel ze nog zo ruw uit, Paps en oom Jaap bleven lief en goed.

‘Teugelloos Beugeltje,’ zeiden ze alleen maar en dan was er opeens zo'n heerlijk warm gevoel in haar. Wist ze weer, dat er toch nog wel erger dingen op de wereld waren, dan om een eigenlijk door iedereen geliefd Beugeljong te zijn. Paps noemde het zelfs een voorrecht. Om een kant van de weg. Ja, dat begreep ze toch niet.

‘Paps, wat is er eigenlijk met de kant van de weg?’ vroeg ze onbewust een beetje angstig.

Dokter Ten Hemert schoot in de lach. Wat bezielde hem zo wijs en diep met het kleintje te praten. Nu dacht ze natuurlijk aan de Straatweg. Morgen oordeelde ze het nog nodig daar af en toe te gaan zitten en dat leek hem met het oog op het gure herfstweer nu minder geschikt.

‘Ik bedoel geen echte weg,’ begon hij haastig.

‘Maar dat begrijp ik wel,’ zei Beugeltje een tikje verontwaardigd. ‘Net zo min als een echte muur. Zeg Paps, is er eigenlijk in jezelf ook niet een muur? Net als achter, achter, achter de lucht.’

‘Ja,’ zei de dokter getroffen. ‘En soms zien we er in ons zelf en bij anderen doorheen. Zo weten we dat van de schatten van den sprookjesprins.’

‘Ja een sprookjesmuur,’ zei Beugeltje. ‘Een sprookjesmuur en een sprookjesweg.

Maar wat was er nu met die weg?’

‘Wel,’ zei Paps, ‘alle mensen moeten de sprookjesweg gaan om tot een wonderlijk doel te geraken.’

‘Net Paps, als we gaan wandelen en we afspreken, dat we tot de Driesprong gaan?’

Anna Hers, Het beugeljong

(31)

‘Juist,’ zei Paps. ‘En wie moet er dan telkens rusten?’

‘Ik,’ zei Beugeltje benauwd.

‘Ja,’ stemde Paps toe, ‘en dan roep je: “lopen jullie maar door. Ik kom wel achteraan”.’

‘Maar jij, Paps, wacht toch telkens op me en dan scheelt het niet zo'n heel stuk.

Maar die Linda en Joop rennen zo en zelfs de tweelingen kan ik niet altijd volgen.

Zeg Paps, kun je op de sprookjesweg ook op elkaar wachten?’

‘Nee,’ zei Paps beslist. ‘Dan is het voor iedereen vooruit naar het doel en niet omkijken.’

Beugeltje zuchtte. Ja, dan zou ze wel altijd eenzaam achterblijven. En opeens dacht ze aan Wiesje en Hansje, die ook niet meekwamen. Zouden die zich ook zo alleen, zo buitengesloten voelen? Gek, dat Wiesje, Hansje en zij toch ook weer niet zo met elkaar konden zijn als Linda en Joop.

Wiesje zei altijd: ‘Als ik beter ben, doe ik dit of dat.’ En Hansje kon telkens weer zo treurig zeggen: ‘Straks ga jij weg en dan kun je weer lopen, maar ik moet altijd blijven liggen.’ Waar Hansje nu zijn zou?

‘Droom je, Beugeltje?’ vroeg Paps vriendelijk.

‘Ik dacht aan Wiesje en Hansje,’ zei Beugeltje eenvoudig.

‘Maar we hadden het over onze wandeling naar de Driesprong,’ glimlachte Paps.

‘Ik vrees toch wel, dat mijnheer Schuivers gelijk heeft.’

‘Wat zegt hij dan, Paps?’

‘Dat je een droomstertje bent.’

Beugeltje keek een beetje schuldbewust. Ze wilde zo

Anna Hers, Het beugeljong

(32)

graag heel veel leren en toch moest mijnheer Schuivers telkens: ‘Opletten, Noortje,’

zeggen.

‘Ja,’ zei ze verlegen, ‘maar ik dacht over dat achterblijven op de sprookjesweg en toen vanzelf aan Wiesje en Hansje.’

‘Dus jij moet altijd weer rusten,’ bepaalde Paps zich bij het onderwerp, ‘als we gaan wandelen.’

‘Ja,’ zei Beugeltje beschaamd en ze voegde er mistroostig aan toe: ‘Het zou heel wat leuker zijn om vooraan te hollen net zoals Wodan doet, als we hem meenemen.’

‘Dat weet ik niet,’ zei Paps nadrukkelijk. ‘Als we thuiskomen, heb jij altijd weer iets nieuws gezien. Jij weet het eerste van ons allen of de sneeuwklokjes en viooltjes al uitkomen. Jij ziet zoveel, dat de anderen telkens weer verbaasd vragen: “Maar waar was dat toch?” Ze gingen toch dezelfde weg.’

‘Maar ze lopen altijd alles voorbij,’ merkte Beugeltje een tikje minachtend op.

‘Omdat er voor hen geen reden is om stil te staan, Beugeltje,’ merkte Paps ernstig aan.

Beugeltje keek nadenkend voor zich uit.

‘Is ziek zijn een reden om stil te staan op de sprookjesweg, Paps?’

‘Ja en dat kun je mopperend of tobberig doen, maar als je van het hout gemaakt bent, waarvan mijn Beugeltje gemaakt is, dan zie je de diepere dingen van het leven, die de gezonde mensen voorbij hollen om maar tot hun doel te komen. Dan zie je in jezelf de schatten van den sprookjesprins en daardoor ook in anderen. Mijn Beugeltje, dan leer je wat liefde en begrijpen waard zijn.’

Anna Hers, Het beugeljong

(33)

‘Maar je komt nooit aan het doel. Ik kom immers ook nooit aan de Driesprong.’

‘Toch wel. Alleen langs een andere en laat ik het maar zeggen, al begrijp je me misschien niet helemaal, langs een vluggere en oneindig veel mooiere weg.’

‘Ik geloof toch wel, dat ik het begrijp,’ zei Beugeltje langzaam. ‘Is het, omdat het er meer toe doet, wat je bent, dan wat je wordt?’

‘Ja,’ zei Paps en hij drukte zijn Beugeltje eens heel stevig tegen zich aan.

‘Maar Paps, laatst hoorde ik je tegen oom Jaap zeggen, dat je er op stond, dat je kinderen de H.B.S. of het gymnasium afliepen.’

‘Ja?’

‘En je weet wel, dat ik dat nooit zal kunnen.’

‘Hoor eens, Beugeltje. Ik herinner me, dat ik dat gezegd heb, maar, hoewel ik wil, dat mijn jongens flinke mensen worden, verg ik toch het onmogelijke niet. Met Linda en Joop gaat het heel gemakkelijk. Misschien met Jobs en Dobs ook. Maar misschien ook niet en dan overlegt Paps met mijnheer Schuivers. Zie je, Beugeltje, Paps kan niets voor zijn kinderen doen, dan hen een heel goede opvoeding geven. Begrijp je dat, Beugeltje?’

‘Jawel,’ antwoordde Beugeltje. ‘Zo praatte je immers met oom Jaap. Ik zat in de vensterbank en jullie letten niet op me. Zo Beugeljong,’ zei oom Jaap later, ‘jij moet maar vlijtig leren bij mijnheer Schuivers, hoor. Je hebt gehoord, wat Paps gezegd heeft.’ En toen ging hij stoeien met me en zei, dat ik maar bokser moest worden. Die gekke oom Jaap altijd,

Anna Hers, Het beugeljong

(34)

maar,’ voegde ze er dan wanhopend aan toe: ‘Je ziet het zelf, wat moet er nu van een beugeljong worden?’

‘Een heleboel goeds, hoop ik,’ zei Paps vol vertrouwen. ‘Maar ik weet iets heel moois voor je. Als je eens apothekersassistente werd? Je kent het nu al zo prachtig en je vindt het altijd wat leuk om me te helpen.’

‘Maar ik kan toch nooit geregeld in de schoolbus mee,’ hield Beugeltje ongelukkig aan.

‘Dat hoeft ook niet,’ troostte Paps. ‘Mijnheer Schuivers en ik kunnen je helemaal klaarmaken. En je eerste betrekking is bij mij. Lijkt je dat niet fijn?’

‘O Paps,’ zei Beugeltje en ze straalde plotseling van een zo grote innerlijke blijdschap, dat de dokter er van ontroerde. Dat stralen was zoiets wonderlijks bij Beugeltje. Net alsof er van binnen uit bij haar een lampje ontstoken werd, dat het hart verwarmde van een ieder, die het schijnsel zag.

En toen klonk er buiten de deur het bekende geluid van de tweelingen, die iedere avond het keldertrapje afrolden, voor ze binnenvielen. Niemand informeerde er ooit meer naar of ze zich soms pijn deden.

‘We komen goeiennacht zeggen,’ zei Jobs.

‘En Beugeltje halen,’ zei Dobs. ‘Dat moest voor Huibertje.’

‘Ga dan maar gauw,’ zei Paps vrolijk en hij kuste het drietal, dat dadelijk daarop vertrok.

Beugeltje was een beetje teruggetrokken voor de woeste bewegingen van haar zusjes. Ze voelde zich zo blij en gelukkig. En lang, nadat ze in haar kamertje tag - Jobs en Dobs deelden de voor- en Linda en

Anna Hers, Het beugeljong

(35)

Joop de achterkamer, zodat ze ook in dit opzicht een waardig hoewel somtijds een bitter eenzaam middel-mootje was, - moest ze denken aan wat Paps gezegd had.

Boven alles stond dat ene belangwekkende feit, dat ze iets worden ging net als anderen. Een heel gewoon iets en juist daarom zo heerlijk. Nu zou ze niet meer buitengesloten zijn, als toch maar het Beugel-jong. Nee, Paps rekende op haar ook, verwachtte net als van Linda en Joop, dat zij slagen zou in wat hij voor haar bereikbaar achtte.

Stil lag Beugeltje te luisteren naar al de lieve vertrouwde geluiden in huis. Ze hoorde, hoe Huibertje boven kwam met thee voor Linda en Joop, hoe Paps Wodan uit de keuken haalde. Paps verlangde zeker naar gezelligheid en Beugeltje wist, hoe moeder nu op de divan in het salon lag te lezen en de ene sigaret na de andere rookte.

Straks zou ze Paps laten waar-schuwen, dat de thee klaar was en dan...

Beugeltje's ogen werden zwaar. Vaag hoorde ze de storm om het huis loeien. Even dacht ze nog aan Paps, aan moeder, aan het onbegrijpelijke, dat altijd tussen die beiden in zweefde.

Toen sliep ze in.

Anna Hers, Het beugeljong

(36)

III

Het huis zonder moeder

Dagen achtereen was het geen weer voor Beugeltje om er uit te gaan en het waren lange eenzame uren, die ze in de kinderkamer doorbracht. Mijnheer Schuivers kwam iedere dag, bracht haar telkens nieuwe boeken mee en vertelde haar allerlei verhalen over school. Het leek soms wel, alsof hij alleen dáár voor kwam, hoewel hij toch erg streng de hand hield aan haar lessen. Maar dat was juist zo wonderlijk bij mijnheer Schuivers, je begreep hem haast nog voor hij uitgesproken was.

Reeds de eerste dag, toen hij weer kwam, had Beugeltje hem verteld van het plan, dat Paps en zij gemaakt hadden. Zij was er zelf zo opgetogen over; als nu mijnheer Schuivers maar geen bezwaren had, die haar nog wanhopiger zouden doen zijn over haar toekomst dan te voren. Maar haar vrees bleek volkomen ongegrond te zijn.

Integendeel, mijnheer Schuivers had al maar goedkeurend met het hoofd geknikt en gezegd: ‘Dat is iets voor mijn Beugeljong! Dat doen we!’

Heerlijk was het. En Linda had naar voren gebracht, dat ze dan ook goed in de scheikunde moest zijn, haar

Anna Hers, Het beugeljong

(37)

zelfs uitgenodigd in het kleine heiligdom op zolder. Beugeltje was heel vereerd geweest met de invitatie, hoewel ze er gevolg aan gegeven had met een angstig popelend hartje. Tot nog toe was de hele familie min of meer griezelig van Linda's proeven. In het algemeen voelde Beugeltje zich de laatste tijd minder ongelukkig dan gewoonlijk onder het besef ‘anders’ te zijn dan de anderen. Het hinderde haar niet meer zo, als Engelien of Huibertje haar ‘arm schaap’ noemden. Zo minderwaardig was ze heel en al niet, nu ze immers later voor zichzelf zou kunnen zorgen. Paps vroeg haar geregeld aan tafel, net zo goed als aan Linda en Joop, hoe het met haar werk gesteld was en in de apotheek noemde hij haar nu zijn rechterhand.

Toch viel er juist in die tijd een donkere schaduw over de Iependaal. Linda en Joop fluisterden er over 's avonds in bed en Beugeltje, die het aanhoorde, omdat de tussendeur altijd openstond, verwerkte de opmerkingen van de zusjes met haar eigen ziening in het geval. Het betrof moeder. Moeder, die nooit gelukkig scheen op de Iependaal en òf uren op de divan lag òf uitging, soms dagen achtereen, totdat Paps haar haast smeekte of ze nu toch niet eens thuis kon blijven.

Beugeltje was er meer dan eens getuige van geweest. Ze was veel meer thuis dan de anderen en de volwassenen waren zo aan haar stille tegenwoordigheid gewend geraakt, dat ze soms haar aanwezigheid niet eens meer opmerkten.

Enige dagen geleden had ze een hevige scène tussen haar ouders meegemaakt en later had ze Paps, haar eigen Paps zien huilen in de apotheek. Het had haar

Anna Hers, Het beugeljong

(38)

dieper geschokt dan ze zelf wel besefte en ze was haastig op hem toegestrompeld, had getracht hem te troosten, zoals ze Jobs en Dobs deed, hoewel ze wel gevoeld had, dat dit zo iets ergs was, dat al haar liefkozingen niets betekenden. En toch had Paps haar zo heftig tegen zich aangedrukt, dat haar adem stokte. Toen had Paps haar verteld, dat moeder naar oma in Den Haag ging. Oma, die volgens oom Jaap in de schouwburg woonde en nog meer sigaretten rookte dan moeder. Moeder ging voor een hele tijd, had Paps gezegd.

Eerst had Beugeltje gehoopt, dat moeder nog wel thuis zou blijven, dat alles zich wel weer schikken zou en moeder in zou zien, dat Paps gelijk had, als hij beweerde, dat het op de Iependaal toch zo goed kon zijn. Kon zijn? Maar was het er dan niet goed? Was het er niet veilig en rustig met Paps, die alles zo begreep en de zusjes, die zoveel van elkaar hielden? En toch, moeder scheen zich nooit veilig en rustig te voelen. Beugeltje vond het iets afschuwelijks in zichzelf, maar het was toch, alsof moeder er eigenlijk niet bij hoorde, altijd weer de dingen bedierf.

De meiden in de keuken spraken er ook vaak genoeg over. Huibertje zei altijd, dat het een schande was voor God, en ze vloog voor Paps, liet moeder soms tien keer achtereen bellen. Maagje beweerde, dat het ook niet meeviel om doktersvrouw te zijn. Altijd narigheid en een man, die nooit uitging. Maagje voelde meer voor moeder dan voor Paps, maar dat kwam, omdat Maagje bij moeder alles doen mocht. Beugeltje vond Maagje's oordeel dan ook erg onrechtvaardig, want moeder trok zich nooit iets van de praktijk aan

Anna Hers, Het beugeljong

(39)

en Paps ging vaak genoeg met haar uit. En Engelien bestrafte de anderen om haar gebabbel, sprak van die arme schapen van kinderen en dat het niets als zenuwen van mevrouw waren. Toen was Beugeltje langzamerhand in de overtuiging gaan verkeren, dat moeder ziek was, totdat ze plotseling weer door het gepraat van de zusjes tot een andere mening overhelde, moeder onaardig en zelfzuchtig vond en medelijden met Paps kreeg.

Want op een avond had Linda aan Joop verteld, dat ze 's middags oom Kees had horen zeggen, dat hij geloofde, dat het met Paps en moeder wel op een scheiding zou uitlopen. Linda en Joop dronken altijd koffie bij tante Nans en oom Kees had geen erg gehad in Linda, die juist achter de piano naar een boek zocht. Het had Joop hevig geïnteresseerd, maar Beugeltje was al schreiend in slaap gevallen. O, het was verschrikkelijk. Niet alleen, dat moeder dan voor goed wegging, maar alles wat er nog uit voort zou komen, want Linda had er geheel verslagen nog aan toegevoegd, dat zij nu ook wel uit elkaar zouden gaan. De kinderen werden altijd verdeeld, wist ze. Er was een meisje in de vierde, wier ouders ook gescheiden waren. Zij was bij haar vader en haar zusje in Duitsland bij haar moeder.

Nadien had Beugeltje geen rust meer. Ze ging er slecht uitzien, tobde zich af, of zij toch wel bij Paps zou blijven. En dan weer was ze wanhopend bij de gedachte een of twee van de zusjes te moeten missen. Moeder zou Joop wel nemen, dacht ze.

En Joop kon juist zo schattig wezen. Moeder zou Joop ook helemaal bederven, dacht ze dan weer, want Joop wilde altijd

Anna Hers, Het beugeljong

(40)

dingen, die Paps verkeerd voor haar achtte. Misschien was het dan nog maar beter, dat moeder Linda of de tweelingen nam, hoewel ze voor zichzelf niet wist, wat ze moest beginnen zonder Linda en de Iependaal uitgestorven zou zijn als die leuke Jobs en Dobs er geen streken meer uithaalden. Beugeltje kon het verdriet haast niet verwerken, dat ze in en om zich voelde groeien. En het naarste was, dat ze hier met niemand over spreken kon, zelfs niet met Paps. Dit was het leed van grote mensen en als je daar iets van merkte was het altijd maar beter om te zwijgen, zei oom Jaap eens, toen ze op zijn kamer was en naar het portret van het meisje keek. Het meisje, dat heel ver weg in Zwitserland gestorven was en dat oom Jaap beloofd had met hem te zullen trouwen, zodra ze beter was. Maar ze was niet meer beter geworden en oom Jaap had, wat hij noemde de dingen in zich moeten verbijten. De dingen in zich verbijten deden grote mensen. Het hielp niet of je er al over sprak. Een ieder moest toch zijn eigen kruis dragen en een ander mocht nog zoveel met hem mee voelen, alleen stond hij toch in de grote levensstrijd.

Beugeltje had het niet helemaal begrepen, wat oom Jaap haar had gezegd en ze was het ook niet helemaal met hem eens geweest. Het was juist zo heerlijk om met iemand, die je begreep te praten over wat je bezwaarde. Hoe loste Paps alles niet altijd voor haar op en soms kon ook Linda haar zo echt iets zeggen, dat haar goed deed.

Ze had het oom Jaap gezegd en oom Jaap had eerst gelachen, haar toen geknuffeld.

‘Misschien had ze wel gelijk,’ had hij toen beweerd,

Anna Hers, Het beugeljong

(41)

‘maar hij praatte ook veel te wijs met haar. Dat kwam, omdat ze ook zoveel op Liesje geleek.’ En toen had ze weer naar het portret gekeken en zich afgevraagd of dat Liesje ook rood haar en een zo met sproeten bezaaid bleek gezichtje gehad zou hebben als zij.

Ja, grote-mensenverdriet was toch nog iets anders dan haar eigen getob over hoe het later met haar moest, haar bittere wanhoop om de beugel, die haar zo heel veel deed missen, wat voor iedereen gewoon en bereikbaar scheen.

Een week ging voorbij en Beugeltje koesterde ondanks alles alweer een stille hoop, dat het nog bij het oude zou blijven, dat moeder per slot toch niet van de Iependaal weg wilde, misschien alleen maar een poosje bij oma zou gaan logeren, zoals ze wel meer deed omstreeks Kerstmis en Nieuwjaar. Dat was wel altijd saai, maar je had aan moeder eigenlijk toch niets. Zelfs van St. Nicolaas maakte ze geen werk en Jobs en Dobs geloofden er nog zo vast in. Paps maakte er altijd een feest van in de apotheek en ieder jaar was er opnieuw de angst, dat de bel over zou gaan en Paps weggehaald zou worden voor alles nog goed en wel begonnen was. Hè, het zou zo prettig geweest zijn, als moeder eens echt meegedaan had. Maar met St. Nicolaas ging moeder ook bijna altijd naar oma en dan kwam er een kist met allerlei dingen, die ze eigenlijk niet eens leuk vonden en waarover Paps het hoofd schudde. Op een onverklaarbare manier verdween er later altijd de helft van en alleen Joop betreurde dat, kon er zich soms heftig over opwinden.

Och, misschien ging het nu wel weer net als andere jaren, bleef moeder misschien alleen ineens van

Anna Hers, Het beugeljong

(42)

St. Nicolaas tot na Nieuwjaar weg. Dat was toch ook een hele tijd.

Zo troostte en bemoedigde Beugeltje zichzelf, totdat ze eens op een morgen een paar grote koffers zag staan, die altijd bewaard werden achter het gordijn op de vliering. Oma's adres stond er op en in de namiddag werden ze gehaald door den beurtschipper. Ja, nu was het toch wel heel anders dan gewoonlijk, begreep Beugeltje, nu niet zoals anders alleen moeders suit-case gepakt werd.

De volgende morgen na het ontbijt ging moeder weg. Paps was reeds vroeg uitgereden en de zusjes waren naar school. Beugeltje was er dus alleen bij, toen moeder het huis uitging.

‘Dag Noortje,’ had moeder gezegd en ze had haar even vluchtig op de wang gekust.

Toen had het kind een grote vereenzaming over zich voelen komen, was naar de kinderkamer gevlucht en had nog juist gezien, hoe moeder bij het hek in de bus stapte, terwijl Maagje haar de suit-case toereikte.

Nu zat ze daar nog steeds in de vensterbank onbeweeglijk naar buiten te staren in de natgeregende tuin, naar de modderige Straatweg met aan de overkant het kleine huisje van Engelien. En ze zat er nog, toen Bles bedachtzaam het hek binnentrad.

Bles had een verre tocht achter zich over slechte haast onbegaanbare wegen en was tot aan de buik met slijk bespat.

Hè, daar kwam Paps thuis! Beugeltje kreeg er een kleur van. Paps en zij dadelijk samen aan de koffie! Het was zo heel gewoon en nu toch zo bizonder, omdat er dat ene beklemmende was, waar je niet over

Anna Hers, Het beugeljong

(43)

spreken mocht, omdat het tot grote-mensenverdriet behoorde.

Gewoonlijk was het juist zo leuk als moeder ergens anders koffie dronk. De zusjes bleven van zelf op school, zelfs Jobs en Dobs, die wat in haar schik waren met haar blinkende broodtrommeltjes en haar nog gloednieuwe thermosflessen. Beugeltje herinnerde zich nog best, hoe fijn ze dat zelf in het begin had gevonden. Nu echter prefereerde ze het stille koffie-uurtje met Paps alleen. Het vergoedde haar de stormachtige regendagen met het onverbiddelijke parool: ‘Geen weer voor Beugeltje’.

Het was zo heerlijk met Paps alleen aan tafel te zitten. Dan mocht zij koffie schenken.

Voorzichtig, heel voorzichtig. Eerst het kopje ongeveer drie kwart met warme melk gevuld en dan met twee handen de grote stenen kan opgetild om het geheel te volmaken, zoals Paps altijd zei. En het was zo leuk, dan vertelde Paps van alles, wat hij die morgen beleefd had. Soms was hij heel stil, dan had hij ernstige patiënten, wist Beugeltje en dan praatte ook zij niet, bewoog zich wijs en rustig om hem heen met de eeuwigdurende broodprop in haar mond en een altijd rinkelende krakende beugel, maar daar werd Paps nooit nerveus van. Moeder werd nu letterlijk overal nerveus van, zelfs van Paps' verhalen.

‘Het interesseert me in het minst niet, Leo,’ zei ze altijd. ‘Je maakt me zo hopeloos moe met je kwalenopsommerij.’

Hè, wat duurde het lang, eer Paps uit de stal kwam! Zou Arie er niet zijn, om Bles af te sponzen en haver te geven? Kom, ze moest nu eigenlijk toch maar

Anna Hers, Het beugeljong

(44)

naar beneden gaan, Paps was misschien door de zijdeur in huis gekomen, wachtte haar mogelijk al met ongeduld. Of - en weer kreeg Beugeltje een kleur - zou Paps er ook tegen opzien met haar alleen te zijn, te moeten praten over moeder, die wegging? Grotemensenverdriet en toch... was het ook niet het verdriet van Linda, Joop en haar, begrepen zij het allen niet een beetje, wat er ging gebeuren? Maar er over spreken met Paps, nee, dat voelde Beugeltje wel, dat ging toch niet.

Langzaam strompelde ze naar beneden, voorzichtig om niet te vallen op de steile trap, die, hoewel met een brede platte leuning, toch ouderwets besloten zat achter een deur en dan daarbuiten heel verraderlijk nog drie treden telde.

Bij de eetkamerdeur stond ze even stil, deels om op adem te komen, deels om, zoals ze gewoonlijk deed te luisteren naar wat daarachter was, voor ze binnentrad.

Nu klonken er tot haar verwondering stemmen. Dof en triest. Het scheen, dat Paps iets vertelde, onderbroken telkens door sussende overredende woorden.

Beugeltje herkende, dat was oom Jaap, Paps' beste vriend en dien ze daarom allemaal oom noemden. Oom Jaap was redacteur van een groot dagblad en had het altijd verbazend druk. Hoe kwam oom Jaap nu toch opeens hier en dan op dit uur?

Aarzelend draaide Beugeltje de knop om en hinkelde naar binnen. Paps en oom Jaap keken beiden gelijktijdig om. Ze zagen er ongelukkig en misnoegd uit en Beugeltje voelde direct: ze hadden gepraat. Gepraat over het grote-mensenverdriet, dat zich dan toch

Anna Hers, Het beugeljong

(45)

zeker niet meer verzwijgen liet. Onderzoekend gleden Beugeltje's blikken langs de gezichten der beide mannen, bleven dan op oom Jaap rusten. Vragend en bekommerd.

‘Zo, mijn teugelloos Beugeltje,’ zei oom Jaap en het was even of hij iets heel onhandelbaars doorslikte. ‘Zou je mij eindelijk eens begroeten?’

Met een juichkreet vloog Beugeltje in zijn armen. Alle narigheid raakte opeens op de achtergrond en misschien - o misschien was het toch wel net, zoals altijd.

Tersluiks gluurde Beugeltje door haar krullen heen naar Paps, Paps, die op een onverklaarbare manier opeens opgevrolijkt scheen te zijn. Beugeltje herinnerde zich in lang niet zo'n gezellig koffieuurtje meegemaakt te hebben. Paps had van allerlei te vertellen en het leek wel, alsof oom Jaap nog nooit zo grappig geweest was. En hij had een heel pak jeugd-bladen van zijn courant meegebracht.

‘Daar was hij expres voor gekomen,’ beweerde hij, maar dat geloofde Beugeltje toch niet en ze schudde zenuwachtig met haar krullen heen en weer, plotseling opnieuw herinnerd aan het vreselijke, dat er gebeuren ging. Schuw blikte ze andermaal naar Paps, maar deze leidde haar haastig af door om koffie te verzoeken.

En stil verheugd, voorzichtig met trillende handjes, tilde Beugeltje de kan op, gaf met een huismoederlijk airtje de broodschaal rond.

Maar toen Paps zijn spreekuur begonnen was en oom Jaap stil in gedachten op de bus naar de stad wachtte, vroeg ze angstig: ‘Oom Jaap, zou ik van Paps weg-

Anna Hers, Het beugeljong

(46)

moeten? Oom Jaap, weet jij er iets van?’

Bewogen blikte oom Jaap op haar neer, dan zei hij bitter: ‘Wie anders dan Paps, zou er nu zo'n nietig Beugeltje willen hebben?’

Beugeltje herademde. Moeder kon haar immers nog geen half uur om zich heen hebben. Maar later in de stille verlaten kinderkamer, kwam het oude trieste gevoel weer over haar.

Zij niet, dus dan Linda of Joop...

Anna Hers, Het beugeljong

(47)

IV

De schooiertjes van den dokter

Het was een paar dagen voor St. Nicolaas en het weer zo mistig en druilig, als het omstreeks die tijd altijd is. De wegen waren zo modderig, dat Bles niet meer schoon te krijgen scheen, volgens Arie het knechtje, dat met het onderhoud van de merrie belast was. En over het dorp hing een weeë misselijk makende lucht, die de nu in volle actie werkende suikerfabriek verspreidde. Toch liep de campagne op het laatst, tot innige spijt van Jobs en Dobs, die met de arbeiderskinderen aasden op de grote brokken ongeraffineerde suiker, waar altijd wel aankomen aan was. Het was een lekkernij, die ondanks de rokerige smaak grote aftrek vond en menig kind dwaalde begerig om de onsmakelijke bergen heen, net zolang bedelend, totdat de een of andere goeierd het een portie gaf, het niet achtend, dat het ook menigmaal met snauwen de plaats afgejaagd werd, waarna het dan buiten het grote hek bleef rondhangen, tot aan de aflossing der ploegen.

Huibertje vond het een vieze liefhebberij, deelde van tijd tot tijd zelfs klappen uit om de kleverige zakjes van de tweelingen, maar Engelien, altijd goedertieren,

Anna Hers, Het beugeljong

(48)

bakte er brokken van, als er een extra kluit bemachtigd was.

Geen wonder dan ook, dat Jobs op zekere morgen, heel zwaarmoedig gestemd, naar school baggerde. Haar klompjes klotsten over de natte Straatweg met zo'n naargeestige nadruk, dat Dobs er zenuwachtig van werd.

‘Als de campagne afgelopen is,’ troostte ze wijs en ze klepperde achter haar zusje aan met een onheilspellend geluid. Dobs' voetbedekking was eeuwig en altijd gerepareerd door blikjes, die ook eeuwig en altijd dadelijk aan een kant loslieten.

‘Als de campagne afgelopen is, komt na Nieuwjaar toch nog het naproduct.’

‘Pff,’ deed Jobs minachtend. ‘Het naproduct! Wat hebben wij daar nou aan? Maak maar liever voort, we moeten Heindersje nog halen.’

Vijf minuten later lichtte ze de klink van een klein arbeidershuisje op en schreeuwde naar binnen: ‘Vollek! Gaat Heindersje mee?’

Heindersje zelf noodde vriendelijk tot binnenkomen en verwerkte juist de laatste hap van een dikke boterham met stroop.

‘Moeder,’ gilde ze dan naar de zolder, waar Moeder de was ophing.

‘Moe, mag ik een cent?’

‘Ja,’ riep moeder, ‘maar poets je af met de handdoek, voor je naar school gaat.’

‘Moè, maggen Jobs en Dobs ook een cent?’

‘Ja zeker,’ antwoordde moeder vriendelijk. Stel je voor, dat je de kinderen van dokter Ten Hemert een cent zou weigeren!

Anna Hers, Het beugeljong

(49)

‘Pak ze maar van tafel. Daar ligt nog geld van den bakker. Moeder kan nu niet naar beneden komen.’ Met blij popelende hartjes pakten ze ieder een cent weg van het hoopje, dat daar in gezelschap van een gloednieuw kwartje vertrouwelijk naast het brood en een pakje boter lag.

Toen gehoorzaam kreeg Heindersje de handdoek van achter de deur en wreef zich schoon onder ademloze belangstelling van Jobs en Dobs, die telkens weer nieuwe stroopplekken ontdekten.

Eindelijk dan toch was alles in orde. Heindersje schoot in haar klompjes, werkte zich handig in haar omslagdoek en trippelde achter de tweelingen aan. Nu moesten ze nog naar oude Sanna, het snoepvrouwtje. De cent moest toch besteed worden.

Middelerwijl beraadslaagden ze wat ze kopen zouden. Dobs wist het wel. Apenootjes natuurlijk! Jobs voelde veel voor een suikeren schaartje en Heindersje neigde zoals altijd tot anijsdrop over.

‘Dat riekt,’ zei Dobs practisch. ‘Dat nemen ze je zo af.’

Heindersje overwoog het argument. Langzaam bestaarde ze oude Sanna's theeblad met heerlijkheden. Jobs en Dobs waren allang klaar, drongen op bespoediging der zaken aan. Maar Heindersje koos en koos, totdat de dorpsklok begon te slaan en ze haastig een zuurbal nam met heel zuinig ‘een halfje weerom’. Toen draafden de kinderen de Dorpsstraat door om zo mogelijk nog met de laatste slag de schooldeur binnen te kunnen wippen.

Dobs was achter geraakt. Het blikje van haar rechter klomp had bijkans geheel losgelaten en uitgeput, hij-

Anna Hers, Het beugeljong

(50)

gend van het harde lopen, was ze op de stoep van het hoge huis boven aan de Dijk neergezegen. Zo moe was ze, dat ze in het geheel niet besefte op welke stoep ze een rustplaats gezocht had. Critisch beschouwde ze haar voeten. Ze zou wel weer een standje van Huibertje krijgen, inplaats van Arie, die toch het blikje weer niet stevig genoeg getimmerd had. En ze had nu toch heus niet op haar klompje gestaan, zoals ze anders deed. Ze was juist zo heel voorzichtig geweest, bedacht ze en gilde dan

‘ja’ op het herhaald roepen van Jobs en Heindersje om toch voort te maken, totdat ze opeens hevig schrikte van een luid kloppen achter haar. Ontsteld keek ze om. O jeetje, wat was ze begonnen! Op de stoep van het huis van Onzen Lieven Heer was ze gaan zitten. De stoep, waaraan niemand raken durfde en die door groot en klein ontzien werd. ‘Oude heer Wolfson was niet gemakkelijk,’ zeiden de mensen in het dorp en hij was zo rijk en machtig, dat haast iedereen iets met hem te maken had.

Oude heer Wolfson? Het mocht wat! Dobs wist wel beter. Niemand anders dan Onze Lieve Heer woonde in het hoge huis boven aan de Dijk. Je kon het immers aan zijn lange baard en zijn borstelige wenkbrauwen zien.

Engelien en Huibertje hadden nimmer rekening gehouden met Dobs' ongebreidelde fantasie en behoefte om het abstracte vast te leggen in de mensen en dingen om haar heen. Angstig en met heftig bonzend hartje rende Dobs naar school en kwam precies vijf minuten te laat op haar plaats aan, waardoor ze haar recht op het vrije kwartiertje verspeelde. Wat beteekende dit alles echter tegenover het feit, dat Onze

Anna Hers, Het beugeljong

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reputatie van Mies Bouwman werd ook door het NIPO gemeten en daaruit kon geconcludeerd worden dat Bouwman na de tweede uitzending nog niet veel te lijden had onder haar optreden

“Maar hoe kan je dan veronderstellen,” vroeg hij zacht, “dat ik haar ken en dat ik weten zou wat het betekent dat ze me niet kan vergeten?” - Hierop zei ik, in het nauw

In een nieuw transportsysteem zullen de maaltijden voor één keer verwachte vraag, circa veertien dagen voordat de maaltijden worden getransporteerd van Janssen naar de

Deze maatjes kunnen de jongeren overal bij helpen, en nemen ons veel werk uit handen.’.. ‘Het traject van Learn2work duurt tien

Maar niet tevreden met zijn nieuwe leven, keert Jonathan terug naar de aarde om anderen zoals hij te vinden om hen te vertellen wat hij had geleerd en om zijn liefde voor het

eén ding is duidelijk voor de zorg: kwaliteit wordt niet meer wat het was! Dat is niet omdat mensen kwaliteit en veiligheid niet meer be- langrijk vinden, maar omdat kwaliteit

Zou het niet ieders ambitie moeten zijn, om de bevindingen van onderzoek niet alleen te delen met hen, die tijdschriften als Nature onder hun hoofdkussen hebben liggen, maar ook

\ gelewcr het, lnoet hul gewoonlil; vra dat bevelvoerders dit moet boekstaaf. Bevordering, met ander woorde die geleentheid vir vooruitgang. Polisiepersoneel spreek