• No results found

Het doel van dit onderzoek was enerzijds om in kaart te brengen welke Eigen Kracht-interventies in worden toegepast binnen de Centra voor Jeugd en Gezin en anderzijds te onderzoeken welke factoren hierin een (bevorderende dan wel belemmerende) rol spelen. Een dergelijk onderzoek werd nog niet eerder uitgevoerd en het biedt dan ook nieuwe inzichten met betrekking tot de toepassing van Eigen Kracht-interventies.

8.1 Het uitgevoerde onderzoek

Respondenten

Uit iedere provincie is gestreefd naar inclusie van twee respondenten, bij voorkeur een grotere en kleinere gemeente. Met uitzondering van vijf provincies, waar slechts één CJG is bezocht, is dit gelukt.

Van de 412 CJG’s die Nederland telt (Deuning, 2011), zijn er 26 in het onderzoek opgenomen. Het aanbod van de interventies bleek zeer divers en vermoedelijk bieden niet opgenomen CJG’s weer andere interventies aan. De antwoorden op de meeste vragen konden echter worden ingedeeld in enkele clusters. Op de vraag naar de invulling van het begrip Eigen Kracht bijvoorbeeld, werden zes verschillende antwoorden gegeven. Ook informatie met betrekking tot draagvlak bleek in te delen in enkele categorieën. Op deze punten kan dus worden gesproken van saturatie van de data.

De respondenten waren allen CJG-manager, -coördinator of regisseur. De validiteit van de data met betrekking tot de hulpverleners en cliënten valt hierdoor te betwisten. Met de beschikbare middelen en tijd voor dit onderzoek leken deze personen het meest geschikt om informatie te verschaffen over de toepassing van de Eigen Kracht-interventies binnen de CJG’s, en de factoren zoals weergegeven in het conceptueel model. Hulpverleners en cliënten zouden weliswaar meer informatie kunnen verschaffen over de praktijk, maar zouden anderzijds minder goed op de hoogte zijn van bijvoorbeeld institutionele factoren. Tijdens het afnemen van de interviews werd echter duidelijk dat door de weinige monitoring niet altijd evenveel inzicht was in de praktijk van alledag en het draagvlak van de betrokkenen.

De respons op de vragenlijst voor de provincie was hoog. Het is niet duidelijk waarom de ontbrekende provincie niet meedeed. Ook de respons onder CJG-respondenten was hoog. De helft van de benaderde potentiële respondenten was bereid deel te nemen. Dat deelname aan de interviews plaatsvond op vrijwillige basis, kan de suggestie wekken dat een (te) positief beeld is ontstaan. De redenen om niet deel te nemen, sluiten dit niet geheel uit. De reden dat het te druk is binnen het CJG zegt mogelijk ook iets over de beschikbare tijd voor Eigen Kracht-interventies, evenals de reden dat het CJG nog maar kort bestaat.

Uitvoering van het onderzoek

De interviews vonden zo veel mogelijk op dezelfde manier plaats: ze werden uitgevoerd door dezelfde onderzoeker; op locatie bij de respondent en binnen een korte periode. Hierdoor is de informatie afkomstig van de verschillende interviews goed onderling vergelijkbaar.

Een factor die mogelijk afbreuk doet aan de validiteit, is het feit dat het onderzoek plaatsvond

aan het einde van 2011, het jaar waarin alle Nederlandse gemeenten van overheidswege verplicht waren een CJG te hebben gerealiseerd. Het is aannemelijk dat juist in deze periode veel CJG’s hun deuren openden. Hierdoor kwam het mogelijk relatief vaak voor dat een centrum nog maar kort bestond en dat het toepassen van Eigen Kracht-interventies niet de hoogste prioriteit had.

8.2 Het model voor eigen kracht-bevorderende samenwerking

Het ontwikkelde model bleek goed bruikbaar om de factoren die samenhangen met het al dan niet toepassen van de interventies te onderzoeken. Binnen het blok Toepassing van Interventies dient echter onderscheid te worden gemaakt tussen het aanbod en de eigenlijke inzet van de interventies.

Het model bracht in kaart welke factoren naar tevredenheid vorm krijgen en welke nog te wensen overlaten. Tevens bood het inzicht in de verklaring van de toepassing van de interventies.

Minder bruikbaar bleek het om causale verbanden aan te tonen, anders dan door hier expliciet naar te vragen. De belangrijkste reden hiervoor was de kwalitatieve aard van het onderzoek. De onafhankelijke factoren (institutionele factoren; persoonlijke factoren van deelnemers aan het samenwerkingsverband en organisatie van het samenwerkingsverband) konden goed worden ingedeeld in onderling vergelijkbare categorieën, voor de afhankelijke variabele (de toepassing van interventies) bleek dit lastiger.

8.3 Resultaten in het licht van ander onderzoek

In dit onderzoek stond het begrip Eigen Kracht centraal. In het conceptueel model is dit begrip geoperationaliseerd als empowerment. Hoewel Eigen Kracht-interventies en daarmee samenhangende factoren niet eerder in kaart werden gebracht, was al wel meer bekend over factoren die een rol spelen in empowerment.

Factoren samenhangend met individuele empowerment

Koelen en Lindström (2005) beschrijven individuele empowerment als een proces waarbij een individu zowel beschikt over general resistance recources (factoren die het voor een individu makkelijker maken om goede (gezonde) keuzes te maken) als over een sense of coherence (de vaardigheden om deze bronnen te gebruiken). Ook Eigen Kracht kan in deze termen worden beschreven. Het gaat bij Eigen Kracht om het beschikken over general resistance resource (‘sterke kanten en een sociaal netwerk’) en een sense of coherence om deze te benutten (‘die zij kunnen gebruiken’) om goede keuzes te maken (‘om grip te houden op het eigen leven’). Inzicht in factoren die samenhangen met empowerment in de praktijk, biedt mogelijk dus eveneens inzicht in de toepassing van Eigen Kracht-interventies.

De relatie tussen hulpverlener en cliënt

Dit onderzoek bood inzicht in de relatie tussen de hulpverlener en de cliënt. Deze relatie werd zowel bekeken vanuit het perspectief van de hulpverlener zelf (door antwoord op de vraag in hoeverre Eigen Kracht past in de taakomschrijving), als vanuit het perspectief van de cliënt (door de resultaten met betrekking tot draagvlak van de cliënt over Eigen Kracht). Zowel volgens de hulpverlener als de cliënt

68

vereist de vernieuwde taakverdeling omschakeling. Hulpverleners zijn, kort gezegd, gewend problemen voor de cliënt op te lossen in plaats van deze zelf aan het werk te zetten. De cliënt komt in het algemeen naar de hulpverlener toe met de verwachting.

Het wennen aan de nieuwe taakverdeling verklaart Pease (2002) met de paradox die de taak van empowerment door de hulpverlener met zich meebrengt. Een cliënt gaat juist naar de professional toe omdat deze geacht wordt meer expertise, kennis en kunde te hebben dan de cliënt zelf. Dit verschil in kennis veroorzaakt een verschil in macht, waarbij de hulpverlener boven de cliënt staat. In plaats van empowerment, vindt juist disempowerment plaats.

Dit onderzoek naar Eigen Kracht-interventies bevestigt de theorie van Pease dat empowerment als onderdeel van de taakomschrijving weliswaar mogelijk is, maar zeker omschakeling vereist. Daarnaast is terug te zien dat empowerment en toerusting van de hulpverlener zelf nodig zijn voor deze aan de slag gaat met cliënten.

Empowerment van de hulpverlener

In veel CJG’s wordt scholing en training ingezet om de hulpverlener toe te rusten. Toch blijkt er vaak sprake van een gap tussen draagvlak en de vaardigheden voor het werken met Eigen Kracht(-interventies). Hoewel de meeste hulpverleners positief tegenover de Eigen Kracht-benadering staan, wordt deze nog niet in alle gevallen praktisch gemaakt. Hiddink en zijn collega’s (1997) deden onderzoek naar het geven van (empowerend) voedingsadvies door eerstelijns hulpverleners aan cliënten. Hoewel het betreffende onderzoek een andere focus heeft, kunnen enkele aspecten ook worden gerelateerd aan dit onderzoek naar Eigen Kracht-interventies.

Een eerste factor die volgens Hiddink een rol speelt in het draagvlak van hulpverleners voor het empoweren van cliënten, is de perceptie van diens eigen mogelijkheden om de cliënt te beïnvloeden. Mogelijk speelt deze factor ook een rol bij de inzet van Eigen Kracht-interventies. Ook daarbij speelt de hulpverlener in op verandering van het gedrag van de cliënt.

Een tweede aspect is de perceptie van de hulpverlener van de invloed die het gedrag heeft op de gezondheid van de cliënt. Wanneer deze factor wordt gerelateerd aan dit onderzoek naar Eigen Kracht-interventies, betekent dit dat het vertrouwen dat de hulpverlener heeft dat de cliënt met zijn gedrag de situatie kan beïnvloeden, meespeelt. In dit onderzoek naar Eigen Kracht kwam naar voren dat de hulpverlener in veel gevallen de cliënt niet in staat acht de gedragsverandering te maken. Een goede gelijkwaardige relatie tussen hulpverlener en cliënt lijkt hiervoor onmisbaar.

Een derde factor die het draagvlak van de hulpverlener voor empowerment beïnvloedt, is diens houding ten opzichte van de behandeling. Wanneer de hulpverlener niet positief tegenover een Eigen Kracht-interventie staat, belemmert dit de inzet ervan.

Ten vierde is een gebrek aan vaardigheden een belemmerende factor. Veel CJG’s besteden al aandacht aan scholing. Het onderzoek van Hiddink et al. bevestigt het belang hiervan.

Een volgende factor uit Hiddinks onderzoek die kan worden gerelateerd aan de Eigen Kracht-interventies, is het gebrek aan tijd voor een behandeling. Tijd die de interventie of behandeling kost, vormt een belemmering voor de inzet ervan.

De laatste factor is ten slotte de motivatie van de cliënt. Wanneer deze negatief tegenover de

behandeling staat, beïnvloedt dat de hulpverlener negatief. Ook dit is terug te zien in dit onderzoek naar Eigen Kracht. Cliënten en hulpverleners, zo bleek, beïnvloeden elkaars draagvlak voor het werken met Eigen Kracht.

De paradox van de Civil Society

De Winter (2011) noemt het van bovenaf opleggen van een pedagogische civil society een contradictio in termini. De kracht van het begrip zit juist in het feit dat initiatief in de samenleving wordt genomen en niet van bovenaf wordt opgelegd. Paradoxaal genoeg verdwijnen enerzijds de idealen over de traditionele familie, terwijl anderzijds het principe tegen overheidsbemoeienis toeneemt. Juist het naar de achtergrond verschuiven van de overheid vereist sterke traditionele familiebanden (Komter, 2005). Verschillende theorieën beschrijven de balans tussen zorg op microniveau (waarop informele zorg wordt vormgegeven) en macroniveau (waarop formele zorg wordt verleend) en de wijze waarop deze elkaar stimuleren dan wel remmen.

De substitutiethese beschouwt zorg die op microniveau (bijvoorbeeld door de familie) wordt verleend als een vervanging van zorg die op macroniveau (bijvoorbeeld door de overheid) wordt georganiseerd en geboden. Een afname van zorgvoorzieningen door de staat zou leiden tot een toename van informele zorg. Andersom zou gelden dat hoe meer de overheid op macroniveau organiseert, hoe minder burgers op informele basis voor elkaar zorgen (Komter, 2005).

De complementatiethese stelt daarentegen dat frequent gebruik van formele en informele zorg juist samen gaan. Verschillende resultaten lijken dit te bevestigen wat betreft de toepassing van Eigen Kracht-interventies. De provincie en gemeente stimuleren de interventies op CJG-niveau; de CJG’s dragen bij in de bevordering van draagvlak en vaardigheden van de hulpverlener en het CJG en de hulpverlener samen faciliteren initiatief door ouders zelf. Op de verschillende niveaus blijkt samenwerking van belang. Een enkele keer wordt zelfs genoemd dat cliënten onder dwang meedoen aan Eigen Kracht-interventies. Tegelijk moet echter worden gerealiseerd dat dit onderzoek zich uitsluitend richtte op de inzet vanuit het formele domein, waardoor over initiatief vanuit het informele domein niets bekend werd.

8.4 Eigen Kracht: Een discussie van het begrip

Uit het onderzoek volgt dat een van de invullingen van het begrip Eigen Kracht de samenwerking tussen de verschillende hulpverleners betreft. Een begrip dat hiervoor ook wordt gebruikt, zowel in dit als in eerder onderzoek, is wrap-around care. Hierbij gaat het om het omvormen van de langgerekte ketenbenadering - waarbij zorgaanbieders elkaar opvolgen- , naar een kleinere cirkel, waarbij het kind en het gezin centraal staan en formele en informele zorgverleners gezamenlijk tot een plan komen. De tien principes waarop wrap-around care gebaseerd is, zijn dat het gezin kiest; dat het team wordt samengesteld met goedkeuring van het gezin; ondersteuning van het netwerk;

samenwerking; toegankelijke begeleiding in de wijk; respect voor cultuur; interventies op maat; de eigen kracht als basis; doorzettingsvermogen: het plan afmaken en resultaatgericht werken (Bruns et al. 2004).

70

Wanneer het begrip Eigen Kracht wordt bekeken in het licht van de theorie van Koelen en Lindström (2005), kan het worden beschouwd als de vaardigheid om beschikbare hulpbronnen in te zetten. De gehanteerde definitie van Eigen Kracht ‘dat kinderen, jongeren en ouders over sterke kanten en een sociaal netwerk beschikken die zij kunnen gebruiken om grip te houden op het eigen leven’, gaat uitsluitend in op het sociaal netwerk als hulpbron. In dit onderzoek kwam wrap-around care echter ook meermaals naar voren als invulling van het begrip. Ook formele ondersteuning zou in dit kader kunnen worden beschouwd als een general resistant resource. De vaardigheid om het formele netwerk op de juiste manier in te zetten, zou dan eveneens als Eigen Kracht kunnen worden beschouwd.

In document Eigen kracht in de praktijk gebracht (pagina 67-72)