• No results found

Lokale overlegplatforms

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Lokale overlegplatforms"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JA A RV E R S L AG s ch o o l j a a r 2 0 0 8 - 2 0 0 9

Lokale overlegplatforms

Werken in uitvoering

Vlaams ministerie van Onderwijs & Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel

http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi

(2)

Eindredactie Emiel Bogemans, Johan De Backere, Jean-Paul De Beleyr LOP-deskundigen, AgODi, Scholen Basisonderwijs en CLB

Sophie Huybrechts Adjunct van de directeur, AgODi,

Scholen Basisonderwijs en CLB Daphne Rombauts Adjunct van de directeur, AgODi, Scholen Basisonderwijs en CLB Marleen Lembrechts Afdelingshoofd, AgODi, Scholen Basisonderwijs en CLB

Valeer Schodts Voorzitter LOP Basis- en Secundair onderwijs Diest

Patrick Vanspauwen LOP-coördinator, AgODi, Scholen Basisonderwijs en CLB

Kurt Van Damme LOP- gegevensanalist, AgODi, Scholen Basisonderwijs en CLB

Veerle Van de Velde Stafmedewerker, Coördinatie jaarverslag AgODi,

Scholen Basisonderwijs en CLB Verantwoordelijke uitgever Guy Janssens Administrateur-generaal;

Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel Lay-out Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Communicatie Patricia Vandichel Foto http://intra.ond.vlaanderen.be/fotobib/

Druk Management Ondersteunende Diensten

Onderwijs en Vorming Digitale drukkerij

Depotnummer D/2010/3241/212

(3)

Inhoud

Inleiding

...

3

Hoofdstuk 1 Samenstelling en werking van de LOP’s

...

5

1.1 Deelname aan en samenwerking binnen het LOP

...

5

1.1.1 Lokaal overleg als hefboom voor gelijke onderwijskansen

...

5

1.1.2 Slagkracht LOP-werking en regelgevend kader

...

6

1.1.3 Deelname aan en samenwerking binnen het LOP: enkele vaststellingen

...

10

1.1.4 Sterkten en zwakten van het huidige overlegmodel

...

14

1.2 Voorzitters en deskundigen

...

18

1.2.1 Voorzitters

...

18

1.2.2 Deskundigen

...

19

1.3 Partners Engagementsverklaring

...

20

1.4 Budgettaire ondersteuning

...

21

1.5 LOP-beleidsplannen

...

23

1.5.1 Wat en waarom

...

23

1.5.2 Enkele vaststellingen

...

23

1.5.3 Besluiten en aanbevelingen vanuit de leescommissie

...

25

Hoofdstuk 2 Decretale opdrachten van de LOP’s

...

27

2.1 Omgevingsanalyse

...

27

2.2 Anderstalige nieuwkomers

...

28

2.3 Inschrijvingsrecht

...

28

2.3.1 Afspraken maken over inschrijvingsperioden

...

28

2.3.2 Communicatie inschrijvingsbeleid van de scholen

...

31

2.3.3 Bemiddelen bij weigeringen

...

31

2.3.4 Criteria vastleggen voor het weigeren van elders uitgesloten leerlingen in de loop van het schooljaar

...

37

2.3.5 Afspraken i.v.m. experimenten in het kader van een aanmeldingsprocedure

...

42

2.4 Kleuterparticipatie

...

47

2.5 Engagementsverklaring

...

49

(4)

Hoofdstuk 3 Uitbouw van een lokaal onderwijs (kansen)beleid

...

50

3.1 Samenwerking met lokale niet-decretale partners

...

50

3.2 Flankerend onderwijsbeleid en samenwerking met gemeenten

...

50

3.2.1 Flankerend onderwijsbeleid: wat?

...

50

3.2.2 Flankerend onderwijsbeleid: samenwerking LOP’s met gemeenten

....

51

2.2.3 Enkele beschouwingen

...

54

Hoofdstuk 4 Besluiten en aanbevelingen

...

56

4.1 Samenstelling en werking van de LOP’s

...

56

4.2 M.b.t. de decretale opdrachten van de LOP’s

...

60

4.3 M.b.t. de uitbouw van een lokaal onderwijs(kansen)beleid

...

63

Bijlage

...

65

Monitoring LOP-werking. Cijferbijlage schooljaar 2008-2009

...

65

(5)

Inleiding

Sinds het schooljaar 2007-2008 rapporteert het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) jaar- lijks over de voortgang van de LOP-werking en dat aan de hand van vaste thematische rubrieken:

• Ontwikkelingen in de samenstelling en werking van de LOP’s: Hoe verloopt de participatie aan en de ondersteuning van de LOP-werking?

• Ontwikkelingen in de wijze waarop de LOP’s vorm en inhoud geven aan hun verschillende decre- tale opdrachten;

• Ontwikkelingen in de wijze waarop de LOP’s meewerken aan de uitbouw van een lokaal onderwijs(kansen)beleid: Hoe werkt het LOP in dat kader samen met de lokale besturen en andere lokale partners?

Het agentschap maakt voor die rapportering gebruik van de verslaggeving van de LOP’s, de pe- riodieke voortgangsrapportages van de LOP-werking opgemaakt door de LOP-deskundigen en de LOP-monitor die jaarlijks de LOP-werking in kaart brengt a.d.h.v. een selectie van kritische indicatoren (gegevens eveneens aangeleverd door de LOP-deskundigen). Vanuit de LOP-monitor konden we voor het schooljaar 2008-2009 gegevens aanleveren voor 67 van de 70 LOP’s. Voor drie LOP’s met een recente wissel van LOP-deskundigen vonden we het niet opportuun om de gege- vens te actualiseren.

In voorliggend jaarverslag hebben we ervoor geopteerd om vooral de belangrijkste ontwikkelin- gen en tendensen t.o.v. de vorige schooljaren aan te geven:

• De geïnteresseerde lezer in meer gedetailleerde cijfers en tabellen uit de LOP-monitor verwij- zen we graag naar de cijferbijlage bij dit verslag. De tabellen in deze bijlage zijn opgemaakt in hetzelfde formaat als de tabellen in het LOP-jaarverslag 2007-2008 waardoor vergelijkingen over de schooljaren heen mogelijk zijn. Het huidige jaarverslag omvat echter ook een reeks van nieuwe tabellen m.b.t. het weigeren van elders definitief uitgesloten jongeren en de sa- menwerking van het LOP met de gemeenten in het kader van het flankerend onderwijsbeleid.

• Nieuw is ook de terminologie die we in het verslag hanteren m.b.t. het duiden van de verschil-

lende deelnemers aan het LOP. Tot de onderwijsverstrekkers rekenen we alle inrichtende mach-

ten en directies van scholen en CLB’s die deel uitmaken van het LOP. Onder de stakeholders

verstaan we dan alle andere decretale leden van het LOP. Het gaat hier om organisaties die

een belang hebben bij gelijke kansen in het onderwijs en bij het werkterrein of de opdrachten

van een LOP. De stakeholders zijn vaak niet alleen belanghebbenden. De meesten willen ook

meewerken aan en invloed uitoefenen op een structurele verbetering van de onderwijskansen

van de jongeren. We rekenen ook de gemeenten daartoe.

(6)

Naast het aangeven van belangrijke ontwikkelingen en tendensen ligt het evenzeer in het opzet van de LOP-jaarverslagen om telkens iets dieper in te zoomen op een aantal relevante thema’s voor de LOP-werking. Concreet focussen we in dit jaarverslag op volgende topics van de LOP- werking:

• Deelname aan en samenwerking binnen het LOP: In welke mate voldoet het huidige LOP- overleg aan de aanvankelijk geformuleerde verwachtingen?

• LOP-beleidsplannen: Wat leert ons een eerste lezing van deze plannen?

• Bemiddelen bij weigeringen: Hoe wordt vorm en inhoud gegeven aan de bemiddelingsopdracht door de LOP’s (met speciale aandacht voor weigeringen in het buitengewoon onderwijs)?

• Criteria voor het weigeren van elders definitief uitgesloten jongeren: In welke mate en op welke manier maken LOP’s secundair onderwijs gebruik van de mogelijkheid om criteria vast te leg- gen op basis waarvan hun scholen elders definitief uitgesloten jongeren kunnen weigeren?

Met die aanpak willen we de lezer en iedereen die geïnteresseerd is in en/of betrokken bij de LOP- werking aanzetten om (mee) kritisch te reflecteren rond pertinente aspecten van deze werking.

Dit jaarverslag kan ook worden geraadpleegd op de website:

http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi.

Veel leesplezier!

(7)

Hoofdstuk 1 Samenstelling en werking van de LOP’s

1.1 Deelname aan en samenwerking binnen het LOP

1.1.1 Lokaal overleg als hefboom voor gelijke onderwijskansen

De laatste twee decennia is steeds meer het bewustzijn gegroeid dat kansengelijkheid in onder- wijs maar effectief kan worden gerealiseerd binnen een lokale dynamiek van overleg én samen- werking tussen scholen met andere welzijnsvoorzieningen, sport- en cultuurorganisaties, jeugd- verenigingen, werkgelegenheidsinitiatieven, belangengroepen…

Zo’n eerste lokale overleg kwam er met de non-discriminatieverklaring waartoe de onderwijskoe- pels, de vakbonden, de ouderverenigingen en overheid zich in 1993 hadden geëngageerd:

• In een aantal gemeenten werd een non-discriminatieovereenkomst afgesloten tussen de scholen van de verschillende onderwijsnetten. Soms, maar niet altijd, waren daar ook andere organisaties bij betrokken. Dit plaatselijk overleg moest leiden tot lokale afspraken over een meer evenredige verdeling van leerlingen van allochtone afkomst over alle scholen en minder segregatie binnen het onderwijs;

• Daarnaast diende dit lokale overleg een op diversiteit gerichte interculturalisering van scho- len te realiseren als middel om de polarisatie tussen scholen tegen te gaan en om discrimina- tie te voorkomen en te bestrijden;

• Uit een wetenschappelijke evaluatie van dit non-discriminatieoverleg

1

leerden we dat in deze periode weliswaar een uitgebreid en verscheiden proces van gezamenlijk overleg op gang werd gebracht. Veel van de plaatselijke overleggroepen focusten echter te veel op de uitteke- ning van een spreidingsbeleid in plaats van een actief toelatingsbeleid. Bovendien beperkten heel wat overleggroepen zich tot deelnemers van de onderwijswereld met voornamelijk inrich- tende machten of gemandateerde directies. Daardoor hadden die overleggroepen vaak een te klein maatschappelijk draagvlak. Het evaluatieonderzoek had dan ook als aanbeveling om een breder maatschappelijk draagvlak te creëren voor een non-discriminatiebeleid. Enerzijds door het thema van dat beleid ruimer te definiëren en anderzijds door zo veel mogelijk partijen bij dat beleid te betrekken.

Met het in voege gaan van het GOK-decreet

2

en de lokale overlegplatforms (LOP’s) in 2002 wilden de beleidsmakers duidelijk een nieuw elan geven aan dit non-discriminatieoverleg. De link tussen de segregatieproblematiek en het lokale niveau werd niet alleen verruimd in termen van opdrach- ten, maar ook in termen van deelnemers aan het overleg:

• De drie centrale doelstellingen van elke LOP-werking bestaan nu uit het realiseren van opti- male leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen, het vermijden van uitsluiting, segrega- tie en discriminatie en het bevorderen van sociale cohesie. Die doelstellingen werden voor de LOP’s nog vertaald in een aantal concrete decretale opdrachten

3

;

1 Janssens M., Kesteloot Ch., Verlot M. (2000), Evaluatie van het non-discriminatiebeleid, KUL-UG. Onderzoek uitge- voerd in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs.

2 Decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen I (B.S. 14 september 2002).

3 Zie verder onder 1.1.2 – Samenwerking binnen een LOP.

(8)

• Naast de onderwijsverstrekkers werden nu ook de stakeholders/belangengroepen expliciet opgelijst. Zij konden zich aanmelden om deel te nemen aan het overleg.

In de visie van het hertekende beleid voor gelijke onderwijskansen (GOK) gaat men ervan uit dat een lokaal gedragen beleid meer garanties biedt dan een topdown beleid en dat een lokale dyna- miek ook zorgt voor een effectiever GOK-beleid. Dit nieuwe GOK-beleid moest dan ook voorzien in meer autonomie voor een plaatselijk overleg dat verbanden kan leggen met andere beleidster- reinen. Daarnaast moesten alle belanghebbenden (onderwijsverstrekkers én stakeholders) van bij de start als volwaardige partners betrokken worden bij dat overleg. Niet alleen deelnemers uit de onderwijswereld dus, maar ook alle andere partijen die het GOK-beleid konden beïnvloeden.

Om de slaagkansen van dat nieuwe lokale overleg te maximaliseren, opteerden de beleidsmakers voor een verplichte deelname van scholen en CLB’s. Om de slagkracht van het lokale overleg te verhogen werd hen ook opgelegd om op een correcte manier samen te werken met de andere deel- nemers van het overlegplatform. De plicht tot deelname aan en samenwerking binnen een LOP werd zelfs expliciet als financierings- of subsidiëringsvoorwaarde van deze onderwijsinstellingen en -diensten opgenomen.

In dit hoofdstuk willen we nagaan hoe het met de deelname aan en samenwerking binnen een LOP vandaag gesteld is en in welke mate het huidige overleg beantwoordt aan de aanvankelijk gefor- muleerde verwachtingen. Daarvoor vertrekken we vanuit het regelgevend kader en we koppelen daaraan enkele opvallende vaststellingen m.b.t. de deelname en samenwerking van LOP-parti- cipanten aan de verschillende overlegmomenten van het LOP. Vervolgens gaan we in op enkele sterkten en zwakten van het huidige overlegmodel.

1.1.2 Slagkracht LOP-werking en regelgevend kader

Het GOK-decreet voorziet LOP’s voor het basisonderwijs en LOP’s voor het secundair onderwijs.

Het werkingsgebied van een LOP stemt in beginsel overeen met het grondgebied van een ge- meente. Dat werkingsgebied kan uitgebreid worden tot het grondgebied van verschillende aan- grenzende gemeenten of beperkt worden tot het grondgebied van binnengemeentelijke territori- ale organen (bv. districten). Het LOP kan beslissen om een wijkgerichte werking op te zetten. Dat kan echter niet leiden tot de oprichting van een LOP op wijkniveau. De werkingsgebieden van de LOP’s zijn vastgelegd in een besluit van de Vlaamse regering

4

.

S Samenstelling van een LOP

Een LOP bestaat uit een vastgelegd aantal deelnemers dat in het werkingsgebied van dat LOP aanwezig is. Grosso modo kunnen twee groepen onderscheiden worden: de onderwijsverstrek- kers en hun stakeholders.

• Met onderwijsverstrekkers bedoelen we in deze context inrichtende machten

5

en directies van scholen voor gewoon en buitengewoon basis- respectievelijk secundair onderwijs en inrich- tende machten en directies van de school- en onderwijsondersteunende centra voor leerlin- genbegeleiding (CLB’s). Aan het lokaal overleg nemen ook inrichtende machten en directies van scholen buiten het werkingsgebied deel, in het bijzonder scholen voor buitengewoon on- derwijs waarvan blijkt dat er tussen deze scholen en scholen die binnen een LOP-werkings- gebied liggen, frequente leerlingenstromen bestaan. De inrichtende machten van scholen en CLB’s kunnen zich respectievelijk laten vertegenwoordigen door een directie van een school van de eigen inrichtende macht of door een directie van een CLB van de eigen inrichtende macht;

4 Besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 2002 betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskan- sen (B.S. 24 september 2002)

5 Bij vermelding van inrichtende machten doelen we steeds op inrichtende machten en/of schoolbesturen.

(9)

• De stakeholders in deze context zijn organisaties die een belang hebben bij gelijke kansen in het onderwijs en bij het werkterrein of de opdrachten van een LOP. Ze zijn vaak niet alleen belanghebbenden. De meeste stakeholders willen ook meewerken aan en invloed uitoefenen op een structurele verbetering van de onderwijskansen en talentontwikkeling van kinderen en jongeren:

• Zo worden in het LOP vertegenwoordigers opgenomen van onderwijsvakbonden, ouder- verenigingen, leerlingenraden (enkel in de LOP’s voor het secundair onderwijs), organisa- ties van etnisch-culturele minderheden, verenigingen waar armen het woord nemen, de integratiesector en de onthaalbureaus. Deze organisaties moeten zich aanmelden voor deelname aan het LOP. Stakeholders die in een werkingsgebied aanwezig zijn, kunnen daartoe echter niet verplicht worden. De vertegenwoordigers van de stakeholders in het LOP worden aangeduid door de koepelorganisaties of centrale organisaties waarbij ze zijn aangesloten. Hun maximale aantallen zijn decretaal vastgelegd;

• In het LOP is daarnaast ook in een vertegenwoordiging voorzien van het onderwijsopbouw- werk en van lokale socioculturele of socio-economische partnerorganisaties. Die partner- organisaties moeten het lokaal overleg van een nog ruimer maatschappelijk draagvlak verzekeren. Vrij recent werd het aantal vertegenwoordigers van de lokale sociale partner- organisaties opgetrokken van vier naar tien. Zowel vertegenwoordigers van het onderwijs- opbouwwerk als van de lokale sociale partnerorganisaties worden door het LOP gecoöp- teerd;

• Gemeenten hebben belangrijke bevoegdheden op diverse beleidsterreinen. Hun aanwe- zigheid binnen het LOP is dan ook onontbeerlijk en niet te onderschatten. De regelgeving voorziet in de deelname van één vertegenwoordiger per betrokken gemeentebestuur in het LOP. Die vertegenwoordiger treedt niet op in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de gemeente als inrichtende macht (bv. de schepen die bevoegd is voor onderwijs) maar wordt geacht het LOP te adviseren over gemeentelijke aangelegenheden die een nauwe band vertonen met de bevoegdheden van het LOP.

S Deelname aan een LOP

In het vernieuwde gelijke onderwijskansenbeleid achtten de beleidsmakers de deelname aan het LOP van scholen en CLB’s dermate essentieel dat ze dat ook hebben opgenomen in de financie- ringsvoorwaarden (voor het gemeenschapsonderwijs) of de subsidiëringsvoorwaarden (voor het gesubsidieerd officieel en vrij onderwijs)

6

. De deelname aan het LOP is uiteraard enkel verplicht voor:

• Scholen die gevestigd zijn in een werkingsgebied van een LOP dat door de overheid wordt ondersteund;

• Alsook voor hun begeleidende CLB’s en

• Scholen buitengewoon onderwijs buiten het LOP-werkingsgebied waarmee het LOP belang- rijke leerlingenstromen onderhoudt.

Hun inrichtende machten kunnen zich laten vertegenwoordigen (zie ook eerder).

Scholen en CLB’s die niet deelnemen aan het LOP kunnen door de Vlaamse regering een financi- ele sanctie opgelegd krijgen.

Voor de stakeholders voorziet de regelgeving niet in een verplichte deelname aan het LOP. Zij kun- nen zich vrijwillig aanmelden voor deelname of coöptatie.

6 Zie o.a. decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997:artikel 68 § 1, 3° en artikel 71bis; Schoolpactwet van 29 mei 1959:

artikel 24bis, §1, 14°; decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding van 1 december 1998: artikel 41, 14°.

(10)

Door de ondertekening van de engagementsverklaring ‘Diversiteit als meerwaarde’

7

beloofden de Vlaamse overheid en de overkoepelende instanties van alle LOP-participanten echter wel om hier samen werk van te maken:

• Met name stelt de overheid in het kader van deze verklaring jaarlijks personeels- en werkings- middelen ter beschikking van de centrale (overkoepelende) organisaties;

• Deze organisaties kunnen die middelen exclusief gebruiken om hun lokale vertegenwoordi- gers in staat te stellen effectief deel te nemen aan het lokale overleg;

• De erkende ouderverenigingen engageerden zich bovendien om voor hun vertegenwoordiging in de LOP’s, ouders te zoeken die een achterban vertegenwoordigen en die bij voorkeur beho- ren tot de doelgroepen van het actief toelatingsbeleid beschreven in het GOK-decreet of die hen expliciet kunnen en willen vertegenwoordigen.

S Samenwerking binnen een LOP

Het volstaat voor scholen en CLB’s niet enkel om deel te nemen aan het LOP; er wordt van hen ook een (correcte) samenwerking verwacht binnen het LOP. Dat laatste werd eveneens opgenomen in de financierings- of subsidiëringsvoorwaarden van deze onderwijsinstellingen.

Wordt deelname niet nader omschreven door de regelgeving, dan krijgt samenwerking toch een duidelijkere invulling. De regelgeving zegt immers vrij gedetailleerd wat ze onder samenwerken verstaat, althans voor wat de directies en de inrichtende machten van scholen en CLB’s betreft:

A. Binnen de LOP-context betekent samenwerken (voor directies en inrichtende machten van scholen en CLB’s) dat ze aan het LOP de noodzakelijke kwantitatieve en kwalitatieve gegevens aanleveren bij het opmaken van een omgevingsanalyse inzake ongelijke onderwijskansen bin- nen het werkingsgebied. Het huishoudelijk reglement van het LOP legt vast hoe deze gege- vens worden opgevraagd.

B. Anders houdt samenwerken voor hen ook in dat ze de afspraken naleven die binnen het LOP werden gemaakt. Het gaat hierbij over volgende afspraken:

• Afspraken over het nastreven van de doelstellingen van het GOK-decreet, zijnde:

• Het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen;

• Het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie;

• Het bevorderen van sociale cohesie;

• Afspraken over de opvang, het aanbod en de toeleiding van leerlingen naar het onthaalonder- wijs voor anderstalige nieuwkomers en de opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers;

• Afspraken over de uitoefening van de bemiddelingsbevoegdheid;

• Afspraken over het hanteren van gezamenlijke inschrijvingsperiodes;

• Afspraken over de toepassing van de voorrangsregels (voor inschrijving) van leerlingen die tot eenzelfde leefeenheid behoren als al ingeschreven leerlingen;

• Afspraken over het effectief voorzien van een voorrangsrecht voor leerlingen die wel en niet beantwoorden aan de gelijke kansenindicatoren;

• Afspraken over de communicatie over het inschrijvingsbeleid van de scholen;

• Afspraken over het verhogen van de kleuterparticipatie.

7 Diversiteit als meerwaarde. Engagementsverklaring van de Vlaamse onderwijswereld, tussen de minister van On- derwijs en Vorming in naam van de Vlaamse overheid en een aantal koepelorganisaties opgesteld in Brussel op 19 februari 2003.

(11)

C. Naast het maken van afspraken, heeft het LOP ook nog een aantal opdrachten. Het betreft:

• Het opmaken van een omgevingsanalyse inzake ongelijke onderwijskansen binnen het wer- kingsgebied;

• Herberekenen van de relatieve aanwezigheid van leerlingen die beantwoorden aan ten minste één van de gelijke kansenindicatoren in het werkingsgebied en het opdelen van het werkings- gebied in deelgebieden;

• Het vastleggen van de criteria en de procedures volgens welke scholen voor secundair onder- wijs de inschrijving van een elders definitief uitgesloten leerling kunnen weigeren;

• Het ontwikkelen van instrumenten om dubbele inschrijvingen te voorkomen;

• Het uitwerken van aanvullende bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aan- zien van de onderwijstaal;

• Het jaarlijks evalueren van de goedgekeurde experimentele aanmeldingsperiodes en het opmaken van een evaluatieverslag dat voor 1 november ter kennis van de Vlaamse regering wordt gebracht.

Een LOP kan beslissen om daarnaast bijkomende opdrachten op te nemen. Ook de Vlaamse re- gering kan aan de LOP’s nog bijkomende opdrachten toewijzen.

Voor de stakeholders stipuleert de regelgeving opnieuw niets over wat samenwerken binnen het LOP voor hen precies inhoudt. In de engagementsverklaring verklaren de koepelorganisaties en de overheid echter wel dat ze samen zullen werken aan een geëngageerde uitvoering van het GOK-decreet. Méér concreet engageren de koepelorganisaties zich o.a. om hun lokale vertegen- woordigers in de LOP’s te vormen, te begeleiden en te ondersteunen om actief en constructief mee te werken binnen het LOP. Zij zullen hen ondersteunen bij de formulering en realisatie van lokale engagementen die aansluiten bij de realiteit van hun gemeente of regio en die de doelstel- lingen van het GOK-decreet concretiseren.

S Werking en organisatie van een LOP

De LOP-participanten (onderwijsverstrekkers en stakeholders) kunnen hun kijk op deelname aan en samenwerking binnen het LOP verder uitwerken in het huishoudelijk reglement. In dit docu- ment regelt het LOP immers haar werking.

Een bij consensus tot stand gekomen huishoudelijk reglement voorziet o.a. in de oprichting van een orgaan dat de besprekingen en beslissingen van het LOP voorbereidt (meestal dagelijks be- stuur of stuurgroep genoemd). Dat orgaan kan ook gemachtigd worden om de LOP-bevoegdhe- den uit te oefenen en op die manier (deel)beslissingen te nemen. Het huishoudelijk reglement bepaalt op welke wijze de verschillende participanten in dat orgaan worden vertegenwoordigd

8

. Het huishoudelijk reglement moet voldoen aan bepaalde minimale eisen die door de Vlaamse regering zijn vastgelegd

9

.

Het bepaalt onder meer:

• Het vergaderritme;

• Geeft invulling aan het begrip lidmaatschap;

• Bepaalt de samenstelling van het dagelijks bestuur en eventuele andere deelorganen en

• Beschrijft op welke wijze de verschillende participanten worden vertegenwoordigd.

8 Zie decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen I (B.S. 14 september 2002), artikel IV.

9 Zie besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 2002 betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijs- kansen (B.S. 24 september 2002).

(12)

Het huishoudelijk reglement moet ook de bevoegdheden en de werking van het dagelijks bestuur en de bemiddelingscel regelen. Het legt de manier van besluitvorming (aanwezigheids- en stem- quota) vast voor het geval er geen consensus is binnen het LOP en het schrijft ook voor op welke wijze de gegevens voor de opmaak van de omgevingsanalyse worden opgevraagd.

Enkel bij het goedkeuren van experimentele aanmeldingsprocedures stipuleert de regelgeving een dubbele meerderheid binnen het LOP: enerzijds, ten minste de helft plus één van de directies en de inrichtende machten van scholen, en anderzijds, ten minste de helft plus één van de andere LOP-participanten

10

.

Ten slotte wordt de werking van een LOP - en dus ook de samenwerking binnen een LOP - bepaald door wat de regelgeving vastlegt over de LOP-bemiddeling bij het zoeken van een oplos- sing voor een weigering van inschrijving van een leerling (zie ook verder).

1.1.3 Deelname aan en samenwerking binnen het LOP: enkele vaststellingen

In deze paragraaf willen we stilstaan bij enkele opvallende vaststellingen m.b.t. de deelname aan en samenwerking binnen de LOP-werking.

Omdat het grotendeels gaat om een herhaling van de vaststellingen die we ook in eerdere rappor- tages

11

hebben gemaakt, beperken we ons hier tot het aangeven van de meest markante cijfers.

Deze cijfers ondersteunen de argumentatie die wordt opgebouwd in de volgende paragrafen.

Voor méér en gedetailleerdere cijfers verwijzen we de geïnteresseerde lezer graag naar de cijfer- bijlage bij dit verslag.

S Plenaire vergadering

Vooral in de groot- en centrumsteden kunnen we vaststellen dat LOP’s appèl doen op (numeriek) heel wat partners. Gemiddeld nemen hier 166 en 64 partners een mandaat op in het LOP. In de andere steden en gemeenten telt een LOP gemiddeld 34 leden.

Bij de onderwijsverstrekkers zien we dat vooral de inrichtende machten van de CLB’s moeilijkhe- den hebben met het opnemen van een mandaat. Afhankelijk van de koepelorganisatie, melden zich in twee tot drie op tien LOP’s geen vertegenwoordigers (meer) aan.

Bij de stakeholders zien we dat vooral de ouderverenigingen en leerlingenraden problemen heb- ben met het opnemen van een beschikbaar mandaat. Het VCOV heeft in nog maar één op twee LOP’s een mandaat opgenomen, de Vlaamse Scholierenkoepel amper in drie op tien LOP’s (se- cundair). Ook de vakbonden ACOD en VSOA ervaren moeilijkheden (vertegenwoordiging in 2/3 van de LOP’s).

Om zich toch te verzekeren van voldoende maatschappelijk draagvlak en vruchtbaar sectorover- schrijdend overleg, kunnen LOP’s tot tien partners coöpteren uit het sociaal-cultureel of –econo- misch veld. Toch blijft het gemiddeld aantal gecoöpteerde partners per LOP schommelen rond drie vertegenwoordigers (in de grootsteden tot 4,8). In de helft van de LOP’s werkt men evenwel samen met ‘andere partners’ zonder dat die ‘officieel’ werden gecoöpteerd.

Tot de meest gecoöpteerde partners door de LOP’s behoren:

• De OCMW’s (in 27 LOP’s);

• Kind & Gezin (in 11 LOP’s);

10 Zie decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen I (B.S. 14 september 2002), artikel X.2.

11 Zie o.a.: Interne LOP-evaluatie 2004-2006 en Jaarverslag LOP-werking schooljaar 2007-2008. Ook te raadplegen op:

http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi/lop/.

(13)

• CAW (in negen LOP’s), Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (in negen LOP’s), Preventieteams en dagcentra uit de Bijzondere Jeugdbijstand (in 13 LOP’s);

• Centra voor Basiseducatie (in acht LOP’s).

Tot de gecoöpteerde partners behoren ook:

• De Gezinsbond, Centrum Kinderopvang, Lokaal overleg Kinderopvang…;

• Jeugddiensten, Jeugdclubs, Jeugdcentra, Jeugdverenigingen…;

• Dienst Welzijn, Welzijnsschakels, Time-outvoorzieningen, Integrale Jeugdhulpverlening, Cen- tra voor Geestelijke Gezondheidszorg…;

• Hogescholen, Tweedekansonderwijs, Centra voor Volwassenenonderwijs, Huis van het Neder- lands...;

• Politie, Jeugdbrigade…;

• Samenlevingsopbouw …;

• Cultuurdienst, Bibliotheek…;

• Unizo, ACW, VDAB, Kamer van Koophandel, Kantonale Bouwmaatschappij…

In een aantal LOP’s maakt men ook gebruik van de coöptatiemogelijkheid om scholengemeen- schappen (drie LOP’s), centra voor deeltijds onderwijs (drie LOP’s) en Syntra’s (zeven LOP’s) te laten participeren aan het LOP. Voor die onderwijsverstrekkers is decretaal geen vertegenwoor- diging voorzien in het LOP.

Het minimale engagement dat van de leden wordt verwacht, is (naast het naleven van de afspra- ken) te participeren aan de plenaire vergadering die afgelopen schooljaar gemiddeld 1,6 keer werd samengeroepen.

Naast het gegeven dat de frequentie van deze vergaderingen daalt, zien we ook dat de aanwezig- heid van heel wat partners problematisch blijft:

• Afgelopen schooljaar was gemiddeld niet méér dan 52% van de uitgenodigde leden aanwezig op de plenaire vergaderingen;

• Van de onderwijsverstrekkers (gemiddelde aanwezigheid van 54%) zijn vooral de CLB-directies (gemiddelde aanwezigheid van 64 tot 79%) en de schooldirecties (van 44% tot 64%) de meest aanwezige partners. Hun inrichtende machten/schoolbesturen laten meer problematische cijfers optekenen (van 27 tot 54%);

• Van de stakeholders (gemiddeld 48% aanwezigheid) zijn vooral het onderwijsopbouwwerk en de integratiesector de meest aanwezige partners (respectievelijk 70% en 62% gemiddelde aanwezigheid). Uitschieters naar beneden worden opgetekend voor lokale vertegenwoordi- gers van de vakbonden en ouderverenigingen (gemiddeld 1/3 van de vertegenwoordigers aan- wezig op de vergaderingen).

De meest aanwezige deelnemers op de vergaderingen zijn ook de meest betrokken partners in termen van informatie uitwisselen en actief deelnemen aan het overleg en de besluitvorming.

S Dagelijks bestuur

Een dagelijks bestuur telde in het schooljaar 2008-2009 gemiddeld 13 te verdelen mandaten en dat zijn er gemiddeld evenveel als het schooljaar voorheen. In een centrum- en grootstad neemt het gemiddeld aantal te verdelen mandaten nog toe tot 17 respectievelijk 26. Voor de centrumsteden betekent dat een groei met drie leden.

• Vooral CLB- en schooldirecties die ressorteren onder de verschillende koepelorganisaties zijn

sterk vertegenwoordigd. Elke koepelorganisatie krijgt in ten minste drie op vier dagelijkse be-

sturen één of meerdere mandaten voor haar lokale directies toegewezen waarvan ze in ten

minste 90% van de LOP’s er ook één of meerdere kunnen opnemen. Enkel het provinciaal CLB

(14)

wijkt daarvan af (mandaat toegewezen in 38% van de LOP’s waarvan enkel in 67% van de LOP’s er ook minimum één is opgenomen);

• Ook de verschillende stakeholders krijgen gemiddeld in één op twee dagelijkse besturen ten minste één zetel met uitschieters naar boven voor de integratiesector (mandaat in 83% van de dagelijkse besturen), het onderwijsopbouwwerk (74%), de gemeentebesturen (66%), het COC (65%) en de verenigingen waar armen het woord nemen (64%). Uitschieters in negatieve zin gaan op voor de onthaalbureaus (22%) en de leerlingenraden (27%). Opvallend is ook de vaststelling dat hoewel ouderverenigingen een vertegenwoordiging krijgen in één op twee dagelijkse besturen, zij in de helft tot één derde van de LOP’s die mandaten niet kunnen opne- men. Leerlingen nemen in amper één dagelijks bestuur een mandaat op, de onthaalbureaus in nog maar negen. Daartegenover staat dat de gecoöpteerde partners in één op twee dagelijks besturen ook een mandaat krijgen toegewezen dat zij in meer dan 95% van de gevallen wel weten te verzilveren. Daarmee evenaren zij het hoge participatieniveau (in termen van opge- nomen mandaten) van het onderwijsopbouwwerk (100%), de integratiesector (94%) en de ge- meentebesturen (97%). Er bestaat een duidelijke samenhang tussen het toegewezen krijgen van mandaten en het kunnen opnemen ervan door de geleding.

De dagelijkse besturen kennen een grotere vergaderdynamiek dan de plenaire vergaderingen, niet alleen in termen van gemiddeld aantal vergaderingen (gemiddeld vier per jaar), maar ook in termen van gemiddelde aanwezigheden en betrokkenheid op het overleg:

• Afgelopen schooljaar was gemiddeld 63% van de uitgenodigde leden aanwezig op de vergade- ringen, waarbij onderwijsverstrekkers opnieuw een iets hogere aanwezigheid laten optekenen dan de stakeholders (68% versus 58%);

• Ook hier liggen de gemiddelde aanwezigheidscijfers van de onderwijsdirecties opnieuw hoger dan van hun inrichtende machten (van 54 tot 73% versus 30 tot 58%);

• Bij de stakeholders zijn weer het onderwijsopbouwwerk en de gecoöpteerde leden (ten minste gemiddeld 70% van de uitgenodigde leden aanwezig) en daarna de integratiesector (64%), de gemeentebesturen (62%) en ‘andere partners’ (61%) de meest aanwezige partners. Ou- derverenigingen en vakbonden doen het opnieuw minder goed in termen van aanwezigheid (gemiddeld zijn de helft of minder van hun uitgenodigde leden aanwezig). De organisaties van etnisch-culturele minderheden ervaren echter de grootste moeilijkheden (niet meer dan gemiddeld 35% zijn aanwezig).

In de dagelijkse besturen zijn meer deelnemers actief betrokken op het overleg in termen van in- formatie uitwisselen en actief deelnemen aan het overleg en de besluitvorming dan in de plenai- re vergadering (betrokkenheidcijfers liggen ten minste 10% hoger). Ook hier geldt dat de meest aanwezige deelnemers de meest betrokken partners zijn.

S Werkgroepen

De dynamiek van een LOP weerspiegelt zich ook en vooral in het aantal actieve werkgroepen waar het beleidsvoorbereidend werk inhoudelijk wordt voorbereid.

Hoewel het gemiddelde aantal werkgroepen vrij sterk en de aanwezigheid van de leden matig gedaald is, stellen we t.o.v. het schooljaar 2007-2008 wel een lichte toename van het gemiddelde aantal vergaderingen per werkgroep vast:

• Gemiddeld aantal werkgroepen in een LOP:

2,5 t.o.v. 3,8 in het schooljaar 2007-2008;

• Gemiddelde omvang van de werkgroep:

11,6 leden en constant gebleven t.o.v. het schooljaar 2007-2008;

• Gemiddelde aanwezigheid:

Gemiddeld 77% van de leden aanwezig t.o.v. 81% in het schooljaar 2007-2008;

(15)

• Gemiddeld aantal vergaderingen per werkgroep:

3,5 t.o.v. 3,2 in het schooljaar 2007-2008.

De thema’s waarrond de werkgroepen afgelopen schooljaar actief waren, gaan ruimer dan omge- vingsanalyse, inschrijvingsbeleid, anderstalige nieuwkomers en kleuterparticipatie alleen:

Overzicht van de thema’s waarrond werkgroepen in minstens 25% van de LOP’s actief waren in het schooljaar 2008-2009:

• Ouder- en schoolbetrokkenheid: 48%

• Communicatie naar doelgroepen: 43%

• Participatie aan kleuteronderwijs: 40%

• Inschrijvingsbeleid: 34%

• Armoede: 31%

• Anderstalige nieuwkomers: 30%

• Schoolkosten: 28%

• Participatie doelgroepen: 28%

• Opvoedingsondersteuning: 27%

• Schoolloopbanen en doorstroming: 25%

Werkgroepen kunnen rekenen op de participatie van zowel onderwijsverstrekkers, stakeholders én andere partners, al dan niet gecoöpteerd:

• In ten minste 75% respectievelijk 73% van de LOP’s participeren directies van scholen en di- recties van CLB’s aan één of meerdere werkgroepen;

• Bij de stakeholders zijn vooral het onderwijsopbouwwerk en de integratiesector (in telkens 46% van de LOP’s), en de gemeentebesturen (in 58% van de LOP’s) actief in werkgroepen. Op afstand volgen de verenigingen waar armen het woord nemen (in 30% van de LOP’s) en de ont- haalbureaus (in 27% van de LOP’s). Opvallend is de verdere afname van het engagement van de etnisch-culturele minderheden in de werkgroepen (in het schooljaar 2007-2008 nog actief in werkgroepen in 33% van de LOP’s en nu nog in amper 19% van de LOP’s).

• LOP’s kunnen voor hun werkgroepen echter ook rekenen op de medewerking van andere part- ners, al dan niet gecoöpteerd door het LOP. De meest geciteerde partners zijn:

• OCMW (in 16% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 13% als niet-gecoöpteerde partner);

• Kind en Gezin (in 22% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 7% als niet-gecoöpteerde part- ner);

• Scholengemeenschappen (in 12% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 6% als niet-geco- öpteerde partner);

• Centra voor deeltijds onderwijs, centra voor deeltijdse vorming en Syntra (in 7% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 3% als niet-gecoöpteerde partner);

• Bijzondere jeugdzorg (in 4% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 10% als niet-gecoöpteer- de partner);

• Samenlevingsopbouw (in 7% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 10% als niet-gecoöpteer- de partner);

• Hogescholen (in 3% van de LOP’s als gecoöpteerde en in 9% als niet-gecoöpteerde part- ner);

• CAW/JAC (in 12% als gecoöpteerde partner).

(16)

1.1.4 Sterkten en zwakten van het huidige overlegmodel

S M.b.t. de samenstelling van het LOP

Een belangrijke sterkte van het LOP als instrument om de gelijke onderwijskansen in de regio te bevorderen, is de breed opgezette en decretaal gewaarborgde samenstelling van dit overlegor- gaan. Het LOP is immers niet alleen een overlegforum waar lokale onderwijsverstrekkers elkaar ontmoeten, maar waarbij ook andere lokaal relevante stakeholders worden betrokken die het thema mee kunnen beïnvloeden.

Het ligt in het opzet van het LOP om onderwijsverstrekkers en stakeholders in eerste instantie wederzijds kennis te laten nemen van hun referentiekaders om van daaruit vervolgens gedragen afspraken te maken die de onderwijspositie van kansengroepen structureel kunnen verbeteren.

De deelname van zowel onderwijsverstrekkers als stakeholders aan het lokale overleg moet er- voor zorgen dat het LOP komt tot gedegen en gezamenlijk gedragen probleemdefiniëringen, di- agnoses en oplossingsstrategieën.

Deze sterkte van het LOP wordt echter een zwakte als de decretaal voorziene partners hun man- daat niet kunnen opnemen in het LOP en bijgevolg de decretaal geformuleerde verwachtingen t.a.v. de verschillende partners ook niet kunnen worden ingelost.

Binnen de groep van onderwijsverstrekkers kunnen naast aanwezigheidsproblemen van scholen en inrichtende machten op (vooral) plenaire vergaderingen, ook vragen gesteld worden bij de afwezigheid van decretale mandaten voor:

• De sector leren en werken (centra voor deeltijds onderwijs, centra voor deeltijdse vorming en de syntra’s) in de LOP-werking. Binnen het gelijke onderwijskansenverhaal vertegenwoordi- gen zij immers een niet onbelangrijke doelgroep;

• De scholengemeenschappen. Met het versterken van de rol en de positie van de scholen- gemeenschappen is het belangrijk dat ook werk wordt gemaakt van méér visieontwikkeling m.b.t. de samenwerking met het LOP en de subsidiaire werking t.a.v. elkaar.

Het is echter vooral bij de stakeholders dat we merken dat bepaalde geledingen het moeilijk heb- ben om in alle LOP’s een mandaat op te nemen; in eerste instantie de leerlingenraden en ouder- verenigingen, maar toch ook de vakbonden en zelforganisaties van etnisch-culturele minderhe- den en de verenigingen waar armen het woord nemen. Het gaat hier niet toevallig om geledingen die werken met vrijwilligers. Of bijkomende professionele ondersteuning, begeleiding en vorming van deze vrijwilligers een voldoende oplossing kan brengen, is maar de vraag. Het blijft in elk geval een bezorgdheid dat bij het opnemen van een mandaat, koepelorganisaties erover moeten waken dat hun lokale LOP-participanten voldoende representatief zijn en kunnen spreken vanuit een zekere gedragenheid door de achterban die ze vertegenwoordigen. Het blijft een belangrijke (kritische) succesfactor voor het welslagen van de LOP-werking.

LOP’s kunnen oplossingen voor het verruimen van hun maatschappelijk draagvlak ook zoeken in het coöpteren van bijkomende partners. Hoewel men tot tien extra-partners kan coöpteren, bedraagt hun gemiddeld aantal per LOP voorlopig niet meer dan drie. Een mogelijke verklaring kan worden gezocht in het gegeven dat heel wat deskundigheid ad hoc wordt betrokken bij de LOP-werking (plenaire vergadering, dagelijks bestuur en werkgroepen) zonder dat deze partners voor het volledige lidmaatschap gaan. Wellicht liggen tijdsoverwegingen en andere engagemen- ten van deze partners aan de basis. De vraag rijst dan ook of we:

• LOP’s moeten sensibiliseren voor het coöpteren van bijkomende partners; dit niet alleen met

het oog op het betrekken van meer deskundigheid, maar ook met het oog op het bewaken van

voldoende maatschappelijk draagvlak voor de genomen beslissingen of

(17)

• Een extra kader moeten creëren voor het meer betrekken van ruimere welzijnsstructuren bij de LOP-werking die ook vormen van ad hoc betrokkenheid honoreren en legitimiteit geven aan de LOP-werking.

S M.b.t. de deelname en samenwerking aan de LOP-werking

Om de slagkracht van de LOP’s te garanderen, heeft men er in de regelgeving voor geopteerd om deelname aan en een correcte samenwerking binnen de LOP-werking voor de onderwijsverstrek- kers verplicht te maken. De plicht tot deelname en samenwerking werd zelfs expliciet als finan- cierings- of subsidiëringsvoorwaarde van de scholen en CLB’s opgenomen.

Voor de stakeholders - die niet ressorteren onder de onderwijsregelgeving - maar onder regelge- vingen van diverse andere beleidsdomeinen, hebben de Vlaamse overheid en de centrale koe- pelorganisaties zich via de ondertekening van een engagementsverklaring verbonden tot een geëngageerde uitvoering van het GOK-decreet. De overheid verbond zich tot het jaarlijks ter beschikking stellen van personeel en werkingsmiddelen aan de centrale organisaties om hun lokale vertegenwoordigers te ondersteunen. Deelnemen aan en samenwerken binnen het LOP werd door de koepelorganisaties in de engagementsverklaring ingevuld als ‘actief en construc- tief meewerken’ en ‘het formuleren en realiseren van lokale engagementen’.

Ondanks die waarborgen, stellen we vandaag toch ook een aantal leemten en onvolkomenheden vast.

M.b.t. de onderwijsverstrekkers:

• Zo heeft de beleidsmaker voor de onderwijsverstrekkers niet aangegeven wat men precies onder ‘deelnemen’ moet verstaan (o.a. deelnemen aan welke vergaderingen met welke fre- quentie van aanwezigheden?);

• Een correcte samenwerking binnen het LOP door de onderwijsverstrekkers werd wel gede- finieerd in termen van gegevens aanleveren en gemaakte afspraken naleven. Voor de andere LOP-opdrachten (o.a. ook de eigen LOP-opdrachten en opdrachten van de Vlaamse regering) werd dit echter minder expliciet gesteld;

• Tussen de decretale verplichting tot deelnemen en samenwerken binnen het LOP en de prak- tische uitwerking daarvan binnen de context van een huishoudelijk reglement werd ook geen enkel (juridisch) verband gelegd. LOP’s zijn hierin vrij autonoom en het is dan ook niet duide- lijk hoever de afdwingbaarheid van de gemaakte afspraken binnen de context van een huis- houdelijk reglement precies reikt;

• Hoewel ‘deelname’ aan en ‘samenwerking’ binnen het LOP afdwingbaar werden gemaakt

door de regelgever en er sanctiemogelijkheden bestaan (geheel of gedeeltelijk inhouden van

de financiering of subsidiëring van een school), werd tot op heden nog nooit van deze moge-

lijkheid gebruik gemaakt. Er werd daarvoor ook geen concrete procedure vastgelegd;

(18)

• Dat neemt niet weg dat er participatieproblemen bestaan bij de onderwijsverstrekkers aan de LOP-werking:

• Scholen, maar vooral inrichtende machten hebben het moeilijk om aanwezig te zijn op de plenaire vergaderingen. In welke mate inrichtende machten gebruik maken van de moge- lijkheid om zich te laten vertegenwoordigen door hun directies is niet geheel duidelijk;

• M.b.t. de samenwerking hebben heel wat LOP’s zelf clausules in hun huishoudelijk regle- ment voorzien om zich te garanderen van een loyale medewerking en het discreet omgaan met informatie vernomen via de LOP-werking. Procedures bij niet-naleving worden echter bij uitzondering voorzien.

M.b.t. de stakeholders:

Voor heel wat geledingen stellen we vast dat ze problemen (blijven) hebben om te participeren aan alle LOP-werkingen; niet alleen in termen van het opnemen van mandaten, maar ook in ter- men van aanwezigheden en betrokkenheid op de vergaderingen en werkgroepen. Daarvoor wor- den verschillende oorzaken aangehaald: onderwijs is geen prioriteit in de werking, zware tijds- investering en engagementen die worden gevraagd, vergadercultuur onvoldoende afgestemd op kansengroepen, vertegenwoordigers onvoldoende toegerust op een actieve inbreng, inbreng onvoldoende gehonoreerd… De inbreng van stakeholders in het LOP-overleg is nochtans een kritische succesfactor voor het welslagen van de werking in termen van visieontwikkeling, het stimuleren van vernieuwingsprocessen en het formuleren van creatieve voorstellen.

De vraag rijst dan ook welke strategieën overwogen kunnen worden om de aangegane engage- menten en verwachtingen alsnog in te lossen. Daarover werden al eerder voorstellen geformu- leerd in het jaarverslag van de LOP-werking schooljaar 2007-2008

12

en ook op andere fora:

• LOP’s stimuleren om zich kritisch te bevragen (zelfevaluatie) en op zoek te gaan naar andere vormen van participatie (deelname en samenwerking) die ook hun neerslag moeten krijgen in het huishoudelijk reglement;

• Flankerende initiatieven opzetten opdat onderwijs en gelijke onderwijskansen een prioriteit blijft/wordt binnen de lokale werkingen van de koepelorganisaties:

• Ter beschikking stellen van extra middelen (vanuit lokale, regionale en/of Vlaamse overhe- den) om de lokale vertegenwoordigers beter te kunnen ondersteunen in functie van een actieve inbreng;

• Participatie vanuit de stakeholders minder vrijblijvend maken door concrete verbintenis- sen te formuleren op lokaal en Vlaams niveau.

• LOP’s zonder lokale vertegenwoordiging door de begeleiders diversiteit inhoudelijk mee laten ondersteunen door de opmaak van relevante thematische dossiers en het organiseren van (vraaggestuurde) vormingsmomenten.

S M.b.t. de organisatie van de LOP-werking

Zoals eerder aangegeven kunnen LOP-participanten hun kijk op de ‘deelname aan’ en ‘samen- werking binnen’ het LOP verder uitwerken in een huishoudelijk reglement. Hoewel de overheid een aantal minimale vormvereisten heeft geformuleerd, werd aan de LOP’s toch heel wat ruimte gegeven voor lokale invulling. Dat geldt trouwens ook voor de manier waarop een LOP vorm en inhoud kan geven aan zijn decretale opdrachten. Hoewel een LOP een opgelegd samenwerkings- verband is en gebonden aan regelgeving, zijn zijn decretale opdrachten nog in die mate ruim gedefinieerd dat ook hier marge is voor eigen accenten en (sub)doelstellingen. Overleg en een gelijkwaardige participatie van de verschillende participanten zijn dan ook heel belangrijk.

12 AgODi, Lokale overlegplatforms. Hoe werken LOP’s? Jaarverslag schooljaar 2007-2008.

(19)

De beleidsmaker was ervan overtuigd dat een goede LOP-werking alleen maar gerealiseerd kon worden als die voldoende was afgestemd op de lokale verhoudingen en realiteit.

De vraag rijst dan ook in welke mate LOP’s die ruimte en autonomie ook voldoende hebben benut om een effectieve en efficiënte overlegstructuur op poten te zetten met aandacht voor een gelijk- waardige participatie van de verschillende partners:

• In de meeste LOP’s zien we dat een plenaire vergadering (vaak ook door haar omvang) gemid- deld maar één tot twee keer per schooljaar samenkomt. Het spreekt voor zich dat daardoor de betrokkenheid op elkaar kleiner is en de gelegenheid om van elkaar te leren eveneens. Dat verklaart mogelijk ook het groeiend aantal afwezigheden. In het licht van deze bevindingen is het dan ook belangrijk dat LOP’s het doel en de functie van deze vergadering in relatie tot andere deelorganen van het LOP nog eens helder stellen. Belangrijk daarbij is ook voldoende oog te hebben voor het valoriseren van andere bestaande (inspraak)structuren (Comité van afgevaardigden van de schoolbesturen van de scholengemeenschappen (Cass), Commissie directies en scholengemeenschappen (CDSG), scholengroepen, scholengemeenschappen…).

• Dagelijkse besturen en werkgroepen die (i) zich beroepen op een vrijwillig engagement, (ii) de inhoudelijke werking meer centraal stellen en (iii) een intensievere vergaderkalender kunnen voorleggen, bieden meer garanties. Niet alleen op meer betrokkenheid maar ook op sociale leerprocessen in de betekenis van ervaringen en inzichten willen delen, kunnen onderhan- delen over verschillende standpunten en oplossingen en expertise willen collectiviseren. Als men deze deelorganen meer wil gaan waarderen binnen de LOP-werking, is het belangrijk dat men de samenstelling, werking en bevoegdheden van deze organen ook duidelijk gaat beschrijven in functie van rechtszekerheid en het garanderen van voldoende draagvlak. Naast een evenwichtige vertegenwoordiging is het belangrijk dat de leden in deze deelorganen zete- len met een duidelijk mandaat vanuit de achterban die ze vertegenwoordigen. Initiatieven van deze deelorganen die achteraf worden verworpen door hun achterban, worden best gekop- peld aan een verantwoordingsplicht vanuit deze achterban.

• Als feitelijke vereniging zijn de leden persoonlijk aansprakelijk voor de engagementen en be- slissingen van het LOP. Vanuit dat gegeven wordt in de LOP’s bij de besluitvorming dan ook in eerste instantie gestreefd naar consensus. In het geval het toch tot een stemming moet komen, is het belangrijk dat:

• Een LOP beschikt over lokaal goed uitgebalanceerde besluitvormingsstructuren en -pro- cedures die een evenwaardig partnerschap tussen onderwijsverstrekkers en stakeholders weerspiegelen. In welke mate dat overal gegarandeerd is, is momenteel onduidelijk. LOP’s hebben in deze een zeer grote autonomie. Dat de beleidsmaker daarin niet het volle ver- trouwen had, mag alvast blijken uit het experimenteerartikel waarbij voor de goedkeuring van de experimentele aanmeldingsperiodes de regelgever een dubbele meerderheid dic- teerde aan de LOP’s (zie ook eerder);

13

• Een LOP garanties krijgt dat beslissingen genomen kunnen worden met lokale vertegen- woordigers die een duidelijk mandaat hebben vanuit hun achterban; dit in functie van het garanderen van voldoende maatschappelijke draagkracht voor de genomen besluiten;

• Een LOP lokaal ook duidelijk afspraken maakt over vervolgstappen bij niet-naleving van genomen beslissingen.

13 Zie decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen I (B.S. 14 september 2002), artikel X.2.

(20)

1.2 Voorzitters en deskundigen

1.2.1 Voorzitters

LOP’s beschikken over een voorzitter die op hun voordracht door de Vlaamse regering voor een periode van vier kalenderjaren wordt aangesteld om het lokale overleg mee te organiseren en vorm te geven.

Op 1 januari 2009 ontvingen 55 LOP-voorzitters een jaarlijkse forfaitaire vergoeding voor hun voorzitterschap:

• acht LOP’s hadden op 1 januari 2009 geen LOP-voorzitter en zeven LOP-voorzitters zaten op 1 januari 2009 twee LOP’s voor;

• 33 LOP’s hadden op 1 januari 2009 een voorzitter met vijf of méér jaren LOP-ancienniteit;

• 43 van de 70 LOP’s hebben nog steeds hun eerste voorzitter, twee LOP’s waren toe aan hun derde voorzitter;

• Er werden 17 nieuwe LOP-voorzitters aangesteld in loop van het schooljaar 2008-2009.

S Verdere uitbouw van de directe communicatie tussen de LOP-voorzitters en met de centrale overheid

Om de communicatie tussen de LOP-voorzitters onderling en met het centrale beleid te optimali- seren, werd verder gewerkt aan de uitbouw van eerder opgezette communicatiekanalen:

• Provinciale overlegkernen - De lokale voorzitters kwamen geregeld per provincie samen om te overleggen en informatie uit te wisselen. De intensiteit en de frequentie van dat overleg vari- eerde van provincie tot provincie. In Limburg en Vlaams-Brabant bestaat er al een traditie in dat overleg. In West- en Oost-Vlaanderen krijgt het overleg meer en meer vorm. In de provincie Antwerpen is er weinig of geen vooruitgang in de vorming van een provinciaal overlegorgaan.

Toch wordt algemeen gesteld dat een geregeld provinciaal overleg van voorzitters de basis vormt van een gestructureerd horizontaal en verticaal overleg. De agenda’s van die overleg- momenten worden lokaal door LOP-voorzitters en deskundigen bepaald.

• Groep van gemandateerde LOP-voorzitters - Alle provinciale overlegkernen hebben een LOP- voorzitter afgevaardigd als gemandateerde in de groep van ‘gemandateerde LOP-voorzit- ters’, met uitzondering van Antwerpen. In die groep gemandateerde voorzitters zetelen ook de voorzitters van de grootsteden Brussel, Antwerpen en Gent. De groep vergadert drie à vier keer per jaar, samen met de coördinator van de LOP-deskundigen en met vertegenwoordigers van AgODi en het kabinet van de bevoegde minister. Het verslag van die vergadering wordt mee gestuurd met een e-brief naar alle LOP-voorzitters en -deskundigen.

• Met de minister - Eén keer per jaar wordt een ontmoeting met de minister georganiseerd waarop alle LOP-voorzitters en -deskundigen worden uitgenodigd. De agenda voor die ont- moeting wordt voorbereid door de vergadering van gemandateerde voorzitters en voorgelegd aan de minister. De opgezette overlegstructuur werkt als volgt:

• In de provinciale samenkomsten worden onderlinge ervaringen uitgewisseld, informatie opgedaan en vooral signalen vanuit de lokale LOP’s opgetekend;

• In de vergadering van de gemandateerde voorzitters worden vooral de signalen vanuit de provinciale overlegmomenten ter sprake gebracht. Vanuit dat overleg groeit de agenda voor de ontmoeting met de minister.

S Evaluatie van deze overlegstructuur

Deze overlegstructuur zal pas effectief en efficiënt werken als de basis ervan - het provinciaal

overleg tussen LOP-voorzitters - goed wordt ingevuld. Daartoe moet een aantal voorwaarden

worden vervuld:

(21)

• Er moet op geregelde basis overleg worden georganiseerd, met een minimum van één bijeen- komst per trimester;

• De agenda van dat overleg moet vooral door de voorzitters zelf worden bepaald;

• Alle voorzitters uit de betrokken provincie moeten aan dat overleg deelnemen.

Aan de invulling van die voorwaarden kan nog gewerkt worden. In de provincie Antwerpen moet dringend werk worden gemaakt van een provinciaal overleg en het mandateren van een LOP- voorzitter.

Het overlegmoment met de gemandateerde voorzitters kan behoorlijk werken op voorwaarde dat de agenda bepaald wordt door de signalen uit het provinciaal overleg. Het overleg met het cen- trale beleid via AgODi en het kabinet wordt in dat orgaan naar behoren ingevuld. Via het verslag dat met de e-brief naar alle LOP-voorzitters wordt gestuurd, kennen beleidsadviezen een bredere verspreiding en worden knelpunten in het licht gesteld.

Met de geplande installatie van een sharepoint voor de LOP-voorzitters en -deskundigen zou de informatieverstrekking in de toekomst nog moeten verbeteren.

Het overlegmoment met de minister is alleen maar zinvol op voorwaarde dat er op dat moment een echte dialoog plaatsvindt tussen centraal en lokaal beleid inzake gelijke onderwijskansen. Er moet nog gezocht worden naar een werkbare formule om dat doel te realiseren.

1.2.2 Deskundigen

Op één januari 2009 waren er 29 voltijdse LOP-deskundigen in dienst (13 contractueel/16 gedeta- cheerd):

• Vijftien LOP-deskundigen ondersteunden drie of meer LOP’s;

• In de loop van het schooljaar 2008-2009 werden zeven nieuwe LOP-deskundigen aangeworven, d.i. een verdubbeling t.o.v. de vorige schooljaren;

• De anciënniteit van de LOP-deskundigen bedroeg op één januari 2009:

• Voor zes LOP-deskundigen minder dan één jaar;

• Voor tien LOP-deskundigen twee jaar of minder,

• Voor veertien LOP-deskundigen zeven jaar of meer anciënniteit;

• 37 van de 70 LOP’s hebben nog steeds hun eerste LOP-deskundige. Dertien LOP’s daarente- gen zijn toe aan hun derde LOP-deskundige (drie LOP’s aan hun vijfde LOP-deskundige).

De ondersteuningsstructuren naar de LOP-deskundigen ondergingen in het schooljaar 2008-2009 geen structurele wijzigingen. De beschrijvingen in het LOP-jaarverslag 2007-2008 blijven daarom actueel.

Volgende externe sprekers waren te gast op het deskundigenoverleg:

• Jo Colaers en Ludo Claes over LOP en ouders;

• Chris Docks en Katrien Deman over Decreet ‘leren en werken’;

• Jo De Ro en Mieke Santermans over de communicatie rond onderwijs naar de kansarme doel- groep;

• Gerda Bruyneel over de publicatie ‘Oog voor gelijke onderwijskansen’;

• Theo Mardulier over ‘Leerzorg in de laatste rechte lijn?’;

• Peter Michielsens, coördinerend inspecteur-generaal over ‘Het kwaliteitsdecreet’;

• Ludo Veny over de Werking van de Commissie LeerlingenRechten (CLR);

• Ella Desmedt over ‘Gelijke kansen op school: het kan!’ ;

• Marleen De Vry en Elke Naessens over ‘Flankerend onderwijsbeleid’;

(22)

• Frederic Roekens ‘Wat brengt het einde van dit schooljaar nog aan nieuwe regelgeving?’;

• Anne-Marie Van Wijnsberghe over de aanvragen van schooltoelagen;

• Sanghmitra Bhutani, beleidsmedewerker onderwijs, welzijn en ouderen van het Minderheden- forum, Christine Snoeck, begeleider diversiteit van het Minderhedenforum en Rachel Laget, begeleider diversiteit van het Vlaams Minderheden Centrum (VMC) over ‘Minderheden en nieuwkomers in het LOP’;

• Sieg Monten over aandacht voor armoede in het LOP.

De planning en prioritering naar schooljaar 2009-2010 werd opgebouwd rond vier items:

• Wat komt naar voren in de voortgangsrapporten van de LOP-deskundigen?

• Evaluatie van het deskundigenoverleg van het afgelopen schooljaar;

• Ervaringen uit de LOP-werkgroepen;

• Ervaringen vanuit gezamenlijke vormingen.

1.3 Partners Engagementsverklaring

Lokale vertegenwoordigers in de LOP-werkingen worden ondersteund door begeleiders diversi- teit die zijn tewerkgesteld bij de koepelorganisaties die ze vertegenwoordigen in het LOP. De begeleiders diversiteit hebben als opdracht hun vertegenwoordigers te ondersteunen in hun deel- name aan het LOP zodat ze op een positieve manier kunnen participeren aan het LOP. De VLOR heeft een taak in de coördinatie van de werking van de begeleiders diversiteit.

De samenwerking tussen VLOR en AgODi ging in de loop van het schooljaar 2008-2009 in een hogere versnelling. Er vonden drie gezamenlijke studiedagen plaats. Bij twee ervan nam AgODi de praktische organisatie op, voor de andere was dat de VLOR.

• De studiedag in oktober 2008 had professor Peter Van Petegem als centrale gast. Aan een ruim publiek gaf hij toelichting over zijn wetenschappelijke evaluatie van de LOP’s. Vervolgens werd er in interactieve werkgroepen ingezoomd op de beleidsaanbevelingen uit het rapport.

Het resultaat vormde de vertrekbasis voor verdere bespreking in de VLOR.

• De studiedag in maart 2009 had ‘inschrijvingsbeleid’ als centraal thema. Opgemerkt waren o.m. de bijdragen van Tempera over ‘School in zicht’ en de Vlaamse Gemeenschapscommissie over ‘Samen naar school’. Tempera gaf ook toelichting bij de evaluatie van de werking van het callcenter van de KSLeuven in het kader van de nieuwe aanmeldingsprocedure.

• De studiedag in mei 2009 belichtte de (zelf)evaluatie van de LOP’s. Na plenaire toelichtingen door Luc Deschamps (Studiedienst van de Vlaamse regering) en een stafmedewerker van AgODi (verslag leescommissie LOP-beleidsplannen) werd verder gewerkt in vier werkwin- kels: (samen)werken aan een eerste voortgangsrapport, kwaliteitsvol evalueren van LOP- acties rond kleuterparticipatie, de (zelf)evaluatie van het LOP Turnhout: een praktijkvoorbeeld en werken met een externe organisatie voor het evalueren van een LOP-project.

Aan de formule van ‘Focus op …’ die in het jaarverslag 2007-2008 voor het eerst aan bod kwam, werd wat gesleuteld. De keuze viel op een meer thematische benadering en het laten primeren van kwaliteit boven kwantiteit. Het betekent hier dat we iets minder vaak een ‘Focus op …’ orga- niseerden, maar meer werkten vanuit een intense voorbereiding, waarbij zowel LOP-voorzitters, LOP-deskundigen en begeleiders diversiteit betrokken waren.

• De Focus op Tienen zoomde in januari 2009 o.m. op huiswerkbegeleiding en huiswerkbeleid.

De vlotte samenwerking tussen de preventiedienst van de stad, het project Begeleid Wonen

Tienen en het LOP viel daarbij op. De deelnemers kregen ook duiding bij een project in het

secundair onderwijs. De vzw SLOGUS wil school- en leerling-ondersteuning voor gekwalifi-

ceerde uitstroom in het secundair onderwijs.

(23)

• De Focus op Mechelen in mei 2009 kreeg als titel: ‘Tussen draagkracht en draaideur: scholen en jongeren staan niet alleen…’. Het LOP SO Regio Mechelen wilde in overleg gaan met de deelnemers over adequate strategieën om een vroegtijdige schooluitval tegen te gaan. De deelnemers kregen een korte situering en duiding bij flankerende initiatieven betreffende ri- sicojongeren voor een vroegtijdige schooluitval. Zowel vanuit het LOP SO, als vanuit de stad Mechelen kwam er duiding bij de aanpak en de uitdagingen. In vier werkwinkels werd gezocht naar uitdagingen voor scholen (draagkracht), uitdagingen voor ouders (hoe omgaan met tie- ners?), uitdagingen voor welzijn (korte en lange time-out voldoende?) en uitdagingen voor ge- meenten i.s.m. politie en parket (schoolverzuim).

De coördinator van de LOP’s en één LOP-deskundige namen deel aan de Coördinatie Begeleiders Diversiteit (de vroegere ‘Coördinatie Toelating’). AgODi neemt ook deel aan de Commissie Ge- lijke onderwijskansen (de vroegere ‘Commissie Toelating’).

Het vast secretariaat van de VLOR werd standaard uitgenodigd op het deskundigenoverleg. Voor het schooljaar 2008-2009 ging het eerder om occasionele uitnodigingen. Tal van begeleiders diver- siteit waren te gast op het deskundigenoverleg (zie overzicht eerder).

1.4 Budgettaire ondersteuning

In het jaarverslag van het schooljaar 2007-2008 werd uitgebreid ingezoomd op de budgettaire ondersteuning van de LOP’s. Daarbij kwam o.a. al de verdeelsleutel voor de vaste werkingsmid- delen voor de LOP’s aan bod. Ook de uitvoerige illustratie en beschrijving van de logistieke on- dersteuning vanuit steden en gemeenten, de onderwijsverstrekkers en stakeholders wordt in dit jaarverslag niet hernomen. We verwijzen daarvoor graag naar de cijferbijlage bij dit verslag.

We zoomen hier iets verder in op de besteding van de niet-aangewende budgetten van de LOP’s tijdens het schooljaar ’08-’09. Naast het toegekende budget per LOP is er immers ook een ge- meenschappelijk budget. Het gemeenschappelijke budget wordt mede gespijsd met niet-aange- wende restbudgetten door de LOP’s.

Situering

Tal van LOP’s werken met minimale bestedingen. De werking draait in de eerste plaats om het creëren van een draagvlak voor maatregelen en het overleg rond gelijke onderwijskansen op zich. In vele gevallen hebben goede afspraken en zelfs duurzame engagementen geen financiële weerslag. De ruime logistieke ondersteuning drukt de werkingskosten eveneens. De betekenis daarvan mag niet onderschat worden.

Voor een aantal LOP’s volstaat het voorziene budget niet bij de realisatie van hun specifieke plan-

nen. Ze proberen aanspraak te maken op een deel van het gemeenschappelijk budget (zie hoger).

(24)

Bepalingen betreffende gemeenschappelijk budget:

Er worden geen projecten uitgevonden omdat er een gezamenlijk budget bestaat. Om dat te bekrachtigen, wordt niet gesproken over een ‘projectenpot’, maar wel over een gemeenschap- pelijk budget.

Voorstellen dienen gedragen te worden door de stuurgroep en algemene vergadering van het betrokken LOP. Het bedrag dient duidelijk te zijn. Het project dient aan te sluiten bij de doel- stellingen uit het GOK-decreet en conform te zijn met de richtlijnen die gelden bij andere uitgaven door de LOP’s. Een chronisch tekort aan middelen kan niet opgevangen worden door het gemeenschappelijke budget.

Aanvragen worden gericht aan de coördinator. Een panel met een vertegenwoordiging van de LOP-deskundigen formuleert een advies betreffende de toekenning. De projecten moeten een meerwaarde betekenen voor de globale werking van de LOP’s.

De voorstellen worden ingediend voor 1 november. Er worden vooral projecten beoogd die gerealiseerd kunnen worden in de loop van het volgende kalenderjaar, maar die nog begroot kunnen worden op het lopende kalenderjaar.

Dertien projecten werden tijdens het schooljaar 2008-2009 gefinancierd vanuit het gemeenschap- pelijk budget:

• 10 op 10 voor ouders: onder de noemer ‘10 op 10 voor ouders’ of ‘een pluim voor ouders’ werden in tal van LOP’s i.s.m. met de begeleiders diversiteit van de ouderkoepels onthaalmomenten georganiseerd voor ouders in het algemeen en vertegenwoordigers van oudercomités en ou- derraden in het bijzonder. Onder meer initiatieven in Gent en Leuven genoten een extra finan- ciële ondersteuning;

• Sensibiliseringsdag Kansarmoede: op 4 februari 2009 vond een grote sensibiliseringsdag kansarmoede plaats met alle betrokkenen bij gelijke onderwijskansen in het basisonderwijs in Ronse;

• Actie kleuterparticipatie: steun voor de uitwerking van het aanstekelijke project ‘1, 2, 3 ringe- ling’ met o.m. een cd in Mechelen;

• Infofiche voor ouders m.b.t. het project armoede en onderwijs. Realisatie in Brussel in uitvoe- ring van het charter ‘armoede en onderwijs’;

• Taal-speel-tas: een pilootproject in regio Beringen in de voorschoolse periode om te werken naar het sensibiliseren van ouders, gebruikmakend van aantrekkelijk nieuw materiaal uit Ne- derland;

• Een brug tussen ouders en school: een project rond ouderbetrokkenheid in Sint-Truiden (BaO);

• Tip top 10 voor communiceren met ouders: een project rond ouderbetrokkenheid in Sint-Trui- den (SO) met de medewerking van OBOS (bewuste ouders);

• Alphaklasjes: steun voor opleiding en vorming naar vrijwilligers rond huiswerkbegeleiding in de regio Willebroek-Boom;

• Studiedag ‘Omgevingsanalyse als beleidsinstrument voor de school’: financiële steun bij de organisatie van een gezamenlijke grote studiedag van LOP Antwerpen BaO en Antwerpen SO;

• Studiedag rond de problematiek van de 1e graad B-stroom in de provincie Antwerpen: steun voor de organisatie van de druk bijgewoonde studiedag van alle Antwerpse LOP’s i.s.m. de provincie Antwerpen rond 1B;

• LOP’s in hun ruimere omgeving: er werd steun verleend aan enkele specifieke projecten,

waarvan de draagwijdte de eigen LOP-regio overstijgt, bijvoorbeeld betreffende communica-

tie naar ouders o.m. in regio Gent en regio Turnhout;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoeveel tijd hebben onze leerlingen nodig om hun huiswerk te maken. Kinderen brengen al een hele tijd door op school, waar we al behoorlijk wat van hen

Maar toch werd ze deze berg op ge- lokt door de hand die met zijn streling haar hele leven overhoop zou halen.. Misschien smachtte ze wel naar die ondergang met een verlangen dat

Vanaf meer dan vijf halve lesdagen problematische afwezigheden (B-code) heeft de school een meldingsplicht ten opzichte van het CLB, dat kan voorzien in begeleiding voor de betrokken

In gezamenlijk overleg met de verschillende directies van de scholen Buitengewoon Onderwijs regio Leuven, met de dienst leerlingenvervoer van het Ministerie van Onderwijs en

Een behoorlijke groep ouders is bovendien voorstander van een vorm van gratis kinderopvang: twee dagen gratis dagopvang voor ouders met een laag inkomen (55%), twee of meer

28.06.2002 gaat het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming over tot de aanwerving van deskundigen die de lokale

· Verschillen in werkplek en functie Het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften is heel divers: er zijn verschillende types BuO, verschillende

Het doel is om met minstens 500 vrijwilligers uit Beerse, Oud-Turnhout, Turnhout en Vosselaar naar Prayon te trekken. Daarna wordt er nog flink doorgewerkt om Prayon hopelijk