• No results found

Organisatie van het samenwerkingsverband

In document Eigen kracht in de praktijk gebracht (pagina 53-63)

6. RESULTATEN

6.4 Organisatie van het samenwerkingsverband

Taken en verantwoordelijkheden

Figuur 11. Eigen Kracht in de hulpverleners taakomschrijving (N=23)

Van de 23 respondenten die de vraag beantwoorden of de nieuwe rol binnen de taakomschrijving van de hulpverlener past, geven er elf aan dat de nieuwe manier van werken echt nieuw is ten opzichte van de manier van werken waarvoor de hulpverlener is opgeleid. Hulpverleners zijn volgens de geïnterviewden geneigd om met oplossingen te komen als een cliënt een vraag stelt, terwijl bij het bevorderen van eigen kracht juist de mogelijkheden van de cliënt zelf centraal dienen te staan.

Wanneer de cliënt de vraag zelf niet stelt, is het helemaal lastig voor de hulpverlener om op de achtergrond te blijven. Verschillende respondenten zeggen hierover: ‘Hulpverleners zijn niet gewend om te vragen en door te vragen wat er al gebeurt en wat er allemaal mogelijk is in een bepaalde situatie. Daar zijn ze niet voor opgeleid. Ze zijn gewend dat een cliënt met een vraag komt die hij/zij als hulpverlener dan oplost. Aan de cliënt vragen wat hij zelf kan doen, voelt een beetje als afschepen:

Als ze om hulp vragen, moet je toch helpen?’ en ‘Als de cliënt erbij is, vereist dat ander taalgebruik. Er moet echt positief gedacht worden. Niet alleen de negatieve dingen, maar ook de positieve gedragingen moeten benoemd worden. De kracht van het gezin moet benoemd worden. Dat is soms best lastig en wel wennen’ en: ‘De hulpverleners moeten continu de vraag teruggeven aan de cliënt, terwijl ze gewend zijn deze meteen te proberen te beantwoorden. Ze moeten af van het problematiseren en overnamen’ en: ‘De hulpverleners zijn toch gewend om probleemgericht te werken. Desnoods lossen ze samen met de cliënt de problemen op, maar de regie helemaal overgeven aan de ouders/het gezin, blijft lastig’. De geïnterviewden die aangeven dat het omschakelen moeizaam verloopt, geven enkele factoren die dit proces zouden kunnen bevorderen:

‘Het is belangrijk daar in training en scholing aandacht aan te besteden en het steeds opnieuw te blijven agenderen’ en ‘Om dit systeemdenken te bevorderen moeten de hulpverleners op zijn minst de CJG coördinator kennen en dat gebeurt nu nog te weinig’ en ten slotte: ‘Daar is steun van de organisatie voor nodig’.

Acht van de geïnterviewden antwoorden dat het weliswaar omschakelen is, maar dat het werken vanuit de Eigen Kracht-benadering goed binnen de taakomschrijving van de hulpverlener past.

’Jawel, eigenlijk herkennen we in de methodieken veel van wat we al deden. Wrap around care speelt

altijd al een belangrijke rol in de werkwijze van de maatschappelijk werkers’. Al deze respondenten benadrukken wel dat het nog zoeken is naar de prettigste manier van werken. Zij zeggen hierover:

‘Zoals ik vertelde sluit de visie wel aan bij die van de professionals, maar de uitvoering is wel even wennen. De professional is immers gewend met oplossingen te komen in plaats van de vraag heel erg centraal te stellen en de cliënt zelf te laten oplossen’ en: ‘Jawel, maar het is een beetje zoeken.

Vroeger gebeurde alles door vrijwilligers. Toen alleen door professionals en nu gaan we naar een systeem waarin de samenwerking belangrijk is. Het is omschakelen en ook weer niet. Het gaat nu minder om het individu en meer om het systeem eromheen dat wordt aangepast. Dat zit er in feite al langer in. De hulpverleners moeten groeien in dat bewustzijn’.

Vier respondenten geven aan dat het per persoon verschilt in hoeverre het omschakelen is.

Deels hangt dit af van de persoon zelf en deels van diens professie. Verschillende reacties hierop luiden: ‘Dat is heel verschillend. Voor een aantal is het gesneden koek, voor anderen is het wel aanpassen. Ze moeten nu meer gaan vertrouwen op vrijwilligers en dat lukt de een beter dan de ander’ en: ‘Triple P bijvoorbeeld gaat om vraaggericht. Concreet en praktisch een afgebakende vraag beantwoorden. Men, met name de schoolmaatschappelijk werker, was juist gewend vanuit de multiproblem gedachte de cliënt te benaderen. Het preventieve, past wel goed bij de verpleegkundige.

Die werkte al eerder vanuit de preventieve benadering. Dat begint natuurlijk al op het consultatiebureau, als het kind nog jong is’.

Overeenstemming rol- en taakverdeling verschillende actoren

Slechts acht respondenten op lokaal niveau beantwoorden de vraag hoe tot overeenstemming wordt gekomen over de taakverdeling tussen de verschillende betrokkenen op verschillende niveaus. Vijf van hen geven aan dat zij het lastig vinden de vraag te beantwoorden. Een enkele reactie geeft echter wel enig inzicht: ‘Dat is lastig te zeggen. Er zijn gesprekken tussen de hulpverlener en de cliënt, waarna al dan niet tot een programma wordt overgegaan. Nu ik erover nadenk, denk ik dat we de zorgpaden beter kunnen benutten. Beter aansluiten bij het gezin en al eerder inventariseren wat het informele netwerk is van een cliënt en kijken hoe dit al eerder kan worden ingeschakeld. Dan wordt de verdeling van taken en verantwoordelijkheden waarschijnlijk duidelijker’.

Twee respondenten geven aan hoe tot overeenstemming wordt gekomen binnen het CJG:

‘Voor overeenstemming tussen de hulpverleners en de cliënt is aandacht in de trainingen voor hulpverleners over het werken vanuit de eigen kracht’ en ’Hier kan ik vooral iets over zeggen met betrekking tot één gezin, één plan. Dan wordt eerst een overzicht gemaakt welke partijen allemaal een rol spelen in het netwerk van de cliënt. Dan gaat de hulpverlener samen met het gezin op een rijtje zetten wie er kunnen helpen, wat de doelen zijn, wanneer dit kan gaan gebeuren en hoeveel tijd dit gaat kosten. Er is dan vervolgens altijd een casemanager die de uitvoering van het plan in de gaten houdt en kijkt of iedereen zich aan de afspraken houdt’.

Ten slotte antwoordt een van de respondenten dat het zeker belangrijk is om taken en verantwoordelijkheden goed te verdelen, maar dat daar nog geen concrete methode voor is: ‘(..) Er moet goed worden nagedacht hoe de opdracht vanuit de provincie plaatselijk wordt vormgegeven en welke rol beide partijen daarin hebben zonder handelingsvrijheid te verliezen. Met de transitie van de

54

jeugdzorg gaat dat zeker een belangrijke rol spelen, maar dat wordt nu al in gang gezet. Uiteindelijk is het dus belangrijk dat alle lijntjes en potjes bij elkaar komen en het duidelijk is wie welke kar trekt’.

Gezamenlijke doelen

Zestien respondenten geven antwoord op de vraag of er duidelijke overeenstemming is tussen de doelen van de betrokken actoren.

De helft van hen, acht geïnterviewden, geeft aan dat het overleg en gezamenlijk formuleren van doelen goed loopt: ‘Ja, alle professionals (uit hulpverlening, onderwijs) hebben het belang van het kind wel voor ogen, de ouders ook. Dat de schotten tussen het onderwijs en de zorg verdwijnen, draagt daar ook aan bij’. Toch blijkt dat afstemming ook onder de tevreden respondenten een puzzel kan zijn: ‘We hebben wel redelijk dezelfde doelen, maar we zijn ook wel afhankelijk van geld vanuit de gemeente. Wij willen bijvoorbeeld meer geld voor de preventieve kant, maar dat gaat dan wel ten koste van de curatieve kant. Dat is een politiek spelletje, daar komen we niet omheen’ en ‘Soms, maar dat is wel heel persoonlijk, is het wel lastig om te scheiden dat het hele idee van Eigen Kracht wel precies tegelijk komt met alle benodigde bezuinigingen. Dat komt wel heel toevallig tegelijk. Maar we hebben een goede relatie met de gemeente’ en: ‘Tussen Provincie, gemeente en CJG is een goede samenwerking. Wel gaat dat in de toekomst wellicht veranderen met de transitie van de zorg voor jeugd. Zorgaanbieders zijn toch gewend zelf hulp en methoden aan te bieden, terwijl gemeente en provincie in de toekomst verwachten dat dit meer vraaggericht wordt. Ik denk dat deze pilot wel een meerwaarde is met deze transitie, want het werkt wel mee om de zorgaanbieders om te laten schakelen’.

Vijf respondenten geven aan dat het gezamenlijk formuleren van doelen nog niet zo eenvoudig is, omdat de verschillende betrokken partijen hun eigen belangen en doelen voor ogen hebben. Verschillende uitspraken illustreren dit: ‘Dat is dus vaak lastig. Vaak, te vaak wat mij betreft, spelen organisatiebelangen een rol. Men weet onderling als hulpverleners vaak lastig wat men doet en verwacht in een bepaalde situatie’ en: ‘De verschillende hulpverleners werken echt vanuit verschillende culturen, daar valt zeker winst te behalen. (..) Het CJG is erop gericht deze gezamenlijke doelen te kunnen opstellen’ en: ‘Verder zie je toch vaak terug dat verschillende betrokkenen (organisaties, kern-/ketenpartners) verschillende belangen hebben, ook financieel. Uiteindelijk is niemand is erop uit om zichzelf op te heffen. Iedereen wil zijn/haar aandeel van de koek. Dat is een ingewikkeld proces, een hele uitdaging’.

Drie respondenten antwoorden ten slotte dat zij vanuit hun functie weinig zicht hebben op hoe het opstellen van gezamenlijke doelen verloopt.

Representatie betrokken actoren De gemeente

In het systeem van eigen kracht-bevordering spelen diverse actoren op verschillende niveaus een rol.

Dat de gemeente een belangrijke partij is in het geheel, bleek al bij het bezoeken van de CJG’s. Zes van de bezochte centra zijn gevestigd in een gemeentehuis.

Van de zeventien respondenten die de gemeente als samenwerkingspartner noemen, geven er drie expliciet aan dat hun CJG onderdeel is van de gemeente. De lijntjes met de gemeente zijn in die gevallen heel kort. De respondenten zeggen hierover: ‘Wij zijn van de gemeente, die financiert ons als CJG. De gemeente is al zo’n tien jaar bezig met het bevorderen van de Eigen Kracht, in allerlei lagen waar zij iets mee te maken hebben. Triple P is dan een voorbeeld vanaf het begin in ons domein’ en:

‘Officieel zijn we van de gemeente, we zitten ook op het gemeentehuis. We hebben niet echt een inloopfunctie’.

Veertien geïnterviewden antwoorden dat de gemeente een belangrijke rol speelt als opdrachtgever. Het CJG streeft doelen na die vanuit de gemeente zijn geformuleerd. In de meeste gevallen is de gemeente dan ook financier. Hiernaast speelt het CJG ook een rol in het informeren van de gemeente. Verschillende reacties luiden: ‘In plaats van dat de gemeente naar ons toekomt en wij moeten werken met hun doelen, is het andersom en houden wij de gemeente op de hoogte. Wij voeden ambtenaren met wat er gebeurt. Maar dan is het wel positief. De gemeente is uiteindelijk wel de geldschieter, maar zij hebben ons ook nodig. De lijnen zijn dus kort’ en: ‘De gemeente speelt een grote rol in het geheel. We zijn dan wel niet in dienst bij hen, maar ze zijn wel de financier en opdrachtgever. En wie betaalt, bepaalt. We hebben regelmatig overleg met de beleidsmedewerker Jeugd. Zij hebben ook doelen en opdrachten. Bijvoorbeeld om bepaalde doelgroepen aan te spreken.

Ons plan van aanpak en onze verantwoording moeten door hen worden goedgekeurd. Zij financieren ook de Eigen Kracht-conferenties’ en ten slotte: ‘De gemeente heeft wel een speciale rol in het netwerk, namelijk de regierol. Ze financieren het CJG en stellen de voorwaarden’. Twee van deze veertien respondenten benadrukken dat er goed contact is met een specifieke wethouder. ‘Een wethouder waar we veel mee te maken hebben, is erg gecharmeerd van Eigen Kracht, vandaar dat er ook geld beschikbaar is gesteld voor de conferenties. De scholing/training van de lokale werkers, die ik zojuist noemde, wordt ook gefinancierd door de gemeente’. In twee andere gevallen wordt de samenhang genoemd met het Wmo-loket. ‘Het gebied Eigen Kracht is breder dan alleen CJG. De kanteling van de Wmo valt ook onder de gemeente. Dat heeft veel overeenkomsten met Eigen Kracht.

Samen met de gemeente kijken wij er naar hoe we de sociale context kunnen benutten en uitbreiden.

Dat is de gedachtegang. Hoe wij uiteindelijk deze sociale context versterken, die keuze is aan ons als CJG zelf’.

Slechts één respondent geeft aan dat het CJG niet veel te maken heeft met de gemeente.

De provincie

Door de bril van het Centrum voor Jeugd en Gezin

Twintig geïnterviewden noemen de provincie als samenwerkingspartner ter bevordering van de eigen kracht. Dertien van hen geven aan dat zij als CJG veel te maken hebben met deze partij. Soms is dit met andere CJG’s uit de provincie samen, soms is dat een op een met de provincie. In sommige gevallen hebben de contacten voornamelijk als functie om elkaar op verschillende niveaus op de hoogte te houden, in andere gevallen stelt de provincie lokale doelen of hebben ze een financierende rol. Verschillende reacties met betrekking tot de provincie zijn: ‘Met de provincie hebben wij ook contact, maar dit gaat vooral via de gemeente. Soms worden projecten wel provinciaal aangepakt,

56

dan is er overleg met verschillende betrokken CJG’s’ en: ‘De provincie heeft een jeugdbeleid per gemeente en regelmatig is er provinciebreed overleg. We hebben een betrokken provincie en dat is goed merkbaar op lokaal niveau’ en: ‘De provincie heeft wel bepaalde doelen. Triple P. wordt bijvoorbeeld gefinancierd met Gelders geld, uit de provincie dus’ en ten slotte: ‘We hebben de provincie heel erg mee in het gedachtegoed. Zij hebben, enorm geïnvesteerd in ‘Vraagkracht’. Ze helpen goed mee om de gedachten op de rails te zetten. Samenwerking met de provincie is zowel bottom-up als top-down, dus dat is wel een uitdaging. Verder heeft de Provincie ‘Taskforce Jeugd’

voor alle gemeenten. Daar bieden ze middelen en mogelijkheden voor’.

Volgens zeven respondenten heeft hun CJG weinig te maken met de provincie. In sommige gevallen komt dit doordat de rol van de gemeente belangrijker is: ‘Met de Provincie als partij hebben we weinig te maken. Wat we hier uitvoeren is voornamelijk gemeentebeleid’ en ‘De provincie gaf vooral in het begin veel sturing en subsidies, daarna is het door de gemeente opgepakt’. In andere gevallen geven de respondenten niet expliciet aan waardoor er weinig contact is: ‘Vanuit de provincie is er vrij weinig bemoeienis. Het kan zijn dat dat in het verleden anders was, toen het nog geen CJG was of dat er beleid is waar ik geen weet van heb, maar echt nauwe samenwerking met de provincie is er niet’. Twee respondenten antwoorden dat ze de provincie voornamelijk zien als een extra verstrekker van geld: ‘Met de provincie hebben we niet heel veel te maken. We hebben daar wel een extra potje geld’.

Door de bril van de provincie

Slechts één provincie geeft aan dat het niet op de hoogte is van wat er op lokaal niveau gebeurt. Over het algemeen zeggen de provincies dat zij hier wel goed zicht op hebben. Een enkele provincie weet tot in de regio nauwkeurig te noemen welke interventies op het gebied van Eigen Kracht worden toegepast. Hoe vaak de interventies worden toegepast, weet geen enkele respondent te vertellen.

Hierbij geeft men aan dat het niet de rol van de provincie is om zich tot in detail met het lokale niveau te bemoeien: ‘Het past niet bij de opdrachtgeverrol van de provincie om te sturen (en zich tot op detail te bemoeien met de professionals) op het niveau van de hulpverlening.’ Op de vraag of men weet sinds wanneer de betreffende interventies lopen, antwoorden drie provincies ontkennend. Een provincie geeft aan dat de interventies al langere tijd bestaan maar sinds de invoering van het CJG meer samenhang vertonen. In de andere provincies varieerde de invoering van de genoemde interventies van 2000-2011. Dit betekent dat veel hiervan al voor de invoering van het concept Centrum voor Jeugd en Gezin werden toegepast.

Andere CJG’s

Een derde categorie samenwerkingspartners binnen het systeem, betreft de andere CJG’s. Tien respondenten geven aan contact te onderhouden met CJG’s in dezelfde stad, regio of provincie.

Bij zeven CJG’s bestaat het overleg vooral uit het delen en afstemmen van kennis en visie.

Hierover zeggen zij: ‘(..). Wij hebben de meeste ervaring in de regio, nu worden onze systemen overal ingezet. Die visie willen we graag delen, ergens voor gaan is belangrijk!’ en ‘Met de CJG’s in de regio hebben we meer overleg. We ontwikkelen op vergelijkbare manier en veel aanbod is hetzelfde omdat

dat breder is dan alleen lokaal. Het is ingewikkeld voor de cliënt als in plaatsen dicht bij elkaar de zaken op een andere manier geregeld zijn, terwijl wel dezelfde organisaties betrokken zijn’.

De respondenten van drie CJG’s geven aan dat er ook gezamenlijk activiteiten worden ondernomen: ‘We doen ook dingen gezamenlijk. Een website bijvoorbeeld, is veel goedkoper als je dat samen doet. Bovendien hoef je niet steeds opnieuw het wiel uit te vinden’ en: ‘Met andere CJG’s uit de regio hebben we zeker ook te maken. We hebben een gezamenlijke website met de GGD, die is provinciaal. Hier hebben we een apart en een gezamenlijk gedeelte met andere CJG’s op punten waar we elkaar overlappen. Ook hebben we een gezamenlijke aanpak tegen kindermishandeling’.

Hulpverlening

Ook samenwerking tussen de hulpverleners onderling is onderdeel van het systeem. Het kan daarbij gaan om samenwerking tussen de medewerkers van organisaties die onder verantwoordelijkheid van het CJG vallen, maar ook om contacten met hulpverleners van hierbuiten.

Achttien respondenten geven het belang aan van een goede verbinding tussen de organisaties van het CJG onderling. In het algemeen hebben overleggen als doel om informatie van verschillende kanten over een specifieke casus op elkaar af te stemmen en een gezamenlijk plan op te stellen. De respondenten zeggen daarover onder andere: ‘Ons CJG bestaat uit vijf delen en daarbinnen is zeker sprake van goede samenwerking en afstemming. Als er stagnatie is in de uitvoering, word ik als procesregisseur ingeschakeld. Ik houd de werkprocessen en zorgstructuur in de gaten’ en: ‘Een dergelijk overleg zorgt voor overzicht en dat dingen worden uitgesproken. Ook helpt het om naderhand de onderwerpen bij de verschillende partijen op de agenda te krijgen’ en:

‘Casuïstieken worden besproken in de Zorgadviesteams. Wanneer er meer dan vier professionals bij een gezin betrokken zijn, gaan zij samen met een procescoördinator in overleg. Alle partners staan daar erg open voor en werken daaraan mee’. Naast overleg noemt men ook diverse malen de verwijsindex om contacten tussen hulpverleners onderling te stimuleren. Wanneer een hulpverlener (op lokaal of regionaal niveau) betrokken is bij een gezin, geeft deze dit (anoniem) aan in het systeem om inzichtelijk te maken welke soorten professionals bij een casus betrokken zijn. Zo kan hulp beter op elkaar worden afgestemd: ‘Onze verwijsindex ‘Zorg voor Jeugd’ willen we als basis laten dienen voor alles. Soms zitten de betrokken hulpverleners al allemaal in het zorgteam, dan is dat makkelijk te overleggen’ en: ‘We hebben ook multidisciplinair overleg. Dat is regionaal. Dan is vaak sprake van een multiproblem geval. Daarnaast hebben we verschillende ketenpartners. Zij zijn betrokken bij de

‘Casuïstieken worden besproken in de Zorgadviesteams. Wanneer er meer dan vier professionals bij een gezin betrokken zijn, gaan zij samen met een procescoördinator in overleg. Alle partners staan daar erg open voor en werken daaraan mee’. Naast overleg noemt men ook diverse malen de verwijsindex om contacten tussen hulpverleners onderling te stimuleren. Wanneer een hulpverlener (op lokaal of regionaal niveau) betrokken is bij een gezin, geeft deze dit (anoniem) aan in het systeem om inzichtelijk te maken welke soorten professionals bij een casus betrokken zijn. Zo kan hulp beter op elkaar worden afgestemd: ‘Onze verwijsindex ‘Zorg voor Jeugd’ willen we als basis laten dienen voor alles. Soms zitten de betrokken hulpverleners al allemaal in het zorgteam, dan is dat makkelijk te overleggen’ en: ‘We hebben ook multidisciplinair overleg. Dat is regionaal. Dan is vaak sprake van een multiproblem geval. Daarnaast hebben we verschillende ketenpartners. Zij zijn betrokken bij de

In document Eigen kracht in de praktijk gebracht (pagina 53-63)