• No results found

Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband

In document Eigen kracht in de praktijk gebracht (pagina 40-53)

6. RESULTATEN

6.3 Persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband

Betrokken hulpverleners

Vanuit de professionele hulpverlening Aantal keer genoemd

(school)Maatschappelijk werker 13

Jeugdverpleegkundige 6

Orthopedagogen 4

GGD 2

GGZ 2

Gezinscoach 2

Buiten de professionele hulpverlening Aantal keer genoemd

Kerk/diaconie 2

Vrijwilligers algemeen 2

Eigen Kracht coördinatoren 2

Moeders 2

Tabel 2 Hulpverleners Eigen Kracht bevordering (N=26)

Op de vraag wie betrokken zijn bij het bevorderen van de eigen kracht, antwoorden acht respondenten direct dat dat er heel veel zijn. Na doorvragen worden zes soorten hulpverleners meer dan eenmaal genoemd. De (school)maatschappelijk werker is het vaakst betrokken bij de bevordering van de eigen kracht en wordt genoemd door dertien respondenten. Daarna worden jeugdverpleegkundige en orthopedagoog het meest (zes maal) genoemd.

Naast professionele hulpverleners, worden ook betrokkenen genoemd zonder

hulpverleningsachtergrond. Met name in plattelandsgemeenten speelt de kerk een belangrijke rol.

Eigen Kracht-coördinatoren worden twee keer specifiek genoemd als betrokkenen bij de EKc. Ten slotte worden op verschillende plaatsen moeders, vaders worden nauwelijks genoemd, ingezet in interventies om andere moeders ondersteunen bij hun opvoedingsvragen.

40

Draagvlak onder hulpverleners

Draagvlak onder hulpverleners: de praktijk

Figuur 7. Draagvlak hulpverleners voor Eigen Kracht (N=23)

Van de 23 respondenten die deze vraag beantwoorden, geven er twee aan dat ze het lastig vinden te zeggen of er draagvlak is onder hulpverleners voor het werken vanuit de Eigen Kracht-gedachte.

Twee respondenten geven aan dat er onder de CJG-professionals weinig tot geen draagvlak is voor de manier van werken. Een respondent zegt over de EKc: ‘Het staat nog te ver weg, het is nog niet geïnternaliseerd in de manier van werken en wordt nog steeds gezien als een grote moeilijke methodiek, terwijl dat volgens mij best mee valt’. Een andere: ‘Het organiseren van een FNB gaat soms echt met hangen en wurgen! Het gaat bij het gebrek aan draagvlak vooral om het samenwerken en minder om het begrip Eigen Kracht. Wat men ook lastig vindt, is het praten met cliënten erbíj in plaats van over die cliënten’.

Vijf respondenten antwoorden dat het erg wisselt per hulpverlener hoe deze tegen de manier van werken aankijkt: ‘Hulpverleners die het op de oude manier blijven doen, zul je altijd houden.

Sommigen werken wel meer vanuit de eigen krachtbevordering. De vraag blijven stellen en te vragen hoe de cliënt daarmee omgaat in plaats van direct met antwoorden te komen, vereist een pro-actievere houding’ en ‘Dat is verschillend. Bij sommigen is er wel draagvlak, bij anderen niet’.

De meeste geïnterviewden, namelijk veertien, geven echter aan dat er wel draagvlak is onder de hulpverleners. Een groot deel daarvan, namelijk negen, merkt daarbij wel op dat het omschakelen is. Verschillende respondenten zeggen hierover: ‘Er is absoluut draagvlak, zeker wat betreft de samenwerking. (..) In de praktijk blijkt het echter een stuk ingewikkelder. De focus moet ineens anders. Meer op het netwerk in plaats van de cliënt als individu’ en ‘Nog lang niet iedere hulpverlener is zover om te werken vanuit het concept Eigen Kracht. Maar bijna iedereen staat wel open voor groei en wil dit verbeteren’ en ‘Hulpverleners moeten wel even omdenken om te werken vanuit het Eigen Kracht-principe. Omschakelen dus, maar in feite is bijna elke organisatie er wel in meer of mindere mate mee bezig’. Ten slotte geven vier respondenten aan dat er onder hulpverleners zonder meer draagvlak is voor het werken vanuit de Eigen Kracht-gedachte. Zij zeggen daarover: ‘Draagvlak is er zeker. Het besef dat het betrekken van een netwerk heel belangrijk is, neemt steeds meer toe. Een

hulpverlener redt het gewoon niet alleen, dan is hij er nooit op tijd bij als er acuut iets gebeurt. Dan kunnen beter goeie familie en bekenden worden betrokken’ en: ‘Er is zeker draagvlak! Dat maatschappelijk werkers bijvoorbeeld zelf veel overnemen, is volgens mij al lang achterhaald, zo werkt men echt niet meer, dat is al lang niet meer aan de orde. We stellen de hulpvraag van de cliënt al langer centraal. We kijken wie er allemaal in het netwerk zitten, wie er kunnen helpen. Als pedagoog is het echt van belang om met iemand mee te lopen, mee te kijken, mensen aan te spreken op het zelfvertrouwen en te kijken wat bijvoorbeeld een school kan bijdragen’ en ‘Er is zeker draagvlak, absoluut! Wanneer er casuïstieken worden genoemd door de wijkverpleegkundige, dan werkt die ook vaak volgens die manier. Je merkt echt dat zij het leuk vinden om zo te werken en het werkt ook. De professional heeft er baat bij’.

Draagvlak onder hulpverleners: bevorderende en belemmerende factoren

De geïnterviewden noemen zowel bevorderende als belemmerende factoren die samenhangen met het draagvlak van de hulpverlener.

De respondenten noemen samen acht factoren die positief samen zouden hangen met het draagvlak van de hulpverlener. De eerste factor, die door een respondent wordt genoemd, is voorlichting door het CJG: ‘We hadden laatst een voorlichting over de EKc en dan is iedereen wel positief’. Twee respondenten geven aan dat de beste manier om draagvlak te creëren is door ‘gewoon te doen’ en door succesverhalen onderling te delen. Zij zeggen hierover: ‘In het begin was men wat terughoudend, met name de maatschappelijk werkers. Maar nu men er meer mee bezig is, is men wel enthousiast, het werkt!’ en ‘Het moet eerst een paar keer worden gedaan voor het kwartje valt, vermoed ik. Maar er is meer kennis en ervaring nodig en succesverhalen moeten ook worden gedeeld’. Een van de respondenten is binnen het CJG als aandachtsfunctionaris aangesteld om draagvlak onder de professionals te doen toenemen: ‘Ik ben als aandachtsfunctionaris aangesteld om professionals te motiveren over een EKc na te denken. Wel op een positieve manier. Overhalen of pushen heeft geen zin, iemand moet er wel zelf achter staan. Ik ga alleen in gesprek met degenen die er op zijn minst voor open staan’. Volgens een andere respondent zit de kracht van het draagvlak in het samenwerken: ‘Dat samendoen leidt vanzelf tot meer draagvlak en –kracht bij zowel de cliënt als de hulpverlener’. Drie respondenten benadrukken de rol van de CJG-coördinator. Deze moet het Eigen Kracht-denken blijven agenderen: ‘Wat betreft de hele filosofie/visie van ouders in hun eigen kracht zetten, heb ik als coördinator een belangrijke taak in het iedere keer letterlijk agenderen ervan.

We moeten er samen voor zorgen dat het werken op deze manier op het juiste moment op het netvlies blijft’ en: ‘Om dit systeemdenken te bevorderen moeten zij (de hulpverleners) op zijn minst de CJG coördinator kennen en dat gebeurt nu nog te weinig’. Een respondent vindt dat er een rol is weggelegd voor de Eigen Kracht centrale. Een Eigen Kracht coördinator zou het begrip bij de hulpverleners concreter kunnen maken: ‘Het zou mooi zijn als er een speciale Eigen Kracht coördinator zou komen, zoals in sommige plaatsen het geval is. Dan wordt het wat concreter. Nu weet men nog te weinig wat andere organisaties te bieden hebben en wat een Ekc kan betekenen in een bepaalde situatie’. Een respondent geeft aan dat het de taak is van de organisaties binnen het CJG zelf om het draagvlak onder de hulpverleners te bevorderen: ‘Maar uiteindelijk is het de taak van de

42

maatschappelijke partners om het draagvlak bij hun personeel te doen toenemen. Dat kost soms wel moeite en energie’.

Ten slotte wordt ook een belemmerende factor genoemd, namelijk de houding van de cliënt.

Een respondent zegt hierover: ‘Verder is er vaak vraagverlegenheid bij de cliënten en dat maakt het niet makkelijk als je je als professional dan op de achtergrond moet houden’.

Scholing van hulpverleners

Eigen Kracht-scholing van hulpverleners: de praktijk

Alle 24 respondenten die deze vraag beantwoorden, zien het belang in van het bevorderen van draagvlak en vaardigheden onder hulpverleners door middel van scholing of training. Hoe deze toerusting in de praktijk wordt vormgegeven, verschilt echter per CJG.

Twee CJG’s geven in eerste instantie aan dat zij geen aandacht besteden aan scholing. Bij doorvragen blijkt dat zij hiermee vooral bedoelen dat zij geen vaste methode hanteren. Bij deze twee CJG’s leren de professionals door ervaringen met elkaar uit te wisselen en door te doen: ‘Ik zou niet spreken van een speciale training, maar door te doen leren de professionals heel veel. Het multidisciplinair team is daar een voorbeeld van. Op dat soort momenten wordt men zich bewust dat men niet alleen is, maar er allerlei verbindingen zijn tussen de experts en dat ze allemaal deel uitmaken van het CJG’.

Vier respondenten geven aan dat er aandacht is voor de vaardigheden van de hulpverlener in het proces van toeleiden naar een EKc: ‘Alle professionals zouden nu in ieder geval op de hoogte moeten zijn van wat een EKc precies inhoudt en in welke situaties deze kan worden ingezet’. De EKc zelf wordt uiteindelijk geleid door een externe coördinator die is opgeleid door de Eigen Kracht Centrale. Bij één CJG zijn aandachtsfunctionarissen in dienst om draagvlak en vaardigheden met betrekking tot de EKc te bevorderen. Deze hebben structureel een plaats in het systeem om professionals te motiveren na te denken over een EKc, maar organiseren ook incidenteel bijeenkomsten: ‘Verder hebben we sessies met rollenspellen. Daarin verplaatsen professionals zich ook eens in andere betrokkenen in een situatie, dat is heel leerzaam.

Voor het werken met het Familie Netwerk Beraad (FNB) zijn eveneens trainingen, zo antwoorden twee respondenten. Een CJG biedt professionals een training aan om goed het onderscheid te kunnen uitleggen tussen een EKc en een FNB. Een respondent over de professionals:

‘Zij spelen een belangrijke rol in het toeleidingstraject en moeten dus goed weten wat beide methodieken inhouden. Het is wel belangrijk dat deze neutraal blijven ten opzichte van de beide methodieken en dus niet een van beide aanbevelen. De ouders kiezen uiteindelijk echt zelf’. Bij een ander CJG volgen hulpverleners de training ‘Draagkracht’ van tweemaal vier dagen: ‘Verder worden voor de FNB’s gespreksleiders/facilitators opgeleid. Deze hebben wel een hulpverleningsachtergrond, daar hechten we waarde aan, maar zijn nadrukkelijk niet gebonden aan een gezin. In de training leren ze bijvoorbeeld om geen genoegen te nemen met schijnveiligheid. De hulpverleners leren om uit te stralen dat er meer mensen nodig zijn bij de opvoeding: ‘It takes a village to raise a child’’.

Tien respondenten geven aan dat de medewerkers die werken met Triple P hiervoor geschoold zijn: ‘Triple P heeft een heel intensieve training, daar moet je echt geaccrediteerd voor zijn

om het te kunnen geven’. Bij twee CJG’s zijn (de voorbereidingen voor) deze trainingen nog in volle gang. Een van deze is een van de CJG’s die aanvankelijk aangaf niet veel aan training te doen.

Ook voor andere interventies wordt specifieke scholing aangeboden. Een CJG noemt de training voor de methode Kinderen in echtscheidingssituaties (KIES): ‘Voor orthopedagogen die Kies gaan geven, is ook een scholing. Deze wordt vanuit Bureau Jeugdzorg geregeld. Er is strenge accreditatie, dus dit moet goed geregeld zijn voor we daar aan beginnen.’ Een ander CJG noemt de scholing van jeugdverpleegkundigen in het kader van werken met Stevig Ouderschap: ‘Ze hebben ook een speciale scholing gehad om aan te kunnen sluiten bij de leefwereld van de ouders’.

Naast trainingen voor specifieke interventies, is er ook veel aandacht voor toerusting met betrekking tot Eigen Kracht in het algemeen. Oplossingsgericht werken en werken vanuit de empowermentgedachte zijn uitgangspunten die in dit kader regelmatig worden genoemd. Zeven respondenten geven aan dat de professionals van hun CJG’s worden opgeleid om vanuit deze visie te werken: ‘Een aantal professionals zijn getraind in oplossingsgerichte therapie. Ze leren hier hoe ze de wondervraag kunnen stellen. Het is belangrijk dat de hulpverlener weet hoe hij in kan spelen op wat de cliënt aan mogelijkheden in huis heeft en hoe het brede netwerk van de cliënt kan worden ingezet’

en ‘Verder besteden we veel aandacht aan systeem- en oplossingsgericht werken. Wij leren ze hoe ze moeten overleggen in ‘gewone mensentaal’. Naast de cliënt gaan staan vereist wel soms dat het gedrag moet worden aangepakt’.

Overigens krijgen niet alleen hulpverleners training; een CJG geeft aan dat ook burgers hierbij worden betrokken: ‘Bij Allemaal Opvoeders worden moeders getraind in het benaderen van andere moeders’.

Eigen Kracht-scholing van hulpverleners: bevorderende en belemmerende factoren

Diverse bevorderende en belemmerende factoren worden genoemd voor het al dan niet tot stand komen van scholing van de hulpverleners in het Eigen Kracht-gedachtegoed.

De voornaamste bevorderende factor is de stimulans door externe partijen. Vier respondenten op lokaal niveau noemen deze. Wie hiervoor verantwoordelijk is, verschilt echter. Twee respondenten (uit dezelfde provincie), geven aan dat de provincie hierin een belangrijke rol speelt: ‘Wel zijn er door de gemeente cursussen en herhalingscursussen georganiseerd. Dit wordt provinciebreed gestimuleerd’. Een respondent noemt Bureau Jeugdzorg als aanbieder van scholing voor een specifieke interventie: ‘Voor de orthopedagogen die Kies gaan geven, is ook een scholing, dit wordt vanuit Bureau Jeugdzorg geregeld’. Een respondent geeft ten slotte aan dat de gemeente verantwoordelijk is voor scholing: ‘De scholing/training van de lokale werkers, die ik zojuist noemde, wordt ook gefinancierd door de gemeente’.

Belemmerend voor het tot stand komen van de scholing blijken de benodigde moeite en financiën. Deze twee factoren worden, door twee respondenten, samen genoemd: ‘We zijn nog wel zoekende naar wie we allemaal trainen. De algemeen maatschappelijk werkers, komen bijvoorbeeld weinig cases tegen (..) en dan is een intensieve training een hele investering, zowel qua moeite als financieel gezien. Het moet wel blijven passen’ en ‘Ze krijgen een training ‘Draagkracht’ van 2x 4

44

dagen. Dat wordt gegeven door BJZ. De medewerkers in de hele breedte. Daar moet echter wel geld en uren voor zijn’.

Draagvlak bij de doelgroep

Draagvlak onder cliënten: de praktijk

Figuur 8. Draagvlak cliënten voor Eigen Kracht (N=23)

Van de 23 respondenten die deze vraag beantwoorden, geven er zeven aan dat zij het lastig vinden om te oordelen of er draagvlak is bij de cliënt voor het werken vanuit een Eigen Kracht-benadering:

‘Dat is een beetje lastig te zeggen. Vanuit het frontoffice en vanuit elke afzonderlijke organisatie, zijn daar natuurlijk andere ervaringen mee’ en ‘Daar kan ik lastig iets over zeggen. Allereerst doordat de methodieken dus nog niet zo lang worden toegepast. Daarnaast doordat dit soort vragen echt door de Eigen Kracht centrale bij de evaluatie worden gesteld. Er vindt monitoring plaats waarbij deze dingen worden achterhaald, want het is wel belangrijk om te weten. Uiteindelijk komen wij ook wel aan die gegevens, maar het blijft voor ons heel anoniem’ en ‘Dat blijft speculeren, ik heb dat nooit letterlijk gevraagd of uitgezocht. Het initiatief komt meestal bij de hulpverlener vandaan, maar de cliënt is dan vaak wel positief’.

Zes respondenten antwoorden dat zij denken dat de cliënt niet duidelijk doorheeft dat het werken vanuit Eigen Kracht een nieuwe manier van werken is. Volgens de respondenten wordt de cliënt graag zo goed mogelijk geholpen en is het daarbij om het even welke filosofie achter de geboden hulp zit. Zij zeggen hierover: ‘Ik vind het erg vergezocht om te zeggen dat de cliënten echt een verschil zouden merken tussen de vorige manier van werken en het benadrukken van de Eigen Kracht. Dat is denk ik echt niet zo. Ik denk niet dat ze er heel erg een mening over hebben’ en: ‘Het is lastig te zeggen of de cliënt heel goed door heeft wat er veranderd is. De nieuwe vraagstelling is: ‘Wie kan jou helpen?’ Soms zie ik de cliënten dan wel denken: ‘O, okee, dus ik moet het zelf doen?’, maar uiteindelijk kunnen ze wel prima omschakelen’ en: ‘Ik kan me niet goed voorstellen dat ouders de veranderde insteek opmerken. Als ze vriendelijk en goed behandeld worden, zijn ze al gauw tevreden’

en: ‘Het is alleen wel jammer dat het wel heel precies tegelijk valt met alle benodigde bezuinigingen.

Dat maakt sommige cliënten wel wat sceptisch’ en ten slotte: ‘Bij veel mensen leeft nog wel het idee

van de relatie met de hulpverlener: ‘Ik heb een probleem, jij lost het op’. Maar dat is nu toch echt verleden tijd’.

Ook wanneer de cliënt niet in de gaten heeft dat er een omschakeling plaatsvindt richting het werken vanuit Eigen Kracht, kan er echter wel sprake zijn van meer of minder draagvlak, zo blijkt uit de reacties. Een respondent die inschat dat de cliënt positief is over de nieuwe manier, zegt: ‘Ik denk niet direct dat de cliënt door heeft dat er op een nieuwe manier wordt gewerkt. Op informatiebijeenkomsten zijn we als professionals wel terughoudender en proberen we interactie te creëren en informatie naar boven te halen door ouders hun verhaal te laten doen. Dat wordt wel gewaardeerd, zo blijkt ook uit de schriftelijke evaluatie die we naar aanleiding van de bijeenkomst hebben gedaan. Er blijkt behoefte te zijn om met elkaar als ouders te spreken’. Een andere geïnterviewde betwijfelt het draagvlak onder de cliënten: ‘Ik heb geen idee of ze door hebben dat er een andere manier van werken zou zijn. Ze vinden het het belangrijkst dat ze op een goede manier worden geholpen. Maar soms vinden cliënten die betutteling ook wel prima, wel makkelijk. Dan kunnen ze zich mooi verschuilen achter de ideeën en adviezen van de hulpverleners en voelen ze zich zelf minder verantwoordelijk’.

Drie respondenten geven aan dat er draagvlak is bij de cliënten. Een geïnterviewde zegt: ‘Er is sowieso draagvlak bij de cliënt voor wat er gebeurt in het CJG in het algemeen, anders gebeurde het niet’ en ‘Ik hoop dat ouders zien dat we een andere manier van werken aan het integreren zijn. Maar of ze dit door hebben of niet, ik denk sowieso dat ouders positiever over hulp zijn als ze daar zelf bij betrokken worden’.

Zeven respondenten antwoorden dat er onder de cliënten weinig draagvlak is voor het werken vanuit de Eigen Kracht-gedachte en dat de inzet van interventies vrijwel altijd gebeurt op initiatief van de hulpverlener. Verschillende reacties hierover, luiden: ‘Er is lang niet altijd draagvlak. Zorgmijders staan vaak niet open voor een FNB. We dwingen ze er echter vaak toe, want het is in veel gevallen de enige manier’ en ‘In het enkele geval dat wel een EKc werd aanbevolen door de Jeugdgezondheidszorg, was er weinig draagvlak bij de cliënt. Deze deelde liever zijn probleem in stukjes met verschillende professionals dan in een keer met zijn eigen netwerk. Dat laatste bood te weinig privacy en was (te) confronterend. Bij wat veiligere dingen of dingen die al bekend zijn als chronische ziekte, uitval of het regelen van dingen is de drempel lager dan bij zaken als bijvoorbeeld

Zeven respondenten antwoorden dat er onder de cliënten weinig draagvlak is voor het werken vanuit de Eigen Kracht-gedachte en dat de inzet van interventies vrijwel altijd gebeurt op initiatief van de hulpverlener. Verschillende reacties hierover, luiden: ‘Er is lang niet altijd draagvlak. Zorgmijders staan vaak niet open voor een FNB. We dwingen ze er echter vaak toe, want het is in veel gevallen de enige manier’ en ‘In het enkele geval dat wel een EKc werd aanbevolen door de Jeugdgezondheidszorg, was er weinig draagvlak bij de cliënt. Deze deelde liever zijn probleem in stukjes met verschillende professionals dan in een keer met zijn eigen netwerk. Dat laatste bood te weinig privacy en was (te) confronterend. Bij wat veiligere dingen of dingen die al bekend zijn als chronische ziekte, uitval of het regelen van dingen is de drempel lager dan bij zaken als bijvoorbeeld

In document Eigen kracht in de praktijk gebracht (pagina 40-53)