• No results found

Eigen kracht in de praktijk gebracht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Eigen kracht in de praktijk gebracht"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eigen Kracht in praktijk gebracht

Over de eigenlijke inzet van Eigen Kracht-interventies in het

Centrum voor Jeugd en Gezin

(2)

Eigen Kracht in praktijk gebracht

Over de eigenlijke inzet van Eigen Kracht-interventies in het Centrum voor Jeugd en Gezin

27 januari 2012

MSc Thesis Leerstoelgroep Health & Society Student: Marije Blok (870518 074 010)

HSO - 80430 Begeleiding:

Dr. ir. Annemarie Wagemakers (WUR) Drs. Marjolein Scholten (ZonMw) Drs. Matthea van Leeuwe (ZonMw)

(3)

2

VOORWOORD

In november won de uitdrukking ‘In je kracht staan’ glansrijk de Vaagtaalverkiezing van het jaar 2011.

Mijn onderzoek was toen al in volle gang, maar de uitslag van deze verkiezing bevestigde mijns inziens de noodzaak hiervan nog eens.

Eigen Kracht is hot. Dat wil zeggen, het gebruik van het begrip. Wat we er nu werkelijk onder verstaan blijkt vooral, inderdaad, vaag. Het ontrafelen van de schijnbare tegenstelling van enerzijds mensen zelf hun eigen mogelijkheden te laten ontdekken en anderzijds hierover met elkaar de nodige afspraken te maken, of het elkaar zelfs op te leggen, heb ik ervaren als een mooie uitdagende taak.

Hoewel mijn onderzoek het complexe en soms ongrijpbare van het begrip lijkt te bevestigen, hoop ik dat het iets zal bijdragen aan de discussies erover, die nog lang niet zijn afgelopen.

Over Eigen Kracht gesproken, naast theorie heb ik de afgelopen vijf maanden ook veel van het begrip in de praktijk mogen ervaren. Een goed netwerk bleek van groot belang bij het uitvoeren van mijn onderzoek. Mijn collega’s van team 4 bij ZonMw die in mij geloofden en overtuigd waren van mijn vaardigheden om dit project succesvol af te ronden; familie en vrienden bij wie ik kon bivakkeren gedurende mijn tour door het land; de afdeling bedrijfsvoering die mij hielp bij computerproblemen en de begeleiding vanuit de universiteit die mij stimuleerde om na te blijven denken over de wetenschappelijke relevantie van mijn onderzoek: zij hebben er allemaal aan bijgedragen dat ik nu met een voldaan gevoel dit product aflever. Allemaal hartelijk bedankt!

Enkele personen wil ik echter graag bij naam noemen. Allereerst Marjolein en Matthea, mijn begeleidsters bij ZonMw. Al vanaf week 1 heb ik me enorm thuis gevoeld op de afdeling. Hoewel de dagelijkse verjaardagstaart hier wellicht ook aan bijdroeg, wil ik jullie hartelijk danken voor de enthousiaste introductie in zowel het bedrijf als het onderwerp. Dat ik veel op eigen houtje deed en vaak zelf op pad ging, lukte alleen door de stimulerende en enthousiaste werkomgeving. Daarnaast wil ik Annemarie bedanken van de universiteit. Net als enkele jaren geleden bij mijn Bachelorafronding, heb ik ook nu de samenwerking weer als prettig ervaren. Je hielp me om steeds kritisch te blijven op mijn eigen product en methoden en om iedere keer de vertaalslag tussen praktijk en theorie te blijven maken. Op een zeer positieve manier heb je mij gestimuleerd iedere keer weer een stap verder te komen, met dit stuk als eindresultaat. Dank je wel!

Last but not least, wil ik nog een groep personen bedanken. Het zijn de respondenten voor mijn onderzoek. Zowel bij de provincies als bij de lokale CJG’s heb ik heel wat personen bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek door het invullen van de vragenlijst of het geven van een interview. In het hele land werd ik – live of per mail - hartelijk ontvangen en ik hoop dat ik met dit rapport iets voor jullie terug kan doen.

Ik wens de lezer veel plezier met het lezen van dit eindverslag van mijn onderzoek naar de toepassing van Eigen Kracht-interventies binnen het preventieve domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin.

Marije Blok januari 2012

(4)

SAMENVATTING

INLEIDING Ouders kloppen voor opvoedingsondersteuning het liefst aan bij hun informele netwerk.

Vaak staan zij er echter alleen voor. Een van de middelen om problemen vroegtijdig en dichtbij aan te pakken, is het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Hierin is Eigen Kracht een belangrijk begrip: ‘dat kinderen, jongeren en ouders over sterke kanten en een sociaal netwerk beschikken die zij kunnen gebruiken om grip te houden op het eigen leven’.

DOEL Tot dusver was nog weinig bekend over de toepassing van Eigen Kracht in de praktijk. Het doel van dit onderzoek was dan ook deze inzichtelijk te maken. De onderzoeksvraag die centraal staat in het onderzoek luidt:

‘Welke factoren spelen een rol in het al dan niet tot stand komen van Eigen Kracht interventies in het preventieve domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin?’.

Deelvragen om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen, waren:

- Welke Eigen Kracht-interventies worden toegepast in de praktijk?

- Welke rol speelt Eigen Kracht in beleid en visie op verschillende niveaus?

- Wat vinden betrokkenen van het werken met Eigen Kracht-interventies?

- Hoe krijgt de samenwerking rondom Eigen Kracht vorm in de praktijk?

METHODEN Het onderzoek was exploratief van aard. Het ‘model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking’ werd ontwikkeld om de toepassing van de Eigen Kracht-interventies en gerelateerde factoren in kaart te brengen. Hiertoe werden de blokken van het HALL framework, (Institutionele factoren; Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband en Organisatie van het samenwerkingsverband) geoperationaliseerd met het Empowerment Kwaliteits instrument. Een digitale vragenlijst werd verspreid onder beleidsmedewerkers van alle provincies. Elf daarvan werden ingevuld teruggestuurd en handmatig geanalyseerd. Op het lokale niveau werden 82 CJG- coördinatoren benaderd voor een interview, in totaal vond met 26 coördinatoren een interview plaats.

RESULTATEN/CONCLUSIES

Welke interventies worden toegepast in de praktijk? Van de 36 interventies uit het aanbod van de CJG’s, zijn slechts enkele afkomstig uit de selectie die als leidraad diende voor het onderzoek. De inzet ervan blijkt lastig in cijfers uit te drukken. Een belangrijke conclusie is het gebrek aan inzicht in de daadwerkelijke toepassing van de interventies onder de CJG-coördinatoren. Daarnaast vindt slechts een klein deel ook echt plaats in het preventieve domein.

Welke rol speelt Eigen Kracht in beleid en visie op verschillende niveaus? Er blijkt sprake van een gat tussen het provinciale en lokale niveau. Beleid en visie op het provinciale niveau is niet altijd terug te zien op lokaal niveau. Hoewel Eigen Kracht in vrijwel alle CJG’s een belangrijke rol speelt, verschilt het hoe men het begrip definieert. De meesten kunnen de term lastig concreet maken. Genoemde invullingen zijn het benutten van het sociale netwerk van de cliënt; samenwerking tussen betrokken professionals; empowerment en aanwezigheid op de vindplaats.

Wat vinden betrokkenen van het werken met Eigen Kracht interventies? In het algemeen blijkt er draagvlak onder de hulpverleners voor het werken met Eigen Kracht, al is omschakeling vereist. Wat betreft draagvlak onder de cliënten valt op dat slechts twee derde van de respondenten hier zicht op

(5)

4

heeft. Volgens bijna de helft van hen heeft de cliënt de nieuwe manier van werken nauwelijks door.

Hoe krijgt de samenwerking rondom Eigen Kracht vorm in de praktijk? Afstemmen van doelen rondom Eigen Kracht is van belang tussen verschillende hulpverleners en niveaus. Het gezamenlijk opstellen van doelen met de doelgroep of cliënt wordt opmerkelijk genoeg niet genoemd.

Welke factoren spelen een rol in het al dan niet tot stand komen van Eigen Kracht interventies in het preventieve domein van het CJG? Het aanbod van de interventies hangt voornamelijk samen met institutionele factoren en de inzet met persoonlijke factoren.

De belangrijkste bevorderende institutionele factor is het opnemen van de interventies in het beleid van het CJG. Daarnaast spelen financiën en begeleiding vanuit de gemeente; financiële ondersteuning vanuit de provincie en toenemende druk door bezuinigingen een bevorderende rol. De visie dat principes belangrijker zijn dan interventies en de visie dat Eigen Kracht vaak niet aansluit bij de cliënt, belemmeren de interventies. Ook doelen die op ander niveau worden gesteld, staan de interventies op lokaal niveau soms in de weg. De cultuur van de cliënt kan de inzet van een Eigen Kracht-interventie in de weg staan evenals de complexiteit van een zorgsituatie. De houding van de hulpverlener hierin speelt ook een rol. Goede samenwerking met gemeente, provincie en andere CJG’s biedt overzicht en voorkomt dat men steeds opnieuw een situatie moet uitleggen. Naast factoren uit het gebruikte model blijken de kosten van een interventie een rol te spelen in het aanbod en de inzet ervan, evenals de mate van ontwikkeling van een CJG. Opmerkelijk genoeg wordt de kwaliteit en effectiviteit van een interventie niet genoemd.

DISCUSSIE/AANBEVELINGEN Het ontwikkelde model bleek goed bruikbaar om de factoren die samenhangen met de toepassing van de interventies te onderzoeken. Minder bruikbaar bleek het om een causaal verband aan te tonen anders dan door hier expliciet naar te vragen.

Aanbevelingen voor CJG’s Betere monitoring van de interventies is nodig voor beter overzicht en efficiënter gebruik. Scholing van de hulpverleners dient beter aan te sluiten bij deze hulpverleners. De lijntjes tussen het CJG en instanties waar de doelgroep zich bevindt, dienen korter te worden. Dit biedt mogelijkheden voor ouders om hun talenten te ontdekken en te bevorderen.

Aanbevelingen voor samenwerking tussen provincie, gemeente en CJG De overeenstemming in rol- en taakverdeling laat te wensen over. Het vastleggen en afstemmen over wie waarvoor verantwoordelijk is, wordt aanbevolen. Hoewel economische ontwikkelingen de noodzaak van informele inzet bevorderen, dienen formele instanties financieel te investeren om de juiste omstandigheden te scheppen.

Aanbevelingen voor verder onderzoek Hoewel dit onderzoek inzicht bood in draagvlak en vaardigheden van de hulpverleners en cliënten, blijken de benaderde CJG-coördinatoren relatief weinig zicht te hebben op de daadwerkelijke inzet van en ervaring met de interventies in de praktijk. In volgend onderzoek kunnen hulpverleners en cliënten worden betrokken voor gedetailleerdere informatie uit de praktijk. Daarnaast is verder onderzoek nodig naar de toepassing van interventies bij CJG’s die niet mee werkten. Ook wanneer CJG’s geen aandacht besteden aan de interventies biedt dit inzicht. Daarnaast waren veel centra nog in ontwikkeling in de periode dat het onderzoek werd uitgevoerd. Herhaling van het onderzoek in een later stadium is dan ook wenselijk. Ten slotte is verder onderzoek nodig naar de bevordering van eigen kracht buiten de formele hulpverlening om.

(6)

INHOUD

VOORWOORD ...2

SAMENVATTING ...3

INHOUD ...5

1. INLEIDING...7

1.1Inleiding...7

1.2Ontwikkeling van het kind in het gezin: een introductie...7

1.3Ontwikkelingen in beleid: de decentralisatie van de zorg voor jeugd...8

1.4 Bevorderen van de eigen kracht binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin...9

2. THEORETISCH KADER...15

2.1 Inleiding...15

2.2 Empowerment ...15

2.3 Participatie ...16

3. ONDERZOEKSVRAGEN...17

3.1. Inleiding...17

3.2 Hoofd- en deelvragen ...17

4. CONCEPTUEEL MODEL ...18

4.1 Inleiding...18

4.2 Het HALL framework ...18

4.3 Het Empowerment Kwaliteitsinstrument ...19

4.4 Het model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking ...21

5. UITVOERING VAN HET ONDERZOEK ...23

5.1 Aard van het onderzoek...23

5.2 Ontwikkeling vragenlijsten...23

5.3 Inclusie van respondenten ...24

5.4 Verzamelen van informatie ...25

5.5 Analyse van de verzamelde data ...27

6. RESULTATEN ...29

6.1 Toepassing van Eigen Kracht-interventies ...29

6.2 Institutionele factoren...33

6.3 Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband ...39

6.4 Organisatie van het samenwerkingsverband...52

7. CONCLUSIES...65

7.1 'Welke interventies worden toegepast?'………65

7.2 ‘Welke rol speelt Eigen Kracht in beleid en visie op verschillende niveaus?’ ...62

7.3 ‘Wat vinden betrokkenen van het werken met Eigen Kracht interventies?’ ...63

7.4 ‘Hoe krijgt de samenwerking rondom Eigen Kracht vorm in de praktijk?’...63

7.5 ‘Welke factoren spelen een rol in het al dan niet tot stand komen van Eigen Kracht- interventies in het preventieve domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin?’...64

8. DISCUSSIE ...66

8.1 Het uitgevoerde onderzoek ...66

8.2 Het model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking ...67

8.3 Resultaten in het licht van ander onderzoek ...67

8.4 Eigen Kracht: Een discussie van het begrip ...69

9. AANBEVELINGEN...71

9.1 Aanbevelingen voor Centra voor Jeugd en Gezin...71

(7)

6

9.2 Aanbevelingen voor samenwerking tussen provincie, gemeente en CJG...73

9.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek ...73

LITERATUUR...75

BIJLAGEN ...79

Bijlage I. Overzicht theoretische onderbouwing interventies ...79

Bijlage II. Vragenlijst provincie ...83

Bijlage III. Interview CJG-contactpersonen...85

Bijlage IV. E-mail werving respondenten vragenlijsten provinciaal niveau...86

(8)

1. INLEIDING

1.1 Inleiding

Dit onderzoek in opdracht van ZonMw gaat over de toepassing van Eigen Kracht-interventies binnen het preventieve domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).

Zowel door demografische, sociologische als politieke ontwikkelingen is onze samenleving steeds meer afhankelijk van informele inzet van burgers: de civil society speelt een steeds belangrijkere rol. Dit onderzoek richt zich specifiek op de pedagogische civil society. Hieronder wordt verstaan: ‘dat deel van de samenleving waar burgers in vrijwillige verbanden verantwoordelijkheid nemen voor een pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is, in samenwerking met of juist als tegenkracht tot overheden, bedrijven en andere civil society organisaties’ (ZonMw, werkdefinitie).

Eigen Kracht -interventies beogen de informele mogelijkheden rondom de cliënt te benutten en bevorderen en dragen zodoende bij aan deze pedagogische civil society. Onder Eigen Kracht wordt in dit onderzoek verstaan: ‘dat kinderen, jongeren en ouders over sterke kanten en een sociaal netwerk beschikken die zij kunnen gebruiken om grip te houden op het eigen leven’ (Hoek, 2010).

Kenmerken van het bevorderen hiervan zijn het aansluiten bij en het vergroten van bekwaamheid, kennis, vaardigheden en ervaring van de doelgroep (Bruns et al., 2004; Hoek, 2010). Met behulp van zowel kwalitatieve als kwantitatieve instrumenten wordt in dit onderzoek gekeken in hoeverre Eigen Kracht-interventies worden toegepast en welke factoren hierin een rol spelen.

Dit eerste hoofdstuk betreft een inleiding op het onderwerp en een overzicht van diverse demografische en beleidsontwikkelingen die samen de aanleiding vormen voor het onderzoek. In hoofdstuk 2 wordt een theoretisch kader geschetst, waarin diverse principes die ten grondslag liggen aan het begrip Eigen Kracht uiteen worden gezet. In hoofdstuk 3 worden de onderzoeksvragen geformuleerd. In hoofdstuk 4 wordt het conceptueel ‘model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking’ geïntroduceerd aan de hand van de beschreven principes en bestaande raamwerken.

Hoofdstuk 5 beschrijft de uitvoering van het onderzoek en gaat in op de ontwikkeling van vragenlijsten en het verzamelen en analyseren van de data. In hoofdstuk 6 worden de resultaten beschreven aan de hand van de blokken van het ontwikkelde model. Hoofdstuk 7 bevat de conclusies en geeft antwoord op de onderzoeksvragen. Hoofdstuk 8 bevat een discussie waarin het onderzoek bekeken in het licht van ander onderzoek. In hoofdstuk 9 worden ten slotte aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek en betrokkenen op landelijk, provinciaal en lokaal niveau.

1.2 Ontwikkeling van het kind in het gezin: een introductie

Het gezin speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van het kind (o.a. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ), 2009). Ouders geven aan voor opvoedingsadvies en -ondersteuning het liefst aan te kloppen bij hun informele netwerk (van Egten

(9)

8

et al., 2008). Hoewel gezonde en gelukkige kinderen van waarde zijn voor de gehele maatschappij, staan ouders er echter vaak alleen voor in de opvoeding. Door afname van sociale cohesie in de afgelopen decennia (RMO & RVZ, 2009) kunnen gezinnen niet meer als vanzelfsprekend rekenen op hulp vanuit de sociale omgeving. Meer dan voorheen wordt het opvoeden van kinderen gezien als een privéverantwoordelijkheid voor ouders. Wanneer deze al op steun kunnen rekenen, is dat doorgaans door formele regelingen of door opvoedingsondersteuning door professionals, wanneer zich al problemen hebben aangediend (RMO & RVZ, 2009). Baartman noemt in zijn essay over de relatie tussen sociale omgeving en kindermishandeling de inbedding van gezinnen in een goede sociale omgeving onmisbaar om een kind veilig te laten opgroeien en niet slechts een prettige bijkomstigheid (Baartman, 2009).

1.3 Ontwikkelingen in beleid: de decentralisatie van de zorg voor jeugd

Niet alleen sociale en demografische ontwikkelingen leiden tot behoefte aan informele hulp. Ook diverse beleidsontwikkelingen werken het belang van een goede wisselwerking tussen formele en informele regelingen in de hand. Een kort historisch overzicht wordt gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen in de zorg voor jeugd sinds 2005, het jaar waarin de W et op de jeugdzorg van kracht ging (Nederlands Jeugd Instituut; Bureau Jeugdzorg)

Wet op de Jeugdzorg

De W et op de jeugdzorg beoogt de samenhang en vraaggerichtheid binnen de zorg voor jeugd te bevorderen. Hierbij staat de cliënt (kinderen, jongeren of ouders die moeite hebben met de opvoeding) met diens hulpvraag centraal. Uitgangspunten zijn dat deze cliënt recht heeft op zorg en dat deze zorg zo dicht mogelijk bij het kind dient te worden verleend; zo kort mogelijk dient te duren en zo licht mogelijk dient te zijn. Voor 2005 waren het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Justitie samen verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd. Sinds invoering van de wet zijn diverse verantwoordelijkheden overgeheveld naar de provincie. Zo financiert deze Bureau Jeugdzorg, de toegangspoort tot de gehele jeugdzorg. De provincie koopt bij jeugdzorginstellingen zorg in en maakt deze met de gemeente afspraken over verantwoordelijkheden voor jongeren met problemen (Bureau Jeugdzorg, 2011).

Welzijn nieuwe stijl

Een belangrijke ontwikkeling die hierop volgt, is de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007. Sinds de invoering van de Wmo is de gemeente verantwoordelijk om een ieder in staat te stellen mee te doen in de samenleving. Binnen de kaders die het Ministerie van VWS schetst, is iedere gemeente vrij deze ondersteuning zelf in te vullen.

Op deze manier kan beter en dichterbij worden aangesloten bij de wensen en behoeften van de burger (Rijksoverheid, 2011): een werkwijze die wordt beschreven met het begrip Welzijn nieuwe stijl. Iedereen mee te laten doen in de maatschappij staat hierbij centraal.

Centrum voor Jeugd en Gezin

Eind 2007 wordt het programmaministerie van Jeugd en Gezin opgestart. Voormalig minister Andre

(10)

Rouvoet benadrukt hierin de waarde van het gezin voor het veilig opgroeien van het kind. Belangrijk is dat problemen vroegtijdig worden gesignaleerd en aangepakt. Om de in het programma beoogde doelen te realiseren, wordt onder meer het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) geïntroduceerd met als basisfunctie: ‘lokale functies en taken op het gebied van gezondheid, opgroeien en opvoeden te bundelen’ (Ministeries van VWS, OCW & VenJ, 2011). Binnen vier jaar, zo ambieert de minister, dient iedere Nederlandse gemeente te beschikken over een CJG (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007). Vijf belangrijke functies van het CJG zijn het geven van informatie &

advies; vroegtijdige signalering van problemen; verwijzing naar (lokale en regionale) hulp; het bieden van licht pedagogische hulp en het coördineren en afstemmen van verschillende soorten hulp (Rouvoet, 2007). Binnen het CJG krijgt het begrip Eigen Kracht, een belangrijke rol. De kracht van het gezin, de familie en de buurt dient optimaal te worden benut (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007).

Stelselwijziging Jeugdzorg

Eind 2010 stelt Kabinet Rutte-Verhagen (Kabinet Rutte-Verhagen, 2010) een stelselwijziging van de jeugdzorg voor, welke een drietal punten omvat. Ten eerste het hanteren van één financierings- systeem voor het preventieve beleid; de vrijwillige provinciale jeugdzorg; de jeugd licht verstandelijk gehandicapten en de jeugd-ggz. Ten tweede komen, in fases, alle taken op het gebied van de zorg voor jeugd onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te vallen. Ten slotte krijgen de CJG’s een nieuwe functie en gaan deze functioneren als front office voor alle zorg voor jeugd van de gemeente.

1.4 Bevorderen van de eigen kracht binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin

Eigen Kracht: Een introductie van het begrip

Zich bewust van zowel de behoefte aan als de huivering voor overheidsbemoeienis bij de burger, besteedt de overheid meer aandacht aan het begrip Eigen Kracht. Problemen dienen niet langer te worden aangepakt door een instantie op afstand, maar op die plek waar het probleem speelt of dreigt te gaan spelen en bij voorkeur zelfs binnen het eigen netwerk van de betrokkene(n).

Interventies ter bevordering van de eigen kracht

Het werken vanuit de Eigen Kracht-principes kan op verschillende manieren worden vormgegeven.

Dit onderzoek richt zich specifiek op het preventieve domein van het CJG. Hieronder vallen de situaties waarin (nog) geen sprake is van een probleem, maar waarbij de betrokkenen wel tot een risicogroep behoren. Interventies in dit stadium kunnen problemen in een later stadium voorkomen.

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) bracht een brochure uit met 38 interventies gericht op het bevorderen van de eigen kracht. Deze zijn geselecteerd uit de databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi en door een onafhankelijke beoordelingscommissie beoordeeld als theoretisch goed onderbouwd. Één van de interventies, Video-feedback positief opvoeden, is beoordeeld als bewezen effectief. De interventies richten zich op kinderen, ouders, sociale omgeving, gezinnen en jongeren (Hoek, 2010). Van de besproken interventies zijn er 15 toepasbaar

(11)

10

binnen het preventieve domein.

Apart wordt in de brochure de Eigen Kracht-conferentie (EKc) vermeld, die nog niet ter beoordeling aan de Erkenningscommissies Interventies is voorgelegd. In deze besluitvormingsmethode, die nadrukkelijk geen interventie wordt genoemd, stelt het gezin samen met het directe informele netwerk een plan op om het directe informele netwerk een plan op om een probleem aan te pakken of te voorkomen. Een onafhankelijke coördinator begeleidt het traject, maar is inhoudelijk niet betrokken bij de afspraken die worden gemaakt. In dit onderzoek wordt ook het Familie Netwerk Beraad (FNB) toegevoegd. Deze besluitvormingsmethode is gebaseerd op dezelfde principes als de EKc, de rol van de hulpverlener is echter anders. Na het opstellen van een plan, speelt de professionele hulpverlener ook een belangrijke rol in de daadwerkelijke uitvoering ervan (Möhle & van Katwijk, 2010). Ten slotte wordt ook Signs of Safety opgenomen in dit onderzoek. Bij deze besluitvormingsmethode ontwikkelt de hulpverlener, als er (mogelijk) sprake is van kindermishandeling, samen met een gezin een veiligheidsplan. Hoewel in de laatst drie genoemde methoden dus geen sprake is van interventie maar van besluitvorming, zal vanaf nu gesproken worden over interventies ter bevordering van de eigen kracht. Hieronder vallen zowel de interventies zoals opgenomen in de genoemde database, als de apart vermelde EKc, het FNB en Signs of Safety.

Theorie achter de Eigen Kracht-interventies

Diverse kenmerken van het bevorderen van de eigen kracht werden al genoemd. Aan de geselecteerde interventies ligt echter meer theorie ten grondslag. Voorafgaand aan het onderzoek naar de interventies in de praktijk is een documentenanalyse uitgevoerd om de principes achter en de doelen van de interventies in kaart te brengen. De geraadpleegde documenten zijn afkomstig uit de digitale Databank Effectieve Jeugdinterventies (Nederlands Jeugdinstituut, 2011).

Tabel 1 geeft een overzicht van de doelen en aanpak van de onderzochte interventies.

Bijlage I geeft een overzicht van de theoretische onderbouwing. Grofweg blijkt de theorie achter de interventies te kunnen worden ingedeeld in twee categorieën. Enerzijds zijn er de pedagogische theorieën die de ontwikkeling van het kind beschrijven en/of de gewenste houding en gedrag van de ouders hierin (onder meer de hechtingstheorie; de ontwikkelingspsychologie; de ontwikkelingspsychopathologie; het transactionele-ontwikkelingsmodel en de sociale leertheorie).

Anderzijds zijn er theorieën die beschrijven hoe competenties kunnen worden bevorderd om met (dreigende) problemen om te gaan (onder meer de sociale informatietheorie; de self-efficacytheorie;

het sociaal competentiemodel en het model van seksuele interactiecompetentie. In dit onderzoek speelt met name deze tweede categorie theorieën een rol. Het kan daarbij gaan om ouders die leren om op een goede manier met hun kinderen om te gaan, maar ook om kinderen en jongeren die zelf betrokken worden in een interventie.

(12)

Overzicht van de Eigen Kracht-interventies

Interventie (startjaar) Doel interventie Korte beschrijving Gericht op kinderen

Marietje Kessels project (1990)

Het vergroten van de weerbaarheid van kinderen om te voorkomen dat zij slachtoffer worden van machtsmisbruik.

De interventie bestaat uit twaalf lessen, die onder schooltijd door opgeleide preventiewerkers worden gegeven. Middels groepsgesprekken, fysieke oefeningen, rollenspelen en opdrachten leren de kinderen situaties van machtsmisbruik te herkennen, hun handelingsmogelijkheden te vergroten en hoe en waar ze om hulp kunnen vragen.

Gericht op ouders Video-feedback positief

opvoeden (onbekend)

Het verminderen van externaliserende

gedragsproblemen bij kinderen door het versterken van ouderlijke sensitiviteit en het bevorderen van consistente maar sensitieve disciplinering.

Kern van de aanpak is het geven van positieve feedback op video-

opnames van interacties tussen ouder en kind in de thuissituatie.

Tijdens huisbezoeken bekijken de ouder en de ondersteuner de videoband en bespreken aan de hand van thema’s de relevante fragmenten met verschillende suggesties en adviezen aan bod.

Opvoedondersteuning Home-Start (1993)

Voorkomen dat alledaagse problemen van ouders met jonge kinderen uitgroeien tot ernstige en langdurige problemen.

Ervaren vrijwilligers bieden ouders in hun eigen huis ondersteuning en praktische hulp bij gezins- en opvoedende taken.

VoorZorg (2006) Het voorkomen van kindermishandeling of verwaarlozing

Geselecteerde moeders krijgen 60 huisbezoeken, verspreid over twee jaar. Hierin wordt

opvoedingsondersteuning gegeven in combinatie met

gezondheidsvoorlichting, vaardigheidsinstructie en

persoonlijke begeleiding, waarbij gestreefd wordt naar positieve veranderingen van de risicofactoren.

Drukke kinderen (2000) Het voorkomen van (ernstige) opvoedingsproblemen in gezinnen met een druk kind, door de ouders inzicht te bieden in het drukke gedrag van hun kind en door hen vaardigheden aan te leren om daarmee om te gaan.

De interventie bestaat uit zes bijeenkomsten waarin ouders inzicht verwerven in de achtergronden van het drukke gedrag van hun kind en leren hoe zij daar het beste mee om kunnen gaan.

KopOpOuders Online (onbekend)

De bevordering van het psychosociaal welbevinden van kopp/kvo-kinderen.

Vergroting van

opvoedingscompetentie van ouders met psychische en/of

verslavingsproblematiek, waardoor de kans op de ontwikkeling van psycho-pathologie bij de kinderen verkleint.

(13)

12

Moeders informeren Moeders (1999)

Het zelfvertrouwen, de zelfredzaamheid en het zelfzorgvermogen van moeders met een eerste kind vergroten en hun sociale netwerk versterken.

Bezoekmoeders, met een ruime ervaring in opvoeding en verzorging van kinderen, gaan eens per maand op bezoek bij moeders van een eerste kind en praten met hen over de opvoeding en verzorging van de baby.

Ouders van tegendraadse jeugd

Het terugdringen van strafbaar gedrag en recidive van

jongeren door ondersteuning van ouders bij de opvoeding.

De bijeenkomsten zijn erop gericht dat ouders meer zelfvertrouwen krijgen in hun eigen handelen en zo een positief opvoedingsklimaat creëren.

De interventie bestaat uit twee bijeenkomsten van anderhalf uur, waarbij ouders kennis en ervaringen delen met het buitenspeelgedrag van hun kinderen. Aan de hand van enkele situatieschetsen leren ouders de rol van kattenkwaad voor de ontwikkeling van kinderen en hoe zij hierop zicht kunnen houden, zodat het niet ontaardt in overlast of risicogedrag. Ouders krijgen tips over effectief straffen en belonen.

Triple P (jaren ’70) De preventie van (ernstige) emotionele- en

gedragsproblemen bij kinderen door het bevorderen van competent ouderschap en zelfvertrouwen van ouders.

De interventie onderscheidt vijf niveaus van ondersteuning, afgestemd op de behoeften van gezinnen:

1. Voorlichting en informatie.

2. Korte individuele

voorlichtingsgesprekken over de ontwikkeling en het gedrag van kinderen.

3. Gericht advies bij specifieke vragen over het kind.

4. Training in

opvoedingsvaardigheden bij ernstige gedrags- problemen van het kind.

5. Gezinsinterventie bij ernstige gedragsproblemen gecombineerd met overige gezinsproblemen.

Stevig ouderschap (2005) Het verkleinen van het risico op ernstige

opvoedingsproblemen.

Gezinnen krijgen zes huisbezoeken van een jeugdverpleegkundige, waarin verschillende algemene onderwerpen aan bod komen.

Daarnaast bevatten de

huisbezoeken een cliëntgericht gedeelte dat ingaat op wat goed gaat, wat kan worden verbeterd en hoe deze verbetering gestalte kan krijgen.

Gericht op sociale omgeving Marokkaanse

buurtvaders (1999)

Het vergroten van de veiligheid in de wijk door de jeugd aan te spreken op verkeerd gedrag en hen te corrigeren.

De buurtvaders, van Marokkaanse afkomst, surveilleren ’s avonds in de wijk in groepjes. Hun activiteiten bestaan uit het contact leggen met jongeren, het aanspreken van jongeren op hun gedrag, inschakelen van de politie bij misdrijven en het doorgeven van knelpunten of problemen in de wijk.

(14)

Gericht op jongeren Girls’talk (2004) Bevordering van seksuele

gezondheid, gezond seksueel gedrag en seksuele

interactiecompetentie bij meiden.

Girls' Talk is een intensieve semigestructureerde, seksespecifieke

groepscounselmethodiek van acht bijeenkomsten, begeleid door twee vrouwelijke begeleiders die vooraf een tweedaagse opleiding hebben gevolgd. Er wordt gebruik gemaakt van diverse werkvormen als spel, discussie, rollenspelen, creatieve opdrachten, reflectieoefeningen en lichaamsgerichte opdrachten.

Lang leve de liefde 3 Het bevorderen van de 'seksuele

interactiecompetentie' van meisjes en jongens,

teneinde ze beter in staat te stellen hun seksuele contacten veilig,

gelijkwaardig en plezierig vorm te geven.

Lang leve de liefde 3 bestaat uit zes lessen waarin leerlingen getraind worden in vaardigheden als het kunnen praten over relaties en veilig vrijen, het gebruik van condooms en anticonceptie. Naast de lessen beschikken de leerlingen over een leerlingenboekje waarin op eigentijdse en begrijpelijke wijze achtergrondinformatie wordt gegeven over de in de les te

behandelen thema's. Communicatie over onderwerpen als veilig vrijen, seksualiteit en relaties wordt gestimuleerd door een vijfdelige video.

Stemmingmakerij (1992) Jongeren meer controle aanleren over hun gedachten, gevoelens, gedrag en leven, teneinde daardoor de kans op depressieve symptomen te verminderen; het

verminderen van het algemeen vóórkomen van depressieve stoornissen in de bevolking; het

verminderen van suïcidepogingen van jongeren.

Het programma bestaat uit acht bijeenkomsten waarin zeven risicofactoren aangepakt worden die mogelijk een rol spelen in de depressieproblematiek en waarvan bekend is dat zij te beïnvloeden zijn. Aandacht wordt besteed aan de relatie tussen denken, doen en voelen, probleemoplossende vaardigheden en het

vermogen om de betrokkenheid bij de

omgeving te vergroten, onder andere door sociale

vaardigheidstraining.

Gericht op gezinnen Eigen Kracht- conferentie

(2001)

Versterken van de band tussen het gezin en de sociale omgeving versterken door het gezamenlijk opstellen van een plan wanneer problemen spelen rondom de opvoeding.

Familieleden, vrienden en buren stellen een gezamenlijk plan op. Het gezin krijgt hierbij de eigen

verantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen. Een onafhankelijk coördinator begeleidt de bijeenkomst.

Familie Netwerk Beraad

Vergelijkbaar als de Eigen Kracht-conferentie.

Familieleden, vrienden en buren stellen samen met een hulpverlener een plan op. Het gezin krijgt de verantwoordelijkheid om problemen aan te pakken, maar wordt

professioneel begeleid.

(15)

14

Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP

Voorkomen dat kinderen van ouders met

psychische problemen zelf problemen ontwikkelen. Dit wordt bereikt door het stimuleren van de communicatie binnen het gezin en het versterken van de veerkracht van de kinderen. De interventie is erop gericht gezinsleden te helpen om de effecten van de depressie of angststoornis op de gezins- leden afzonderlijk en op het gezin als geheel te begrijpen en met elkaar te bespreken.

De interventie is kortdurend (zes- acht bijeenkomsten), intensief, psycho-educatief, gezinsgericht met een follow-up op langere termijn. Er worden verschillende strategieën gebruikt om de gezinnen te helpen, onder meer het geven van informatie over depressie.

Signs of Safety (2005) Wanneer kindermishandeling speelt, krijgen betrokkenen de mogelijkheid zelf een plan te ontwikkelen om oplossingen te bedenken om een veilige situatie voor de kinderen te ontwikkelen.

De hulpverlener ontwikkelt samen met het gezin een veiligheidsplan.

De hulpverlener onderzoekt welke mogelijkheden de gezinsleden hebben om veiligheid te creëren en welke mogelijkheden er zijn om hulp in te schakelen in de omgeving.

Tabel 1 Beschrijving van de Interventies

(16)

2. THEORETISCH KADER

2.1 Inleiding

Zoals genoemd heeft Eigen Kracht alles te maken met het ontwikkelen en vergroten van bekwaamheid en vaardigheden. Het Nederlands Jeugdinstituut stelt dan ook dat het bevorderen van de eigen kracht is gebaseerd op het begrip empowerment. De documentanalyse (zie 1.4 en Bijlage I) bevestigde dit. Omdat over empowerment al meer bekend is, zal dit begrip eerst uiteen worden gezet. Empowerment hangt nauw samen met participatie. Enerzijds draagt participatie naar verwachting bij aan het tot stand komen van de eigen kracht-bevorderende interventies (ofwel:

empowerment): wanneer mensen meedoen en –denken, ontdekken ze hun eigen talenten en vaardigheden; versterken zij hun eigen kracht en raken zij in staat veranderingen te realiseren (W agemakers et al., 2007). Anderzijds beogen de methodieken de doelgroep het vertrouwen te geven om grip te krijgen op de situatie (NIGZ, 2006). Pretty (1995). Ook het begrip participatie wordt hierom meegenomen in het onderzoek.

2.2 Empowerment

Van empowerment zijn verschillende definities in omloop, die samen de lading dekken van dit containerbegrip. Enkele hiervan worden genoemd om het concept te verduidelijken. Empowerment is erop gericht iemand sterker en minder afhankelijk te maken en om te stimuleren dat de betreffende persoon zelf verantwoordelijkheid neemt (Kesselring, 2010). Niet het probleem staat centraal, maar de kracht, vaardigheden en positieve aspecten van de persoon of doelgroep in kwestie (Zimmerman, 2000). Door een proces van empowerment zijn mensen beter in staat hun eigen beslissingen te nemen en invloed uit te oefenen op hun eigen gezondheid en welzijn (Nutbeam, 1998; NIGZ, 2008).

Empowerment kan plaatsvinden op verschillende niveaus. Schmidt et al. (2007) onderscheiden het individuele niveau, het organisatieniveau en het gemeenschapsniveau. Dit onderzoek gaat in op het individuele en organisatieniveau. Op het individuele niveau zijn drie elementen van belang. Allereerst is een gevoel van competentie en controle onmisbaar. Een individu moet vertrouwen hebben in de eigen vaardigheden. Ten tweede is het van belang dat de individu zich bewust is van en inzicht heeft in de doelen en middelen die tot zijn of haar beschikking staan. Ten derde is het gedragselement belangrijk: het individu moet een actieve keuze maken. In dit onderzoek staat het gezin en diens directe sociale omgeving centraal. Dit netwerk wordt daarbij beschouwd als een individu.

Het tweede niveau van empowerment is dat van de organisatie. Op dit niveau kan onderscheid worden gemaakt tussen de empowerende organisatie, die een interne infrastructuur biedt voor degenen binnen de organisatie en de empowerde organisatie, die andere organisaties en de maatschappelijke omgeving beïnvloedt. (Swift & Levin, 1997; Zimmerman, 2000; Peterson 2004).

In dit onderzoek wordt de empowerende organisatie bekeken. Een empowerende organisatie

(17)

16

faciliteert de betrokkenen om zich op individueel niveau te empoweren (competentie en controle te ontwikkelen, zich bewust te worden het gedrag te veranderen).

In dit onderzoek worden alle bij de interventie betrokken actoren beschouwd als een organisatie met als doel het gezin en diens directe sociale omgeving (het individu) te empoweren.

2.3 Participatie

Participatie wordt door Luijpers en Keysers (2001) gedefinieerd als ‘een ontwikkelproces met als kern: mensen serieus nemen door het samen creëren van een situatie zodat de betrokkene geïnformeerd is, invloed heeft, kan meebeslissen, greep krijgt op de eigen situatie en hieraan sturing kan geven’. Pretty (1995) ontwikkelde een ladder om de mate van participatie te benoemen.

Deze ladder bevat zeven treden die weergeven in hoeverre een zekere doelgroep participeert.

Bij de onderste trede (of eigenlijk staat de potentiële participant nog op de grond, trede 0) is geen sprake van participatie. Men wordt niet geïnformeerd over plannen, alleen over de door de professionals georganiseerde activiteiten. Bij passieve participatie, trede 1, ligt de controle van een programma, planning en de organisatie van activiteiten nog steeds volledig bij de professional, maar wordt de doelgroep wel geïnformeerd over de te maken plannen. W anneer de doelgroep op trede 2 staat, is er participatie via informatie. De deelnemer wordt geïnformeerd over het programma en krijgt de gelegenheid om vragen te stellen. Op de volgende trede ligt de besluitvorming nog steeds bij de professionals, maar wordt wel geluisterd naar de doelgroep en gehandeld naar diens visie.

We spreken van participatie via consultatie. Bij functionele participatie is de doelgroep meer betrokken bij het proces van besluitvorming en heeft deze een actieve rol in de ontwikkeling van programma’s en activiteiten. Het uiteindelijke besluit wordt echter nog door de professional genomen. Op de op een na hoogste trede is sprake van interactieve participatie en maakt de doelgroep samen met professionals deel uit van een partnership. Samen worden besluiten genomen over de planning en implementatie van activiteiten. De doelgroep levert zelf ook hulpbronnen aan.

De samenwerking tussen de cliënt en de professionals op verschillende niveaus die in dit onderzoek centraal staat, streeft naar zelfmobilisatie, het hoogste level van participatie als uitkomst.

Wanneer sprake is van zelfmobilisatie maken mensen onafhankelijke keuzes, leggen zij hun eigen contacten en hebben zij zelf de volledige controle over de planning en implementatie van hun activiteiten. Ook over de besteding van financiën hebben de personen in kwestie zelf controle. Professionals staan op de achtergrond bij het uitvoeren van activiteiten (Pretty, 1995).

(18)

3. ONDERZOEKSVRAGEN

3.1. Inleiding

Nu de politieke aandacht voor Eigen Kracht toeneemt, stijgt ook het aanbod van Eigen Kracht-interventies en is het op zijn plaats deze te onderzoeken.

Enkele onderzoeken naar de interventies vonden al plaats. Halverwege augustus 2010 bracht Pi Research verslag uit van een onderzoek naar de implementatie en de effecten van EKc’s in het preventieve domein (Schuurman et al., 2010). Een belangrijke conclusie van dit onderzoek was dat het aantal uitgevoerde EKc’s nog erg laag was, wat het in kaart brengen van succesfactoren lastig maakte. Meer tijd leek nodig voor het ontwikkelen van de EKc’s.

Tot dusver is echter nog nauwelijks iets bekend over de Eigen Kracht-interv enties in het algemeen, de daadwerkelijke toepassing ervan en de factoren die daarbij een rol spelen. In het licht van de huidige beleidsontwikkelingen en toekomstplannen met betrekking tot stelselwijzigingen in de zorg voor jeugd, is het van belang hier meer inzicht in te krijgen. ZonMw gaf daarom de opdracht voor een onderzoek dat zich specifiek richt op de toepassing van de interventies in de praktijk.

3.2 Hoofd- en deelvragen

Dit onderzoek betreft een inventarisatie van de toepassing van interventies om de eigen kracht te versterken en van de omstandigheden waaronder dergelijke initiatieven al dan niet plaatsvinden. De onderzoeksvraag die hierbij centraal staat, luidt:

‘Welke factoren spelen een rol in het al dan niet tot stand komen van Eigen Kracht- interventies in het preventieve domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin?’

Deelvragen om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen, zijn:

- ‘Welke Eigen Kracht-interventies worden toegepast in de praktijk’?

- ‘Welke rol speelt Eigen Kracht in beleid en visie op verschillende niveaus?’

- ‘Wat vinden betrokkenen van het werken met Eigen Kracht-interventies?

- ‘Hoe krijgt de samenwerking rondom Eigen Kracht vorm in de praktijk?’

(19)

18

4. CONCEPTUEEL MODEL

4.1 Inleiding

Omdat een dergelijke evaluatie nog niet eerder werd uitgevoerd en bestaande theoretische raamwerken niet toereikend leken, werd voor dit onderzoek een nieuw model ontwikkeld. Het model is gebaseerd op een bestaand raamwerk en geoperationaliseerd aan de hand van twee instrumenten: het HALL framework -dat de voorwaarden beschrijft voor het tot stand komen en doen slagen van een samenwerking -; het Empowerment Kwalititeits Instrument (EKi) -waarmee een interventie kan worden gemeten op de mate van empowerment- en de Participatieladder – een schaal om vast te stellen in hoeverre sprake is van participatie van de doelgroep bij het tot stand komen van een interventie.

4.2 Het HALL framework

Het HALL (Healthy ALLiances) framework (zie Figuur 1) vormt het geraamte voor het ontwikkelde model (Koelen et al., 2011 in press). Gezondheids- en welzijnsproblemen zijn doorgaans complexe kwesties waaraan verschillende factoren ten grondslag liggen. Om dergelijke problemen aan te pakken, is het van belang dat actoren uit verschillende sectoren en organisaties samenwerken en zij talenten en krachten bundelen om een gezamenlijk doel te bereiken. Het HALL framework noemt drie blokken met factoren voor een succesvolle samenwerking. De factoren in de eerste twee blokken hebben betrekking op de afzonderlijke betrokkenen en hebben invloed op het al dan niet tot stand komen van samenwerking; de factoren in het derde blok hebben betrekking op de betrokkenen samen en spelen een rol zodra er sprake is van samenwerking (Koelen et al., 2011 in press).

Het eerste blok bevat Institutionele factoren. Beleid, visie en verdeling van financiën bevorderen of hinderen samenwerking met anderen. Het tweede blok bestaat uit Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband. De houding ten opzichte van de samenwerking(spartners) en de mate waarin iemand het gevoel heeft invloed te kunnen uitoefenen (self-efficacy) spelen mee in het tot stand komen van een geslaagde samenwerking. Het derde blok heeft betrekking op de Organisatie van het samenwerkingsverband en bevat de factoren flexibele tijdsplanning; gedeelde doelen; duidelijke rollen en verantwoordelijkheden; vaardigheden;

zichtbaarheid; communicatiestructuur en management.

Naast de invloed die de afzonderlijke blokken hebben op de samenwerking, is er ook een wisselwerking tussen de blokken onderling. Een goede organisatie van de samenwerking heeft bijvoorbeeld een uitwerking op de houding van de betrokkenen ten opzichte van de samenwerking en een duidelijke visie en beleid dragen bij aan het helder formuleren van gezamenlijke doelen.

(20)

Figuur 1. HALL-framework: voorwaarden voor succes (Koelen et al., 2011)

4.3 Het Empowerment Kwaliteits instrument

De samenwerking tussen nationaal, provinciaal en lokaal niveau, welke wordt bekeken in dit onderzoek, is geen doel op zich, maar een middel andere doelen te bereiken. Het tot stand komen van Eigen Kracht-interventies is een doel van deze samenwerking. Om te kijken of de samenwerking daadwerkelijk beoogt bij te dragen aan de bevordering van de eigen kracht zijn de factoren in het HALL framework geoperationaliseerd aan de hand van het Empowerment Kwaliteits instrument (EKi) (zie Figuur 2), ontwikkeld door het NIGZ, in samenwerking met ZonMw en de Universiteit voor Humanistiek (Visser et al., 2007). Dit instrument bestaat uit zes clusters, waarbinnen verschillende indicatoren worden genoemd om empowerment te meten. Cluster 0 bevat de randvoorwaarden voor empowerment; Cluster 1 bevat factoren met betrekking tot het vaststellen van het probleem; in Cluster 2 worden rollen en verantwoordelijkheden van doelgroep en gezondheidsbevorderaar bekeken; Cluster 3 bevat interventiemogelijkheden; Cluster 4 gaat in op de uitvoer en implementatie en Cluster 5, ten slotte op evaluatie en monitoring.

(21)

20

- Empowermentdoelen

- Passen doel, doelgroep en interventie bij elkaar?

- Empowermenttechnieken

- Mate participatie doelgroep in formuleren en vaststellen doelen - Mate participatie doelgroep in ontwikkeling/keuze interventie - Empowermentvaardigheden van de gezondheidsbevorderaar

- Draagvlak binnen eigen instelling voor werken met empowermentbenadering - Draagvlak samenwerkingspartners om te werken met empowermentbenadering - Capaciteit empowermentbenadering

- Monitoring van de voortgang voor de gezondheidsbevorderaar

0. Randvoorwaarden - Thema en relevante subgroepen

- Factoren die als ingang dienen voor empowerment - Keuze factoren volgens de doelgroep

- Mate van participatie binnen analyse - Representativiteit betrokken leden doelgroep

- In hoeverre heeft de doelgroep zicht op de versterking van haar empowerment?

- Verbetermogelijkheden voor de intermediairen - mate van participatie van de doelgroep bij de evaluatie - mate van participatie van de intermediairen bij de evaluatie

1. Vaststellen probleem

5. Evaluatie en monitoring

2. Rollen doelgroep en gezondheidsbevorderaar Empowerment

- Duidelijkheid rol van de doelgroep

- Duidelijkheid rol van de gezondheidsbevorderaar

4. Uitvoer en implementatie 3. Interventiemogelijkheden

- Participatie doelgroep in uitvoering interventie

- Mate waarin intermediairs empowerment-doelen kunnen realiseren - Mate van continuïteit en structurele inbedding interventie

(22)

4.4 Het model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking

De bruikbare elementen uit beide genoemde modellen zijn samengevoegd tot het model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking (zie Figuur 3).

De belangrijkste afhankelijke variabele in dit onderzoek is de Toepassing van Eigen Kracht- interventies en is geformuleerd aan de hand van elementen uit cluster 3 (Interventiemogelijkheden) en 4 (Uitvoer en implementatie) van het EKi. De elementen zijn geformuleerd in termen van eigen kracht- bevordering. Indicatoren die zijn opgenomen zijn ‘toegepaste Eigen Kracht-interventies’ en ‘initiatief voor interventies’ (door gezondheidsbevorderaar of participatie van de doelgroep).

Het eerste blok van het HALL framework bevat Institutionele factoren. Omdat deze factoren ook in de samenwerking rondom Eigen Kracht van belang zijn, zijn de elementen ‘visie’, ‘beleid’ en

‘financiering’ uit dit blok ook opgenomen in het nieuwe model, als institutionele factoren van het provinciaal en lokaal niveau. Uit het Eki is de mate van continuïteit en structurele inbedding van de interventie uit cluster 4 opgenomen en geformuleerd als ‘gestelde doelen met betrekking tot Eigen Kracht’.

Het blok met persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband bevat met name elementen uit het EKi. Hoewel self-efficacy, sociale identiteit en relaties van de verschillende betrokken actoren mogelijk een rol spelen, leenden deze elementen zich niet om te onderzoeken middels interviews met personen met een overzichtsfunctie, de personen die voor dit onderzoek zouden worden benaderd. Binnen het blok met persoonlijke factoren zijn elementen uit cluster 0 uit het EKi geformuleerd in termen van Eigen Kracht (Eigen Kracht-vaardigheden en -scholing van de gezondheidsbevorderaar; draagvlak voor werken met Eigen Kracht ) en opgenomen in het nieuwe model. Daarnaast is ‘kennis van thema en relevante subgroepen’ uit cluster 1 in het model opgenomen als ‘krachten en kenmerken van de doelgroep’. Hierbij wordt gekeken naar de doelgroep op zowel micro- (specifieke gezinnen) als macroniveau (de bevolking binnen een werkregio).

In het blok met Factoren gerelateerd aan de organisatie van het samenwerkingsverband zijn de taken en verantwoordelijkheden uit het HALL framework geoperationaliseerd aan de hand van cluster 2 uit het EKi en opgenomen als ‘taken en verantwoordelijkheden doelgroep en gezondheidsbevorderaar’. Gebaseerd op cluster 1 is ‘representativiteit van betrokken actoren’

opgenomen in dit blok.

Een tweede afhankelijke variabele is Zelfmobilisatie, de hoogste trede van de participatieladder van Pretty (1995). Wanneer sprake is van goede wisselwerking tussen de verschillende blokken uit het model, worden, naar verwachting, de interventies ter bevordering van de eigen kracht toegepast en zullen deze resulteren in zelfmobilisatie. In dit onderzoek staat het tot stand komen van de interventies echter centraal en worden de uiteindelijke effecten ervan buiten beschouwing gelaten. Dit is tevens de reden waarom de elementen uit cluster 5 (Evaluatie en monitoring) uit het EKi niet in het nieuwe model zijn opgenomen. Voor de volledigheid van de relaties tussen de begrippen is zelfmobilisatie wel toegevoegd aan het model.

(23)

22

Figuur 3. model van eigen kracht-bevorderende samenwerking Zelfmobilisatie

Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband

 Eigen Kracht-vaardigheden en -scholing van

gezondheidsbevorderaar

 Krachten en kenmerken doelgroep

 Draagvlak betrokken actoren voor Eigen Kracht Institutionele factoren

 Visie

 Beleid

 Financiering

 Gestelde doelen met betrekking tot Eigen Kracht

Toepassing van Eigen Kracht -

interventies

Factoren gerelateerd aan de Organisatie van het samenwerkingsverband

 Taken en

verantwoordelijkheden

 Gezamenlijke doelen

 Representativiteit betrokken actoren

 Toegepaste Eigen Kracht-interventies

 Initiatief voor interventies (door wie en wanneer)

(24)

5. UITVOERING VAN HET ONDERZOEK

5.1 Aard van het onderzoek

Om te achterhalen welke interventies worden toegepast in de praktijk en welke factoren hierin een bevorderende dan wel belemmerende rol spelen, werd een exploratief onderzoek uitgevoerd.

Hiermee werd geïnventariseerd of de factoren in het ontwikkelde model bijdragen aan het al dan niet toepassen van de eigen kracht-bevorderende interventies. Het onderzoek was voornamelijk kwalitatief van aard. Door middel van vragenlijsten met open vragen en interviews werden visie en ervaring van betrokken personen achterhaald. Tegelijk werd meer de breedte dan de diepte van de situatie geschetst en werd ernaar gestreefd materiaal te verzamelen uit het hele land. Uiteindelijk bieden de resultaten dus ook kwantitatief inzicht.

5.2 Ontwikkeling vragenlijsten

Op basis van de elementen uit het ontwikkelde model werden vragen geformuleerd. De vragen over de elementen met betrekking tot het provinciaal niveau (het blok Institutionele factoren en het blok Toepassing van Eigen Kracht-interventies) vormden samen een vragenlijst die digitaal werd verspreid onder beleidsmedewerkers van alle twaalf Nederlandse provincies (zie Bijlage II).

De vragen met betrekking tot het lokale niveau vormden de basis voor een interview dat, met uitzondering van één telefonisch interview, face-to-face werd afgenomen onder personen met een coördinerende functie bij het CJG. Het interview bevatte vragen over de elementen uit alle blokken, op lokaal niveau (zie Bijlage III)

Provinciaal niveau

Binnen het blok Institutionele factoren werd gevraagd naar de rol die het begrip Eigen Kracht speelt in het provinciale beleid en naar concrete doelstellingen op het gebied van Eigen Kracht.

Wat betreft het blok Toepassing van Eigen Kracht interventies werd gevraagd welke interventies op lokaal niveau worden toegepast binnen de provincie; wanneer deze voor het eerst plaatsvonden; hoe vaak de interventies worden toegepast en op wiens initiatief dit gebeurt. Hoewel de verwachting was dat de respondenten op lokaal niveau beter op de hoogte zou zijn van de praktijktoepassing, werden deze vragen ook aan de provinciale respondenten werden gesteld. Dit gebeurde om inzicht te krijgen in hoeverre men op provinciaal niveau weet wat er lokaal gebeurt.

Daarnaast werden algemene vragen gesteld over de samenwerking. Deze vragen zijn niet rechtstreeks onder te brengen in het model, maar dragen bij aan inzicht in de plausibiliteit van het model. De vragen gingen in op de samenwerkingspartners van de gemeente en het verloop van de samenwerking.

Lokaal niveau

(25)

24

De vragen in het interview bij de lokale CJG’s gingen in op alle vier de blokken op lokaal niveau.

Hoewel binnen de blokken van tevoren vragen werden geformuleerd, dienden deze voornamelijk als kapstok om het gesprek aan te gaan en informatie te verzamelen over de elementen binnen de blokken. W anneer hier aanleiding voor was, werden de vragen anders, of in een andere volgorde gesteld. Als een vraag niet de gewenste of onvoldoende informatie leverde, werd doorgevraagd. Wat betreft het blok Toepassing van Eigen Kracht interventies werd gevraagd welke interventies worden toegepast vanuit het betreffende CJG; wanneer deze voor het eerst plaatsvonden; hoe vaak deze worden toegepast en op wiens initiatief dit gebeurt.

Met betrekking tot het blok Institutionele factoren werden vergelijkbare vragen gesteld als op het provinciaal niveau. Gevraagd werd naar de betekenis van het begrip Eigen Kracht binnen het betreffende CJG en de visie hierop.

Binnen het blok Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband werd gevraagd welke hulpverleners betrokken zijn bij de interventies en in hoeverre deze geschoold zijn op het gebied van Eigen Kracht. Daarnaast werden algemene vragen gesteld over de doelgroep binnen de gemeente in het algemeen en de bij de interventies betrokken doelgroep in het bijzonder. Ten slotte werd gevraagd naar het draagvlak voor het werken met het Eigen Kracht-principe bij de hulpverlener, de gezondheidsbevorderaar in het model, en de doelgroep.

De Organisatie van het samenwerkingsverband werd geoperationaliseerd met vragen over de overeenstemming van doelen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken actoren. Ook werd gevraagd in hoeverre de uiteindelijke rollen en verantwoordelijkheden van de professional binnen diens taakomschrijving passen.

5.3 Inclusie van respondenten

De gegevens van beleidsmedewerkers met betrekking tot zorg voor jeugd zijn achterhaald via de websites van de provincies. Van iedere provincie is één beleidsmedewerker benaderd met een digitale vragenlijst (zie Bijlage III).

De contactgegevens van respondenten op lokaal niveau werden verzameld via de zogenaamde sneeuwbalmethode. Om te beginnen werd aan respondenten uit de provincies gevraagd naar geschikte personen bij CJG’s. Deze respondenten noemden vervolgens weer namen van andere potentiële respondenten. Hiernaast zijn gegevens van personen met een functie als CJG-coördinator, CJG-regisseur of CJG-manager verzameld van deelnemerslijsten van congressen (o.a. het CJG- congres, het Congres Positief Jeugdbeleid en het Euopean Congress on Family Group Conference). Soms waren directe contactgegevens beschikbaar, soms werd eerst contact gezocht met het secretariaat van een CJG om aan gegevens te komen (zie Bijlage IV voor de verstuurde mail). De potentiële respondenten werden gemaild met uitleg over het onderzoek en de vraag om mee te doen. Na een positieve reactie werd telefonisch contact opgenomen. Een enkele keer nam de respondent zelf telefonisch contact op naar aanleiding van de e-mail.

(26)

5.4 Verzamelen van informatie

Provinciaal niveau

Contactpersonen van tien provincies stuurden de vragenlijst ingevuld terug. De respondent van een provincie gaf in enkele regels aan niet mee te werken omdat zij op het provinciale niveau te weinig zicht had op wat er in de gemeente gebeurde. Met deze reactie beantwoordde zij een vraag uit de vragenlijst. Deze reactie is meegenomen in het onderzoek. De contactpersoon van één provincie gaf aan momenteel geen tijd te hebben de vragenlijst in te vullen en deze later terug te sturen, maar dit is na herhaaldelijk vragen per e-mail niet gebeurd.

Lokaal niveau Respons

Voor de interviews op lokaal niveau zijn 82 personen gemaild met een coördinerende, regisserende of managementfunctie binnen een lokaal CJG. Met de beperkt beschikbare tijd voor het onderzoek, leken deze personen meer bruikbare informatie te kunnen verschaffen dan bijvoorbeeld hulpverleners, die weliswaar meer diepte informatie zouden kunnen geven maar over de breedte minder zicht zouden hebben op de situatie. 51 personen reageerden op deze mail.

Elf van hen waren niet bereid om mee te werken. De reden die hier het meest (5x) voor werd gegeven was: ‘We worden te vaak gevraagd voor dergelijke onderzoeken, het is te druk en onze prioriteit ligt elders’. In twee gevallen werd door de respondent een telefonisch interview aangeboden, maar doordat er al voldoende respondenten waren, is daar niet op ingegaan. Andere redenen die werden gegeven, waren: ‘Het is een te vroeg stadium. Het CJG bestaat net en EKc’s zijn nog niet van de grond’ (3x); ‘Inmiddels heeft u al contact met mijn collega, dat is voldoende’ (1x);

‘Ik ben door ziekte een tijdje uit de running’ (1x) en ‘Ik heb niet de juiste functie om uw vragen te beantwoorden’ (1x); Deze laatste reden werd vaker gegeven, maar in de meeste gevallen kon de respondent worden overtuigd dat die wel de juiste functie had om deel te nemen. In een geval lukte dat niet.

41 respondenten waren bereid deel te nemen aan een interview. In dertien gevallen kwam het niet tot een afspraak. In zes van de gevallen was dat omdat er inmiddels al voldoende respondenten uit de betreffende provincie in het onderzoek betrokken waren. Bij zes personen lukte het na een eerste reactie niet meer om contact te krijgen per e-mail en was er geen telefoonnummer bekend. Een interview werd wegens een dubbele afspraak afgezegd door de respondent. Bij 28 respondenten kwam het tot een afspraak voor een interview.

In totaal vonden met deze 28 respondenten 26 interviews plaats, verspreid over een periode van zeven weken. Één interview vond plaats met twee CJG coördinatoren tegelijk uit twee aangrenzende gemeenten. Bij één interview werden door de benaderde twee directe collega’s betrokken. In één geval vond een interview plaats met een CJG coördinator en een regiomanager van de Eigen Kracht centrale. Hoewel de informatie waardevol was, had deze niet expliciet

(27)

26

betrekking op één CJG en is deze uiteindelijk dan ook niet mee genomen in het onderzoek en evenmin in figuur 5. Met uitzondering van een interview dat op een logistiek praktischere locatie plaats vond en een telefonisch interview, waren de interviews op de CJG’s. De gesprekken duurden gemiddeld tussen de 30 en 45 minuten.

Het doel om in iedere provincie minstens iemand te spreken, is bereikt. In Figuur 5 is de verdeling van de bezoeken aan de CJG’s in kaart gebracht. De stippen staan voor de locaties van een CJG waarvan iemand is gesproken en komen door dubbele interviews in aantal dus niet precies overeen met het aantal respondenten of het aantal interviews.

Rechtstreeks benaderd:

82

Geen reactie: W el reactie:

31 51

Niet bereid mee te werken: W el bereid mee te werken:

11 41

Geen interview 13

W el een interview:

28

Figuur 4. Overzicht Respondenten interviews bij CJG’s

(28)

Figuur 5. Respondenten interviews bij CJG’s in kaart

5.5 Analyse van de verzamelde data

Provinciaal niveau

De vragenlijsten die door de provincies werden ingevuld, zijn handmatig geanalyseerd aan de hand van de elementen uit het blokken waar de vragenlijst betrekking op had. Uit het blok Institutionele factoren worden achtereenvolgens beleid en doelen met betrekking tot Eigen Kracht besproken.

Visie en financiering worden niet apart genoemd, maar informatie hierover wordt genoemd onder de eerste twee genoemde elementen. Binnen het blok Toepassing van interventies werd slechts een vraag gesteld. Deze informatie is meegenomen ter inventarisatie van het zicht vanaf dit niveau en minder voor het in kaart brengen van de werkelijke toepassing.

Lokaal niveau

Voor het analyseren van de data die werd verzameld op lokaal niveau, is het stappenplan voor kwalitatieve data analyse van Creswell (Creswell, 2009 in Koshy et al., 2011).

De eerste stap was het ordenen en voorbereiden van de data voor analyse. Halverwege

(29)

28

het uitvoeren van de interviews is besloten deze op te nemen om interessante uitspraken nog eens na te kunnen luisteren. Met uitzondering van zeven interviews, zijn deze allemaal opgenomen. Van alle interviews is schriftelijk verslag gedaan. Direct na het afnemen van een interview, werd het aan de hand van tijdens het gesprek gemaakte aantekeningen en de opname, uitgetypt. Vervolgens werd de informatie per blok met factoren uit het conceptueel model bij elkaar gevoegd, waarmee vier documenten met informatie werden gegenereerd. De tekst van de interviews kreeg per provincie een kleur om bij knippen en schuiven van informatie te kunnen blijven achterhalen welke lokale informatie uit welke provincie afkomstig was.

In de tweede stap, het lezen van de data, werd per document alle informatie nog eens bekeken en werd informatie die niet van toegevoegde waarde leek weggehaald.

De derde stap betrof het coderen van de data. Dat gebeurde handmatig. Met name om de praktische reden van het gebrek aan een geschikt computerprogramma. Analyses werden door dezelfde persoon uitgevoerd als de interviews, zodat codes gedurende de interviews al konden worden ontwikkeld. De informatie werd gecodeerd per blok met de elementen binnen de blokken als codes. Per factor werden vervolgens de gegeven antwoorden gecategoriseerd. Hierbij werden uitspraken letterlijk bewaard zoals deze tijdens de interviews waren geformuleerd, zodat interessante uitspraken later als quote konden worden gebruikt. Per element werd een code boom in de vorm van een schema gemaakt.

De vierde stap was het selecteren van thema’s om de resultaten aan op te hangen. Deze stap was al bij genomen met het ontwikkelen van het conceptueel model. De blokken dienden zowel als eerste codering als als structuur voor het rapporteren van de resultaten. Bij het analyseren bleken de thema’s uit het model voldoende structuur te bieden om de data bij onder te brengen.

De vijfde stap betrof de beslissing over het presenteren van de informatie. De

verzamelde data bevatten zowel beschrijvende als verklarende en zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie. De belangrijkste afhankelijke variabele betrof de toepassing interventies. De informatie hierover bestaat voornamelijk uit cijfermateriaal en besloten is deze weer te geven in (frequentie)tabellen. De informatie met betrekking tot de drie blokken onafhankelijke variabelen werd vooral beschrijvend gerapporteerd, evenals de verklarende informatie die een relatie beschrijft tussen de blokken onderling en de wisselwerking tussen provinciaal en lokaal niveau.

In de zesde stap, de interpretatie van de data, zijn de resultaten uiteindelijk naast de onderzoeksvragen en de verwachtingen gelegd. Aan de hand hiervan zijn conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd aan betrokkenen op verschillende niveaus.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel jongeren willen nog best iets doen, maar willen zich niet voor een langere tijd binden aan een organisatie?. vrijwilligersorganisaties in alle soorten

 Een beroep doen op eigen kracht is niet ‘regel het zelf maar’, maar samen met de cliënt in kaart brengen wat zijn moge- lijkheden en die van zijn netwerk zijn.. Daarna volgt

‘benutten’, de burger ‘in zijn kracht zetten’ of ‘beroep doen op eigen verantwoordelijkheid’… lang niet altijd is uitgewerkt wat men precies onder ‘eigen kracht’

Een enkele professional benoemt expliciet dat het om hulp uit het sociale netwerk zou moeten gaan; een andere professional benoemt dat deze hulp of ondersteuning ook professioneel

Bovendien zijn er verschillende algemene websites waar veel informatie te vinden is over Nederland (inclusief onze omgangsvormen) en gericht op diverse doelgroepen, zoals

In een vitale wijk wonen en werken mensen plezierig en leven in goede onderlinge verhoudingen, kunnen langer zelfstandig thuis wonen. 8 wijkwerkers in 5 wijken: Ewijk, Winssen,

· Preventie door inzet van vrijwilligers om daarmee het volume van de zorg terug te brengen. · Preventie door inzet laagdrempelige voorzieningen

Vanuit het besef dat een netwerk blijvend en hulp en ondersteuning slechts tijdelijk (of hoogstens aanvullend) zullen zijn, vraagt dit werken met het sociale netwerk van een inwoner