• No results found

Afspraken maken over inschrijvingsperioden

In document Lokale overlegplatforms (pagina 30-33)

Hoofdstuk 2 Decretale opdrachten van de LOP’s

2.3 Inschrijvingsrecht

2.3.1 Afspraken maken over inschrijvingsperioden

Het maken van afspraken over gemeenschappelijke inschrijvingsperioden en het inschrijvings-beleid van de scholen is een belangrijke opdracht van de LOP’s. Hoewel dat nog niet overal een verworvenheid is, kan er een stijgende bereidheid worden vastgesteld om knelpunten m.b.t. het inschrijvingsrecht te bespreken.

Sinds het schooljaar 2004-2005 zijn scholen verplicht om, voorafgaand aan hun reguliere inschrij-vingsperiode, een voorrangsperiode te organiseren voor broers en zussen (of jongeren die tot eenzelfde leefeenheid behoren).

19 Voor meer en gedetailleerde cijfers, zie cijferbijlage bij dit verslag.

Vanaf het schooljaar 2005-2006 kunnen scholen in het Nederlandse taalgebied ook een voorrangs-periode organiseren voor GOK20- en niet-GOK-leerlingen:

• Alle scholen kunnen een voorrangsbeleid voor GOK-leerlingen organiseren,

• Om voorrang voor niet-GOK-leerlingen te kunnen verlenen moet de relatieve aanwezigheid in de school 10% hoger zijn dan de relatieve aanwezigheid van GOK-leerlingen in het werkings-gebied (of deelwerkings-gebieden) van het LOP21.

Met de mogelijkheid om voorrangsperioden te organiseren, beschikken schoolbesturen/inrich-tende machten over instrumenten om een actief rekruterings- en inschrijvingsbeleid te voeren.

Het behoort tot de bevoegdheid van de LOP’s om afspraken te maken over gezamenlijke inschrij-vingsperioden, zowel voor broers en zussen als voor GOK- en niet-GOK-leerlingen en de andere (reguliere) leerlingen22.

S M.b.t. gemeenschappelijke voorrangsperiodes voor broers en zussen

In 42 LOP’s (of 63%) werd de thematiek van gemeenschappelijke voorrangsperioden voor broers en zussen in het schooljaar 2008-2009 geagendeerd en besproken in het LOP23.

Dit leidde tot volgende resultaten:

• In grootsteden blijven gemeenschappelijke voorrangsperioden voor broers en zussen een al-gemene verworvenheid (5 op 6 LOP’s);

• In acht van de 21 LOP’s in een centrumstad (of 38%) waar de thematiek op de agenda kwam, leidde dit in vijf LOP’s (of 63%) tot een gemeenschappelijke voorrangsperiode voor broers en zussen. In één LOP werden er geen afspraken gemaakt, maar bestaat nog wel de intentie om daarover in de toekomst verder na te denken. In twee LOP’s werden daarover geen verdere afspraken gemaakt;

• In 28 van de 40 LOP’s buiten een centrum- of grootstad (of 70%) waar die thematiek op de agenda kwam, zien we dat dit in 12 LOP’s (of 43%) resulteerde in een gezamenlijke voorrangs-periode voor broers en zussen;

• In twee van de 22 LOP’s waar in 2008-2009 afspraken werden gemaakt over een gezamenlijke inschrijvingsperiode voor broers en zussen, kregen scholen de gelegenheid om binnen een afgesproken tijdsblok een eigen begin- en einddatum te bepalen. In 17 LOP’s werd de volledige gemeenschappelijk afgesproken periode voorrang broers en zussen gerespecteerd;

• Bij een grote meerderheid van de LOP’s (15) situeert de startdatum voor de voorrangsperiode zich in de maand januari voorafgaand aan het nieuwe schooljaar. In drie LOP’s valt de start-datum samen met de start van het schooljaar en in twee LOP’s situeert de startstart-datum zich in de maanden april en mei voorafgaand aan het nieuwe schooljaar;

20 GOK-leerlingen die in aanmerking komen voor voorrang, voldoen aan ten minste één van volgende vijf gelijkekansen-indicatoren:

- Het gezin ontving voorafgaand aan het schooljaar waarop de inschrijving van het kind betrekking heeft, ten minste één schooltoelage;

- De leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen;

- De ouders behoren tot de trekkende bevolking;

- De moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig stu-diebewijs;

- De taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met vader, moeder, broers of zussen, is niet het Nederlands.

In die context wordt vaak ook de term ‘indicator’-leerling gebruikt om duidelijker het onderscheid aan te geven met GOK-leerlingen die in aanmerking komen voor het ondersteuningsbeleid. Deze laatste leerlingen moeten voldoen aan minimum één van de eerste vier GOK-indicatoren, al dan niet in combinatie met de vijfde GOK-indicator (ge-zinstaal niet het Nederlands).

21 Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bestaat er een specifieke regeling.

22 Voor meer toelichting, zie ook volgende omzendbrieven: BaO/2006/01 – Het gelijke onderwijskansenbeleid voor het basisonderwijs (publicatiedatum: 13/06/2006) en SO/2005/07 – Het gelijke onderwijskansenbeleid voor het secundair onderwijs (publicatiedatum: 25/06/2008).

23 Voor meer gedetailleerde gegevens verwijzen we graag naar de tabellen in bijlage bij dit verslag.

• Omdat de voorrangsperiode voor broers en zussen vooraf moet gaan aan de andere inschrij-vingsperioden, heeft dit impliciet tot gevolg dat er in de meeste LOP’s tussen 1 september en deze eerste inschrijvingsperiode geen inschrijvingen kunnen worden gerealiseerd.

S M.b.t. gemeenschappelijke voorrangsperioden voor GOK- en niet-GOK-leerlingen GOK-leerlingen

In 35 LOP’s (of 52%) kwam in het schooljaar 2008-2009 ook de thematiek van een gemeenschap-pelijke inschrijvingsperiode voor GOK-leerlingen op de agenda. In een grootstad gold dat voor 83%, in een centrumstad voor 38% en in de andere gemeenten voor 55% van de LOP’s (in LOP’s basisonderwijs 56% en in LOP’s secundair onderwijs 46%).

Van de 35 LOP’s die dit punt agendeerden, leidde dat in vier LOP’s (drie grootsteden en één cen-trumstad en allemaal basisonderwijs) tot een gezamenlijke voorrangsperiode. In negen LOP’s was er de intentie om hier nog verder over na te denken (vijf LOP’s uit het basisonderwijs en zes LOP’s uit gemeenten die niet behoren tot een centrum- of grootstad).

Ten opzichte van het schooljaar 2007-2008 maakten in het schooljaar 2008-2009 minder vestigings-plaatsen gebruik van een gezamenlijke inschrijvingsperiode voor GOK-leerlingen.

Tabel 1: Aantal vestigingsplaatsen die gebruik maken van een voorrangsperiode voor GOK-leerlingen. Eigen bevraging.

Voorrang tijdens 2007-2008

voor inschrijving 2008-2009 Voorrang tijdens 2008-2009 voor inschrijving 2009-2010

Antwerpen BaO 11 (5%)* 9 (4%)

Brussels Hoofdstedelijk

Gewest BaO 174 (100%) 174 (100%)

Gent BaO 16 ((14%) 13 (12%)

* % vestigingsplaatsen met voorrang op het totaal aantal vestigingsplaatsen dat in aanmerking komt om deze voorrang te geven

Niet-GOK-leerlingen

In 35 LOP’s (of 52%) werd afgelopen schooljaar ook de thematiek van een gezamenlijke inschrij-vingsperiode voor niet-GOK-leerlingen geagendeerd. In een grootstad gold dat voor 83%, in een centrumstad voor 29% en in andere gemeenten voor 60% van de LOP’s (in LOP’s basisonderwijs 62% en LOP’s secundair onderwijs 39%).

In zes LOP’s leidde dat tot een positief resultaat. Naast de grootsteden (Brussel24, Antwerpen en Gent) en Lier en Temse, werd nu ook in Sint-Niklaas de beslissing genomen om gemeenschappe-lijke inschrijvingsperioden te hanteren. De afspraken zijn uitsluitend gemaakt binnen LOP’s voor het basisonderwijs. In één LOP werden er afspraken per deelgebied gemaakt. In negen LOP’s is er de intentie om nog verder te denken rond het instellen van een gemeenschappelijke inschrij-vingsperiode.

Tabel 2: Aantal vestigingsplaatsen die gebruik maken van een voorrangsperiode voor niet-GOK-leerlingen. Eigen bevraging.

Voorrang tijdens 2007-2008

voor inschrijving 2008-2009 Voorrang tijdens 2008-2009 voor inschrijving 2009-2010

Antwerpen BaO 16 (40% )* 18 (43%)

Brussels Hoofdstedelijk Gewest BaO 174 (100%) 174 (100%)

Gent BaO 22 (30%) 24 (32%)

Lier BaO 1 (23%) 1 (15%)

Temse BaO 5 (33%) 6 (40%)

* % vestigingsplaatsen met voorrang op het totaal aantal vestigingsplaatsen dat in aanmerking komt om deze voorrang te geven

24 In Brussel betreft het de variant op de voorrang voor niet-GOK-leerlingen, met name de voorrang voor kinderen met thuistaal Nederlands.

S M.b.t. gemeenschappelijke inschrijvingsperioden voor reguliere leerlingen

In 43 LOP’s (of 64%) werd in het schooljaar 2008-2009 ook de thematiek van een gezamenlijke in-schrijvingsperiode voor ‘reguliere’25 leerlingen besproken. In een grootstad en het basisonderwijs liggen deze percentages nog hoger (respectievelijk 100% en 72%).

In 21 van deze 43 LOP’s (of 49%) resulteerde dit ook in gezamenlijke inschrijvingsperioden:

• Naast vijf LOP’s uit een grootstad behoren daartoe ook zes LOP’s uit een centrumstad en tien LOP’s uit andere gemeenten;

• Een meerderheid van de LOP’s (16) behoort tot het basisonderwijs.

In document Lokale overlegplatforms (pagina 30-33)