• No results found

verontwaardiging van Beugeltje. Het was ook te dwaas om Jobs met haar ondeugend snuitje en haar stugge jongensbol te vergelijken met mijnheer Schuytema's enigszins

In document Anna Hers, Het beugeljong · dbnl (pagina 104-107)

nors stijf deftig uiterlijk.

‘Kom kinders,’ zei tante Nans en ze schudde het hoofd, zodat Paps en oom Jaap

beschaamd voor zich keken.

‘Beugeltje heeft gelijk,’ zei oom Jaap dan. ‘Een mens heeft nu eenmaal alle

mogelijkheden in zich.’ ‘En Jobs stelt een wonderlijk belang in het dobbelen van de

jongens 's Zondagsmiddags achter de kerk,’ peinsde Linda en keek haar zusje

nadenkend aan.’ ‘Het mag geeneens voor Roet,’ pruilde Jobs bedroefd En toen lachte

tante Nans.

‘Och jij snuitebol,’ zei ze. ‘Laat jij ze maar praten, hoor. Zij hebben ook

mogelijkheden in zich.’

‘Maar alle mogelijkheden lossen zich tenslotte op in één mogelijkheid, die van de

rechte weg,’ zei oom Jaap ernstig. ‘De rechte weg, die naar het grote Doel leidt.’

‘Dat is de sprookjesweg,’ zei Beugeltje dromerig.

‘En in sprookjes eindigt alles goed,’ zei Joop.

‘Daarom is de rechte weg de sprookjesweg,’ wist Paps. ‘Omdat in het Doel de

oplossing van alle dingen ligt. En dat is het goede eind van alle sprookjes, zoals Joop

zegt.’

‘Maar morgen is het ook Kerstdag voor Trees en Bep,’ zei Joop zacht.

‘Met Kerstdag lossen àl onze bezwaren toch niet op, oom Jaap?’

‘Toch wel, vrouwtje,’ beweerde oom Jaap rustig en hij keek in Beugeltje's donkere

ogen, die hem zo zorgvol aanzagen. ‘Toch wel. Bij de Schuytema's is de spanning,

de angst voor het allervreselijkste voorbij. Nu staat niets het volle begrijpen, de grote

liefde meer in de weg om het verdriet met elkaar te dragen.’

‘Als het verdriet eenmaal uitgesproken is, komt er altijd een oplossing,’ viel tante

Nans oom Jaap bij. ‘Ja,’ zei Linda flink, ‘nu kan ik tenminste Trees helpen om zich

er door te slaan.’

‘Dat ook,’ zei Paps. ‘Maar het stille wachten op een zeker gebeuren is altijd veel

erger dan het gebeuren zelf. Het grootste leed is immers dat, waar je niet over praten

kunt en dat je zelfs moet doen voorkomen, alsof het niet bestaat.

Toen was het heel stil in de kamer. Alleen de tweelingen kibbelden om het laatste

kaakje. Beugeltje voelde, hoe ze nu allen aan moeder en aan alles wat met haar

samenhing, dachten. De grote beklemming waarde weer rond, hechtte zich aan de

meubels, aan alles wat zo vertrouwd en gewoon scheen. Zou Paps gelijk hebben?

Zou het minder erg schijnen, als ze er eindelijk met elkaar over konden praten? Maar

dan zou het waar zijn, wat dat ‘lamme jong van Dirksen’ haar nageroepen had. O,

ze geloofde, dat dan per slot die stille dreiging toch nog te verkiezen was boven de

zekerheid, hetzelfde te moeten doormaken als Mietzi uit de vierde.

‘Hebben jullie de meisjes Schuytema nog gevraagd voor de boom?’ vroeg tante Nans

plotseling. Het klonk zo heerlijk rustig en onbevangen.

‘Ja tante,’ antwoordde Linda. ‘Trees en Bep beiden. Niet Beugeljong?’

‘Ja,’ zei Beugeltje en opeens straalde haar gehele gezichtje weer van een grote

innerlijke blijdschap. Morgen was het Kerstdag. Dan veegde het Kerstkindje in alle

hoeken en wuifde met zijn gouden lovertjeskleedje, zodat de stofjes goud in het rond

vlogen. En overal, overal waar een stofje terecht kwam, ontwaakte de liefde in het

hart van de mensen. En ja, ja dan eerst kwam alles goed. O, dat gezegende Kerstkind

met zijn gouden lovertjeskleed.

‘Droom je Beugeltje?’ zei Paps. ‘Kijk, daar is Huibertje en haar gezicht staat op

meer dan bedtijd voor de kleintjes.’

Beugeltje lachte, kuste haar familie goedennacht en strompelde de kamer uit.

‘Al Beugeltje's lampjes zijn weer aan,’ peinsde Joop. ‘Wie die toch telkens zou

ontsteken?’

‘Die worden ontstoken,’ zei oom Jaap ernstig, ‘door de liefde en het vertrouwen,

die in haar eigen hartje wonen. Beugeltje doorleeft de Kerstweek.’ ‘Het is een

wonderlijk dromerig kindje,’ vond oom Kees.

‘Een kindje om bang voor te zijn,’ fluisterde tante Nans en ze dacht aan het smalle

bleke gezichtje met de veel te grote donkere ogen.

‘Een kindje, dat de dingen niet eens, maar wel driemaal doorleeft,’ zei Paps. ‘En

daarom is het zo'n kasplantje.’

Ontroerd keek Linda op. Och, als dat waar was, wat Paps daar zei, hoe moest

Beugeltje dan wel staan tegenover het onuitgesproken leed van de Iependaal. Joop

en zij beschouwden Beugeltje en de tweelingen nog zo geheel als de kleintjes. En

toch, Beppie Schuytema was jonger dan Beugeltje en Trees beweerde immers, dat

Bep al alles van de misère thuis begreep

Stil stond Linda op en gleed ongemerkt de kamer uit. Ze moest naar Beugeltje toe,

omdat de gedachte aan het ‘lamme jong van Dirksen’ haar opeens niet meer losliet.

Bij de deur van het kleine kamertje stond ze stil en luisterde. Ze hoorde Jobs en Dobs

elkaar met slaperige stemmetjes nog allerlei wonderbaarlijkheden vertellen. Toen

klonk haar een zacht snikken tegemoet. Waren Beugeltje's lampjes weer uit? En

snikken? Beugeltje huilde zelden of nooit. Alleen, ja gisteren had ze gehuild, toen

ze Paps van Bep vertelde. Haastig trad Linda op het bedje toe en knielde bij haar

zusje neer.

‘Beugeltje,’ zei ze zacht. ‘Wat heeft dat lamme jong van Dirksen gisteren nog

meer gezegd? Vertel jij het Linda maar.’

Verbaasd hield Beugeltje op met schreien. Was dat het grote wonder van de

Kerstdag? Linda, die met haar kwam praten, zoals ze het met Joop deed. Het gaf

haar een gevoel van samenhorigheid, een gevoel van toch als middelmootje deel uit

te maken van het geheel.’

En heel zacht vertelde ze Linda wat het ‘lamme jong van Dirksen’ gezegd had,

In document Anna Hers, Het beugeljong · dbnl (pagina 104-107)