• No results found

MIe SG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MIe SG"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. lf the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed

SG MIe

ATUU

OVO

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0553

M:

(2)
(3)

N.V r01KHQWOElaDFUHIRIJ

~h H.VAN INGrN .

(4)

VAN ZEEBLOEM

EN MEERMIN

(5)

c - J-L-

SPROOIilES II JlN HIER

EN ElDERS

l'ERTEW DOOR

ClEMENTINE "AN MUilEN

6EILLUSTREERO DOOR

J\. \'. ClERNICIU

1940

UITGEUR

(6)

Z E LOEM

EEL, he 1 lan geled n woond r op n kl in ilandj n b ld choon

groote, di P baai, welke g h el om lo- ten wa. door hoo b f"yen en teile, naakte klipp n, zood at g n chip van de groote, blauwe oceaan een dortocht k n vinden naar het eiland.

En op dit mooi eiland, om loten door steile bergen, zat Zee- bloem, h t mei je, gevangen; gevangen zonder dat ze dit z lf wi t.

Toen ze nog heel, heel klein wa , had de ~torm haar van e n groot chip in haar wiegje naar d ku t gedragen, vlak bij de steile rot n en daar hadden de me rminnen haar gevonden.

Zij leefde nog. Zoo mooi n lief vond n de merminnen haar, dat zij haar ni t wilden mi en. Ze riepen n groot, t rke zee- vogel to : "Draag dit m nschen-kind ov r de rot n naar n water!" Ze bond n met tevig z ewi r het wichtj met wieg en alom d n hals van de zeemeeuwen beloofd n haar veel lekkere v tte vi ch, wanneer zij het kind goed overbracht. De vogel vloog weg met de zware la t, hoo boven d klippen en streek neer op het witte strand van h t kleine eiland midden in de baai.

De meerminnen doken diep, heel di p, tot waar zij wi ten dat, onder de teile klippen door, de ze troomde naar haar mooie baai, waar het water diepblauw was; 's morgens goud glinsterend van de zonnestralen; 's avonds zilverig blinkend van maanlicht 5

(7)

of vol duizenden flikkerende sterrenlicht jes, alsof het heele water- oppervlak bezaaid was met diamanten.

En het eiland lag vredig in die kom; wit-gelig was het strand, vol kleurige schelpen; koel-donkergroen waren de enkele groote boom en de struiken, die er stonden.

In die baai, op dat strand groeide Zeebloem op. Van een heel klein baby'tje werd ze een aardig, vlug kind; van een kind een mooi, lieftallig jongmeisje, dat niet anders wist, of zij was ook een zeemeermm.

Want de oude meerminnen hadden haar, zood ra zij bij haar kwam, iederen morgen en iederen avond ingewreven met een zalf van fijngewreven zeewier met anemonen en vischschubben, zoo- dat er vliezen groeiden tusschen haar vingers en haar lange, slanke beenen samengebonden werden tot een visschestaart.

Alleen haar oogen werden niet groen als van de meerminnen, doch bleven blauw, van dezelfde kleur als het stuk hemel, dat zich welfde boven water en bergen. Ook bleef zij graag langer op het witte strand tu chen de rotsen dan haar zusters; maar dit viel haar niet eens op. Neen, Zeebloem wist niet anders of zij was een zeemeermin, evenals de anderen. Het eenige, dat haar wel eens ver- driette was, dat zij niet zoo diep in zee kon duiken als haar zusters.

Daardoor kon zij ook nooit onder de rot en door naar zee zwem- men, naar de groote, oneindige oceaan, waar haar zusters zulke prachtige, vreemde verhalen van wisten.

Daar waren kleine, ranke prauwtjes met vlugge bruine menschen erin, of groote, statige schepen met mellschen in wit en goud.

"Menschen?" vroeg Zeebloem, "wat is dat ?"

"Menschen", antwoordden zij, "zijn wezens als wij, maar dan zonder staart, maar met twee extra armen, waar zij op loopen, die

beenen heeten. En lang kunnen zij niet in het water leven; dan zinken zij en blijven op den bodem of drijven weg, levenloos".

"Menschen", peinsde Zeebloem, "wezens als wij, zonder staart.

,,0", dacht ze, "ik zou een mensch willen zijn, met 2 beenen:

dan zou ik op het strand kunnen loopen, misschien wel in het topje van dien boom klimmen !"

Doch deze gedachten kwamen slechts heel even in haar op, want dan waren daar weer haar zusters en trokken haar mee; met z'n allen doken ze in het heldere koude water en lachten en zwommen en dachten aan niets anders dan aan pret.

Soms gingen er weken heen, dat ook Zeebloem aan niets anders dacht dan aan het genot van te leven in het heerlijk koele water of aan het warme witte strand; zich te tooien met schelpen en kralen;

kransen te vlechten uit zeewier .... Doch zachtjes aan, eerst met groote tusschenpoozen, vaag en onbestemd, doch steeds vaker, sterker, werd in haar het verlangen wakker haar visschestaart in tweeën te kunnen plijten om ook te kunnen loopen, rechtop, zooal haar zusters vertelden, van de .... men chen.

Eens, toen zij op het strand zat, werd het verlangen om over de bergen te komen aan den anderen kant van de baai, om de groote zee te kunnen zien, en booten en .... menschen, zoo sterk, dat zij zich hoog op haar visschestaart oprichtte. Maar och, die bergen! Hoe kwam zij daar overheen! Zij klauterde op een rots en tuurde naar de hooge toppen en haar haren {ladderden in den wind, die om haar hoofd woei.

"Zal ik mijn moeder de nachtkoningin vragen je mee te nemen, Zeebloem ?" vroeg toen de wind, die haar gedachten hoorde.

"Blijf dan vannacht hier aan het strand".

Zeebloem bleef dien avond wakker en ja, daar daalde de nacht-

(8)

koningin uit haar t rr npal i . Langzaam, zachtj zweefde zij aan, naar d aard t . Haar wijd, zwarte mant I, w lke het ge- he Ie uit pan I bedekt , dro g haar omlaag n hulde luchtruim, rot n n klipp n in z\ arte dui terni . Zij tr kt haar armen naar h t mei je uit.

"K m, lieve Z blo mIJ, prak zij m t zachte, vriendelijke t m, "kom m e. Dan zal ik j n rzetten aan d n anderen kant

t ile klipp n".

Z blo m str kt de arm n naar haar uit en d nachtkoningin wikkeld haar in d plooi n van haar mant I, dat het teere mei je h t h rlijk warm z u hebben.

Nu vlo n z hoog bov n de teile klipp n, ov r de spit e topp n h n n kwam n aan den and r n kant der b rgen. Toen de nachtkonin in Ze bI m v orzichtig op een bre de rot neer- zette, kon dez ni t m er van het ilandje en de baai zien, die lagen acht r di n muur van bren. Maar vóór haar .... strek- te zich d zee uit, groot en wijd, zoo prachtig-mooi, al zij het zich niet had kunnen droomen. Flikkerende lichtje zag zij.

Sterren war n het ni t. Van di vroolijke, lu ti ge vonkj s waren het, di uit en aan gingen n op h t wat r chenen te dansen.

"Wat zijn dat voor lichtje, nachtkoningin", vro g Ze bloem,

"zij mak n mij zoo blij, zoo vroolijk. Breng mij daarheen".

"D t aat ni t, Z ebI m. Mijn vleug 1 zijn ni t terk genoeg om je de wijd z e over t dra n. Ik zou je laten vall n n je zou niet terug kunnen naar d baai en de meerminnen zoud n vreese- lijk boo op j zijn. Maar ik zal je op je oogen kus en. Kijk, daar komt jui t een schip aan".

Zij ku te Z ebloem even op de oogen en toen wa het net, of het schip vlak langs haar vo r. En dat, dat waren zeker menschen,

die wez n al zij, doch zond r VI ch taart. Zij bewog n zich rechtop ov r h t chip.

Z blo m zag g en z m r, g n t rr n, g n hip, z zag Een groot v r1ang n maakt zi h van haar met r bij h n te kunn n zijn! Zij tr kt darm n naar hen uit .... To n, flitste pI t ling n bund 1 li ht d or h t luchtruim. H' '1 v n werd Z blo m rdoor b hen n ... .

Het wa n statig hip, dat voorbijvo r. Rank lag het op het water. 't chuim patte h og op. V or op d bo g van h t chip stond e n groepj m n h n, di b ni uwd naar z tuurd n. Want er zou 0 fening worden g houden, 0 f ning m t h t zoeklicht.

En de hoofdmachini t zou het z lf b di n n om nkele 1 rIin n, die voor het r t en groot r i m maakt n, h t ff t te lat n zien op den oc aan, bij de b rg n. D lamp w rd in chak ld en een groote bundel licht zwaaide door het luchtruim, ver ov r de donkere ze : een verblind nde lichtstraal, die t lken en tre p hemel en wat r en b rg n aan h t nachtzwart onttrok.

Héél even, nauwelijk een econde, werd ook Z eblo m erd r belicht, jui t op het oogenblik, dat zij er stond m t darmen g - strekt naar h t voorbij var nd chip ....

Haastig nam de nachtkoningin haar op, wikkeld haar in haar mant I n vo rde haar weer mee over d steile rot n naar de stille, tille baai.

"Daar wa we r dat ellendige zo klicht!" riep zij boos uit,

"zie een, Zee blo m, wat

.

en brandsch uren daardoor in mijn mantel zijn g komen. Ga nu maar gauw lap n, dan zal ik e n liedje voor je zingen, dat je die booze men chen t. Och, och, mijn ko telijke mantel !"

• • • • • • • • • • • • • • • • •• • • • • • • • • • • • • • • 0 • • • • • • • • • •• • 0 • • • • • • • • • • • • • • • • •

(9)

Op het schip had men met belang tel- ling de oefening ge- volgd: de lichtstreep over het water, op- klimmend tot den donkeren hemel, weg- vagend het duister; en ied r was onder den indruk van het wondere pel, dat tel ken uit het geheimzinnig duister beid n van bergen en zee te voorschijn tooverd . Maar slechts é'n wa er, die ook Zeebloem ge- zien had, in dat ondeelbare oogenblik.

H t wa een jonge, flinke kerel, for eh, gebruind door zon en zoutwa- ter, die met koene oogen vol verwach- ting het licht p I vol gd . Hij wa arm, maar hij b zat moed en durf om te lev n. En hij verwachtte veel choon van de to kom t.

En daar zag hij, teg n de klippen aan, dat be td choone meisje, dat de armen naar hem uitstrekte.

"Hebt g h t gezi n", riep hij uit, "daar zit en mei je, daar bo en op die rot ".

Doch de and r n lachten hem uit.

"Wat haal jij je in je hoofd", lachte de kapitein, "de ku t is niet bewoond. Daar zijn geen men chen".

Doch de jongen b zwoer, dat hij goed gezien had en zoo zeker was hij ervan, dat de kapitein ri p:

10

. .

"Kom, laten we di n fantast ervan ov rtuigen, dat er niemand kan zijn".

En weder kliefde het zo klicht door de duisternis n bI ef extra lang de plek b lichten, welke de jong I rling aanduidde.

Rot en, niets dan zwart, naakt r t en, onherbergzaam, vol puntige pi ken en daaronder d witte branding Va.:1 d z .

En de jongen werd uitg lachen en gehoond en nog lang met hij de plagerij n verduren van zijn makk rs 0 r zijn onno zele fantasie.

"En toch h b ik het g zi n", sprak hij in zi hz lf, " n ik zal het mei je vinden, al is het later, zoodra ik r kan t zi , z lf erop uit te trekken om die ku t te ond rzo k n".

Jaren gingen voorbij. jon ling moe t hard I r n, hard werken en langs d zelfde ku t kwam hij niet me r. T tdat na jaren, hij op zijn eig n jacht weer lan die ku t v r.

Zeeblo m intu ch n wa dikwijl ni t m r zoo vroolijk n uit- gelaten al haar zu t r .

Midden in h t gedart I en g pIon in h t water, zwom ze m snel tu h n de koraalzuiJ n h 11, d 11 z tuin d r naar n rustig plekje bij z t rr n n an mon n, b ch rmd d r z \ i r, om even te denken aan h t m i , dat z gezi n had .op di n grooten oceaan.

Kon ze er maar w r h n.

Maar de zeem rminn n, di g hord hadd n, van haar na hte- lijke tocht, bI v n nu te d bij haar.

"Do dat ni t w r, Ze bl m, j zoudt kunn n vall n n dan zien wij je nooit weer. Wann r wij zolang in d Iu ht bI , n, zouden wij al lang dood zijn".

"Maar ik b n niet dood en ik vond h t he dijk n 0, h t wa zo

11

(10)

mooi. 0, kon ik dan maar zoo diep duiken als jelui en mee zwemmen naar d groot 0 eaan. Waarom kan ik niet zoo diep duiken n kunnen julli ni t zoo hoog d lucht in. Wij zijn toch zusters? "

Maar de ze me rminnen lachten wat om haar en hadden het dadelijk we r over heel wat ander, want lang konden ze haar gedachten ni t b pal n bij één onderwerp. Zwemmen, lachen, zingen, dan n, dartelen, dat wa haar leven en ni t d nken, waar haar hoofdje mo van werd.

Zoo begon Z ebloem zich af en to eenzaam te voelen, temidden van haar vroolijke zusters.

Eén was er, haar zuster die tezamen met haar wa groot gebracht, wi r mo der ook Zee bloem gevoed had, die zich haar droefheid aantrok.

"Moeder", sprak ze, "Zeebloem is vaak bedroefd. Kunt U daar niets aan doen. Ze doet zulke vreemde vragen".

"Kind", sprak de moeder, "dat zal wel overgaan".

Meer zei ze niet, maar ze wreef Zeebloem extra dik met zalf in, dat het vlies om haar b enen, eindigend in een vi ch taart, goed stevig en dik werd en ze wond er al versiering ve I mooi zeewier omheen, dat Zeebloem vooral niet door het vlie h en ... haar beenen zou zien.

En ze nam haar mee, zoo diep mogelijk de zee in ; zelf naar het paleis van den zeegod en Ze bloem mocht door de zalen wandelen en in den tuin, waar de allervreemd te planten groeiden. Koraal- banken tonden er; wit, en zachtrood en de planten reikten met haar lange stelen tot bijna aan het oppervlak van de z ,waar ze naar alle kanten uitbazuinden hoe mooi het was diep onder het oppervlak.

Dan wa Z blo m we r voor lan en tijd g lukkig.

Een , dat zij zich in de zon op h t strand lag t ko ter n, maar zooals ze gewo n wa , met haar taart in h t wat r, viel ze van de warmt in slaap. De eb viel in n Zeeblo m lag geheel op het drog .

"Z eblo m, Z ebloem", riepen haar zu ter. "Och Z blo m, kom vlug. Je ligt heelemaal op het drog . Zoo zal j

Ver chrikt opende Zeebloem de oogen n 0 wee, daar zag ze het ongeluk. Het water was w ggetrokken, en z kon zich op haar staart niet zoo ver weg b wegen. Hoe zou ze weer in zee komen. Nu ging ze sterven. En ze lag treurig en stil en keek naar de klippen, waar ze nooit meer over heen zou komen om naar de menschen te kun- nen gaan; ze wuifde naar haar zu ter in h t water en wachtte op den dood, die nu w I gauw komen zou. Z wild toch nog probe ren zich terug te laten rollen naar zee.

En zie, terwijl ze naar haar visschestaart keek om di in bew ging te brengen, zag z plots h el vaag door h t vlie he n, twee vormen, die leken op m n ch n been n.

De zon had h t vIi week gemaakt en doen melten en Zeebloem zag, wat haar n wonder leek.

"Heb ik b en n ?" prak ze.

En ze wachtte vol panning, of het lies w ek r en door chij- nender zou word n.

En h t werd zachter. Het molt w g, z lf d vinn n n d terk taart v r m 1t n, totdat d b n n g h I zichtbaar w rd n, slank en rO'e n rank, nog I chts ov rd kt d r n dun laa j zalf.

"Een m n ch b nik, n m n ch !", ri p Z bloem uit. Z trachtte zich op te ri ht n, zooals z dit van d men ch n op het chip had gezien. Het lukte h I v n, to n wank ld z .

(11)

W r prob rd zij h t; h t ging b ter en t n, toen de zon all r tj zalf had w g d n sm 1t n, zag n d m rminn n h t

w nd r: Z bI m, di li P als e n m n ch.

"Ik b n n m n ch", j ub ld z, terwijl z naar het water t Ji p. "E n m n ch, p tw b n n".

Maar d z m crminn n waren b dro fd, 0 zo bedr fd. Want z wi t n, dat z haar zu t r nu zouden v rIi z n.

"E n m n h! Z bI m, n m n h !", klonk h t ver chrikt.

"Dan kun j ni t m r met n me naar on hui in ze".

"To h wel". En Ze bI m prong in h t wat r n zwom, maar

0, wat wa dit mo ilijk. Zij hijgd al auw en k rde terug naar het trand.

Daar zat ze n vo ld zich nzaam. Zij kon niet m r zijn als d m rminn n, di z to h zoo liefhad.

Aan den and r n kant d r klipp n, ] kte de 0 aan m t haar ch pen, met haar m n h n, maar ho daar te komen.

T n dook uit h t wat r haar m rminmo drop.

"Z blo m", prak z ,,, zijt me li f al m'n eigen kind, en daarom wil ik j g luk.

J

b nt w rkelijk e n m n chenkind.

Ga daarom naar d m ns h n. D nachtkoningin zal je weer neer~

zett n aan d n ander n kant d r b rgen. Daar zal n jongeling zijn met z'n jacht. Ik zal z'n jacht daarheen sturen. Ga met hem m 11 word gelukkig".

En toen 's avonds de zon was verdwenen, baai en eiland in dui t mis waren gehuld, daalde de nachtkoningin wederom uit haar palei.

De zeemeerminnen en Z ebloem namen af ch id. Zee bloem schr id , doch d m erminn n, die haar dro fheid poedig met h t zeewater van zich af konden was chen, lachten alweer.

"Wij zi n Je n g w I Z blo m, n d nk n aan J n zuIl n van

. . "

Je zmgen .

En hun af ch id kl nk al mooi zan n Z bI mIk h t e n schoone b 1 ft v or de to kom t.

En z wikkeld zich in d plo i n van d n zwart n mant I ; de nachtkoningin vo rde haar nim , h 0 bov n d spit toppen naar de and r zijd der b r n. Zachtk ns z tt ze haar ne r op een rot .

"Ik zal je op j oogen ku n, Z eblo m", prak ze. En z ku t Zeeblo m op haar 0 gen en daar za ze n i rlijk \ it jacht, vlak bij leek het en voor op den bo g tond n jong man n tuurd , tuurde naar de pI k, waar Ze blo m t nd. aar wa hij, dezelfd dien ze gezien had di n nen k r. M t h m wild z mee. Hem had z ]i f. En verlang nd tr kt z b id armen naar hem uit.

"Het zo klicht", command rde jui ten st m op het schip. En h t zo kIi ht nam w r zijn weg over d n door h t luchtruim, tot aan d zwart, tijle b roen.

En Ze blo m w rd w d r b li ht, en nde lbaar ogenblik lechts ; do h de man had haar g zi n. D nachtkoningin had haar weer op de oogen geku t n z zag ui t m r. Wa 11 t n droom?

"Daar i zij", prak d man. ,Ik ga haar hal n, m rg n, zood ra de zon op i t I .

En nauwelijk had het e r te zonnelicht d z d noplichten, of hij slo g zich door d branding heen. H t wa n zwar strijd, want een loep kon er niet kom n en de branding wa h vig.

Doch onvermoeid zwom hij, opkijkend naar di licht plek op de zwárte rotsen.

Eindelijk, na mo izaam worstelen, wa hij er. Hij klom t gen

(12)

de klip op, tot hij ten lotte bij de plek wa , waar Zeebloem lag, rozig en te r, met e n glimlach om de lippen.

Nu p nde zij de oogen.

"Ik heb op je gewacht", sprak ze. "Neem me mee, naar de men chen".

"Ik wi t, dat jij me riep. Jaren heb ik getracht hier te komen.

Nu ben ik er en neem je mee".

Toen lachten ze beiden, helder en blij. En sprongen van de klip in het water. Doch zij was het zwemmen verleerd, zoo zonder staart en zou gezonken zijn.

Doch onder luid gelach en gezang doken plots van uit de zee de zeemeerminnen.

"Wij dragen je naar het schip, Zeebloem", riepen ze, "jou en je bruidegom" .

En ze omhingen haar met paarlen en bloedkoraal en droegen haar veilig naar het jacht.

En Z blo m n haar bruidegom vo ren weg van de plek, waar zij zoo blij en zorgeloo was geweest. En ze ging mee naar de men- schen n I fde nog lang en g lukkig m t haar man. Moeiten en zorg n bI ven haar niet g paard, maar t ch, toch wilde ze niet terug naar het dartele, zorg looze leven bij de zeemeerminnen, want bij de menschen, daar hoorde zij thuis.

16

• I

E VIIJCHER/VROUW

EEL, h llang

en m oi iland een i cher en zijn vrouw.

Hun hui je tond hoog op palen vlak bij het strand en bij vloed rol- den vaak de golven tot onder het huisje, zood at het dan net was, of het midd n in zee stond. Dan klapte de vi cher \TOUW van blijd- schap in de handen (want zij was ig nlijk nog een kind, h el jong en speel ch), want wann er h t wat r van ond r h t huis was weggevloeid, bI v n er tu ch n I kj chuim en wi r altijd n heele hoop mooie ch lpen lirrg n: ro en witte, door hijnend al paarlmoer en heel licht-paar e. ok wIg ribd , wit m t bruin.

Dan daalde de vrouw d tijl trap af v .. n haar hui ; uld een mand m t ,,' pe 19o d", klapt in haar hand n en jub Jd :

"Ho zee, h z ,ik ben cl k nin in van z . All kral n en schelpen en vi ch n zij n an mij !"

En zij greep in haar mandj s h lp n, go idc d ze met hand n vol in de lucht n pr ng n dan ·t in h t rond, wann r de grond om haar h n met v 1\ kl llrig _ h lp n werd b d kt n juichte dan we r: Ik ben k ningin, k ningin!

En d mooi, gouden torr tj kwam nuit d war b om n om haar heen gevlocy n n z md n mee: Koninginnetj, koninginnetje.

De vrouw wi t natuurlijk w 1, dat zij g en konin in, doch een i7

(13)

heel gewone arme vi schersvrouw was, doch zij was zoo jong en blij en vond het leven zoo heerlijk op het mooie iland bij die groote, blauwe ze en bij haar man, die zoo veel van haar hield en haar wel eens me nam in zijn bootje, dat zij zich rijker voelde dan een vorstin.

Te er in zee mocht zij nooit mee, maar dit hoefde ook niet.

Zij was al zoo blij, wanne r zij een klein eindje varen mocht op die go dige g lven, w lke zoo heerlijk met het bootje konden stoeien, het omhoog hieven, omlaag, het heen en weer schudden.

Dan schaterde zij het uit van pret en zong luide:

"Hoezee, hoezee, ik ben de koningin van de zee. Kralen en schelpen en vis chen zijn van mij en ook mijn lieve man is van mij".

. En de vis cher lachte om die malle vrouw van hem.

En zelfs de aardige, mooie zeemeerminnen doken even uit zee op en lachten me , dat d heele zee glinsterde en blonk van pret.

Doch wie niet meelachte, dat was de groote, glibberige inkt- visch.

D ze hui de tu chen eenige rotsen vlak bij het eiland in een vies, vochtig hol waar nooit e n zonn traal in doordrong.

Met haar lang arm n 10 g zij teeds begeerig om zich heen om visschen, z emeerminnen en al het kon z lfs menschen naar zich toe te hal n en het bloed uit hun lichaam te zuigen. \Vat waren de vi chen en de mooie, slanke meerminnen bang voor die glibberige vangarm n, want hadd n deze enmaal iets beet, dan lieten zij niet meer los.

De inktvisch was opg blaz n van trots, omdat zij zich zoo machtig voelde. Iedereen wa immers bang voor haar. Zij, lechts zij had de heer chappij over de zee.

Verbeeld je dus haar woede, toen eens de jubelende roep der

vis cher vrou\ tot haar doordrong: "Ho z , ik b n cl konin- gin van de zee !"

Woe t slo g zij m t darm n naar all kallt 'n, dat het water in haar hol kookt en brui te. Wat verb ldd dat menschen- kind zich w I? 0, wann r zij haar met haar armen kon grijpen, naar zich t tr kk n, zou zij haar lan zaam d dknijp n en haar laten gillen van pijn. Zij, inkt i eh, wa de machtigste.

I der vre d haar. Zij wa de koningin d r zen ni mand an- drs. Zij zou zich wreken, h r!

Zoo had d aardige, j nge vi' cher rouw een booz , bitt re vijandin zonder dat zij dit v rmo dde. Zij genoot nog volop van haar leven .

Wanne r haar man m t de prauw uit wa om vi schen te van- gen, waarvoor hij v el geld kre g, bIe f zijn jonge vrouw wel eens dag en nacht alle n. Doch zij verveelde zich ni t.

Want van uit haar hui je, ho g op pal n, kon zij v r, ver over de z zi n, t t heel aan d n eind r. Zij wi t, dat d visscher nooit verder trok n het wa n t, of zij st d h t bootje zien kon en dicht bij h m was.

Dan voelde zij zich ni t all n, zong lu ti en blij, knoopte de netten, droogde en rookt de visch en de \ ind sto ide met h ur haren, de golfjes klot t n t gen haar aan n ku ten haar voeten en duid lijk zag zij vaak de zeemeerminnen haar to wuiven.

Eens echter ke rde d vis ch r ni t t rug.

Al ruim een week was hij van huis en nog kon zijn vrouw ner- gens het prauwtje ontd kk n.

"Hij zal nog geen vi eh geno g ge angen hebb n", dacht zij.

Doch weder ging er een dag om en nog één en noa één, en steeds bleef de man uit.

(14)

Zingen de d de vi eh r vrouw niet meer, haar lach kl nk niet meer ver ov r zee; bittere tranen r ld n over haar wangen en

hr i nd zat zij vaak aan h t trand.

,,0, li ve, lieve vischjes", riep zij en, "zwemt overal heenen en zo kt mijn arm man. Mis chi n i hij wel verdronken en zie ik hem nimm r, nimmer weer t rug".

De vi chen hadd n zoo'n m d lijden m t de arme vrouw. Zij beloofd 11 haar te zull n h lp n en zwommen naar de v r te treken en de di p t diept n, do h ni mand wi t iet van den vi scher af.

Totdat n op een morgen, to n de vrouw bedro fd aan het trand zat, n hooge, groote golf kwam aangerold, die een klei- ne zeem ermin met zich meevo rd .

"Vi ch r rouw", prak de me rmin troo tend, "wee niet zoo b dro fd. D vi cher leeft nog, doch hij wordt gevangen ge- houd n do r de groote inktvi eh bij d rotsen. De glibberige arm n houd n h 111 va tIllaten h m ni t los".

"Liev m rmin, breng mij bij hem, br ng mij bij hem", smeekte d visscher vrou w.

N en n 11, vis eh r vrouw", riep n plotseling gol ven en

" ,

vi hen n de mermin hevi v r hrikt uit, "dat do 11 wij niet.

Gij zult dan ook g vang n worden n mi chien wel g dood. Wij zullen U echter vlak bij de rotsen br nO'en, dat gij met den vis-

cher kunt prat n. Kom met ons mee".

De meermin zong:

. Vi sch n, chaart U in een rij, Dicht aane nen, zij aan zij,

Neemt de vrouw thans op Uw rug, Zwemt nu naar de rotsen, vlug.

Ze namen de vrouwen de m rmin op hun rug en voort ging het, de zee in. Zóóv 1 vi schen waren er, dat h t é'n groote, glinsterend, zilver n sto t wa , zoodat d z e rom heen licht werd.

Zoo kwam n zij in de nabijheid van de zwarte rots n en zóó sterk was het licht an al die zilv r hubb n, dat h t z lf door de spleten van de rotsen tot diep binn n in h t hol d rdrong.

Daar zat de vi sch r gevangen, mag r n bI k, afg at, half stervende. De inkt vi eh had bijna al h t bloed uit zijn hart gezogen.

Een maand g leden was hij met zijn botje door een rukwind dicht bij de zwart rot en gekom n. Plot eling waren glibberige sterke armen tu chen de rot en uitge choten, hadd n zijn prauw-

tje omvergetrokken en hem naar zich toe ge leurd. D man had gevochten en om zich he n g lagen om vrij te komen, doch dit baatte niet.

En toen hij binnen in het hol was, brak plot eling een hoon end gelach uit. De man huiverde; hij zag zich in de doodend armen der inkt vi eh.

"H', h''', potte d ze, "eindelijk kan ik mij wr k n. Wat jammer, dat het ni t de vrouw z lf i. Maar dit i al en traf geno g o r haar. V\ aar blijft zij nu, di koningin, waar blijft zij met haar macht! Kan zij nu haar vi cher b vrijd n? Ha, ha, ha, ik ben de koningin der zee".

En zij lachte, dat zij chudde, t rwijl uit haar oog n en mond een zwart, kwijlachtig vocht droop. Dit waren haar vr ugdetranen . En langzaamaan de d zij zich te go d aan het bI d an den man, heel langzaam, ied ren dag lechts enkel druppels, dat zij hem lang, lang kon kwellen.

(15)

Eer t hoopte de man w I, dat hij verlost zou worden. Hij beloofde d inktvi ch gou n. ierad n n al wat hij had, wan- n r zij h m wild vrijlaten, do h tecd wa haar antwoord:

"Alleen in ruil "oor je vrouw g f ik jou d vrijheid w er". Dit wilde d man natuurlijk niet en zoo vo Ide hij zich lang- zaam ter en.

Toen hij dag n en na ht n lang gevangen had gezeten en hoe langer ho zwakker werd, dacht hij: "Nu heb ik bijna geen bloed me r. Het wordt tijd, dat ik mijn laatste gebed doe".

Hij bad God go d v or zijn arm, jong vrouwtje te zorgen, dat nu zoo he 1 all nacht rbl f.

Plot elin T w rd het li ht en helder in het hol. Wat wa dat?

1 u hoord hij schreien. Wa dat ni t de stem van zIJn 1gen vrouwtje?

"Och li ,li ve man", riep d t m, "zeg mij t ch, hoe kan ik ) bevrijden? "

"Geef j zelf, g ef jezelf in ruil oor je man, VI ch r vrouw", buld rd d inktvi ch.

Dad lijk "ild d VI 'cher vrouw naar de rot n toe nellen, doch d i. ch n ver p rd n haar den weg, de me rmin hield haar t vig va t, en de golf droeg haar een eind terug.

,,0, inktvi h", bad d vrouw, "geef mij mijn man terug. Dan zal ik j all s g ven wat ik heb: mijn ch lpen, mijn kleeren, mijn i raden, alles".

,,\Vat " , p tte d inktvi ch, "mo t ik je man zijn vrijheid geven ?"

"Och to , als je blieft, goede inktvisch, voor al wat ik aan goud en ieraden bezit".

"Neen, neen, neen", hoonlacht de inktvi ch, "niets van dit alle. Geen goud, g en ch lp n, een ieraden, gijzelf m t hier komen, gij moet Uzelve gev n als 10 'prij voor Uw man".

En de arm n trekt n zich b ri uit, ver uit de rotsen tot vlak bij de vi ch n.

Toen maakte de vi cher vr uw zich met e n ruk 10 van de meermin, prong vooruit n wierp zich in de glibberi armen.

Snel trokken di haar m e in de grot.

Triomfant lijk lachte d inktvi ch, bulder nd om de wanhoop van de vrouw, to n die haar man zag. W 1 was die nu bevrijd uit de knellende marming, d ch hij wa half bewu teloo van uitputting. Toch wa zij dankbaar, dat zij hem we rvond en met haar leven hem kon redd n.

"Wel, koningin d r ze ", krij chte de inktvi ch, "Uw man is vrij. Kom, kijk h m een go d aan n zing. Kom, wee vroolijk en blij".

Toen zong de vi cher vrouw, niet voor de boo aardige, lee- lijke inktvi ch, doch voor den vi cher. Hem wilde zij no een v rt Ben van hun vro ger elukkig leven. Zoo wilde zij van hem af cheid nemen.

Ofschoon haar hart blo dd , zong zij met heldere stem van hun heerlijk blij leven, van de klot ende gol en, de mooie sch lpen, de gouden torren, van haar groote, groote li fde voor hem.

Zulke zuivere tonen had d inktvi ch nog nooit gehoord.

Het maakte haar bang, het verlamde haar an schrik; een voor een 1i ten de arm n haar pr i 1 en \V g kr op de inktvi ch in haar donkerste hoekje.

Toen werd het licht en held r binn n de rot en, w lke zich nu dadelijk op nden. Snel trok de vi cher vrouw haar man mee,

(16)

de golf nam hen b iden op, de meermin hield hen vast en zoo keerd n zij t rug naar h t trand, omgeven door de zilveren

chool vi hen.

Nog v Ie, v 1 jar n daarna klonk de gelukkige lach van de tw e vi ch r m n chen v r ov r d wijde zee.

24

Df KROKODllLf-TRAAN

EEL, h I lang ael d n Ie fde er een.

een vor t, die I cht "n dochtertj had. To n dit prin esj 11 g h I

kJ in was, stierf de konin in en al waren er aan het hof nog Z ov el hofdames, die het kJ ine kind om het hardst verwendd n, toch had d koning zoo'n diep medelijden m t zijn mo derlooze Marion, dat hij haar dit v rlie zoo eel mogelijk wilde vergoeden. Hij kon ni t hebben, dat zij ook maar eenig verdriet had. Zoodra hij dus zag, dat d waterland rs bij zijn prin esje te voorschijn wilden komen, wanneer zij haar zin niet kreeg of iets haar niet beviel, kre g zij dadelijk, waar zij om vro g.

Zoo kwam h t, dat ons prinse je al he 1 gauw begre p, dat zij met tran n van haar vader all s gedaan kreeg.

Gelukkig had zij n he Ie ver tandig gouv rnant , die veel an haar hi ld, want hoe dwingerig n verw nd Marion ook wa , in den grond had zij een lief, zacht karakter, hi lp raag waar zij helpen kon. Maar och, och, dat huilen!

"Marion, Marion !" prak de gouvernante dikwijls ern ti , "leer dat huilen af, want heusch, je zult er nog pijt van hebben. Heb je nooit gehoord van den toovenaar, die kinderen en m n chen in

,

zijn kasteel opsluit en ze

.

laat huilen om van deze tranen del- steenen te maken ?"

Maar Marion was zoo'n waarschuwing dadelijk weer vergeten 25

(17)

n begon te huilen, telkens wanneer zij haar zin niet kreeg.

E ns op n mo ie, warm zomerdaa , wand lde zij met haar ouvernante in h t park a hter het palei . Daar wa h t heerlijk ko 1. Marion pide wat. Nu e n plukt ze en bloempje, dan we r zat zij een b nt vlind rna.

"Blijf j di ht bij m , Marion ?" sprak de gou ernante. Die zat

op e n bank, n v Igd van daaruit Mari n in haar pelen, doch door d warmte w rd n haar ogl d 11 al zwaard r en zwaard r, tot- dat ze beg n t knikk boll n n al spo dig sliep zij, va t en rustig.

Plot ling werd ze wakk r. V r chrikt keek zij om zich heen.

"Marion! Marion !", ri p zij. Waar was Marion ? Ze riep, ze riep, doch kr eg en antw rd. HaastiO' k rde z naar h t pal is terug, maa rok hl r wa van Marion geen po r.

AU bod n werden uitg zonden, do rzocht n het bosch, ja, het he Ie land, d ch van de kleine Marion was niets te ontdekken.

Hevig b dro fd dwaalde de koning door de vertr kken. Hij kon niet eten, noch slapen n vermag rde met den dag. Op een nacht, dat de laap weer niet komen wilde, hoorde hij om zich heen een gegons al an lichte vI ugel . Hij keek rond en zag 12 chitteren- de libellen naar hem toe vliegen.

Eén zette zich dicht bij zijn oor n nu hoorde hij heel zacht fluis- teren: "Go de koning, treur niet langer om Marion. Over tien jaren zal ze bij U t rugkeeren, liever en verstandiger dan zij nu is".

Al was dit nog zoo'n schrale troost, toch gaf het den koning weer moed. Hij wi t nu tenminste, dat Marion niet dood was en terug zou k men. Hij wild de libel grijpen om nog meer van zijn dochter t hooren, do h het bee t was even plotseling ver- dwenen, als het gekomen wa .

De koning stond op, kl edde zich aan en zette zich aan het

werk om alle achter tand in te hal n. \Vant, wann r zijn do h- ter t ru kwam, m t zij h t lan 1 in vo r po 1 11 bI i vind n.

Ho \ a het intu chen Marion v rgaan ?

To n d gouvernante op d bank wa ingedomm ld, . pide zij e r t z t door, d ch al gauw b on zij zi h t verv I n. \Vat zou ze graag h t park uitl op n naar h t bo ch r acht r. Daar blo id n a. t h I wat mooi r bI m n dan hi .r. V tje v r voetj li p zij rh en. Kijk, daar za zij aan h t il1d van h t park, juist aan d n rand van h tb. ch, \: aar zij no it in mo ht, e n mo i , groot lib I. oudachtig glin t rd n d vI u r I in h t zonn licht, rood al n vtm traal \ an d nd rgaande z n rankt h t in tenlij f, t rwijl d T n al: dauwdr pp 1

chitt rd n. Wat c n mo i di r! "Kom, ~rarion, kom!" h n hef te r ep n. En l\1arion kwam. E r t lan zaam, to n at vlugg r n vlug er. Z \\ ild het in- t van n, doch vlu)' r dan haar handen waren de vleug ltj .

Marion w rd bo , nu z h t di r niet grijpen kon. Zij begon haa t te huilen van b 0 heid, d ch zij z u r t prob r n of h t dier ni t bij haar wild k m 11.

"Kom maar n v n, h t v n hi r, aardig di r!" vI ide zij met haar zacht stemm tj ,,,h I even maar, dat ik j goed bekijken kan. Ik zal je heu ch g n kwaad doen".

Doch d libel Yl g verder.

Nu werd Marionb os."Waaromd djedannetofj mij ri p!", riep zij driftig uit. En, g wend om te ds haar zin te krijg 11, wann er maar de waterlanders te r chijn kwam n, b on zij te huil n.

Maar wat was dat ?

Daar klonk plotseling een satani che lach. Marion keek op en voor haar zag zij een leelijke, oud toovenaar. Zijn puntho d

(18)

was bezaaid met ed lsteenen, die allerakeligst fonkelden. "Heb ik j indelijk, prin e Marion ?"

"Wi b n j ", ri P Marion chrei nd, "ik heb je nooit wat g daan ?"

,,0 n n, l\1arion, kwaad h b je mij no it gedaan, integendeel, je zult mij I voord 1 brengen met je tranen. Die komen bij jou immer z 0 makkelijk? Kom mee!"

Marion b gon bitter te schreien. Zij wilde terug naar hui . Dikke drupp I biggelden haar lang de v.;angen. Nu b gon de toov naar pI teling t zingen:

Tranen, tranen, dik en rond, Rolt fluks in mijn hand;

Morgen tegen d' ochtendstond Berg 'k U in mijn mand;

Drie maal drie en zeven malen zeven Waar dan toch die tranen bleven!

"Waar zijn je tranen, waar?" vroeg nu de toov naar. Meteen hi ld hij Marion zijn geopende hand voor, waarin een groote dia- mant fonk ld . "Hoera!" vervolgde de booze man, "mijn eer t prin se-diamant. Dat had je niet gedacht, dat ik je tranen in e n diamant kon verander n. En kom nu mee naar mijn paleis.

Daar zul je \ eel mooie bloemen zien, v I, ve I mooier dan je ooit gezien h bt".

Marion b re p, dat tegenstribbelen niet zou baten. Och, och, was zij maar gehoorzaam bij haar gouvernante gebleven. Angstig volgde zij den toovenaar. Die zwaaide met zijn staf in het rond en plotseling bevonden zij zich, in plaats van in het bosch, in een park met rechte paden, rechte grasvelden, waarlangs bloemen

kaar r cht stond n. Goudkleurig zonn blo m n war n h t, r z n, anjeli ren, tulp n, hyacinten, asters, ook vele vreemde blo men, waar chijnlijk uit v rre landen, chitterend van kleur n. Doch deze bloemen misten alle li felijkheid; tokstijf tonden zij naast elkaar, geen windj b woog hare bladeren. Marion vond dit naar en vreemd, doch toen zij goed toekeek, ontd kte zij, hoe dit kwam. In iedere bloem lagen namelijk in plaats van dauwdrop- pel , ed I teenen in w I honderden kleuren, d meeldraden waren kleine korreltje goud, zoodat de blo men van zwaarte en stijf- heid zich niet konden wiegelen op haren steng 1. Het maakte prin e Marion ang tig en bang.

De toovenaar haastt zich voort. Zij kwamen nu aan en groot, machtig slot. G rui chloo ing de deur op n n zij traden en groot zaal in, waar en taf I g d kt tond met chotels en schalen.

"Ga zitten, Marion. E t n drink, want ) zult wel mo zIJn n morgen is h t vroeg dag vo r je".

Marion zette zich aan taf 1. Do h ho m Ol d kristallen schalen en bkr war n, h fijn d PIJZ n, zij kon van ver- driet haa t n hap naar binn n krij n. it ang t ht r v or den booz n t venaar slikte zij haa tig wat vo d i n dronk wat melk.

"Nu mag je gaan, Marion".

Hij klapte in zijn handen n daar kwam e n char lib Ben naar binn n vIi gen. Zij duwden met hare vI u n van de deuren op n, di in de root zaal uitkwamen en Mari n zag nu een m oie, luchtige kam r. Mo van de do r tane an t n legde zij zich t b d. Als zo te muzi k klonk d 1 u 1 lag d r libellen. Marion werd er doezelig en slaperig van n al po dig

(19)

was zij in een vast n laap, t rwijl het was of zij nog steeds een wieg lied j hord.

Den volg nden mor n, n g voor d z n p wa , werd Marion g w kt do r n hard n b n op de dur, t r\\ ijl d zware vreem- d t m van den toov naar riep :

,,\-Vord wakk r, Marion, je mo t aan het werk !"

B vend van ang t kj edd ~Iarion zi h aan. Waaruit zou haar w rk b taan?

Zij trad d ctzaal binn n, g bruikte haa tig haar ontbijt en volgde d n toovenaar, die al on eduldig tond t wachten, een bre de wenteltrap op.

Lang deze heele trap tonden vazen vol blo men, doch ook deze waren stijf en levenloos en in plaats van met dauwdroppel , bedekt met affieren, robijnen. maragden, briljanten en nog vele, vele andere edelsteen n.

V el tijd om rond te kijken had Marion echter niet, want de toovenaar trok haar haastig met zich voort.

"Vlug wat, l\1arion, dadelijk gaat de zon op en dan is het te laat!"

Zoo klommen zij haastig ver cheidene hooge trappen op en kwamen ten lotte op het groote, platte dak van het palei . Hier hield e toovenaar stil.

Verbaasd ke k Marion om zich heen. De zon was nog niet op en toch wa h t dak verlicht met een gouden glans. Dit licht was de weerkaat ing van den gouden kleur van wel duizenden ame- thy ten, waardoor het heele dak verlicht was.

De to v naar haalde uit zijn zak een kristallen fle chje, nam een gouden mand, welke tus chen de edelsteenen op het dak stond en zwaaide het mandje dri maal in en driehoek en zeven malen in een zevenhoek, terwijl hij prevelde:

Vangt de tral n van d zon, Tranen dik en rond,

Vlo it dan in de glaz 11 ton, J ui t in d' ochtend tond;

Drie maal drie en zev n mal n z v n, Waar dan toch di tranen bI v n !

Juist toen de toovenaar de laat te \ ord n uit prak, kwam de zon op. Vlug hield hij zijn mand in d all r r t tralen en schudde haar daarna uit in e n 1 ege, glazen ton. Nu zag Marion, dat een groot , prachtige diamant in de ton rold .

"Daar ligg n nu je tran n, Marion, veranderd in een pracht- diamant".

Marion w rd hi rop zoo bedro fd, dat zij weder b gon t schreien en weder sprak de booze man zijn toO\·erformule uit en weer rolden haar tran n in zij n hand.

"Dat gaat prachtig", lachte hij, "ik wi t w 1 Marion, dat je go d huilen kon, daarom h b ik je door mijn lib I hi rhe n g - lokt. Voor vandaag heb jij je Vi rk gedaan. L op nu maar we r de trapp n af en kom morg n w r hi r huil n".

Marion n lde haastig naar b n d n n vlo g d n tuin in. Hoe verd r zij van d n toov naar af was, ho b t r. Zou zij niet kun- nen vluchten? Hu, wat maakte di toovenaar haar bang. H e zou zij ooit uit haar g vang n chap v rIo t w rd n. Zou zij ook nooit meer haar lieven vad r terug zi n? Wat wa zij hi r alle 11.

All en? N n, toch ni t, want daar hoord zij n h 1 zacht gerui eh, tw e vleug ltj strek n lang. haar wang en n fijn stemmetje flui terde aan haar oor:

"Lieve prinses Marion, je bent niet all en. Ik ben bij je. De

(20)

toovenaar, die mij in zijn macht heeft, had mij bevol n je naar h m to te lokken. Dit kon ik niet verhinderen. Maar wij zullen j h lp n, Marion, mijn vriendinnen, d andere libellen en ik, wi j n kwaad wild do n, toen j mij bijna had gevangen.

Lui t r 0 d. In den tuin hier ligt een po I met tien groote, vette krokodill n. De booze toovenaar houdt ze daar gevangen om hunne tranen, want iedere krokodilletraan b teekent voor hem een jaar toovermacht me r".

"Wij lib II n moeten hem tranen brengen van bijen en vlinder, honden n katten en allerlei andere dieren. Katten- tranen word n affieren, konijnentranen robijnen, herten- en hond ntranen amethy ten. All , alle tranen veranderen in mooie, schitt r nd All n krokodilletranen kunnen nooit om etoov rd word n tot echt del teenen. Die w rd n alle val ch diamanten.

En zooal ik je r ed vertelde, heeft de toov naar die juist noodig om zijn toovermacht t lken te v rleng n. Daarom h ft hij hi r tien krokodillen gevang n. Kijk maar nacht r je".

Marion k erde zich om. M t n gild zij van chrik, want ti n groot v tt krokodill n wri meld n daar in n po I doreen.

"W ni t ban , Mari n. ie b t n zijn b toov rd en kun- n n ni t uit den po I k m n. All n h bb en den bozen man een traan ge chonken voor honderd ed I te nen, behalve die ne daar. Zie j h m, Marion, die met de zilver n chubb n ? Want die i cht duizend ed I te n n uit tranen van een echte konings- docht r. Di zal d t ov naar toch nooit bij elkaar krijgen, denkt de kr kodi!. Al maakt de toovenaar zich nog zoo bo , de kro- kodil met de zilveren chubben laat geen traan vall n. Daarom heeft de toovenaar jou, een koningsdochter, hierheen gelokt.

Dag Marion, ik moet weg. chrei maar niet. Wij lib 11 n zijn bij jou en zullen je be cherm n".

Marion bI ef w ralleen, d h zij vo ld zich d r d worden van d lib I t h w I g tro t. Ni uw ai ri k k zij naar dien een n krokodil, die g en traan wild t rt n. Hij zag r h le- maal ni tang twekkend uit, al de n g n and r , z lf' ch en het wel of hij geen krokodille-, do h v r tandig oog n had als van en men ch.

Daar ging plot eling zijn b k wijd op n. Marion prong nu verschrikt weg en liep nel naar h t v rst hoekj van den tuin.

Zij vond het toch wel wat griez lig bij dien krokodillenpo 1, al had de libel 0 k g ze d, dat ie b t n er ni t uit kond n.

Den volg nd n morgen kwam d toov naar haar we r wek- ken en wed r mo t prin Mari n m naar h t platte glaz n dak, m daar haar Prin tranen t t rt n. Zóó g w nd wa Marion, haar tran n om h t min te, g ring t t lat n vlo i n, dat het d n toenaar heel maal ge n mo ite ko tte haar aan het huil n te brengen.

Zoo ging h t wek n aan n. led r n mor n v rand rd de toov naar haar tranen in hitt rend n fonk I nd n diamant.

o

0 zal hi r dan nooit n ind aan kom. n?" r l\1arioll

" , ,

zich eens treurig af, terwijl zij in d n tuin wand ld . H t wa hier zoo stil n enzaam. De hitt r nd, ho n bI m n m t haar dauwdropp I van dit n n v rv ld n haar al lang, omdat zij zo stok tij f n do d til bI v n; de lib II n had zij niet me r g zi n. Die war n z k r do r d n toovenaar uitg zon- den om dierentran n t van n.

Zond r dat Mari n h t wi t, wa zij \V d r bij d n kr k dil- lenpoel gekomen. Zij wilde r cl recht mk r mak n, to n ZIJ

(21)

plotseling iets heel wonderlijks zag. De krokodil met de zilveren schubben richtte zich op zijn staart op en maakte een diepe bui- ging voor Marion. Dit herhaalde hij drie malen, terwijl hij haar met zijn ver tandige oogen aankeek, al of hij haar wilde troos- ten. Doch dit was zoo'n alierkoddig t gezicht, dat Marion het uitschaterde van pret. Toen zij den volgenden morgen wakker werd, zag ze nog steeds dit koddige gebeuren en ... zij kon niet schreien. De toovenaar was woedend, gaf haar een harden tik op de wang, doch dit baatte niet, Marion begon te lachen in plaats van te schreien.

EIken dag begaf Marion zich nu naar de poel om naar den grappigen krokodil te kijken. Zij was nu niet meer bedroefd, want de krokodil maakte haar steeds aan het lachen met zijn koddige houdingen.

"Zeg krokodil met Je zilveren schubben", riep Marion hem eens lachend to , "b n je werkelijk e n b tooverde prin ?" en de krokodil ging weer op zijn taart zitt n en knikte heel deftig van "ja!" 0, wat een grappig dier was dat. Marion was heele- maal niet m r bang vo r h m, durfd hem zelfs al aanraken en het groote dier bleef dan heel rustig en stil, n t of hij dat prettig vond.

"Je zult mij toch niet opeten, wel?" en de krokodil schudde met zijn kop van neen.

Op een morgen, toen Marion weer op weg wa naar den kro- kodi1!epoel, kwam e n heele troep libellen aangevlogen. Een ging op haar oor zitten en to n hoorde zij weer Hui teren: "Marion, prinses Marion, wij zijn bij de Fee der Hop geweest. Moed gehouden, Marion, houd moed, na tien jaren zul je bevrijd wor- den, doch denk er om, Marion, schrei niet te veel, want indien

de toovenaar binnen tien jaren duizend diamanten heeft uit je tranen, moet de krokodil met de zilveren chubb n hem een traan chenken en zul j nimm r we r v rlo t kunnen worden.

chrei du niet te v 1, Marion".

D lib lien vI g neer t nog in n rooten kring om haar hoofd en zw rmd n to n w g. Marion k k de glin t r nde, kleu- rige dieren nog ven na. H t was ook zoo'n mooi gezicht de fijne vleug 1 aan de ranke t re lichaampj te zi n w gzweven.

Toen li p zij sn 1 naar haar krokodil.

"Liev , b te, krokodil", ri p zij uit, t rwijl zij met beide handj zijn kak n tre ld , "wat dank ik je, dat je mij h bt do 11 lach n, want ander had de t ov naar r d lang duizend diamanten van mij g had en dan had j mIJ nimm r kUIll1en bevrijden" .

Zo gingen w r Jaren va rbij. Marion n d krok dil waren de b t vri ndj s word n. om z lf r d Marion p zijn rug door d n po 1. 0, wat gina dat vlug. Pijl nel dro g d krokodil haar dan van h t n eind naar het and r, n de overig kro- kodill n inlY n v or h 11 pzij.

Zo aing n jar n voorbij n Marion wa opg gr tot en schoon prins ,di zich zoo g d b h r h n kon, dat ze bijna nooit me r tran n tortt, al wa zij no z 0 rdri tig.

Dikwijl wa d toenaar w d nd, wann r 1\1arion ni t

S hl' i n wild , d ch al kr g zij nog zo 'n hard n tik op haar wang, t h hi ld zij haar tran n in.

E n 1 urd hij haar m naar het dak.

"Vandaa zul je chr i n, Marion", prak hij drci nd, "nog één diamant ol1tbr kt aan mijn ketting. N a nhond rdn g n- enneg ntig kri talh ld r diamant n h b ik nu. N g I cht 'én,

(22)

dan heb ik r duizend. Duizend flonkerende diamanten van een koningsdochter! Daarvoor krij ik é'n nk Ie traan van den krokodil m t d zilveren chubb n, d ch é'n val che steen van di n traan zal mij voor e uwig toov rmacht chenken. En dàn, Marion, dan wordt gij mijn bruid. Koningin van dit tranenrijk wordt gij dan".

Marion huiverde. Zou zij met dien wre den, boosaardigen toovenaar moeten trouwen, die blij was, wanneer men chen en bee Üm weenden, opdat hij er edelst enen uit tooveren kon om zijn toovermacht te verlengen !

"Vlug, Marion, schrei", ging de toovenaar haastig voort, "schrei, voordat de zonnestralen doorkomen. Nog één steen slechts uit jouw tranen, dan heb ik ook de krokodillen niet meer noodig, zelf ni t den krokodil met de zilveren schubben. Dan kan ik ze alle dood en".

Toen wa h t Marion of haar hart brak. Dus ook haar mooie, tie e krokodil zou zij verliezen.

De tranen wilden haar al uit de oogen stroomen, al wilde zij ze inhoud n. De toovenaar hield zijn kristallen fleschje reeds ger d.

"De laatste diamant !" riep hij uit. "Vlug, Marion. De laatste diamant! En dan, Marion, wordt j mijn bruid, de schoonste van h el h t land. In je kamer ligt reeds het bruid kleed, ver- vaardigd d or mijn knappe lib llen. Kom, chrei Marion !" En hij hield het fle chje nog dichter bij haar gezicht.

Maar jui t, to n Marion dacht haar tranen niet meer te kunnen inhoud n, zag ze in haar verbeelding de krokodil met de zilve- ren chubb n, half stervend.

"Neen, leelijke booze toovenaar", riep ze uit op vasten toon

(23)

en ke k hem daarbij r cht in d og n, "je krijgt je laat te dia- mant niet, al z u j mIJ n zo'n pijn do n!" En m t kracht drong z haar tran n t rug n k k hem m t va t n blik aan.

" krokodil zal ni t t rv n !"

T n g b urd r i t wond~rlijk. H t kri. taU n fl chje draaid m t raz nd n lh id in d hand " naar om tikt t g n d diamant n 11 zi , di v rand rd n in water.

E n lang zilv r n b k "ormd ti, ·tro md van h t lak naar d n tuin n nd haar w g naar d po 1. En nauw lijk' had di troom d p I b rikt, of r kJ nk n dond r lag: de too-

"enaar stortt do d ne r n in d n vij d kr k dill n, IQ ridder , di pen prin dro g n in zilveren wap mu tin .

r :tond n, inplaats van hild n cho n n jong n

Alle lib 11 n kwam n in e n groote zw rm aan vlog n. Ze st g n mh naar Marion en, bij haar aan kom n, go iden z h t bruid kj d ver haar h n. Daar t nd z , j ng 11 schit- terend in haar zilv rig kl ed.

D prin. hief zijn child op en d zilver n tro m van h t dak naar d n "ij, r ,. rand rd 111 n wit marm r n trap met zil- ver-Huw len I op r .

De prin nel de trappen op.

"Mooi prin. Mari n", prak hij, "ik ben d prins van dit rijk. e t ov naar had mij in n kr kodil v ran 1 'rd, d h nu.

na tien jar n, h ft j z lfbeh r china mij g r d. \\: ord mijn vrouw, Mari n. Daar !" 1\1 t n hi f hij weer zijn child op n zi , daar tonden inplaat van libellen, lieftallig bruid mei jes in witte, glanz nd kleeding.

\Vat wa prin Marion blij. Zij n d prin viel n lkand rom

den hal . N u wa alle leed geleden. E n mooi, wit paard stond

89

(24)

in d n tuin. Koets 11 en paarden vol den. De prins sprong te paard, plaat t Marion v or zich in h t zad 1 n nu ging het in galop naar h t pal i van l\1ari n \ ad r. Wat wa de koning blij, to n hij inel lijk zijn prin j terugzag. Hij was oud n grIJ g \V rd n van v rdri t, elo h nu w rd hij w r vroolijk.

Nog di z lfel w k w rd bruiloft g i rd. Marion elr g het kl d, g w v n door de libellen, W lke de lange glazige leep dro gen n nog h I lang r ge rd n ze gelukkig en tevreden. In het palei echter vond men g en enkel n edel teen, maar wel de kostbaar te blo men en planten.

40

I .

DE VLAG

ET was nacht. Buit n scheen de maan helder; zij wi rp haar lichtbund lover ele rivier, tu - schen de boomen, net door het glazen bovenraam in de linnen-

kamer, zoodat je zou zeggen, dat er in die kamer, waar het zoojuist nog stikdonker wa , nu een lamp was aangestoken.

Het was stil in de kamer. De naaimachine, die den heelen dag door had gerateld, zweeg. Geen druk geloop was er meer van menschen. De dag was voorbij; ook de avond.

Plotseling kwam het bolle gezicht van de maan naar binnen gluren en meteen gingen geluidloos de deuren van de twee kasten, die in de kamer stonden, wijd open.

In de eene kast lag het linnengoed; op de bovenste plank witte stapel naast witte stapel: sloopen en lakens. Dan kwam het glanzend damast : zware tafellakens en dikke servetten; daarna volgden de ontbijtstellen: wit geborduurd of met fl urige bloe- men en vroolijk gekleurde randen. Daaronder pronkte het bonte linnen: keuken- en glazendoeken, bordendoeken en dan nog de baddoeken: sponzige dikke, met eenvoudige randen oor den vader en de moeder; mooiere, waarin figuren en bloem n waren geweven, voor de kinderen en de logees.

Alle stapels lagen altijd keurig netjes naa t elkaar in rechte lijnen en mevrouw Marleen, die in het huis woonde, placht er met

41

(25)

genoegen met de hand over te strijken, zoo frisch en koel zag alles in die kast er uit.

De open deur n van de tweede kast lieten heel wat anders zien.

Daar hingen in de eene helft oude kleedingstukken en in de an- dere helft lag naaiwerk, nog niet afgemaakt; ver telwerk, nog niet gestopt; maar ook ... in een doos, zorgvuldig toeg d kt, telkens voorzichtig gelucht en tegen mot beschermd, een oude, zijden damesjapon, een satijnen waaier en .... de stok van een parasol. En vooral niet te vergeten, al lag die daar pas enkele uren, een vlag. De parasolle-stok lag hier vlak naa t.

Die stok zag er wonderlijk uit; zóó zag je ze niet meer. Maar hij was dan ook al heel, heel oud, van uit den tijd, dat mevrouw Marleen nog thuis was bij haar vader en moeder.

Als klein kind al had mevrouw Marleen bewonderend naar dien stok gekeken. Prachtig vond zij dien: het handvat van bruin barnsteen, gevat in wit ivoor, dat geheel was uitgesneden tot sierlijke, teere bloesemranken met steeltjes van zilver; buiten het handvat was de stok van echt schildpad en aan den bovenkant daarvan zat nog het zilveren haakje, waarmede de parasol op n en dicht was gegaan. Mevrouw Marleen had nooit kunnen gelooven, dat dit een gewone parasolle-stok was; neen, het was besli teen tooverstok en, wanneer zij dacht, dat haar groote broers en zus- ters het niet zagen en haar konden uitlachen, was zij, toen zij nog thuis was bij haar moeder, naar het kamertje geslopen, waar in de groote kast de "tooverstok" tu schen oude, ~iet meer gebruikte voorwerpen lag en stil had ze met dien stok tegen de wanden getikt, of daar misschien een fee uit zou komen; of op het zand in den tuin, of die plek misschien in een vijver met mooie waterlelies zou veranderen. Maar neen, nooit was er wat

bijzonder gebeurd. En toch, toch wi t zij, dat het een toov r- stok mo t zijn. Maar misschien was zij nog t dom om di n te gebruiken.

In die groote kast in het kleine kam rtje van het oude hui, waar mevrouw Marleen als kind had gewoond, lag nog m r prach- tig. Daar hing ook nog en oud, satijn n japon, zilv rig-lila met groote, glanzende bloemen erin gewev n. "Die zit ol oude herin- neringen", had zij haar mo der n ho ren z ggen "en daarom kan ik haar niet wegdoen of vermak n". Nou, daar wa Marleen wàt blij om, want de japon was zoo m oi en zacht en rook altijd zoo lekk r naar hele fijne bloemengeur. En de waai r, die erbij hoorde, was ook zoo prachtig: van wit atijn, b schilderd m t blo men en dames en heeren met gepoederd pruiken. En al Marleen daar voor de kast stond, was het net, of zij haar moeder in de atijnen japon zag dan en, op lichte voeten, blij glimlachend, zoo als zij dit alleen van haar moeder had gezien. En de geur an het parfum, "Violettes de Parmes" ,zooal haar mo d r zei, hing nog in de plooien van de wijde rok.

Marleen hield zoo veel van d japon, de waaier en vooral van den "tooverstok", dat zij, toen zij later trouwde en van haar vader en moeder wegging, gevraagd had die mee te mogen nem n.

Als een kostbare schat had Mevrouw Marleen deze dingen be- waard en altijd, op al haar reizen, van de cene tad naar de ander, van het eene land naar het andere, altijd had zij nog wel een plaats gevonden, ergens in een koffer, waar deze drie een veilig plekje hadden.

N u lagen ze in de linnenkamer in haar huis.

Mevrouw Marleen was nu een dame op leeftijd. Haar haren waren al grijs aan de slapen. Zelf had zij nu groote kinderen. Het

(26)

zou zooveel jaren niet meer duren, of .ook die kind ren zouden trouwen n ook kind r n h bb n om zich hen.

Maar al di jar n waren de waai r, d zijden japon en de

"tooverstok" goed bewaard gebleven en de kinderen mocht n er wel naar kijk n, maar ni t aankomen en zij mochten lui teren naar de verhal n, die mevrouw Marl en zoo langzamerhand had verzonnen, wanneer zij aan den tooverstok dacht.

Nu lagen alle drie weer bij elkander in de linnenkamer, in de kast, waar een plank voor ze was leeggeruimd. "Zij moesten bij elkander blijven", had mevrouw Marleen geze d. Nooit had wat anders een plaats naast ze gekregen.

Maar vanavond, toen de zon weg was, had mevrouw Marleen de kast geopend en haar kinderen hadden, op dezelfde plank, waar de drie kostbare herinneringen lagen, iets mogen bergen, dat haar net zoo dierbaar was en niet haar alleen, maar ook haar man en kin- deren. Dat was de vlag. Ze hadden zoo lang erop gewacht. Want rijk als haar moeder, toen die de zijden japon droeg, was mevrouw Marleen niet en zoo had het een tijd geduurd, voor er geld over was voor een vlag. Die was vandaag voor het eerst uitge token en lag nu, netjes gevouwen, bij haar andere kostbaarheden.

" Tot het volgend jaar, dan mag je weer wapperen", riepen de kinderen vroolijk, toen zij de kast sloten. Maar mevrouw Marleen had g heimzinnig geglimlacht en gezegd: "Wie weet, hoe vlug de vlag weer zal waaien. Nu wij er eindelijk, na een paar jaren, wéér een hebben, zal misschien ook onze Prinses een Prins naar haar hart vinden". En stilletjes, zonder dat haar kinderen het zagen, had zij de kast w er opengemaakt en vlug had zij den tooverstok vlak naast de vlag gelegd en zij had haa"stig, schichtig omgekeken, want het was net of zij weer het kleine kind was in het oude huis,

dat stil naar ue kast 10 p, zonder dat haar groote bro r n zu - ters h t zagen, om de toover tok er uit te halen en hem om i ts mooi t vrag n.

In tilte lach nd om zich zelf was mevrouw Marle n de kamer uitg gaan n toen werd het stil in het vertrek, tot dit uur in den nacht, dat de maan naar binnen scheen, de deuren an de ka t n met haar tralen opentrok en nu een sterke bundel licht door het glazen raam recht op de tooverstok liet schijnen.

Plot eling kwam hier beweging in; de ivoren bloesems openden haar blaadje ; de zilveren stelen strekten zich naar links en naar rechts, naar boven en naar onderen. De tok richtte zich langzaam op, tot hij r cht overeind stond. Toen kwam hij met een eleganten sprong op de tafel, gaf drie harde tikk n tegen het wiel van de naaimachine en ... daar b gon d ze te n rren. Vlug, vlug, nog vlugger draaide het wiel, al een raz nde norde de machine.

't Wa of een groote motor dreunde n bon de en de kast n trilden op haar pooten. De linn nka t chudde n de keurig ge- rangschikte, tijv tapel linnengoed kwam n, krakend van het stijf el, over indo Zij tapten uit d ka t en zetten zich overal, waar zij maar k nd n zitten: op de planken tegen den wand, op de divan, op d tafel, z lfs boven op de kasten.

"Is de maan er w er?" vroegen zij.

En de maan knikt en lachte en we naar den to ver tok, die voorzichtig h t d k I oplichtte van d doo, waarin d japon en de waaier lag n. Het laa uitg n d n, zijden lij fj richtte zich op; rit I nd vol d de lan ,\~ijd rok. Heel alant tr k de tok de kreukel ruit. Daar zw fde de japon de kam rin, c quet wiegend, elegant, n d waaier vloog langzaam achter haar aan en waaide haar koelte toe.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanop het water roept Jezus naar Petrus: ‘Kom!’ Maar Petrus twijfelt aan het water en is bang voor de storm.. Hij begint meteen

Wanneer Camille eindelijk te horen krijgt dat haar jongere broer haar komt opzoeken, is ze de hemel te rijk!. Schrijver Clau- del vertrouwt echter blindelings

Of minneklagt, van een jonge dochter welke van haar minnaar bevrugt was, en toen haar heeft verlaaten.1. Een

Ze heeft overigens niet alleen aan insecten veel te bieden maar ook aan ons: haar blaadjes zijn eetbaar, bevatten veel vitamines en mineralen en geven een

Kindertjes met dikke rijstbuikjes, en niet veel anders aan 't lijf dan bonte kralen armbanden om pols jes en enkels (een enkele met een mooi hoedje op, dat erg

sterren zag Sybrands zijn oogen koor sig glimmen. Zijn gelaat zag onwezenlijk bleek. Belle was vlak naast hem gekrop n en drukt zijn kop tegen Joost aan. De

penkinderen iederen avond wasschen en aankleeden. Ze moest er gewoon niet aan denken dat een van haar schattekinderen in gevaar zou kunnen zijn. AVONTUUR VAN

Maar Baädillah i de kapit in der Arabieren en Baädillah is de ongekroonde koning van Banda.. harem en twee lintjes van het Gouvernement. Dit laatste moeten wij