• No results found

Zo is het… zo was het

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zo is het… zo was het"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zo is het… zo was het

Onderzoek naar de opschudding rondom het item

Beeldreligie in de derde uitzending van

Zo is het toevallig ook nog’s een keer

Afstudeerscriptie Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen (RuG) Door: Sanne Breimer 1055534 Juni 2007

(2)

Voorwoord

In de zomer van 2004 keek ik naar VPRO’s Zomergasten met als gast Ayaan Hirsi Ali. De korte film Submission part I die zij samen met Theo van Gogh maakte, werd vertoond. De reacties in de weken daarna volgde ik met grote belangstelling. Hoe kan anno 2004 een film over een religie zoveel boze reacties losmaken, dacht ik bij mezelf. Dat een vergelijkbare situatie zich veertig jaar eerder ook afspeelde, werd me door Huub Wijfjes verteld. En zo ontstond het idee voor de scriptie.

Het is nu 2007, er zijn dus een aantal jaren over heen gegaan, maar de scriptie ligt er. Een paar mensen in het bijzonder wil ik daarvoor bedanken: Mijn lieve vriend Jeroen, voor de mentale steun als ik het niet meer zag zitten. Mijn wijze zus Nynke, voor de strakke planning en de spreekwoordelijke ‘schop onder de kont’. Mijn ouders, Anna-joke, Dirk-Jan en Jelle, voor de blijvende interesse. Mijn vrienden, die mij weer vaker op feestjes en etentjes kunnen verwachten! En tot slot Huub Wijfjes, voor de begeleiding van het lange proces en voor het heldere commentaar.

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord

Inleiding p. 1

Hoofdstuk 1: Politiek, religie en media in Nederland (1917-1964) p. 5

1.1 De rol van de politiek p. 5

1.2 De rol van religie p. 9

1.3 De rol van de media p. 12

1.4 Samenvatting p. 18

Hoofdstuk 2: VARA’s Zo is het toevallig ook nog eens een keer p. 19

2.1 That was the week that was p. 19

2.2 De redactie p. 20

2.3 De aankondiging p. 24

2.4 De eerste en tweede uitzending p. 25

2.5 Beeldreligie p. 28

Hoofdstuk 3: De reacties op Beeldreligie in de dagbladen p. 32

3.1 De hoofdrolspelers en de belangrijkste gebeurtenissen p. 32

3.2 De reacties per dag p. 34

3.2.1 Zondag p. 34 3.2.2 Maandag p. 35 3.2.3 Dinsdag p. 41 3.2.4 Woensdag p. 47 3.2.5 Donderdag p. 53 3.2.6 Vrijdag p. 58 3.2.7 Zaterdag p. 62

(4)

3.3 De belangrijkste argumenten per krant na twee weken berichtgeving p. 73 3.3.1 de Volkskrant p. 73 3.3.2. De Tijd Maasbode p. 74 3.3.3 Trouw p. 74 3.3.4 Het Parool p. 75 3.3.5 De NRC p. 76 3.3.6 De Telegraaf p. 77 Conclusie p. 79 Bronnen en literatuur p. 83 Bijlagen p. 85

Bijlage 1: Statutaire bepalingen van de dagbladen Bijlage 2: Conrad Hilton

(5)

Inleiding

‘Ik herinner me die ene avond, 11 uur was het, dat een rechercheur belde en vroeg of hij nog even langs mocht komen. Na ons een half uur geobserveerd te hebben zei hij: “Ik heb zo eens naar u geluisterd, het had een publiciteitsstunt kunnen zijn. Ja, neemt u het ons niet kwalijk, we maken in ons vak vreemde dingen mee, het zou niet de eerste keer zijn”. Pas daarna deelde hij voorzichtig mee dat er genoeg aanwijzingen waren dat bij de eerstvolgende Zo is het…-uitzending ons oudste kind zou worden ontvoerd. Nee, we moesten ons geen zorgen maken, er kwam bewaking. Ja, natuurlijk wilde ik er meteen mee ophouden maar dat ene programma moest ik nou juist wel doen, anders kregen ze de man nooit te pakken.’1 Aan het woord is Mies Bouwman, presentatrice van het satirische actualiteitenprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer, waarin op 4 januari 1964 het omstreden item Beeldreligie werd uitgezonden.

In Beeldreligie werd de televisieverslaving aan de orde gesteld. Een actueel onderwerp in een tijd waarin de televisie de huiskamers veroverde en de kerken tegelijkertijd leeg liepen. In de tekst van Beeldreligie werd gesproken over de televisie als de nieuwe oecumenische religie die in de plaats kwam van het christelijke geloof. Televisieantennes in de vorm van een kruis op de daken van de huizen werden vergeleken met het christelijke kruis. Een deel van de tekst werd als een gebed gebracht: ‘Gij zult geen ander tijdverdrijf kennen dan het kijkbedrijf, gij zult geen afgodsbeelden maken dan de beelden van het beeld, gij zult niet naar uwen naasten kijken gelijk uwe naaste niet kijkt naar u, maar bovenal: gij zult de knop geenszins omdraaien, want dit is het beeld een gruwel’.2

Voor veel kijkers naar de uitzending kwam Beeldreligie als een schok. In de ingezonden brieven die de kijkers massaal na de uitzending schreven, werd er gesproken van godslastering. Er ontstond een ware hetze tegen de makers van het programma. In het bijzonder tegen Mies Bouwman, die op dat moment bekend stond als een soort televisieheilige na haar optreden als presentatrice van de succesvolle marathonuitzending Open het Dorp. De boze brieven werden ook richting de VARA gestuurd, de verantwoordelijke omroep, en voor de volgende uitzending van het programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer werden strenge veiligheidsmaatregelen getroffen. De bedreigingen die binnenkwamen zorgden ervoor dat Mies Bouwman en haar familie een jaar lang politiebewaking kregen.

1 Mies Bouwman en Joris van den Berg, 25 ½ jaar TV: omzien in verbazing (Wageningen: Veen, 1977) 125.

2 Ferdinandusse, Rinus, Jan Blokker and Dimitri Frenkel Frank eds. Zo is het toevallig ook nog eens een keer. Amsterdam: Van

(6)

Mies Bouwman is een van de eerste bekende Nederlanders die te maken kreeg met politiebewaking door bedreigingen. Tegenwoordig komt het regelmatig voor dat bekende Nederlanders worden bedreigd en onder bewaking komen te staan. Het gaat dan meestal om politici, die sinds de moord op Pim Fortuyn in 2002 geen risico meer nemen. Een van de bekendste uit het rijtje is oud-VVD Tweede Kamerlid en schrijfster Ayaan Hirsi Ali. Zij uitte in 2002 felle kritiek op de islam: in twee televisieprogramma’s (Rondom Tien en Barend&VanDorp) noemde ze de islam een ‘achterlijke’ godsdienst en werd daarop met de dood bedreigd.3 Hirsi Ali werd sinds haar controversiële uitspraken over de islam in 2002 tot aan haar vertrek naar de Verenigde Staten in 2006 beveiligd door de Dienst Koninklijk en Diplomatieke Beveiliging (DKDB).4 De vergelijking van Ayaan Hirsi Ali met Mies Bouwman krijgt opvallende overeenkomsten met het oog op de film Submission Part I die Hirsi Ali samen met Theo van Gogh (1957 - 2004) maakte. Submission Part I is net als Beeldreligie een korte film over religie die veel reacties losmaakte bij de Nederlandse bevolking, vooral bij mensen met religieuze gevoelens.

Submission Part I gaat over de positie van de vrouw binnen de islam en legt de nadruk op de mishandeling van vrouwen in naam van Allah. Het feit dat er in Submission part I koranteksten op naakte vrouwenlichamen werden gekalligrafeerd, werd door islamitische kijkers gezien als godslastering. Mohamed Sini, woordvoerder van Islam en Burgerschap vond dat Hirsi Ali haar doel voorbij schoot. Hij zei: “Dit is voor vrome mensen een enorme schok. Ik weet niet wat haar motieven zijn geweest, maar ik beschouw het als pure provocatie”.5 Submission riep uiteenlopende reacties op en de verschillende meningen liepen dwars door politieke partijen, vriendenkringen en families. Hirsi Ali kreeg na de uitzending extra beveiliging, Van Gogh wilde niet permanent beveiligd worden. Ruim twee maanden na de uitzending van Submission Part I werd Theo van Gogh op brute wijze vermoord door een extremistische moslim uit Amsterdam, Mohammed B. Door de brief die B. had achtergelaten op het lichaam van Van Gogh, met bedreigingen aan het adres van Hirsi Ali, werd duidelijk dat Submission Part I de aanleiding was voor de moord. De discussie liep net als bij Beeldreligie destijds tot in het parlement en even was er sprake van aanscherping van het wetsartikel over godslastering.

Niemand had gedacht dat in 2004, veertig jaar na het einde van de verzuiling, het artikel over godslastering in aanmerking voor aanscherping zou komen. En dat veertig jaar na Beeldreligie opnieuw opschudding zou ontstaan in Nederland vanwege een korte film over religie. Er zijn ogenschijnlijk veel overeenkomsten tussen Beeldreligie en Submission Part I, in de reacties, de beschuldigingen van godslastering, de bedreigingen aan het adres

3 De Volkskrant, 18-09-2002

4 Jutta Chorus, ‘Ze zullen zien dat ik gelijk heb’, NRC Handelsblad, 28-8-2004

(7)

van de makers en in de vorm waarin beide korte films gemaakt zijn. De geschiedenis lijkt zich te herhalen en daarom is het mijns inziens van belang aandacht te besteden aan de situatie van 1964.

De hoofdvraag van deze scriptie luidt:

Hoe is de opschudding rondom het item Beeldreligie in de satirische actualiteitenrubriek Zo is het toevallig ook nog eens een keer uit 1964 te verklaren?

De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van vijf deelvragen: 1. Hoe was de politiek georganiseerd ten tijde van Zo is het… ? 2. Welke rol speelde religie in de samenleving van 1964?

3. Wat was de positie van de dagbladen en de omroep in 1964?

4. Wat is de programmacontext waarin Beeldreligie werd uitgezonden? 5. Hoe beoordeelden kranten de uitzending?

Ad. 1 en 2 De opschudding rondom Beeldreligie maakte duidelijk dat de rol van godsdienst in de Nederlandse maatschappij in 1964 groot was. Niet alleen gelovigen, maar ook ongelovigen lieten zich negatief uit over de manier waarop de makers van Beeldreligie omgingen met het christelijke geloof. Het respect voor godsdienst werd tot in de regering aan toe verdedigd. De manier waarop de politiek georganiseerd was, kan de reacties vanuit de politiek op de uitzending van Beeldreligie verklaren. De rol die de burgers in de samenleving aan godsdienst toedichten, is van belang voor het verklaren van de reacties van kijkers die na de uitzending binnenkwamen. Dit komt in de eerste paragraaf van hoofdstuk 1 aan de orde.

Ad. 3 De dagen na de uitzending van Beeldreligie stonden de kranten vol met berichten en reacties van politici, geestelijken, wetenschappers en gewone burgers. De verzuiling was nog goed af te lezen uit de berichtgeving van de verschillende kranten, maar de houding van journalisten ten opzichte van hun eigen zuilen was aan het veranderen. De makers van Beeldreligie waren exponenten van een nieuwe generatie journalisten die zich weinig meer aantrokken van hun eigen zuil. De rol van de media komt in een aparte paragraaf in hoofdstuk 1 aan de orde.

(8)

hoofdstuk 2 wordt het programma als geheel onder de loep genomen, met uitgebreide aandacht voor de derde aflevering, waarin Beeldreligie werd uitgezonden.

Ad. 5 De dagbladen speelden een grote rol in de berichtgeving over Beeldreligie. In hoofdstuk 3 wordt een selectie van de dagbladen gedurende twee weken na de uitzending van Beeldreligie inhoudelijk kwalitatief geanalyseerd. De dagbladen zijn geselecteerd op hun levensbeschouwelijke of ideologische signatuur of juist het ontbreken ervan. Op die manier vertegenwoordigen de geselecteerde dagbladen de stroming in de maatschappij waaraan ze gelieerd waren, voor zover dat van toepassing was. De belangrijkste personen, verenigingen en instanties in het debat die in de dagbladen naar voren komen, worden ingedeeld naar levensbeschouwing of ideologie. Op die manier wordt de verdeeldheid over Beeldreligie binnen de verschillende stromingen in beeld gebracht. De uitkomst daarvan schetst in combinatie met hoofdstuk 1 en 2 de situatie in de maatschappij in 1964 met het oog op de ontzuiling. De bronnen voor dit onderzoek bestaan uit de artikelen over Beeldreligie in de geselecteerde dagbladen van 4 januari 1964 tot 23 januari 1964 en de handelingen van de Tweede Kamer over Beeldreligie.

Er is eerder onderzoek gedaan naar de opschudding rondom Beeldreligie. Dr. H. Daudt en B.A. Sijes schreven in 1966 ‘een kritische beschouwing naar aanleiding van de reacties op de derde uitzending van Zo is het…’ onder de titel Beeldreligie.6 Dat onderzoek richtte zich vooral op de kijkers naar Beeldreligie en de schrijvers van de brieven naar de VARA, de makers van Zo is het… en de dagbladen. Ook in dat onderzoek kwam de verslaggeving van de dagbladen aan bod, maar dat was slechts een onderdeel. Daudt en Sijes legden aan de hand van NIPO onderzoek een link tussen de inhoud van de brieven en de levensbeschouwing waartoe de briefschrijvers behoorden. Deze scriptie richt zich op een grotere context, waarin er wordt gekeken naar de rol van de politiek, religie en media in Nederland rond 1964 en de invloed daarvan op de rel die rond Beeldreligie ontstond.

(9)

Hoofdstuk 1

Politiek, religie en media in Nederland (1917-1964)

Het televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer werd in 1963 voor het eerst uitgezonden bij de Vereeniging Arbeiders Radio Amateurs (VARA). De VARA was opgericht als een socialistische radio-omroep. De ideologische identiteit van politieke partijen en later ook van omroepen speelde sinds de pacificatie van 1917 een belangrijke rol in de Nederlandse maatschappij. Een terugblik op de politieke cultuur in de periode vanaf de pacificatie van 1917 tot aan de derde uitzending van Zo is het… is van belang voor het neerzetten van de politieke en religieuze context waarin de ophef over het item Beeldreligie losbrak.

1.1 De rol van de politiek

Met de pacificatie van 1917, het grondwettelijk vastleggen van de politieke verdeeldheid in Nederland, werd een politieke periode in Nederland ingeluid waarin de confessionele partijen – de partijen op sterke confessionele grondslag – tot 1967 voortdurend een parlementaire meerderheid hadden. Dat hield in dat de rol van religie in de Nederlandse samenleving gedurende die periode groot was. De pacificatie was tot stand gekomen na een periode van politieke impasse, waarin de grootste politieke partijen van dat moment geen overeenstemming konden bereiken over drie belangrijke punten: subsidie voor bijzonder onderwijs, algemeen kiesrecht en arbeidsrecht. Een toelichting op het eerste geschilpunt geeft aan hoe de politieke verhoudingen op dat moment lagen.7

De liberale politieke stroming had een groot deel van de negentiende en begin twintigste eeuw de meerderheid van de stemmen achter zich gehad. Op het gebied van onderwijs waren de liberalen voorstanders van openbaar onderwijs voor iedereen. Dat standpunt ging in tegen de wensen van een grote groep gelovigen in de maatschappij, die het belangrijk vonden dat hun kinderen op school over het christelijke geloof onderwezen werden. De grootste protestantse partijen, de Antirevolutionaire Partij (ARP) en Christelijk-historische Unie (CHU), en de grootste katholieke partij, de Rooms-katholieke Staatspartij (RKSP) wilden overheidssubsidie voor bijzonder onderwijs. De liberalen, onderling verdeeld over drie partijen – de Liberale Unie, de Vrij Liberalen en de Vrijzinnig Democratische Bond – wilden juist geen onderverdeling van het onderwijs in verschillende zuilen. Ze wilden een ‘nationale’ cultuur en niet de verschillende ‘subculturen’. De

(10)

socialisten, verdeeld over de democratische Arbeiderspartij (SDAP) en de Sociaal-democratische Partij (SDP), later de Communistische Partij Holland (CPH), stonden ook tegenover de confessionelen, omdat het grootste deel van de socialistische aanhang onkerkelijk was. Bovendien vonden de socialisten het kiesrecht belangrijker dan de onderwijskwestie.8

In de onderhandelingen over de politieke impasse die vanaf 1913 tot 1917 duurden, waren de confessionelen bereid het algemeen kiesrecht te aanvaarden, op voorwaarde dat er subsidie voor bijzonder onderwijs zou komen. Tegelijkertijd wilde een groot deel van de liberalen en socialisten wel toegeven in de schoolstrijd, omdat ze hoopten dat er na een compromis een nieuw politiek stelsel mogelijk zou worden. De liberalen en socialisten voelden niets voor de ideologische scheiding in de maatschappij. Uiteindelijk werd er besloten dat het bijzonder onderwijs in de toekomst gesubsidieerd zou worden volgens volledige gelijkberechtiging en dat bij de eerstvolgende verkiezingen het algemeen mannenkiesrecht van kracht zou worden. Daarnaast werd er in de pacificatie het passief vrouwenkiesrecht en evenredige vertegenwoordiging in het kiesstelsel geregeld.9

De confessionelen behaalden dus een grote overwinning in de schoolstrijd. De gelijkberechtiging met het openbaar onderwijs zorgde voor een versterking van de verzuiling en een sterke positie in de samenleving voor de confessionele partijen. Van een nieuw politiek stelsel zonder scheiding tussen godsdienstige en niet-godsdienstige partijen, zoals de socialisten en liberalen graag hadden gezien, kwam niets terecht. Bij de eerstvolgende verkiezingen na de pacificatie, op 2 juli 1918, boekte de Algemene Bond van RK-kiesverenigingen (vanaf 1926 de Rooms- katholieke Staatspartij) met 30

zetels een grote winst en werd daarmee de grootste partij. Samen met de protestantse partijen ARP en CHU en twee kleine christelijke partijen (CDP en CSP) werd er een coalitie gevormd. Tot aan 1967 was de RKSP, na de oorlog de Katholieke Volkspartij (KVP), in bijna alle regeringen vertegenwoordigd, de bezettingsjaren uitgezonderd. Ook de ARP en CHU zaten in bijna alle regeringscoalities, wisselend in combinatie met de socialisten of liberalen.10

De sterke positie van de confessionele partijen in de samenleving werd niet alleen behaald door het aantal zetels, maar ook door de uitbreiding van het aantal katholieke en protestantse organisaties. Zoals afgesproken in de pacificatie kon het katholieke en protestantse onderwijs uitbreiden, maar ook zonder staatssteun breidden andere verzuilde organisaties zich uit: katholieke, protestantse en ook socialistische dagbladen, vakbonden en verschillende andere verenigingen.

8 J.J. Woltjer, Recent verleden, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam: Balans, 2005) 75-80 9 Ibidem

(11)

Het katholieke deel van de Nederlandse bevolking was het sterkst ontwikkeld op het gebied van organisaties, verenigingen en partijen. In de praktijk betekende het dat een katholiek gezin lid was van de KVP en van de vakbond KAB, dat de katholieke krant op de deurmat viel, dat er bij ziekte naar een katholiek ziekenhuis werd gereden, dat de kinderen naar een katholieke school gingen, dat de toekomstige levenspartner in katholieke kringen werd gezocht en ga zo maar door. Het gevolg van die sterke verzuiling was dat mensen nauwelijks in aanraking kwamen met andersdenkenden. De invloedrijke Katholieke Kerk bevorderde deze toestand, door zich openlijk uit te spreken vóór de verzuiling. Het werd katholieken afgeraden lid te worden van de PvdA en zelfs verboden om lid te worden van de socialistische vakbond NVV. De katholieken zagen in hun isolement hun kracht, maar dat isolement begon na WOII scheuren te vertonen.

Het protestants-christelijke deel van de samenleving was ook sterk ontwikkeld in verschillende organisaties en verenigingen, maar onderling sterker verdeeld dan het katholieke deel. Er bestonden alleen al meer protestants-christelijke politieke partijen waar op gestemd kon worden. En die partijen verschilden onderling in hun openheid naar buiten toe. De grotendeels hervormde CHU had een opener houding ten opzichte van de maatschappij dan de overwegend gereformeerde ARP. Hetzelfde gold voor de Hervormde Kerk, die vooral in de jaren vijftig de oecumene steunde, terwijl de Gereformeerde Kerken zich voor de verzuiling bleven uitspreken.

De socialisten verzetten zich net als de liberalen tegen een levensbeschouwelijke scheiding in de maatschappij. Maar toen de katholieken en protestanten zich alleen maar méér gingen isoleren van de rest, kregen de socialisten ook steeds meer de neiging om hun eigen visie op de samenleving en hun eigen identiteit ten opzichte van de confessionele groeperingen naar voren te brengen.

(12)

overtuiging van de ander speelde niet alleen in de politiek, maar ook in de rest van de samenleving een grote rol.11

Door de scheiding tussen de bevolkingsdelen leek het alsof Nederland niet uit één volk maar uit meerdere volken bestond. Maar er was ook wel degelijk een nationaal gevoel te bespeuren. Symbolen als de nationale vlag, het volkslied, de nationale feestdagen, maar ook de KLM, de strijd tegen het water en als voornaamste het Oranjehuis, zorgden ervoor dat het nationale gevoel sterk overeind bleef. Dat die symbolen zoveel betekenden voor de samenleving, bleek bij de komst van de televisie.

Tegen het begin van de Tweede Wereldoorlog was er zicht op een verandering van de politieke en maatschappelijke verhoudingen. De confessionele kabinetten die na de pacificatie hadden geregeerd, hadden zich hopeloos in de problemen gebracht door de late reactie op de economische recessie in de jaren dertig. Een

coalitie van confessionele partijen behoorde na de oorlog in ieder geval niet meer tot de mogelijkheden. De socialistische SDAP stuurde concreet aan op een ‘doorbraak’ van het politieke stelsel waarin godsdienstige partijen en niet-godsdienstige partijen tegenover elkaar stonden. De partij stond open voor iedereen, ongeacht religie, inkomen of geslacht. Op de verkiezingsposters (zie afbeelding) stonden dus ook vrouwen afgebeeld. Maar niet alleen binnen socialistische en liberale kringen bestond de behoefte aan een doorbraak. Ook binnen katholieke kringen was niet iedereen het meer eens met de gesloten houding ten

opzichte van de samenleving. Met als gevolg dat een deel van Verkiezingsaffiche PvdA met vrouw

de katholieken zich na WOII aansloot bij de opvolger van de SDAP, de PvdA. De protestantse CHU werkte zelfs nauw met de SDAP en VVD samen om de doorbraak te realiseren.

De Tweede Wereldoorlog zorgde ervoor dat de ideeën over een doorbraak in de ijskast werden gezet. Er waren tijdens en na de oorlog veel stemmen opgegaan om de verzuiling te doorbreken. Velen hadden goede hoop dat de vernieuwingsbeweging in de Hervormde Kerk, de doorbraak van de tegenstelling tussen orthodox en vrijzinning, in de politiek zou leiden tot een doorbraak van de antithese tussen christelijke en andere partijen. Even leek het erop dat de PvdA de grote winnaar zou worden van de naoorlogse verkiezingen. Dus toen bij de verkiezingen op 17 mei 1946 de confessionelen vrijwel ongedeerd waren, was dat een schok voor de vernieuwers. Het enige element van

11

(13)

doorbraak was de naamswijziging van de katholieke partij, van RKSP in de Katholieke Volkspartij (KVP). Maar de aanhang bleef onverminderd groot, de partij werd met ruim 30% van de stemmen de grootste partij. De PvdA verloor veel stemmen aan de CPN (Communistische Partij van Nederland) en kreeg uiteindelijk 28,3 %.

Er kwam een rooms-rode coalitie die van 1948 tot 1958 zou duren. De KVP samen met de PvdA en wat andere partijen in wisselende coalities, met premier Willem Drees als voorman van het rooms-rode kabinet. Het verzuilde leven keerde na de oorlog terug en werd nog intensiever dan voor de oorlog. Voor degenen die in de oorlog inspiratie en moed hadden geput uit de verwachting van een vernieuwd Nederland, was het een zware teleurstelling. De kerk leek een grote rol te spelen in de terugkeer van de zuilen. De bisschoppen in Nederland legden vlak voor de verkiezingen nog een verklaring af waarin ze steun betuigden aan de KVP. Bij de protestanten waren er juist veel predikanten die de doorbraak actief steunden. Maar de grote meerderheid van de kiezers koos toch weer voor de oude vertrouwde kaders, hetzij omdat zij prijs stelden op het behoud van het confessionele milieu, hetzij omdat zij niets voelden voor de socialistische koers van de doorbraak.12

In de jaren vijftig ontstonden er scheuren in het isolement van de katholieken en protestanten. Onder druk van technische vernieuwingen, waardoor de mobiliteit toenam, was het isolement niet meer een sterkte, maar werd het steeds meer een zwakte. Politici wisten niet goed om te gaan met de vernieuwingen in de maatschappij, zoals ook uit de volgende twee paragrafen zal blijken. Toch konden de confessionele politieke partijen KVP, ARP, CHU, SGP en GPV in 1963 samen nog altijd rekenen op tachtig zetels in de Tweede Kamer. De KVP won toen opnieuw de verkiezingen met 31,9% van de stemmen.

1.2 De rol van religie

(14)

de Nederlanders. In totaal rekende ruim een zesde deel van de Nederlandse bevolking zich tot geen enkele godsdienst. 13

De invloed van de rooms-katholieke kerk op de politiek liet zich in 1921 al duidelijk zien, toen de Nederlandse bisschoppen in de pers een brief publiceerden aan de RKSP, waarbij zij zich beslist uitspraken voor een samenwerking van de RKSP met de protestantse partijen en tegen een samenwerking met de SDAP. In 1954 spraken de Nederlandse Bisschoppen zich opnieuw uit, in het Bisschoppelijk Mandement. Onder de titel De katholiek en het openbare leven van deze tijd werd de eenheid van de katholieke bevolkingsgroep aangemoedigd en werd het lidmaatschap van de NVV verboden en het lidmaatschap van de PvdA, de opvolger van de SDAP, sterk afgeraden.14

De ARP was sterk verbonden met de Gereformeerde Kerken in Nederland, die zich net als de Katholieke Kerk voor de verzuiling uitsprak. De Nederlands Hervormde Kerk had nooit openlijk steun betuigd aan een van de christelijke politieke partijen en was na de oorlog een voorstander van oecumene. In het rapport uit 1955 van de kerk, onder de titel Christen zijn in de Nederlandse samenleving stond dat de onbetekenende verschillen die de Nederlanders verdeelden moesten worden vergeten. Deze indirecte roep om oecumene bleek het begin van verdere ontkerkelijking, omdat oecumene voor veel mensen betekende dat er niet één geloof de waarheid in pacht had en dat het dan dus ook niet nodig was om te behoren tot een kerk.15

In 1960 was ongeveer tachtig procent van de Nederlandse bevolking nog bij een van de kerkgenootschappen in het land aangesloten. De cijfers gaven echter niet de hele waarheid, want door het hoge geboortecijfer onder vooral het katholieke deel van de bevolking, werd de dalende lijn in kerkbezoek lange tijd niet opgemerkt. De kerken waren namelijk al een tijdje in moeilijkheden, omdat het moeilijk was om in de moderne maatschappij die in de jaren vijftig steeds meer vorm kreeg, de aandacht van de gelovigen vast te houden.

Sinds de Tweede Wereldoorlog was het op economisch gebied steeds beter gegaan met Nederland en na de periode van wederopbouw was de welvaart elk jaar groter geworden. Dat betekende bijvoorbeeld dat de bestaande verkeers – en vervoermiddelen werden verbeterd en dat de brommer en de personenauto werden geïntroduceerd, waardoor bijvoorbeeld vakanties in het buitenland mogelijk werden. De toename van de mobiliteit zorgde er letterlijk voor dat de wereld groter werd en dat men buiten het eigen veilige milieu steeds vaker op andere plekken terecht kwam. Door de volledige werkgelegenheid werd het voor arbeiders mogelijk om zelf een keuze te maken waar ze

12 Woltjer, Recent verleden, Nederland in de twintigste eeuw, 221 13 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 87

(15)

wilden werken. Arbeiders uit christelijke zuilen kwamen op die manier in contact met arbeiders van andere zuilen en werden minder afhankelijk van relaties uit hun eigen subcultuur. De uitbreiding van het onderwijs zorgde ervoor dat de wetenschap steeds vaker gebruikt werd om de wereld te verklaren en niet meer alleen het geloof.16

Het waren ontwikkelingen die de kerken niet in de hand hadden. Critici binnen de verschillende geloofsgemeenschappen wilden de goede elementen uit het moderne denken integreren in de christelijke opvattingen. Het geloof moest meer inspelen op de moderne tijd. Met de professionalisering van de maatschappij kwam de leiding van verschillende christelijke organisaties steeds vaker in handen van mensen die hun sporen op professioneel gebied verdiend hadden, in plaats van op religieus gebied. Dat zorgde ervoor dat er vaak jongere mensen de dienst gingen uitmaken en minder waarde hechtten dan de oudere generatie aan de normen en waarden van de kerk.17

Naast de grote veranderingen in de maatschappij op het gebied van mobiliteit, onderwijs en werkgelegenheid, hadden ook de radio en televisie een grote invloed op de maatschappij vanaf de jaren vijftig. Televisie was een van die moderniteiten waar door het christelijke deel van de maatschappij met veel scepsis tegenaan gekeken werd. Maar toen het eenmaal zover was, wisten ook de kerken er handig gebruik van te maken. Bisschop Bekkers (zie afbeelding) is een voorbeeld van iemand die de stap richting moderne tijd zette door de katholieke boodschap op televisie te verkondigen. Op 21 maart 1963 liet Bekkers zich op televisie uit over geboortebeperking. Volgens de traditionele kerkelijke leer was geboortebeperking verboden, ook in het huwelijk. Katholieke gelovigen vonden het een ingrijpen in de door God gegeven orde. Maar bij een steeds grotere groep katholieken groeide de neiging om zich aan de invloed van de kerk te onttrekken. Het was voor velen een bevrijding dat bisschop Bekkers in KRO’s Brandpunt de officiële

Bisschop Bekkers rooms-katholieke huwelijksmoraal relativeerde. Hij werd

gezien ‘als een man die, als geen ander, de kerk belichaamde die als het ware uit een donkere oertijd opstond en een nieuw, meer sociaal bewogen tijdperk binnenging’.18 Dat televisie ook heel anders met geloof om kon gaan, werd duidelijk bij Beeldreligie.

15 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 32 16 Ibidem, 87

(16)

1.3 De rol van de media

De ontwikkeling van de media is een afspiegeling van de politieke, religieuze en maatschappelijke ontwikkelingen van 1917 tot in de jaren zestig. Voor de subculturen was er een eigen dagblad en later ook een eigen radio- en televisieomroep. De belangrijkste rooms-katholieke dagbladen waren De Tijd-Maasbode en de Volkskrant, voor de protestants-christelijke bevolkingsgroep waren er De Standaard (voor WOII) en Trouw, voor de socialisten Het Vrije Volk en Het Parool en voor de liberalen De Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad. In de redactiebepaling van enkele dagbladen die in deze scriptie aan bod komen, stond vermeld hoe de krant uiting gaf aan de levensbeschouwing of ideologie waar hij aan verbonden was. Bij Het Parool kon de Raad van Toezicht bestuursleden die niet langer de geestesrichting vertegenwoordigden, ontslaan. De uitgeverij van De Tijd-Maasbode bezwoer geen uitgave te doen van geschriften waarvan de inhoud in strijd was met de katholieke geloof – en zedenleer. De Volkskrant had als ondertitel ‘katholieke dagblad voor Nederland’ (zie afbeelding) en hield het ‘belang van het Nederlandse volk’ voor ogen. De Telegraaf vermeldde dat de krant ‘onpartijdig nieuws bracht, zonder gebonden te zijn aan enige staatkundige partij, kerkelijke richting of belangengemeenschap, uitsluitend in dienst van ’s lands belang’.19

De bepalingen van de redactie werden in stand gehouden door het feit dat veel politici in de media werkzaam waren: Dr. J.A.H.J.S. Bruins Slot was van 1945 tot 1971 hoofdredacteur van dagblad Trouw en een groot deel van die periode (tot 1963) kamerlid en fractievoorzitter van de ARP; Dr. C.P.M. Romme was van 1946 tot 1961 fractievoorzitter van de KVP en gedurende die jaren ook zeven jaar lang staatkundig hoofdredacteur en politiek commentator van de Volkskrant. Die verbondenheid bracht met zich mee dat journalisten hun eigen partij niet wilden afvallen. De katholieke pers was geestelijk zelfs zo gelieerd aan de KVP, dat ze altijd de kant van die partij zouden kiezen in discussies. Het bedrijven van onafhankelijke journalistiek was dus lastig.20

Uit onderstaande tabel blijkt dat het aandeel ‘neutrale’ dagbladen ook groot was. De Telegraaf was een voorbeeld van een neutrale krant. Het was dus geen vanzelfsprekendheid om het dagblad van de eigen politieke voorkeur te lezen, hoewel binnen katholieke kringen wel.

18 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, p.38-39 en p.82 19 Zie bijlage 1

(17)

Tabel 1.3.1 Richtingsbladen en politieke partijen. Groepen bladen Oplagen in % van tot. Ned

pers 1955

Politieke partijen % stemmen Tweede Kamer, 1952 Rooms-katholiek 25,6 KVP 28,7 KNP 2,7 Prot.-christelijk 8,5 ARP 11,3 CHU 8,9 Socialistisch 18,8 PvdA 29 Liberaal 4,9 VVD 8,8 Communistisch 3 CPN 6,2 Neutraal 39,2 - - Andere partijen 2 Bron: M. Rooij, Kranten: dagbladpers en maatschappij, Amsterdam, 1974, p.137

Met de komst van de radio in de jaren twintig werd het nog moeilijker om burgers alleen naar de zender van hun eigen levensbeschouwing te laten luisteren. Want waar een dagblad huis aan huis werd bezorgd, was de radiozender vrijwel overal te ontvangen. Het was dus heel goed mogelijk om programma’s van een andere omroep dan de eigen te ontvangen en dat gebeurde dan ook.

De introductie van de radio ging niet zonder angst voor het medium. Zo werd er bijvoorbeeld gevreesd voor ‘inbreuk op de huiselijkheid door politieke debatten, ontworteling van de jeugd door slechte voorbeelden en verstoring van de maatschappelijke rust door het beluisteren van programma’s van andere zuilen’. Aan de andere kant was men ook onder de indruk van de positieve mogelijkheden van radio, zoals het verspreiden van de eigen religieuze en politieke opvattingen, met als gevolg het ontstaan van omroeporganisaties met een religieuze of politieke opvatting. Sprekend over de kersverse Nederlandsche Christelijke Radio Vereeniging (NCRV) riep Minister van Staat A.F.W. Idenburg tijdens de eerste uitzendavond op 24 december 1924: `Zij wil deze schone vinding in dienst stellen van Hem, wien alle ere toekomt en wiens Woord gebracht moet worden in de eenzamen streken en tot de vereenzaamden in ziekenhuis en liefdadigheidsgestichten’.21

Om een eerlijke verdeling van de beperkte zendtijd te maken en om ervoor te zorgen dat er goed met de zendtijd werd omgegaan, werden er vanuit de verschillende stromingen in de maatschappij omroepverenigingen opgericht. De katholieken richtten de Katholieke Radio Omroep (KRO, 1925) op, voor de protestanten kwam er de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV, 1924), vanuit de socialisten ontstond de Vereniging Arbeiders Radio Amateurs (VARA, 1925) en voor de overigen, de liberalen en neutralen, werd de Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO, 1923) opgericht. Daarnaast was er nog de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO, 1926), de kleinste van allemaal. De

21 Huub Wijfjes, ‘Het radiotijdperk, 1919-1960’, In: Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij,

(18)

scheiding in de politiek tussen de godsdienstige en niet-godsdienstige partijen zette zich voort op de radio: de ene zender werd door de KRO en NCRV bemand, de andere door de AVRO, VARA en VPRO. De vrees voor contact met andersdenkenden en het doorbreken van het isolement van de christelijke bevolkingsgroepen werd bewaarheid: men luisterde niet alleen naar de eigen omroep, maar ook naar andere omroepen.

Er werd vanuit de politiek wel geprobeerd om de inhoud van de programma’s te sturen, of in ieder geval duidelijk op papier te zetten wat wel en niet mocht. In de omroepregeling van 1930 werd besloten dat de omroepen een programma van ‘ontspannenden, leerzamen, politieken, aesthetischen, ethischen en religieuzen aard’ moesten maken. Voor 15% van de zendtijd werden de woorden ‘politieken’ en ‘religieuzen aard’ geschrapt en gold de richtlijn dat ‘niemand redelijkerwijs aanstoot’ aan de uitzending mocht nemen.22 Om de omroepregeling goed tot uitwerking te laten komen, werd er ook controle-commissie opgericht die toezag op de zedelijkheid van de programma’s. Vooral de VARA kwam in korte tijd vaak in aanraking met de Radio-omroep Controle Commissie. Een groot deel (65%) van de programma’s die binnen tien jaar tijd geheel of gedeeltelijk werden verboden (398 programma’s werden geheel verboden, 954 gedeeltelijk), was afkomstig van de VARA.23 Zo raakte de omroep in 1934 voor een dag haar zendtijd kwijt, nadat ze tijdens twee minuten de terechtstelling van Marius van der Lubbe herdacht.24

De ongeschreven ‘radiocode’ zorgde ervoor dat onzedelijk taalgebruik, het kwetsen van andersdenkenden, kritiek op andere omroepverenigingen, al te harde kritiek op bevriende landen (waaronder nazi-Duitsland), godslastering en atheïsme werd voorkomen. En ook met het bespreken van seksualiteit, politieke uitzendingen, kritiek op autoriteiten en revolutionaire taal en muziek moest terughoudend worden omgegaan.25

Een jaar voor het einde van de Tweede Wereldoorlog begonnen de voorbereidingen op de naoorlogse omroepordening. Er waren bij de Nederlandse regering ideeën voor een nieuwe omroep. Omroepbestuurders kwamen regelmatig bij elkaar om over samenwerking te praten. Maar de omroepen keerden net als de politieke partijen in hun oude structuur weer terug. Dat de verbondenheid van de omroepen met hun levensbeschouwelijke of ideologische achterban groot bleef, net als bij de dagbladen, bleek uit het rapport Radio, Televisie en Vrije Tijdsbesteding 1960. Bijna alle katholieken waren lid van de KRO (99%), de leden van NCRV kwamen grotendeels uit hervormde en gereformeerde hoek (91%) en

22 Wijfjes, ‘Het radiotijdperk, 1919-1960’, 51 23 Ibidem, 51

(19)

ook de VARA was geslaagd in het bereiken van haar doelstelling, zoals uit onderstaande tabel blijkt.26

Tabel 3.3.2 Overeenkomst in structuur van VARA en PvdA (in % van de Nederlandse bevolking) VARA leden PvdA kiezer

Rooms-katholiek 7 7

Ned herv. (incl andere prot) 45 45

Geref. 1 1

Overig 4 Niet genoemd

Geen beantwoording vraag naar de godsdienstige gezindheid

4

Bron: Pacificatie en de zuilen, onder redactie van J.J. Gielen, J.A. Boom en Zoon Uitgevers, Meppel, 1965, p.142

Ook binnen de omroep waren er politici actief: Mr. J. A. W. Burger was van 1949 tot 1966 voorzitter van de VARA en van 1952 tot 1962 fractievoorzitter van de PvdA; Mr. A.B. Roosjen was van 1948 tot 1969 voorzitter van de NCRV en tot 1963 kamerlid voor de ARP; Mr. H.W. van Doorn was van 1956 tot 1968 kamerlid voor de KVP en van 1961 tot 1973 voorzitter van de KRO.

Wat er wel veranderde na de Tweede Wereldoorlog was de verdwijning van het preventieve overheidstoezicht. De omroepen moesten voortaan zelf de grenzen van het fatsoenlijke in de gaten houden. Vanuit de regering bestond er nog wel een commissaris die na een uitzending een zendgemachtigde terecht kon wijzen.

In de jaren vijftig groeide de radio enorm, voor de oorlog had nog geen 65% van de Nederlanders een radiotoestel, terwijl in 1959 99,02% van de huishoudens in het bezit was van een radio. In de jaren vijftig zat iedereen aan het toestel gekluisterd voor een van de twee zenders. De radio was het zinnebeeld van huiselijke knusheid. De televisie zou die rol binnen tien jaar overnemen. In 1936 deed de eerste Televisie Commissie onderzoek naar de inrichting van een televisiebestel, gebaseerd op de bestaande verhoudingen binnen de radio-omroepen. De zuilen hadden dus voortaan ook invloed op wat via de televisie bij de burgers de huiskamer binnenkwam. Het duurde nog tot 1951 voordat de eerste uitzending plaatsvond. De omroepen zorgden ieder voor een deel van de programmering en de gezamenlijke programma’s werden verzorgd door de Nederlandse Televisie Stichting (NTS).27

Staatssecretaris mr. J.M.L.Th. Cals hield een toespraak bij de introductie van televisie in 1951. Naast Cals zat prof. J.B. Kors, theoloog en voorzitter van de Nederlandse Televisie Stichting, gehuld in pij en de uitzending werd afgesloten met een bede. Staatssecretaris Cals verwierp in zijn toespraak de negatieve kanten van de televisie en sprak vertrouwen uit dat de mensen van de omroepen met een ‘sterk cultuurbesef, een geestelijke achtergrond en een hoog ideaal’ aan het werk zouden gaan. Daarbij hoorde zelfbeperking ten aanzien van andersdenkenden en het vermijden van controversiële

(20)

zaken. Televisie bood net als de radio mogelijkheden om voor eigen parochie te preken, maar de angst voor verloedering door buitenlandse programma’s was bij de introductie van televisie veel groter dan destijds bij de radio. Omdat het met de radio uiteindelijk ook goed was afgelopen, gaf de regering aan de radio-omroepen de opdracht ook programma’s voor televisie te maken. Het leek goed af te lopen, want in 1961 concludeerde radio en televisiepsychiater Kees Trimbos dat het bange vermoeden van de jaren vijftig niet was bevestigd: de televisie werd gebruikt als ontspanning en van moreel verval was geen sprake. 28

In het begin was er maar één zender en werd er maar een paar uur per week uitgezonden. In 1956 waren er 99.000 televisietoestellen, in 1960 was dat aantal gegroeid naar 800.000 en in 1970 waren het er drie miljoen.

Televisie is bij uitstek een medium dat sterk afhankelijk was van techniek. Er moest in de jaren vijftig een jongere generatie aan te pas komen om de oudere generatie te helpen bij het maken van televisie, waardoor ook hier professionalisme belangrijker werd dan het uitdragen van de ideologie.

De eerste generatie televisiemakers was afkomstig uit de dagbladwereld en de radio. Van televisie maken had die groep geen kaas gegeten. De oudere generatie werd dus steeds afhankelijker van de jongere generatie, die specifiek voor het vak werd opgeleid en bijvoorbeeld de mogelijkheid had om bij de BBC in Londen stage te lopen. De BBC in Engeland gold als een voorbeeld voor de Nederlandse omroepen. Veel programma-ideeën werden in Londen opgedaan, ook het idee voor de satirische actualiteitenrubriek Zo is het toevallig ook nog eens een keer, dat in Engeland onder de titel This Was The Week That Was te zien was. Dat programma’s uit het buitenland werden overgenomen betekende ook dat die programma’s niet altijd aan de eisen van de Nederlandse verzuilde samenleving voldeden, zoals bij Zo is het… zou blijken. De jongere generatie durfde dus meer te experimenteren.29

Vacature voor jongere generatie En zo gebeurde het dat er net als bij de radio ook op

televisie programma’s uitgezonden werden die volgens de regering niet door de beugel konden. Maar omdat het overheidstoezicht repressief was, kon er pas achteraf geoordeeld worden. Het eerste programma was Dag Koninginnedag, een documentaire van de VPRO en

27 Jan Bank, ‘Televisie verenigt en verdeelt Nederland’. In Omroep in Nederland: vijfenzeventig jaar medium en

maatschappij, 1919-1994, red. Huub Wijfjes. (Zwolle: Waanders Uitgevers, 1994) 79-86.

(21)

NTS uit 1957. Ter ere van het 50e regeringsjaar van koningin Wilhelmina werden er filmfragmenten uit haar regeerperiode gemengd met een vergeten hoofdstuk: een interview met de eerste socialistische burgemeester in Nederland en met een voormalige muiter van het oorlogsschip de Zeven Provinciën. Beiden waren vertegenwoordigers van een stroming die bij de vroegere Oranjefeesten kritisch aan de kant had gestaan. Spotten met het koningshuis was oneerbiedig. En ook al keken er destijds niet veel mensen naar de uitzending, omdat het aantal televisietoestellen nog niet groot was, de ophef kwam er wel. Volgens politicoloog Hans Daudt, die onderzoek deed naar de reacties op het programma, ontstond de opwinding in de maatschappij pas nadat het ministerie en de kranten van hun verontrusting, respectievelijk afkeuring hadden blijk gegeven.30

Het tweede programma veroorzaakte in positieve zin ophef: Open het Dorp, een marathonuitzending van 24 uur op 26 en 27 november 1962. Door de landelijke dekking vanaf 1960 kon de uitzending

uitgroeien tot een nationale hit. Presentatrice Mies Bouwman spoorde 23 uur lang kijkers aan geld te geven voor de opening van Het Dorp, een leefgemeenschap voor gehandicapten vlakbij Arnhem. Er werd in totaal 23 miljoen gulden opgehaald en door die enorme prestatie groeide Mies Bouwman uit tot icoon van de Nederlandse televisie. ‘In de

vooravond van 26 november, toen Mies Bouwman en Wim Kan tijdens Open het Dorp

alle spectaculaire gevers nog in beeld moesten komen, toen alle grote en kleine artiesten nog hun spontane medewerking moesten gaan verlenen, zijn één miljoen Nederlanders uit hun binnenkamers en haardsteden gekropen om in het volle licht van straatlantaarns, ten overstaan van nauwlettend toeziende buren, naar de kruidenier te gaan, of het dichtstbijzijnde postkantoor, en daar een luciferdoosje te overhandigen, met eigen, moeizaam bijeengebracht, zuur verdiend geld. In vijf kwartier tijd werd op deze wijze 6 miljoen gulden ingeleverd.’31 Het was een jaar voordat de VARA de eerste aflevering van Zo is het toevallig ook nog eens een keer uitzond.

29 Ibidem, 97 30 Ibidem, 100

(22)

1.4 Samenvatting

(23)

Hoofdstuk 2

VARA’s Zo is het toevallig ook nog eens een keer

In september 1963, aan het begin van een nieuw televisieseizoen, werd er door de VARA een persbijeenkomst gehouden voor een nieuw televisieprogramma, de satirische actualiteitenrubriek Zo is het toevallig ook nog eens een keer.

Het weekblad Vrij Nederland voorspelde: ‘Dit kan wat worden!’ De eerste twee uitzendingen zorgden al voor de nodige ophef, maar bij de derde uitzending stond Nederland op zijn kop. De reacties die kwamen op het item Beeldreligie zorgden voor een ware hetze tegen de makers van Zo is het…. In dit hoofdstuk wordt de programmacontext waarin Beeldreligie werd uitgezonden, geschetst. Het is van belang voor het begrijpen van de opschudding rondom Beeldreligie om te weten hoe het programma tot stand kwam, welke mensen er aan meewerkten en vooral welke onderwerpen er werden behandeld.

2.1 That was the week that was

Zo is het… was geïnspireerd op het Engelse programma That was the week that was (TW3), dat op 24 november 1962 zijn eerste uitzending had bij de BBC. Door de grote aandacht voor Open het Dorp in Nederland, kreeg TW3 niet zoveel aandacht in de Nederlandse media. Dat was opvallend, omdat het een vernieuwend programma was en in Engeland voor de nodige opschudding had gezorgd. Bijvoorbeeld door een item over een consumentenrapport over religies. In het televisie-archief van de BBC staat het programma omschreven als ‘A biting, live, late-night satire show that broke new ground in television's relationship with politics, redefined the BBC's

That was the week that was perceived neutrality and opened up TV comedy to embrace attacks on hitherto sacred cows: politicians, religions and even royalty among them’.32

32 Mark Lewisohn, The BBC.CO.UK Guide to Comedy, 2003

(24)

Mies Bouwman en haar echtgenoot Leen Timp hadden TW3 in 1962 gezien tijdens een bezoek aan Londen. Binnen de omroepwereld in Nederland was het gebruikelijk dat nieuwe programma-ideeën uit het buitenland kwamen. Vooral Engeland gold in Nederland als voorbeeld voor televisiemakers. Bouwman en Timp gingen naar de AVRO met hun idee over een Nederlandse versie van TW3. Maar de AVRO was net bezig met de voorbereidingen voor een andere televisieshow: Open het Dorp. Mies Bouwman zou die show gaan presenteren en zo werd het idee over een Nederlandse versie van TW3 op de lange baan geschoven. Open het Dorp werd een groot succes en dat was grotendeels te danken aan het optreden van Mies Bouwman als presentatrice. Lieve Mies, de aanspreekvorm die ze had overgehouden aan Open het Dorp, ging voortaan als een ‘heilige’ door het leven, omdat het haar gelukt was veel geld op te halen voor Het Dorp. De AVRO vond het daarom beter haar een tijdje ‘buiten beeld’ te houden. Maar Mies Bouwman voelde dat zelf helemaal niet zo. Ze twijfelde dan ook niet toen Herman Wigbold contact met haar en Leen Timp opnam om de Nederlandse versie van TW3 te maken. De VARA zou het programma gaan uitzenden en de redactie van Zo is het… werd door de initiatiefnemers samengesteld.33

2.2 De redactie

‘Het moest een programma van freelancers worden, met Wigbold als verantwoordelijk eindredacteur’ en ‘het programma moest een journalistiek karakter hebben en gedragen worden door de redacteuren zelf en niet door beroepsacteurs’, aldus Leen Timp over Zo is het… .34 In Mies 25 ½ jaar TV vertelden Leen Timp en Mies Bouwman hoe de redactie tot stand kwam, grotendeels door hun keuzes.

Herman Wigbold (1925) werd dus eindredacteur van Zo is het…. Wigbold was eindredacteur bij VARA’s Achter het Nieuws voordat hij aan Zo is het… ging meewerken. Wigbold begon als dagbladjournalist bij de Rotterdamse editie van Het Vrije Volk (HVV), een krant die nauw gelieerd was aan de PvdA. Wigbold was een overtuigde socialist, zowel bij krant als televisie, en kwam uit een katholiek nest. Wigbold werkte voor zijn deelname aan Zo is het… als eindredacteur bij de actualiteitenrubriek Achter het nieuws van de VARA.35

33

Mies Bouwman en J. van den Berg, Mies 251/2 jaar TV - omzien in verbazing (Wageningen: Uitgeverij L.J. Veen, 1977 (3)) 113 en

Rinus Ferdinandusse, Zo is het, zo was het, in: Verheffend, vooruitstrevend, verstrooiend – 75 jaar VARA 1925-2000, onder redactie van Daan Dijksman (Amsterdam: uitgeverij Balans, 2000) 107-108 34

Bouwman en Van den Berg, Mies 251/2 jaar TV - omzien in verbazing, 115 35

(25)

Mies Bouwman wilde Rinus Ferdinandusse graag bij de redactie van Zo is het…. Ze had hem horen spreken op een feest van de Wereldomroep en was onder de indruk geweest van die conference. Rinus Ferdinandusse (1931) debuteerde bij de VARA televisie in 1961 met het door hem opgerichte Haags Studentencabaret onder de titel K-wartaal. Er was met dat programma een keer discussie met het hoofd van de VARA-tv over een item waarin katholieken beledigd werden: ‘Waarom moeten door zulke overdrijvingen nu alle katholieken de pest aan de VARA krijgen?’, was de vraag. Ferdinandusse antwoordde: ‘Je moet als televisiemaker niet politiek denken. Het programma moet voorop staan, en niet eventuele bijgedachten over je politieke vrienden in partij of vakbond’.36

Toen hij gevraagd werd voor Zo is het… was Ferdinandusse als redacteur verbonden aan Vrij Nederland en aan het Leidse studentenblad Propria Cures. Ferdinandusse was een van de aanwezigen bij de voorvertoning van het Engelse programma TW3. Hij vond de items te lang, maar de toon en de sfeer prachtig. Eén onderdeel kreeg meteen de volle aandacht van Ferdinandusse: een dominee op een kansel preekte in oudtestamentische woorden over het evangelie van Conrad Hilton. Aanleiding was de opening van een nieuw Hilton hotel in Londen. Het item werd in de derde aflevering van Zo is het… de basis voor Beeldreligie. Ferdinandusse dacht bij het zien ervan: ‘Dat kan hier ook’. Iedereen dacht dat, volgens hem.37

Leen Timp was op zijn beurt onder de indruk van Jan Blokker, die hij kende van zijn filmstukken in het Algemeen Handelsblad en van een AVRO televisieprogramma. Jan Blokker (1927) groeide op in een vrijzinnig-liberaal gezin, zijn ouders waren remonstrant, maar hijzelf was ongelovig. Als jonge journalist polemiseerde Blokker tegen de oude garde. Hij schreef ook filmscenario’s, onder andere voor Makkers staakt uw wild geraas van Fons Rademakers. De film ging over burgerlijke braafheid en jeugdige opstandigheid in Nederland. In 1961 viel de film in de prijzen op het filmfestival van Berlijn.38

Bouwman en Timp vroegen samen Dimitri Frenkel Frank (1928-1988) erbij, die kende Timp nog van de televisieserie Alles gaat naar wens. Timp vond Frenkel Frank nogal een arrogante persoonlijkheid en dat paste volgens hem perfect in de typecasting voor Zo is het… . Dimitri Frenkel Frank stond bekend als acteur, regisseur en schrijver. Frenkel Frank schreef een groot deel van de teksten van Zo is het… en was de bedenker van het item Beeldreligie.

36

Ferdinandusse, Zo is het, zo was het, in: Verheffend, vooruitstrevend, verstrooiend – 75 jaar VARA 1925-2000, 106 en Bouwman en Van den Berg, Mies 251/2 jaar TV - omzien in verbazing , 106 en 107

37

Ferdinandusse, Zo is het, zo was het, in: Verheffend, vooruitstrevend, verstrooiend – 75 jaar VARA 1925-2000, 108-109

38

(26)

Ferdinandusse, Blokker en Frenkel Frank schreven het grootste deel van de sketches. Journalisten Peter Lohr en Joop van Tijn werkten ook mee, maar wat het tekstschrijven betreft was hun invloed minder groot. Peter Lohr (1933-1983) was student Rechten toen hij deel uitmaakte van het redactieteam van Zo is het… . Hij had bij het studentencabaret van Hans van den Bergh gespeeld. Hij werd voor Zo is het… gevraagd vanwege zijn ruime ervaring als acteur. In Zo is het… speelde hij de rol van de presentator in Beeldreligie. Joop van Tijn (1938-1997) schreef voor onder andere voor Vrij Nederland en de Haagse Post, waar begin jaren zestig een verscheidenheid aan anarchistische talenten werkten. Tot 1961 schreef hij ook voor het satirische studentenblad Propria Cures. Van Tijn schreef kritisch en viel als jonge journalist al snel op. Hij koesterde een wantrouwen tegen iedere autoriteit, een eigenschap die hem bij Zo is het… goed van pas kwam.

Het openingslied van Zo is het toevallig ook nog eens een keer werd iedere aflevering gezongen door Yoka Berretty (1928). Zij was actrice en zangeres en ze had twee Nederlandse films op haar naam staan voordat ze met Zo is het… begon: De Overval(1962) en Makkers staakt uw wild geraas(1961). In Makkers staakt uw wild geraas werd tegen de achtergrond van het Nederlandse feest pur sang, Sinterklaas, in de generatiekloof gesneden die zich eind jaren vijftig meer dan ooit tevoren begon af te tekenen.

Gerard Reve (1923-2006) werkte ook regelmatig mee met de afleveringen van Zo is het… . Zijn goed ontvangen debuutroman De Avonden had hem al de nodige aandacht bezorgd. Ondertussen schreef Reve een paar indrukwekkende novellen, essays en een mislukt toneelstuk. Voor het tijdschrift Tirade schreef hij reisbrieven. Zijn uitgever, Van Oorschot, stimuleerde Reve er meer te maken en gaf ze in 1963 uit onder de titel Op weg naar het einde. Opnieuw zorgde een publicatie van Reve voor sensatie. Het kwam dit keer niet onverwacht. De toon was namelijk al gezet toen de antirevolutionaire senator Algra zonder de brieven te hebben gelezen schande sprak van Reve’s publicatie. Reve behoorde tot de mensen die de grenzen opzochten van het mogelijke in de maatschappij.

De redactie bestond dus uit personen die hun sporen in de journalistiek, cabaret of literatuur al verdiend hadden. Het waren bovendien mensen die deel uitmaakten van een groep vernieuwers in de wereld van de media. Het waren mensen van de jonge generatie makers die behoefte hadden aan schoppen tegen de autoriteit. Daarbij kwam de deelname van Mies Bouwman, die in de ogen van veel Nederlanders eigenlijk alleen maar in achting kon dalen, nadat ze zo opgehemeld was vanwege haar optreden in Open het Dorp.

(27)

voor het eerst te zien als omroepster. De televisie was toen nog maar net geïntroduceerd in de Nederlandse samenleving. Bouwman kreeg veel ruimte voor nieuwe initiatieven, omdat niemand in die tijd veel kennis van televisie had. Het duurde niet lang voordat ze alles deed wat met een televisieproductie te maken had: van koffie zetten tot kabels dragen en presenteren. Doordat de televisie een steeds groter bereik kreeg, kreeg Bouwman steeds meer landelijke bekendheid. Maar toen ze een relatie kreeg met de gescheiden, niet katholieke cameraman Leen Timp, moest ze de KRO verlaten. Bouwman en Timp trouwden in 1955. Bouwman ging in Amsterdam samenwonen en schreef een jaar lang stukjes voor de Volkskrant en De Telegraaf. Ze kwam via de AVRO weer terug bij de televisie en haar grote doorbraak kwam in 1962 met de marathonuitzending Open het Dorp vanuit de RAI in Amsterdam. De verwondering was groot toen op 16 oktober 1963 de veronderstelling in de kranten stond dat Mies Bouwman het nieuwe satirische programma van de VARA Zo is het… zou gaan presenteren. Een groter contrast met het goede doel – programma Open het Dorp leek niet mogelijk. 39

Mies Bouwmans echtgenoot Leen Timp (1921) kwam uit een eenvoudig vrijdenkersgezien in Delft. Socialist, anarchist, ‘zo op het oog leek tussen Mies en Leen geen grotere tegenstelling mogelijk op het gebied van opvoeding en afkomst’.40 Leen Timp begon als kabeldrager bij de NTS en werd vervolgens cameraman en regisseur. De grote bijdrage van Leen Timp aan Zo is het… was de vormgeving. De titelnaam en de illustraties bij de verschillende items waren van zijn hand. ‘Hij heeft zeer nadrukkelijk zijn stempel gezet op de betrekkelijk nieuwe manier van tv maken: eenheid van tijd, plaats en ruimte, alles op een vrij kleine vloer (Frascati) met publiek, in een betrekkelijk korte tijd direct eruit, rechtstreeks naar de kijker toe. Elke maand. Take it or leave it.’ 41 In 1961 ontving hij de Zilveren Nipkowschijf voor de wijze waarop hij als vormgever gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden van het medium televisie.Volgens de jury slaagde hij om in vrijwel alle door hem geregisseerde uitzendingen de vorm functie van de inhoud te doen zijn. Hij kreeg de Nipkowschijf voor verschillende programma’s waaraan hij meewerkte, zoals de uitzendingen in de rubriek Kunstgrepen, de eerste twee uitzendingen in de rubriek Thuis Bij (bezoeken aan dr. Jef Last en architect Bakema) en de uitzendingen in de rubriek Muziekmozaïek.

39 Bouwman en Van den Berg, Mies 251/2 jaar TV - omzien in verbazing, 29-33 en 48 40

Idem 48 41

(28)

2.3 De aankondiging

Er was in de zomer van 1963 voor belangstellenden een vertoning van een aantal uitzendingen van de Engelse TW3. Een van de journalisten die de vertoning bijwoonde, was televisiecriticus Nico Scheepmaker. Hij vroeg zich in een artikel in Vrij Nederland op 14 september 1963 af, of het Engelse programma in Nederland niet voor teveel ophef zou gaan zorgen. Scheepmaker stelde dat de BBC, de omroep waarbij TW3 werd uitgezonden, een nationaal instituut was, maar dat de VARA kans liep gestenigd te worden als het even hard tekeer zou gaan als in Engeland. Volgens Scheepmaker waren politici in Nederland niet gewend hard aangepakt te worden. Hij schreef: ‘En ook al zal het team onder leiding van Herman Wigbold nog zo onafhankelijk opereren en nog zo rechtvaardig de kritiek over alle stromingen inclusief de socialistische verdelen, dan nog zal er luid gejammer opstijgen uit kwaadgezinde omgevingen, zodra deze op de korrel worden genomen. Ik zie het al voor me: ‘VARA misbruikt algemene zendtijd voor lasterlijke aanvallen op andersdenkenden’, u kent het stijltje wel’. Scheepmaker doelde in het bijzonder op de reputatie van Mies Bouwman die na Open het Dorp alleen maar schade kon oplopen. 42

VARA-regisseur Gijs Stappershoef zei in een interview in De Tijd van 21 april 1978: ‘Ik nodigde het toenmalige hoofdbestuur van de VARA, in de personen van Burger en Rengelink uit om die afleveringen van TW3 te bekijken. Toen heb ik vooral bij Burger (mr. J.A.W. Burger, fractievoorzitter PvdA, voorzitter VARA) op de sentimenten gespeeld, en memoreerde de Notenkraker, een socialistische satirisch blad van vroeger. Toen zei Burger: daar krijgen we nog veel gelazer mee, maar we moeten het wél proberen’. Rinus Ferdinandusse vond het uniek dat Zo is het… tot stand kwam dankzij zulke directe steun vanuit het hoofdbestuur. Het is een typisch voorbeeld van hoe de ‘oude generatie’ in de jaren zestig niet onwelwillend stond tegenover vernieuwing in de omroepwereld. 43

De aankondiging voor de eerste uitzending van Zo is het… kwam in september 1963 op een persconferentie over de programmering voor het winterseizoen, zoals dat ieder jaar gebruikelijk was. Naar Engels voorbeeld van TW3 zou de VARA maandelijks op zaterdagavond een programma uitzenden waarin ‘gebeurtenissen uit het recente verleden met ironie en een tikkeltje spot zouden worden behandeld’44. De omroepbladen omschreven het na twee afleveringen als ‘een satirisch programma over personen, toestanden en gebeurtenissen waarover doorgaans met respect wordt gesproken. U zult, zo is de bedoeling, een enkele keer glimlachen maar ook wel eens de wenkbrauwen fronsen of

42

Dr. H.Daudt en B.A. Sijes, Beeldreligie, een kritische beschouwing naar aanleiding van de reacties op de derde uitzending van Zo is het… (Amsterdam: Polak en Van Gennep, 1966) 13

43

(29)

met de tanden knarsen. Een licht programma dat u serieus dient te nemen en een serieus programma, dat u niet al te zwaar dient te nemen’.45

Er was dus maanden voordat de eerste aflevering op televisie was, al scepsis in de media over het slagen van Zo is het… . De ontwikkelingen rondom de Engelse versie hoorden daar ook bij, daar kwamen namelijk veel brieven binnen met kritische noten. Voor Engeland was het destijds ook nieuw en wie goed naar de Engelsen keek, wist ongeveer wat er in Nederland te verwachten viel. Een andere reden voor scepsis was de samenstelling van de redactie, waarin Mies Bouwman de enige was van wie men géén controverse verwachtte.

2.4 De eerste en tweede uitzending

De makers en het bestuur van de VARA zagen Zo is het… als een programma dat buiten het patroon viel van de andere VARA programma’s. Directeur Piet te Nuyl zei dat Zo is het… duidelijk een ander doel stelde, namelijk om tot een aantal grenzen te gaan.46 Eindredacteur Wigbold zag het enorme maatschappelijk belang in van Zo is het…. ‘Met name in deze tijd in dit land’, aldus Wigbold. Het was volgens hem een programma dat de andere kant van leven, de keerzijde van de medaille wilde laten zien.47 Dat er grenzen bestonden in de Nederlandse samenleving is duidelijk geworden in hoofdstuk 1. Er bestond in de samenleving eerbied voor de levensbeschouwelijke achtergrond van andersdenkenden en respect voor het Oranjehuis. Op televisie waren geen seksuele uitspattingen te zien en de (fatsoens)normen en waarden van de christelijke maatschappij stonden hoog in het vaandel. Dat betekende nauwelijks kritiek op andersdenkenden of op het gezag. De onderwerpen die in Zo is het… werden gekozen, raakten of overschreden bijna altijd de grenzen van fatsoen ten opzichte van die criteria.

De eerste uitzending van Zo is het… was op 9 november 1963 vanuit Theater Frascati in Amsterdam, waar publiek bij aanwezig was. In de eerste uitzending kwam het Oranjehuis aan bod. In 1963 werd het 150 jarige bestaan ervan gevierd. Naar aanleiding daarvan werd er een sketch opgevoerd waarin verschillende personen naar hun mening over het Oranjehuis werd gevraagd. Met veel ironie werden de reacties opgevoerd, niet ten gunste van het Oranjehuis. Verder werd het spelletje ‘Wie van de drie’ nagespeeld, waarbij de echte minister president Marijnen uit drie kandidaten gekozen moest worden. 44

Daudt en Sijes, Beeldreligie, 12 45

Ibidem, 22

(30)

Er werd een recensie gegeven over de film Cleopatra, waar teveel bloot in zou zitten, Sinterklaas was te gast maar werd afgevoerd door de Guardia Civil en Mies Bouwman vertelde aan de hand van foto’s over de wijze waarop de Amerikaanse eetcultuur in Nederland werd overgenomen. Het imago van minister Vondeling (politiek leider PvdA) werd bediscussieerd en hij werd vergeleken met de Britse premier Harold Wilson. Er werd een liedje gezongen over de CAO en er werd een parodie gehouden op het ‘moeder en kind’-tijdschrift Margriet. Tot slot speelden Bouwman en Ferdinandusse een afgestompt stel voor de televisie dat overal kritiek op had, maar het toestel niet uit wilde zetten.48

Na de eerste uitzending kwamen er meteen boze reacties binnen. In totaal waren het driehonderdvijftig brieven aan Herman Wigbold, zeventig aan Mies Bouwman, acht aan Rinus Ferdinandusse en één aan Jan Blokker. Tweederde was negatief, eenderde positief. De toon van de negatieve brieven was ‘weg met je Jodenkliek’ en ‘roje rothonden’. Men was in Nederland niet gewend aan satire: één van de belangrijke ongeschreven regels in de maatschappij was respect voor de ander. Humor kon men wel waarderen, maar er moest respect zijn, zoals Wim Kan het deed. De vergelijking met de cabaretier die op dat moment grote bekendheid genoot vanwege zijn oudejaarsconferences werd vanaf de eerste uitzending gemaakt. Vooral de sketch over het Oranjehuis viel verkeerd, omdat daar veel respect voor bestond in de samenleving.

‘Begin jaren zestig werd gekenmerkt door gehoorzaamheid en saaiheid. Als het gezag zei dat iets niet mocht dan deed je dat niet. Als ergens een bordje hing waarop stond ‘niet spuwen’ dan deed men dat ook niet. Tegenwoordig doet men het dan juist wel’, aldus Rinus Ferdinandusse in een terugblik op Zo is het… in het televisieprogramma Andere Tijden van 5 februari 2002. Ferdinandusse: ‘Er was een grote sociale controle en je kon door iedereen tot verantwoording worden geroepen’. Mies Bouwman vertelde in de uitzending van Andere Tijden over Zo is het…: ‘Er heerste een siddercultuur. Van kritiek op het gezag of het Oranjehuis was geen sprake’. Daarom was het volgens Bouwman ook goed dat er eens een satirisch televisieprogramma zou komen dat tegen heilige huisjes aanschopte. Tot dan toe kende de Nederlandse televisie vooral luchtige cabaretprogramma’s en verder bezocht men in die tijd veelvuldig avonden van de vereniging, van het werk of van de buurt. In 1963 was er nog maar één televisienet en iedereen die keek, sprak de volgende dag over het programma van de vorige avond.

De teleurgestelde en rancuneuze briefschrijvers die gereageerd hadden op de eerste uitzending, werden in de tweede uitzending, op 7 december 1963, belachelijk gemaakt. In die uitzending werd een flink deel van het programma gewijd aan de KLM: de grote 47

(31)

financiële verliezen, een geheim uitgelekt McKinsey rapport, directeuren die kwamen en gingen en een smeergeldaffaire. Hoewel er veel werd gelachen om de satire, kondigde zich volgens Rinus Ferdinandusse tegelijkertijd een scheiding der geesten aan: ‘Want de KLM behoorde tot de trots van Nederland, aan de KLM waren namen verbonden van luchthelden en van Plesman en de Uiver en daar mocht je niet meedogenloos mee spotten. Onmiddellijk werd Wim Kan van stal gehaald: dát was je ware, het échte cabaret’.49 Een ander onderdeel van die uitzending was de spot die Mies Bouwman dreef met haar andere werkgever, de AVRO. Die had een contract met haar over radio-uitzendingen, maar had haar aangeraden zich een tijdje buiten de publiciteit te houden na Open het Dorp. Dat Bouwman zich niets van dat advies had aangetrokken en deel uitmaakte van de redactie van Zo is het... bracht de AVRO ertoe haar scherp in de gaten te houden.

Toch had een meerderheid van de Nederlandse televisiekijkers een gunstig oordeel over de tweede uitzending. Er zijn twee opinieonderzoeken gehouden, onafhankelijk van elkaar. Het ene werd ingesteld door het NIPO, het andere door het onderzoeksbureau Intomart. Het kijkersonderzoek van Intomart was uitgevoerd door een panel van 2500 personen van vijftien jaar en ouder, die wekelijks een ‘dagboek’ inzonden. De VARA leden oordeelden positief over de tweede uitzending: 44% van de kijkende VARA leden vond de uitzending ‘zeer goed’. Bij de NCRV vond slechts 10% de uitzending zeer goed en vond 21% de uitzending ‘slecht’. In totaal vond 59% van de kijkers de uitzending ‘zeer goed’ of ‘goed’, 24% vond hem ‘middelmatig’, 11 % vond de uitzending ‘slecht’ en 6% vond hem ‘zeer slecht’. De steekproef van het NIPO werd op de maandag na de uitzending gehouden, op 9 december 1963. 45% van de 500 ondervraagden had de uitzending gezien. De overige 55% had geen televisie thuis en slechts 3,5 % van de ondervraagden had niet gekeken om het ze het programma niet goed vonden. Een van de vragen die in de steekproef gesteld werd, was: ‘Hoe vond u het programma? / wat is uw oordeel erover?”. Van de mensen die hadden gekeken (45%) was 56% positief in haar oordeel, 44% was negatief. De reputatie van Mies Bouwman werd ook door het NIPO gemeten en daaruit kon geconcludeerd worden dat Bouwman na de tweede uitzending nog niet veel te lijden had onder haar optreden in Zo is het….

Ook de Tweede Kamer liet van zich horen na de twee uitzending. Kamerlid van de KVP mr. K. van Rijckevorsel maakte zich druk over de bespotting van een ‘onlangs tot de vervulling van een hoog ambt geroepen landgenoot’, dhr. Van Rooy die commissaris van de koningin in Limburg was geworden. Het voorstel van Van Rijckevorsel om op basis van het Televisiebesluit maatregelen te nemen, kreeg bij minister Bot geen gehoor. De minister vond het niet ‘te zijner beoordeling’ of het programma van goede smaak getuigde. In 48

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

wijl de ‘markt’ voor adoptiekinderen in de jaren zeventig nog werd bepaald door het aanbod van kinderen, werd deze vanaf de jaren negentig ‘vraaggestuurd’.. Bij pogingen om

Willem heeft segment 220 evenmin overgenomen; mijns inziens omdat zij twee mededelingen bevat die beide gemist kunnen worden in de verdietsing. Ten eerste merkt de verteller op

de wet verderven als een werkverbond. En dan de wet der liefde, en het levengevend gebod des Evangelies, op haar puinhopen oprichten. Het gebod van Sion en het gebod

noch zal de gelukkige bezitter daarvan ooit genade vinden in de ogen der wereld of in de ogen van vleselijke belijders. Ik heb iemand gekend te Thames Ditton, die een grote

Nu, wanneer een mens met zijn zonde in zulk een staat is, dat er een heimelijk welgevallen van die zonde, die de meester in zijn hart speelt, bij hem gevonden wordt en dat

Uit dit alles besluit ik, dat liegen en de leugen lief te hebben; dat alle bedrieglijkheid en leugenwonderen; alle verachting en woede tegen God en zijn

Het leven, handelen en wandelen van een begenadigde ziel, gelijk het een voorwerp van Gods verkiezing en gekochte door het bloed van de Zaligmaker betaamt, betonende

(VERVOLG VAN PAGINA 1) organisatorische apparaat verbeterin- gen zijn aan te brengen: behalve het handhaven van de status quo in Euro- pa zouden de partners het