• No results found

Me SG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Me SG"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KITLVonly on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SG

Me

TUU

VO

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0582

M:

(2)

TUS~CHEN

LICHTEN 0 E~

VE~ZAMELD DOOU

S.G~UYS ~ KU EMA

EE KIPPE HISTORIE

ALKMAAR - GEBR. KLUITMAN

(3)

1 111 111~11 1~l lïl!l ll~ !~~rl lllll lll lll

(4)
(5)

I

cc.-

(Leeftijd 6-10 jaar.)

.. --- ..

TUSSCHEN LICHT EN DONKER

VERZAMELD DOOR

S. GRUYS-KRUSEMAN

MET MEDEWERKING VAN: A. A. H. HORSTING-BOERMA TINE BRINKGREVE-WICHERINK - A. DE VRIES (LEALINI) DA VlD TOMKINS - ANTOINETTE VAN DIJK - ] SCHUTZ ]. VAN OIRSCHOT - P. O'REILL - TRUUS EYGENHUYZEN A. VAN DEN BROEK - MARIE OVINK-SOER _ ELLA VEMOR MEVR SCHOUTEN - D. BRINKGREVE - H. WILLEMSEN FEMMIE VAN MUNSTER - P. DE ]ONG-MEIER MATTERN HENRIETTE BLAAUW - N. VAN WI]K-UGES - A. SMIT-VINK A. B. VAN TIENHOVEN - MEVR HUIZINGA-SCAF _ NANNIE

VAN WEHI., - A. H. LEMEI-RENCKER

MET ILLUSTR4TIES VAN POL DOM

EEN KIPPENHISTORIE

--

: .. ~-

ALKMAAR

N.V. UITGEVERS MlJ. GEBR. KLUITMAN

• •

.. --- ..

(6)

Wijze van Uitgave:

Het complete werk in linnen' band

met fraaien stofomslag . • . f 4.50 In twee dee1en in linnen band à f 2.50 De Sneeuwman.

Riddert je Rob.

In vier deeltjes, fraai gecartonneerd à f 1.1 0 Robbi.

Het Geschilderd Portret.

Ben Kippenhistorie.

Marinus, het Negertje.

Een kippenhistorie.

"Kukeleku, kukeleku," kraaide vader Parelgrijs, zoo luid hij kon.

"Maak maar zoo'n leven niet," tokte Penneveer, z'n vrouwtje. "Ik ben al lang wakker."

"Bemoei je met je eigen zaken, vrouw," antwoordde de haan gewichtig. Hij stak zijn snavel trotsch in de lucht en liet nog eens een extra luid "kukeleku" door het hok klinken.

Penneveer sloeg er al geen acht meer op. Ze had het zoo ontzettend druk! Zondag had ze tien kindertjes ge- l'regen. Ze waren nu juist vijf dagen oud. Geen kleinig- heid, hoor, tien kindertjes! Och, och, daar komt wat voor kijken! Het is waar: Parelgrijs hielp haar wel een beetje met wormpjes zoeken, maar erg veel hulp kon ze van hem niet verwachten. Hij had het altijd zoo druk met het bewaken van al z'n hennetjes. Vooral sinds Spits, de hofhond, eenige weken geleden, twee zoontjes had gekregen, die steeds wilder en brutaler werden. Den geheelen dag dolden die rakkers op den hof rond en maakten de kippen telkens aan het schrikken, door opeens achter hen aan te rennen. Gisteren had Fik, de on- deugendste van de twee, die arme Roodveertje, zelfs in haar staart gebeten. Penneveer zou nog heel wat moeite hebben om ze van haar kleintjes af te houden. Tot heden was ze veilig met hen in de schuur gebleven, maar het werd nu toch tijd, dat ze eens uit kwamen.

"Goeden morgen, Penneveer," onderbrak Witkopje haar overpeinzingen, "al zoo druk bezig?"

"Ja, Witkopje, er komt weer een druk dagje aan, zoo met tien van die peuters, heb je hoofd en pooten vol.

Maar het is een lief troepje, hè?" Vol trot keek moe- der Penneveer haar woelig piepend troepje rond.

m 1

(7)

2 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

"Ja," zei Witkopje een beetje spijtig, "ze zien er wel aardig uit.

Ze was in haar hart jaloersch op Penneveer's nieuwe gezin. Een paar maanden geleden had ze ook op twaalf eieren gezeten, drie lange, lange weken en er waren maar twee kuikentjes uitgekomen. Die valsche zwarte kater van de buren had er nog een van opgegeten ook.

Leelijk beest met z'n groene vlamooge!1! En het ergs~.e

was, dat ze bovendien nog een standje van ParelgrIjs gehad had, omdat ze tijdens het broeden een p~ar keer van de eieren afgeloopen was. Ze kon ook met zoo- lang stilzitten.

Daar kwam de haan aanstappen. Witkopje probeerde gauw weg te kruipen achter de anderen, maar het was te laat. Parelgrijs zag het juist. .

"Ja Witkop, kruip jij maar w~g. Je ~oogt J.e wel schamen. Je ziet nu aan Penneveer s troepje, wat Je met geduld kunt bereiken!"

Witkopje's kam en lellen .. werden vuurro~d van ver- legenheid en boosheid. Leehjk van Parelgnjs om haar dat te zeggen, waar al de anderen bij waren ... ~e durfde niets terugzeggen; ze was bang voor ParelgrIjs s~hefJ~e

sporen! Ze koelde haar drift maar op ~:aaloogJe, dIe haar een beetje spottend stond aan te kljken en daar- voor nu boeten moest met een harden pik van Witkop- je's scherpen snavel.

Penneveer schrok ervan en riep met een angstig getok haar kindertjes bij zich, om ze onder haar. vleugels te beschermen. Parelgrijs wou al tusschen belden komen, maar daar deed de boerin de schuurdeur open. Meteen was de ruzie vergeten en alle kippen holden, duwden en drongen, om toch maar zoo gauw mogelijk bui~e.n te komen. Een oogenblikje later stond de heele famlhe te pikken van de graankorrels, die de boerin op den hof gestrooid had.

Penneveer was wat achter gebleven. Ze was bang, dat haar kleintjes in dat gedrang dood getrapt zouden wor-

111 EEN KIPPENHISTORIE. 3

den. De vrouw zou haar niet vergeten. Die zorgde altijd best voor alle beesten van de boerderij.

Ze had goed gedacht. Daar kwam de boerin al met een schotel lekkere grutjes.

"Dat is beter voor jou en je kuikens," zei ze vriende- delijk en zette den schotel in den stal neer.

Nu kon de maaltijd beginnen! Penneveer liet een zacht ge tok hooren en in een wip staken aan alle kanten kleine kopjes uit haar veeren. Bij het zien van de lek- kere grutjes, sprongen tien paar fijne pootjes op den grond en tien donzige balletjes begonnen luid piepend bedrijvig om den schotel te draaien.

"Kalm wat, kalm wat," vermaande de kloek, "het bord is groot genoeg, jullie kunt er allen best omheen staan.

Zwartje, ga een beetje opzij. Maak wat plaats voor je broertje, Wipstaart je."

"Piep, piep," klonk een ongelukkig stemmetje achter haar.

"Och, Donsje, wat is er, kom jij maar bij moeder staan, dan kan ik je een beetje helpen."

Donsje was de kleinste en teerste van haar kindertjes.

Die zou haar nog heel wat zorg geven. Ze zocht wat extra lekkere beetjes uit en schoof die Donsje toe.

"Wil je wel eens gauw maken dat je weg komt,"

bromde ze tegen Zwartje, die van moeders zorgen ge- profiteerd had, door gauw midden in den schotel te springen. "Wel foei, met je pooten in het kostelijke eten, schaam je wat!"

Zwartje sprong verschrikt opzij, net tegen Krabbel- pootje's kopje, die het dadelijk op een huilen zette.

"Wat is dat hier," klonk de stem van vader Parelgrijs, die door de open staldeur z'n troepje gadesloeg.

Verlegen droogde Krabbelpootje zijn tranen. Hij zag erg op tegen vader, die altijd zoo fier rondstapte en zoo luid kraaien kon. Zwartje boog zijn kopje zoo diep mogelijk over de grutjes. Hij wist bij ervaring, dat hij vader uit den weg moest gaan, als hij stout geweest

m 1*

(8)

TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111 was! Parelgrijs lette niet meer op hem en wendde zich tot de kloek: "Wanneer wou je uitgaan?" vroeg hij.

"Ik had gedacht dadelijk na het eten," antwoordde Penneveer.

"Je moest maar in het hoekje tusschen de schuur en de pomp blijven, daar is het het rustigste. En kinde- ren," wendde hij zich nu tot de kuikens, "dicht bij moe- der blijven, vooral niet te ver wegloopen. Zooëven zag ik den kater van hiernaast nog rond het huis sluipen.

Dus opgelet en gehoorzaam zijn." Na die woorden draai- de hij zich om en liep de deur uit.

Onderwijl waren de grutjes opgepeuzeld en Penneveer riep met een luid "klok-klok-klok" haar kinders bijeen.

Ze wilde hen, vóór ze uitging nog eens op het hart drukken voorzichtig te zijn. Toen ze allen om haar heen stonden, zei ze: "Kinderen, jelui hebt gehoord, wat vader gezegd heeft, niet waar? We gaan nu uit. Let allemaal goed op mij, verlie moeder geen oogenblik uit het oog en doe precies, wat ik je zeg. Zwartje, jij vooral, pa op, dat je niet wegloopt! Hebben jelui me goed begrepen?"

"Ja, ja," klonk het in koor.

"Nu, vooruit dan maar."

En daar stapte Penneveer gevolgd door haar tiental de schuurdeur uit.

"Wat groot is het hier! Wat een lekkere warme zon!

\\'at een ruimte!" juichten de kinderen en scharrelden vroolijk om moeder Penneveer heen.

Daar tokte moeder. Wat was er nu? Penneveer had een grooten worm gevonden, die in tienen verdeeld moest worden. Dat was wel niet zoo erg gemakkelijk, maar zij nam het zoo nauw niet. Wie nu te kort kwam, kreeg straks weer wat meer. Er waren nog wormen genoeg te vinden. Alleen Don je kreeg een extra hapje, zij had het zoo hard noodig.

"Zwartje en Wipstraatje," riep ze haar twee oudsten

toe, "jelui zijn groot en sterk genoeg om moeder te

I )

111 EEN KIPPENHISTORIE. 5

helpen. Ik zal jelui leeren wormen te zoeken."

Vol ijver begonnen Zwartje en Wipstaart je moeder te helpen. Elk wormpje, dat ze vonden, moesten ze aan Penneveer brengen, die het dan onder de kinderen ver- deelde. Zoo ging alles een poosje goed. Zwartje en Wip- staartje brachten al gauw zooveel wormpjes aan, dat moeder het te druk had met verdeelen, om er zelf nog te kunnen zoeken. De kuikens dribbelden vroolijk om haar heen en Penneveer genoot zelf zóó van dezen eer- sten uitgang, dat ze de angsten, die ze te voren had ge- had, bijna geheel vergat.

Daar vond Zwartje een bijzonder vetten worm. Hè, wat een fijn hapje! Dat lustte hij wel alleen. Hij dacht er niet lang over en liep ermee weg om het in een hoekje van de schuur op te peuzelen. Maar hij had buiten den waard gerekend.

Wipstaart je, mopperend over het kleine stukje, dat moeder hem van den laa tsten worm gegeven had, kreeg Zwartje in het oog. Dadelijk begreep hij zijn bedoeling.

"Geef mij ook de helft, Zwartje," riep hij.

Daar had Zwartje heelemaal geen zin in en hij zette het op een loopen. Wipstaart je achter hem aan, om de pomp heen, langs den put, den moestuin in ...

Opeens plofte een groot zwart beest vlak voo~ Zwart- je op den grond en stak z'n klauw naar hem UIt.

"De kater," gilde Wipstaart je.

Op hetzelfde oogenblik hoorden ze een luid gekakel en een geblaas en ge is en vóór ze goed begrepen, wat er gebeurde, rende de kater met z'n taart in de lucht den hof op. Voor hen stond Witkopje, bevend van top tot pooten. Al haar veeren tonden rechtop van woede.

"Eigenwijze, ongehoorzame jongens," voer ze uit,

"wat hebben vader en moeder gezegd! Wat doen jelui hier zoo ver van moeder."

Trillend van angst en chrik stonden de kuiken voor haar.

Daar kwam Parelgrijs aangerend. Van het hek, waar-

(9)

6 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

op hij stond te kraaien, had hij alles gezien.

"Marseh, naar de schuur," gebood hij streng en gaf de deugnieten een tik met z'n sporen, "jelui moogt den heel en dag niet meer uit."

"Ga jij ook mee," sprak hij ernstig, maar vriendelijk tegen Witkopje. Bij den put kwamen zij Penneveer tegen, die angstig tokkend naar haar twee oudsten liep te zoeken en luid begon te kakelen, toen ze ze daar veilig bij vader Parelgrijs zag loopen.

"Waar zijn jelui geweest?" vroeg ze met een stem, die boos moest klinken, maar waaruit je heel goed kon hooren, hoe blij ze was, haar jongens weer terug te hebben.

Zwartje en Wipstaart je durfden niet te antwoorden.

"Ga even mee, vrouw," zei Parelgrijs ernstig.

Penneveer keek haar man verwonderd aan, maar zien- de, dat het ernst was, riep ze haar troepje bij elkaar, en volgde hem dadelijk.

In de schuur gekomen, ging de haan voor de deur staan en liet driemaal een luid gekraai hooren. Onmid- dellijk kwamen van alle kanten de kippen aanloopen. Ze hadden aan Parelgrijs' kraaien duidelijk gehoord, dat er iets bijzonders was.

Toen ze allen in de schuur waren, vloog Parelgrijs boven op een kist en beval Witkopje bij hem te komen.

Een beetje bedeesd gehoorzaamde het hennetje.

En Parelgrijs sprak:

"Kippen, vanmorgen heb ik, waar je allen bij waart, Witkopje eene berisping gegeven. Nu wil ik ook voor jelui allen die woorden intrekken. Witkopje behoeft nooit meer beschaamd weg te kruipen. Jelui moet allen eerbied voor haar hebben, want ze is een heldin. Zoo- even redde ze het leven van Zwartkopje en Wipstaart je, door den kater, op het oogenblik, dat hij zijn klauw naar Zwartje uitstak, op zijn kop te vliegen en in zijn valschen nuit te pikken."

Er ging een bewonderend gemompel onder de kip-

pen op.

111 EEN KIPPENHISTORIE. 7

"Wat flink! Wat dapper! Wat moedig!" klonk het van alle kanten.

Witkopje werd er heelemaal verlegen van. Ze wist eigenlijk zelf niet meer hoe ze het gedurfd had. Toen ze den kater op Zwartje zag toe pringen, had ze ineens aan haar eigen arm kuikentje gedacht en toen was ze zoo woedend geworden, zoo woedend, dat ze geen ge- vaar meer zag.

Maar daar sprak Parelgrijs weer.

"Zwartje en Wipstaart je komen jelui eens hier."

Penneveer duwde de deugnieten naar voren. Beschaamd stonden ze daar met gebogen kopjes.

,Jongens, ga naar je tante en vraag haar vergiffenis voor den schrik en angst, die jelui haar bezorgd heb- ben."

Met heel zachte, bedeesde stemmetjes deden ze, wat vader bevolen had.

"Al goed, hoor," zei Witkopje bescheiden, "pas maar op, dat je je moeder niet zoo'n zorg meer geeft."

Penneveer stapte nu ook op het dappere hennetje toe.

Met tranen in haar oogen wreef ze met haar snavel langs Witkopjes veeren en bedankte haar voor de red- ding van haar jongens.

Kraaloogje, die berouw kreeg over haar spot van dien morgen, riep luidkeels: "Hoera, voor onze heldin," en hevig kakelend stemden alle kippen daarmee in.

Nu werd het Witkopje te kras, hoep ... sprong ze van de kist af en liep op een drafje de chuurdeur uit en den hof op.

Dat was het sein voor alle kippen om weer naar bui- ten te gaan en een oogenblikje later ging het kippen- leven op de boerderij weer zijn gewonen gang. Alleen Zwartkopje en Wipstaart je zaten amen in een hoekje van de schuur en namen zich ern tig voor, nooit weer weg te loopen maar moeder te helpen de anderen te bewaken. Ze hadden een goede les gehad.

(10)

a

De droom van Jan.

Jan zag, vóór hij naar bed toe ging, Nog even door de ruit!

Wat fonkelden de sterretjes, Hij keek zijn oogen uit!

"Het wordt wel goed," dacht onze Jan,

"Dat geeft wel vorst vannacht!

,,'t Zal eind'lijk komen, waar ik al Zoolang op heb gewacht!"

Jan kroop in bed en droomde van Een spiegelgladde baan.

Hij zat aan 't kantje van de vaart En bond zijn schaatsen aan!

Hij zwierde over 't ijsvlak heen En ieder keek naar Jan,

Daar viel hij op zijn neus, wat schrik!

Hij werd er wakker van!

"Hoe nu?" dacht Jan, "waar ben ik toch?

Ik meende daar zoo net, Dat 'k languit op de ijsbaan lag

En 'k lig hier in mijn bed!"

Ja, jongen, droomen is bedrog, Maar wrijf je oogen uit,

Dan zie je bloemen, keurig mooi, Op ied're vensterruit!

Nu gauw je schaatsen nagezien, Want, houdt het vriezen aan, Dan zwier je met een dag twee drie

Wel langs de gladde baan!

Maar val dan niet weer op je neus Zoo als je deedt vannacht!

Jan, als je op de ijsbaan valt, Dan val je niet zoo zacht!

111 111 9

De Kalfstong met rozijnensaus.

"Tilly," zegt mama, "wat doe je toch vies, je moet niet altijd 't lepeltje van zusje aflikken, 't is vies en on- smakelijk, zoowel voor zusje als voor jou. Je moet nooit iets in 't mondje steken, dat een ander in den mond ge- had heeft."

"Goed ma," zegt Tilly en gaat uit eten bij grootma, die altoos zulke heerlijke dingen laat koken en bakken.

Oma zegt: "Tilly - kindjelief, we eten vandaag een heerlijke kalfstong met rozijnensaus. Vindt je dat lek- ker?"

"Wel de saus, oma, maar niet 't vleesch."

"Waarom niet kindje, je hebt verleden week nog zoo smakelijk van den biefstuk gegeten."

"Wel oma," zegt TilIy, "moeder zegt dat 't vies is, om iets in je mond te steken dat een ander al in z'n mond heeft gehad. En dat kalf heeft toch zeker z'n eigen tong in zijn mond gehad!"

Raadsels.

Mijn geheel wordt met 7 letters geschreven en noemt een groot, viervoetig dier.

Een 2, 3, 4, 7 treft men in sommige hooge gebouwen aan.

7, 3, 6 is een metaal.

Een 7, 1, 6 is een rond voorwerp.

6, 5, 7 is nooit droog.

Welke hals heeft vleesch noch been?

(11)

10 111

Riddert je

Rob.

Nu denken jullie zeker, dat er een verhaal komt van geharnaste ridders te paard en schoone jonkvrouwen met lange sleepjaponnen, van oude kasteelen, en van allerlei uit den ouden riddertijd?

Mis hoor! Heelemaal verkeerd gedacht!

Riddert je Rob was een heel gewoon jongetje net als jullie allemaal. Of heel gewoon? 't Was zoo'n grappig, leuk kereltje van vijf jaar, met groote blauwe ondeugen- de oog en, die altijd schitterden van de pret, een mondje dat altijd snapte of lachte en een paar stevige stap- beentjes, die altijd in beweging waren. Waarom hij nu riddert je Rob genoemd werd?

Dat zal ik jullie eens vertellen.

's Winters droeg hij vaak een lila fluweel en pakje met

~anten kraag en kanten manchetjes, een zelfde lila jas- Je met randen van bont, en een daarbij passende muts met bont afgezet, die zoo zwierig en luchtigjes op zijn polka pruikje stond.

Zoo gekleed en met dat page-kopje, de haartjes even uit den muts te voorschijn wippende, was 't werkelijk net een klein Riddert je, zoo als jullie wel eens op oude schilderijen of plaatjes gezien hebt.

En niet alleen dat maakte, dat hij Riddert je Rob ge- noemd werd, maar ook de ligging van zijn kamertje

dr~eg er toe ~ij. Ja, zijn kamertje, waar hij al zijn gUitenstreken UItdacht. Want het was me een rakkertje!

't Jongetje woonde in een groote villa met zijn vader, moeder, broer en zusjes, en omdat hij de jongste was, kreeg hij de kleinste kamer, maar de leukste; dat kamer- tje lag wat hooger dan de andere kamers, zoodat je een trapje van vijf treden op moest om er te komen, waardoor het iets van een torenkamertje had.

En trotsch, dat Robbie, want zoo heette het jongetje,

111 RIDDERTJE ROB. 11

op zijn eigen kamer was! Niemand anders dan vader en moeder mochten zijn heiligdom betreden! 't Was er ook zoo knus en gezellig. Witte meubeltjes, allemaal leuke plaatjes aan den muur, en geen gewone ramen! Neen, alleen in de hoogte waren breede openslaande ramen uit kleine ruitjes saamgesteld, waar ons Riddert je juist door kon kijken, als hij boven op een stoel ging staan. Wat hij dan ook nog al eens deed!

Als zijn nieuwsgierigheid dan bevredigd was, of hij hoorde soms iemand op z ij n trapje aankomen, dan sprong hij van zijn stoel, zette zich in de opening van de deur in volle breedte met uitgespreide armpjes en riep op een toon om bang van te worden: "Niemand mag hier binnen! Dit is mij n kamer! Ga weg, ga alle- maal weg! dit is mij n torenkamer!"

Zoo kwam het, dat het jongetje door broer en zussen

"Het Riddert je van de Torenkamer" genoemd werd.

En wat zal ik nu eens van hem vertellen?

Hoe dat Riddert je door het ijs zakte, hoe hij door een golf van de zee werd overspoeld, hoe hij al bloemetjes plukkende in een sloot terecht kwam? Ach, ach, er is zooveel van hem te vertellen. Laat ik dus maar eens beginnen het verhaal te doen, hoe deze dappere Ridder, voor dat hij nog schaatsen rijden kon, door het ijs zakte en een paar natte beenen haalde.

't Was winter. Zoo'n echte zachte winter van regen, mist, en somber weer, die vele kinderen deed zuchten:

"Zou er dan nooit eens ijs of sneeuw komen? hè wat vervelend toch!" Maar op een goeden dag begon het plotseling te vriezen. Den volgenden morgen bij het ont- waken stonden de bloemen dik op de ruiten. Juichkreten ontlokte dit aan vele kinderen, ook in het huis van den Ridder Rob.

"Kijk eens, bloemen op de glazen!"

"Vader, Moeder, 't heeft eindelijk gevroren!"

r . - " .... _~- .. ~

(12)

12 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

"Nu kunnen we gauw schaatsen rijden!". .

Al dergelijke uitroepen klonken. om RIddertJe Rob heen, die zelf tusschen allen. door nep: "M.oedertJe, m~g

ik nu ook een paar schaatsjes hebben? He toe, mag Ik nu ook schaatsen gaan rijden?"

"Ach lieve jongen," zei moeder met slaper~ge stem, laat ik eerst eens goed wakker worden! Wat IS er toch

~an de hand? Wat is er voor bijzonders, dat jullie zoo'n leven maken?"

,,'t Heeft gevroren!"

"Bloemen op de ruiten!"

"Schaatsenrijden!" Zoo jubelden allen door elkaar, zoo- dat vader en moeder meteen goed wakker waren van al dat spektakel.

En nu wilden j'ullie zeker meteen met de schaatsen

"

naar het ijs," zei vader lachend.

En er door zakken!" vulde moeder vroolijk aan.

" k

"Kom kinders, kleeden jullie je maar gauw aan .~n ma~

dat je op tijd op school bent! Aan schaatsenrijden ZIjn we na één nachtje vorst nog niet toe!"

Alle kinderen verdwenen weer naar hun slaapkamer om zich aan te kleeden. Alleen Riddert je Rob mocht bij vader en moeder blijven, want hij was nog leerling in het zich zelf aankleeden! Daar moest moeder nog wel eens een handje bij helpen. 't Kostte ook wel eens een Ridderlijk traantje, als die akelige schoenveters maar niet wilden zooals het Riddert je wou; want met de veters hielp moeder niet. "Want," zei moeder, "mijn klein jongetje moet een flinke jongen worden, ~? als moeder altijd alles voor hem doet, dan wordt hiJ dat nooit."

Maar vanmorgen schenen noch veters, noch knoopjes, noch bandjes het Riddert je dwars te willen zitten.

Hij babbelde maar over het ijs, en of hij nu ook op schaatsen mocht, en zoo voort en zoo voort.

"Hè toe, krijg ik nu ook een paar schaatsen?" vroeg hij maar telkens weer.

,

111 RIDDERTJE ROB. 13

"Och ventje," zei moeder, "ik geloof niet dat ze zoo klein al bestaan."

,,0 ja, moeder, ik wee t dat ze er. zijn," antwo.ord~e

hij vol overtuiging. "Ik heb ze zelf zien hangen, 10 die winkel daar op het hoekje van de Nieuwstraat. Weet U wel, ~aar ze ook kachels en kruiken en emmers ver- koopen."

En zoo praatte ons Riddert je maar aan één .~tuk voor~,

vervuld van ij en schaatsje. 't Was of het IJS al deCI- meters dik was, of het reeds honderden menschen kon dragen! En dat alles omdat het maar één nachtje ge- vroren had!

Toen groote broer en de zus en uit school kwamen, werd er weer druk over het ij gesproken. Riddert je Rob bestormde ze met vragen: "Of je er al op staan kon?"

vroeg hij aan grooten broer.

"Wel neen, domme jongen, 't is immers pas ijs van één nacht!"

Of een teen er dan al . op bleef liggen?"

"Dat ligt er maar aan, hoe groot die steen is."

;,Nou, zoo'n groote kei." .

"Neen Rob, die vliegt er door, als je hem ~r op ~oOlt."

Maar als J'e die steen er dan voo r z I c h tIg op

"

neerlegt ?"

"Ach jongen, schei toch .. uit, wie legt er n? v 0 o,~­

z i c h tig steen en op het IJS, dat doet toch memand!

't Gezeur" van het kleine manneke begon grooten

" G b

broer den 3e klasse H.B.S.-er, te vervelen. roote roer nam ~ijn zware boekentasch, ging naar zijn kamer, en keek eens wat hij vast vooruit zou kunnen werken; want wie weet... over een paar dagen ...

Ja bedacht hij boven, eigenlijl< wa hij precies even verv~ld van het komende ij ,al zijn kleine broertje ...

Alleen uitte zoo'n ker ltje het op een beetje ander manier. En dat maakte je wel eens on eduldig.

fntu chen ond rvroeg 't kl in Riddert je zijn zus en weer even onvervaard naar hun bevindingen over steen en

--- ---

-.--. - -

(13)

TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

gooien op het ijs. En daar hunne leeftijden meer over- een kwamen met den zijne, werden er allerlei plannen gemaakt; zoo zouden de zussen bijv. hun schaatsjes wel eens even een baantje aan hem leenen, als vader en moeder soms geen nieuwe wilden koopen, omdat ze hem nog te klein vonden. En ze zouden hem .~an tussch~n

hen innemen en stevig vast houden en hij moest. z1J.n beentjes dan uitslaan, een, tw~e, .een t:wee ... ,.,Tot julhe een, twee, drie, voorover op Julhe kleme neusjes op het ijs liggen!" viel moeder lachend in de reden.

Moeder had met veel plezier al de plannen aange- hoord. Ze vond het zoo leuk, de voorpret, die de kinde- ren nu al hadden, terwijl ze nog niet eens wisten, of ze wel op het ijs kwamen. Wat haar zelf b.etrof, had z~

maar het liefst, dat er eens even een fhnke regenbuI kwam. Maar voor de kinderen hoopte ze van harte dat de vorst door zou zetten, dat zou hen toch zooveel vreugde geven. Afwachten maar! . ..

En 't bleef vriezen, dien dag en die nacht, en het IJS werd al dikker.

Den volgenden dag moest vader met de auto uit. ~at

moest vader heel dikwijls voor zijn bezigheden. Als Rld- dertje Rob iets van de auto hoorde, spitste hij zijn kleine Ridderoortjes en deed dadelijk de vraag: "Hè vader, mag ik mee?"

"Die auto, ja, dat was wat voor Rob! Er bes~.ond voo.~

hem geen grooter genot, dan in de auto TIJden. HIJ stuurde zoo ongeveer met vader mee, hij ging er heele- maal in op. Het Riddert je dat thuis geen vijf minuten rustig op zijn stoel kon blijven zitten, kon uren lange tochten met de auto meemaken, zonder dat het hem verveelde. Hij zat maar stilletjes op het voorbankje naast vader de handjes op de knietjes en genoot. Genoot van alles, , èn wat hij buiten, èn wat hij binnen zag. Geen wonder dus dat toen hij vader en moeder over de auto hoorde spr~ken, het Riddert je onmiddellijk vroeg: "Hè, vader, mag ik mee?"

111 RIDDERTJE ROB. 15

"Ja jongen, als moeder meegaat, mag jij ook mee hoor. We overleggen even samen."

"Toe moedertje, laten we dan meegaan," vleide het Riddert je en hij sloeg zijn armpjes om moeders hals, gaf haar een massa kusjes, en. vle.ide f!1~!lr door: "Ja, ja, hoor! we gaan! hè Moedertje, Ja, he?

"Nou, vooruit dan maar vadertje, we gaan mee, hoor!"

"Hoera! Hoera!" juichte Ridder Robje.

Wat was hij aan het koffiemaal vlug klaar met zijn boterhammen! Wonderlijk, het verschil in tijd, dat klein Riddert je noodig had om zijn boterhammetjes naar bin- nen te krijgen. Soms deed hij er meer dan een uur over, en soms waren ze in een kwartiertje naar binnen ge- werkt!

Vlug zijn warme fluweel en jasje aangetrokken, de Ridderlijke baret schuin op zijn page-pruikje, een paar lekkere wollen handschoentjes aan en klaar was Rid- dertje Rob.

Toet - Toet, liet vader even hooren. Instappen! daar ging de auto, vader voor aan het stuur en moede! m~t

haar Riddert je op de achterbank, samen warmpjes 10

een dikke reisdeken gewikkeld. Voort ging het langs bosschen, weilanden, heiden, waar de vennetjes die een heilandschap zoo'n aardig aanzien geven, met een ijslaag bedekt waren.

Of het Riddert je dat ijs ook gauw ontdekte!

o

Moedertje, zie eens, ijs! Kijk daar, 't meer is hee- leri;a~l dicht! Vader, laten we even stil staan en probee- ren of het ijs al houdt, of zien hoe dik het al is!"

"Neen Riddert je, voor stilstaan heeft vader geen tijd!

Heusch jongen, je kunt nog lang niet op het ijs loopen, 't is nog verre van dik genoeg."

W èg was Riddert jes rustig zitten achter in de auto.

Bij ieder vennetje of slootje sprong hij op, steeds vader en moeder er op wijzende, dat ook dàt meer al be- vroren was. Tot hij het zelfs achter in de auto niet meer

(14)

16 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

uit kon houden, en vroeg om vóór naast vader te mogen zitten.

"Want," zoo zeide hij, "dan kan ik véél beter, nog véél meer bevroren meren zien!"

Nu, vader en moeder vonden het goed, en zoo zat hij dan weer op zijn meest geliefde plaatsje, vooraan naast vader. Maar voor het stuurrad had hij ditmaal geen oogen. 't Was of hij zelfs aan zijn twee kijkertjes niet genoeg had om maar steeds nieuwe "bevroren meren"

te ontdekken.

En zoo graag als hij eens èven, héél eventjes maar, naar zoo'n meer toe wou! Hij vroeg het maar steeds op nieuw, of dat nu niet gaan zou?

"Weet je wat," zei moeder, "als we dicht bij het stadje zijn, waar vader wezen moet, zullen wij samen bij zoo'n meertje uit tappen, en het ij een gaan bekijken van dicht bij. Dan kan je zelf zien, hoe dun het ij nog is.

Vader komt on dan later op den terugweg wel weer phalen, hè vadertje?"

,Ja best hoor."

Nu, dat leek het Riddert je een prachtig plan. Zoo gezegd, zoo gedaan.

Op een aardig plekje stopte vader, en stapte moeder met Riddert je uit. Vader zette de auto weer aan, nog even wuiven, nog even nakijken, tot de auto om den hoek verdween.

,En nu naar het ijs!" Ridder Robje aan moeders hand, prong en danste meer dan hij liep.

Daar in de verte midden in de hei, daar lag zoo'n bevroren meer! Hij kon er niet vlug genoeg naar toe komen!

"Harder loopen, Moedertje! hè, kan U niet wat

gauwer?"

"Och, mijn Riddert je, we hebben nog zooveel tijd eer vader weer terug i ! We kunnen heu ch lang genoeg naar het ijs staan kijken. Neen hoor, moeder loopt niet hard, 't is hier veel te mooL"

RIDDERTJE ROB.

(15)

111 RIDDERTJE ROB. 17

"Mag ik dan vast vooruit loopen?"

"Daar heb je niets aan, je mag toch niet zonder moe- der het ijs probeeren!"

"Maar als ik het ijs dan n iet probeer, alleen maar gauwer loop, om maar gauwer te zijn? Mag het dan?"

"Wat heb je er dan aan, vent? Je moogt ook geen steenen op het ijs gooien zonder moeder."

"Neen moeder, ik zal he u sc h niet op het ijs gaan, en ik zal h e u s c h geen steen en gooien op het ijs, ik wou alleen maar zoo vreeselijk graag gauw bij het ijs zijn."

"Nu hol dan maar vooruit."

Och, moeder kon zich dat verlangende popelende hartje zoo voorstellen! Zoo'n kereltje zag slechts dat ééne: het ijs! Vroolijk huppeldehup, huppeldehup, "prong het aardige kereltje voor haar uit!

Er was geen paadje rechtstreeks naar het meertje, neen, het lag zoo maar midden in de hei. De hei was wat heuvelachtig, en het meertje lag als in een diepe kom, alsof het water van de hoogten ter zijde allemaal naar een holletje in het midden wa toegeloopen, en dat holletje gevuld had. De malle geultjes en slootjes van de zijkanten, die nog niet al hun water in die kom had- den kunnen uitstorten, waren ook bevroren.

En zoo zag het Riddert je nog eerder dan hij ver- wachtte, plotseling vlak voor zijn voetjes zoo'n heel smal slootje, en daarin: IJ s !

Dat was me wat! Het lang begeerde ij ! Met de han- den in de zakken keek hij, keek hij! Daar had hij het ijs, vlak en vlak voor zich!

Riddert je vergat alles: het doel van zijn tocht, het meertje. Moeder die achteraan kwam en. .. zijn belofte het ijs niet te gaan probeeren. Hoe het ook zij, haast voor hij het zelf wist, ging een voetje in de hoogte:

tamp - stamp! met alle kracht op het ijs. Nog eens:

stamp - stamp! met de andere voet!

Moeder kwam naderbij, en zag tot haar groote ont- steltenis wat haar jongetje deed. Juist riep ze doodelijk

III 2

(16)

18 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. lil

verschrikt: "Robbie! Robbie!"

Toen op hetzelfde oogenblik het Riddert je ten derde malen nog harder op het ij tampte en... krak - krakl zei het ijs ... en met een luiden gil: "Moeder!

help! help!" zakte het stoute, stampende Riddert je er door.

Moeder zag het, schrok vreeselijk en vloog er heen.

Het Ri~dertje gilde maar door: "Help, help, help!"

. .Ge.t.ukklg was het een heel smal ondiep slootje en had hij zIJn kletsnatte koude been er na eenige vergeefsche pogingen, waarbij ook zijn andere been telkens in het water wegzakte, op het droge gekregen. Want in zijn val was hij met zijn uitgestrekte armpjes aan den over- kant van de sloot terecht gekomen. Hij steunde daar nu in een allerongelukkigste houding met zijn handjes op den eenen kant, en later met zijn druipende voetjes op d~n andere! Ou hing hij als een bruggetje over het slootje heen! En wilde hij probeeren ook met zijn voetje op denzelfden .. kant te. komen waar de handjes waren, dan sloegen zIJn beentje weer het water in!

Het was vreeselijk! In doodsangst hing het kleine on- deugende Riddert je, daar zoo over de sloot heen.

"Help, help! Moeder! help!!"

0, die minuten, het leken wel uren.

Die angst, hij dacht elk oogenblik zich niet meer te kunnen houden, en heelemaal in het water te vallen.

Die angst, het was de groote straf voor het Ridder- tje, een straf, die hij zijn heele leven wel nooit vergeten zou. Het leek hem een eindelooze tijd eer moeder haar kleine ondeugd op pakte en weer gewoon op het droge zette. Ach, ach, wat een verschil, dat fiere parmantige Riddert je van een kwartiertje geleden en het natte, on- gelukkige jongetje dat daar nu stond. Druipend, bleek, bibberend van den doorgestanen angst en kou, stond daar ons armzalig Riddert je midden op de groote hei.

,,0, Moedertje, Moedertje!" jammerde hij huilend.

En moedertje wist haast niet of ze boos moest zijn

111 RIDDERTJE ROB. 19

om de ongehoorzaamheid van haar jongetje, of blij, dat haar ongehoorzaam jongetje niet heelemaal kopje onder was gegaan. De eerste gedachte was natuurlijk: Geluk- kig, het had nog erger gekund! Maar moeder vond tegelijkertijd ook, dat het Riddert je wel beknord moest worden: "Jou stoute jongen! dat komt er nu van!"

"Hu- hu, hu- hu ... " huilde het rampzalig bibberend Riddert je .

"Moedertje is heel erg boos op je! Weet je dan niet meer, wat je moeder beloofd hebt?"

"Hu-hu-hu ... " huilde het Riddert je steeds ongeluk- kiger. "Ik zal het nooit weer doen!"

"Ja, dat kan je nu wel zeggen, daar hadt je zoo even aan moeten denken! Wat heb je Moedertje een verdriet gedaan!"

"Och, moedertje, vergeef het me maar, ik ben zoo koud en zoo nat, 't is zoo akelig, hu, hu, hu! Ik wa~

zoo bang te verdrinken! Hu·hu-hu!"

En het Riddert je kwam zoo smeekend en berouwvol tegen moeder aan, en was zoo zielig, dat moeder wel begreep, dat hij al een groote straf gehad had in zijn g r oot e n angst.

"Nu," zei moeder, "geef me maar een hand, dan gaan we vader met stevigen pas tegemoet loopen; als je stil blijft staan in die kou, wordt je nog ziek ook."

Zoo vingen ze dus den terugweg aan.

"Rob," zei moeder, "nu moet je zelf je ongehoor- zaamheid maar aan vader vertellen."

,,0 neen, hè neen moeder, doet U het, ik ben zoo bang, vader zal zoo boos zijn!"

"Ja, natuurlijk zal vader boos zijn, moeder is het ook.

Daar heb jij 't naar gemaakt."

Het hielp niets, het Riddert je moest het zelf aan vader vertellen. Dat was een heel ding voor hem. Dat was zijn tweede straf. Vader was ook boos, natuurlijk, hoe kon het anders.

Maar toch reed vader zoo vlug mogelijk naar huis,

m ~.

(17)

20 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111 opdat zijn ondeugend, en nu zoo diep-ongelukkig Rid- dertje, geen kwade gevolgen van zijn koude onge- wenschte voetbad zou ondervinden. En thuis gekomen, deed moeder het Riddert je gauw droge kleeren aan en stopte hem met een warm kruikje in bed. Zoo kwam het, dat het Riddert je niet ziek werd, doch a]]es geluk- kig nog g-oed afliep.

Riddert je Rob hield woord, en "probeerde" nooit meer het ijs, zonder eer t volle toestemming van vader en moeder te, hebben. Riddert je Rob had een goede les ge- had.

Stijfsel en blauwsel.

Legt ge twee vlakke stukken glas op elkander, dan zult ge ze gemakkelijk weder van elkander af kunnen nemen. Maakt ge ze evenwel vooraf nat met water, dan zal dit moeilijk vallen, - want dan kleven ze sterk aan elkaar. Weet ge hoe dat komt? Omdat de poriën dan gevuld zijn, kleven die lichamen zoo sterk aan elkaar.

Droogt het water op, en wordt het glas weer volkomen droog, dan kleeft het dus niet meer zoo aaneen.

Tusschen de steenen doet men kalk om de poriën te vullen. Het behangsel besmeert men om die reden met stijfsel, ten einde het op het doek, aan den wand te doen vastkleven. Zoo plakt men ook wel hout of andere lichamen op elkaar door er lijm tusschen te voegen. Na het opdrogen en verharden daarvan blijven die lichamen vereenigd, zooals de ondervinding dit ons al geleerd heeft.

Dat men ook stijfsel bezigt om boordjes, kraagjes, overhemden en andere gewasschen voorwerpen stijf te maken en daarna te strijken, is je zeker ook bekend.

Men doet tevens wel een weinig blauwsel in de stijfsel,

111 STIJFSEL EN BLAUWSEL. 21

om de witte kleur eenigszins blauwachtig te maken.

Voordat men de stijfsel gebruikt, roert men ze "fijn in koud water en giet er kokend water op, terwIJl men voortgaat met roeren, opdat er geen kluitjes in komen, maar 't een kleverige, lijmige pap wordt. Slechts zelden maakt men gebruik van rauwe of ongekookte stijfsel, want deze maakt het gestevene al te hard.

Boekbinders en kartonwerkers gebruiken bij hun werk ook veel stijfsel.

En weet ge, wat de stijfsel eigenlijk is? 't Is het zoo- genaamde zetmeel uit planten, het mee t voedzame deel daarvan, bevrijd van alle vezels en andere bestanddeelen, die men door wassching er uit verkrijgt. Gewoonlijk maakt men de stijfsel uit tarwe, doch ook wel uit aardappelen.

Laat men de stijfsel opdrogen, dan neemt zij den vorm aan van prisma's, even regelmatig als de kristallen van zout, kandij en andere stoffen, hetwelk inde~daad

een prachtvol en verbazingwekkend natuurwonder IS als men 't nauwkeurig beschouwt.

Het blauwsel, dat men bezigt om een blauwe tint aan de stijfsel te geven, vervaardigt men van kobalt, een metaalsoort. Inplaats van blauwsel gebruikt men ook wel lakmoes en bergblauw. Van een zekere mos oort bereidt men lakmoes, waartoe men dit mo laat weeken in een mengsel van zout, kalk, solda, potasch of andere stoffen, terwijl men dit nu en dan omroert. Het begint dan al gauw te gi ten en dit laat men voortduren totdat het een blauwe, brijachtige zelfstandigheid wordt. Men maalt deze in een molen, drukt haar door zeven, snijdt haar in stukken en laat deze drogen. -

Het bergblauw verkrijgt men door kunstmatige ver- menging van verschillende stoffen, en is evenal al het bovenstaande in kruidenierswinkel verkrijgbaar. Vooral meisjes en vrouwen moeten deze artikelen goed kennen en weten te behandelen.

(18)

22

Sneeuwklokjes.

In den vroegen lentetijd

Steken witte kleine klokjes 't Kopje boven 't grastapijt!

En al zweven witte vlokjes Uit den grauwen hemel neer, Zij trotseeren wind en weer!

Lieve klokjes, blank en teer, Als ge 't kopje beurt uit 'd aarde, Komt het lieve voorjaar weer!

Want gij zijt in veld en gaarde, Hagel sneeuwen storm ten spijt Boden van den lentetijd!

Varia.

111

Luitenant H. bemerkt op een morgen, dat zijn nieuwe oppasser één zwarte en één bruine schoen voor hem

h~ef~ klaarg~zet. Woe?end roept hij hem toe: "Domkop, zie Je dan met, dat dIt geen paar is?"

. De snuggere. knecht antwoordt verlegen: "Ik kan het met helpen, LUitenant. U hebt nog net zoo'n paar in de kast staan."

V raag eens iemand om flink rechtop tegen den wand

~e gaan staan, hielen en rug er tijf tegenaan. Leg nu lets voor hem neer op den grond en vraag hem dit op te rapen, zonder zijn knieën te buigen. Je zult zien dat

hij het niet kant '

111 23

Het avontuur van Blonde Geesje en Lange Saar.

Blonde Geesje en Lange Saar waren poppen, 0 beel- dige poppen! Vooral Blonde Geesje, die prachtige goud- blonde krullen had en viooltjes-blauwe oogen en een gezichtje zoo mooi rose, dat het soms wel een roos leek. Maar Lange Saar was niet minder prachtig, al waren haar vlechten zwart en haar kijkers bruin. Ze was alleen een beetje al te groot. Hoe dat kwam, wist nie- mand zoo precies. Berry, Dora's broertje, zei altijd, dat de poppenmaker zich vergist had en dat hij bij Saar been en had aangezet, die bij een veel grootere pop be- hoorden, maar Doortje geloofde daar niets van. Ver- beeld je, dus Saar zou dan zelf geen beenen hebben!

Neen hoor, 't kwam alleen omdat Saartje zoo sterk groeide, bepaald uit haar krachten weet je, want zelfs staan kon ze niet meer zooals vroeger. Ze duikelde nu steeds om met een knik door haar slappe beentjes.

Dora hield veel van haar poppenkinderen. Ze had niet alleen Blonde Geesje en Lange Saar, maar ze had ook nog vier andere; wel niet allemaal even mooi, maar daar keek Doortje natuurlijk niet naar. Daar waren ook nog Bollebooze Liesbeth, Lappen Sientje, Pruimen Rietje en Baby. Baby was de kleinste. De bijnamen hadden ze allemaal van Dora's pa gekregen. Toen pa voor het eerst pop Liesbeth zag, had hij gezegd dat ze vast een bolleboos moest zijn omdat ze van die heldere kijkers had en Sientje, die heelemaal van lappen was gemaakt, had den naam van Lappen Sientje gekregen en Rietje dien van Pruimen Rietje, omdat ze een jurk aanhad, die net zoo'n kleur had als het donkerbruin van pruimen.

Zoo werden de poppen dan ook altijd en door iedereen bij hun namen en bijnamen genoemd.

Dora had het altijd erg druk. Nu, dat kun je ook wel denken. 't Is me maar zoo eventjes ook iets zes pop-

(19)

24 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

penkinderen iederen avond wasschen en aankleeden. Dora kwam wel eens handen te kort en dan niet te vergeten de kleertjes, die natuurlijk moesten gewas chen worden en gemaakt als ze kapot waren. Dora was een handig meisje en ze kwam er met haar drukke hui houden dan ook wel.

Op een dag had Berry voorgesteld, 't was toen Zater- dag, om eens twee van de poppen een tochtje te laten maken in zijn prachtige, groote zeil chip dat hij een paar weken geleden op zijn verjaardag gekregen had.

"Ja, maar is dat wel vertrouwd?" vroeg Doortje be- zorgd. Ze moest er gewoon niet aan denken dat een van haar schattekinderen in gevaar zou kunnen zijn.

"Nou, nogal natuurlijk!" vond Berry. "Ik ben toch de kapitein!" Dat moest bepaald den doorslag geven, meen- de hij.

"Ja, maar jij gaat er toch niet op!" zei Doortje weer.

"Neen, maar il{ houd immers het touw vast en trek het hieraan door het water!"

"Zit dat touw wel stevig?"

"Moet je maar eens komen kijken! Alles is even fijn aan mijn bootI" verklaarde Berry met trots. "Je weet toch wel dat ik laatst al mijn tinnen soldaten er op heb laten varen? Nou en tin, dat 's natuurlijk veel zwaarder dan dat lappengedoe en zoo van jou. Wie laat je gaan?"

Ja, wie zou ze laten gaan? Lappen Sientje en Bolle- booze Liesbeth of Pruimen Rietje en Blonde Gees met Lange Saar? Baby was natuurlijk te klein, dat ging niet.

't Was een moeilijk vraagstuk, asjeblieft!

"Weet je wat," vond Berry, ,ik draai me om en jij legt ze op een rij en dan zeg ik bijvoorbeeld de tweede of de vijfde of de derde en die is het dan."

Dat vond Doortje een heerlijke oplossing.

"Nou, liggen ze?" riep Berry, die zich had omgekeerd.

"Even wachten!" Doortje schikte ze netjes naast l' J b · I"

e Kaar. "a, egm maar.

"Drie!" riep Berry hard.

AVONTUUR VAN BLONDE GEESJE EN LANGE SAAR.

._--.~-

(20)

" 11

IJ

III BLONDE GEESJE EN LANGE SAAR. 25

Nummer drie lag Blonde Geesje, die dus een van de gelukkigen was.

"Is 't Blonde Gees?" riep Berry, zonder zich om te keeren. "Nou ik begin weer, hoor. Kan het?"

"Ja," kwam Doortje, die erg in spanning was wie de andere zou zijn.

, Eén!" riep Berry, terwijl hij zich meteen omdraaide.

Dit was Lange Saar en Doortje nam de twee poppen- kinderen in haar armen om ze al vast vroeg naar bed te brengen, want de reis zou morgen pas plaats vinden, op den Zondag. Doortje vond, dat ze goed moe ten zijn uitgerust.

"Nou zeg, die Lange boft!" zei Berry jongensachtig.

"Ik hoop maar dat m'n schip groot genoeg is voor haar lange beenen!"

Doortje keek hem verschrikt aan.

"Zou het heusch?" vroeg ze bezorgd.

"Nou natuurlijk," verklaarde Berry. "Ik zei het er maar om. Als het moest kon mijn schip ze wel allemaal mee nemen. Doen?"

"Neen, neen," weerde Doortje af. Ze dacht er gewoon niet aan. Die Berry kon zoo overdrijven. Neen allemaal, dat zou vast mis gaan.

"Ik ga m'n schip vóór de afvaart nog eens nakijken!"

kwam Berry deftig.

Doortje bleef alleen. Ze waschte Geesje en Saar het eerst, maakte papillotten in de haren en legde de Zon- dagsche kleertjes vast voor ze klaar. Geesje een witte jurk met een witten hoed en Saar een rose jurl< met een zwarten hoed.

"Zoo en nu maar allebei gauw gaan slapen, want je moet morgen er al vroeg uit. Lange Saar, niet meer praten, mondje dicht."

Bab tje werd het laatste geholpen, want die hield at- tijd zoo lang op.

"Kom maar, nu het han opje aan. Een armpje, twee armpjes. .. een voetje, twee voetjes."

(21)

26 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111 Doortje keuvelde altijd heel gezellig onder het helpen.

"Nu, nacht kinderen. Allemaal gauw slapen. Neen 0

neen La~pen .~ien, .niet meer ,fluisteren, mondje toe!'"

Dan emdehJk gmg DoortJe heen overtuigd dat de poppen nu allemaal gehoorzaam gingen slapen.

Den volgenden dag togen Berry met zijn zeilschip en Doortje met Blonde Geesje en Lange Saar naar buiten.

Vlak vóór het huis was een breede vaart en hierin zou het zeilschip met zijn twee kleine passagiers worden neergelaten.

Doortje zette Blonde Geesje en Lange Saar over elkaar. De beenen van Lange Sa ar hingen een eindje over den rand van het schip, maar dat gaf niet zei Berry ~at was lekker frisch. Natuurlijk kregen ze veel vermanmgen mee. Ze mochten niet kibbelen en niet over den rand hangen en nog veel meer dingen mochten ze niet. Eindelijk zette Berry de boot op het water, terwijl hij het touw wat liet vieren.

, Dag! Dag! Gees voorzichtig, hoor en Lange Saar je

beenen stil houden!" ,

D.oortje wuif?e met haar z~kdoek. 't Was een prachtig geZIcht, werkehJk waar. Statig gleed het schip over het water. Ze raakte er allebei van in verrukking. En Berry begon te zingen van:

"Wie gaat mee, gaat mee, over zee?

Houd het roer vast!

Frisch blaast de wind door de ree!"

,Heelemaal in het midden vaart hij nu, zie je het?"

Ja, Doortje zag het.

"We laten ze naar Amerika varen!" riep Berry. En begon weer opnieuw:

"Ferme jongens, stoere knapen, Foei wat suffend staat ge daar!

Ben je dan niet uitgeslapen, Ben je niet van zessen klaar?

111 BLONDE GEESJE EN LANGE SAAR.

Kom dan jongens, Vaar dan mee, Over zee!"

27

Hij werd hoe langer hoe drukker en het zal daardoor dan ook wel zijn geweest, dat hij het touw niet zoo gelijkmatig liet vieren en introk met het gevolg, dat op- eens het prachtige zeilschip omkantelde en Lange Saar en Blonde Geesje in het water vielen.

Doortje begon onbedaarlijk te schreien en te roepen van "Lange Saar en Geesr' alsof de poppen naar haar toe konden zwemmen.

Berry stond eerst bedremmeld te kijken, maar toen haalde hij gauw zijn zeilschip naar zich toe, pakte het uit het water en rende naar huis, waar hij met een langen hengel tok weer uitkwam.

"Neen, neen Berry!"

Moeder stond in de deur en klapte in de handen. Ze wilde niet hebben dat de kinderen zoo ver over het water reikten. Ze zouden dan bepaald bij Lange Sa ar en Blonde Geesje terecht komen.

"Moeder, mijn poppen, Saar en Gees!" snikte Doortje.

,,0 moeder, die Berry ook!"

"Nou krijg ik nu de schuld?" kwam Berry ten hoogste verwonderd. "Je vondt het toch goed dat ze gingen."

"Nou ja, maar jij zei dat er niets gebeuren zou."

"Neen natuurlijk niet, maar daarom kan er toch wel een schipbreuk komen; dat wisten ze toch ook niet in dat boek van Robert, den Scheepsjongen!"

Maar Doortje had niets geen belangstelling voor boe- ken van scheepsjongens. Daar dreven immers haar schat- tige poppenkinderen.

,Zoo, zoo ongeluk gebeurd?"

,,0, dat was vader!"

,,0 vader, trek uw jas uit, u kunt immers zwemmen haal ze dan toch!" kreet Dora radeloos.

"Wel zeker, jongeaame; we zullen het maar eerst eens

(22)

28 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111 met dien hengelstok probeeren!" zei vader kalmpjes en hij nam den hengelstok, dien moeder zoo juist van Berry had afgenomen.

Doortje en Berry keken belangstellend toe.

"Kom Lange Saar, wees niet zoo'n tegenstribbelaar, wip eens aan den haak!"

Vader probeerde haar aan het lusje van haar ceintuur op te trekken, wat eindelijk gelukte. Ze zwiepte door de lucht en met een grappig gebaar hield vader de dren- keling onder Doortje's neus. Nu nog Blonde Gees, die aan haar haarstrik werd opgevischt. Wat waren ze nat.

In straaltjes droop het water uit ze,. en de mooie blonde krullen van Geesje plakten om haar gezichtje, terwijl de zware, prachtige vlechten van Saar nu twee allerakelig- ste dunne staartjes geleken. Maar Doortje was innig verheugd, dat ze haar kinderen weer had en van dank- baarheid zoende ze vader en ze wilde, dat ook de pop- pen vader zouden omhelzen. Maar vader zei: "Dank je wel, ga jij die twee avonturiersters maar eerst eens was- schen!"

En 6f' Doortje ze waschte tot er geen leelijk plekje meer aan ze te bespeuren was.

Maar tochtjes maken, neen, dat zou ze nooit meer een van haar lievelingen laten doen, hoe Bolleboozen Liesbeth en Lappen Si en en Pruimen Rietje die natuur- lijk jaloersch waren, ook zouden zeuren. . ,

Ze zou verstandig wezen, die kleine Door!

Raadsel.

Met d ben ik een hooge toren in ons land, met t een jongensnaam, met k een rond steenen voorwerp, met g een kleefstof en met s kan ik dikwijls heel moei- lijk zijn.

111 29

"Daar had ik niet aan gedacht!"

"Drup - drup - drup," vielen de zware droppels neer van de wingerdbladeren, die rond het raam groei- den. Op het pad van het voortuintje was een groote plas, en daar vormde de. regen al maar nieuwe kringen, die steeds voor nieuwe moesten plaats maken. "Het blijft regenen vandaag, dat zul je zien!" had Mina, het dienst- meisje, zooeven gezegd tegen Han, die nu door het raam stond te kijken. "Tik-tak, tik-tak," zei de klok.

Hè, dat klonk ook al akelig. 0, wat een saaie, nare dag was het. Wat was alles in huis en daar buiten vervelend!

Als moeder thuis was, zou het wel anders wezen, zij zorgde wel, dat je op zulk. naar weer niet eens lette.

Maar moeder was vanmorgen op reis gegaan, en pas vanavond, als de kinderen al in bed. lagen, zou ze te- rugkomen. Dat duurde nog heel lang, want nu was het pas half vijf. Akelig vroeg nog. Wat zou Han gaan doen? Hij had eigenlijk nergens zin in, hij verveelde zich. De stilte in huis hinderde hem. Toen moeder van- morgen vertrok, had hij haar beloofd heel rustig te zijn en het Mina niet. lastig te maken. Zijn driejarig zusje was heel den dag bij grootmoeder, maar Han, die al ruim zeven was en naar school ging, kon, best op zich- zelf passen, had moeder gezegd. En vader had er vol vertrouwen bijgevoegd: "Natuurlijk kan nij daf!"

Moeder was maar voor één dag op reis gegaan, om tante Jo, die zoo heel erg ziek was, te bezoeken, en daarom kon ze zus niet meenemen. Straks zouden Han en Mina naar grootmoeder gaan om Zus te halen. Dan zou het vroolijker zijn in huis, als haar hooge stemmetje weerklonk. Ze kon zoo grappig doen, dat kleine ding.

Wat hadden ze gisteren nog om haar gelachen! Moeder had toen bezoek van een oude dame, die moeilijk liep en daarom steunde op een stok Zus had dat iets heel

(23)

30 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. III

bizonders gevonden, en wat deed, ze? Ze ging de on- derste roede van den traplooper 10 maken, en gebruikte die als wandelstok! Het was kluchtig geweest, vooral omdat Zus er zoo'n ernstig gezicht bij zette. Maar moe- der had haar gauw de roede laten terugbrengen, en Han had ze weer stevig bevestigd. "Dat is geen speelgoed,"

zei moeder.,

W at zou Zus nu bij grootmoeder doen? Was het maar tijd om haar te gaan halen! De wijzers van de. klok schoten ook niets op!

Daar kwam Mina binnen. "Han, wil jij de deur open doen, als er gebeld wordt? Ik moet nu een poosje naar boven. En dan gaan we Zus. halen."

"Goed," zei Han. Hij hoorde Mina de trap opgaan.

Nu was alles weer stil. 0, wat. een vervelende dag!

Han liep doelloos de gang in. Daar was het even saai als in de kamer .. In deze stilte leek alles anders dan ge- woonlijk. Hij ging op de trap zitten en begon, zonder eigenlijk te weten waarom, een roede los te maken, en toen nog enkele andere. Wat waren ze glad en wat blonk het koper mooi. Je kon er figuren mee leggen op den grond - een driehoek - een ster. Hij raakte heelemaal in zijn spel verdiept.

"Rrrrrt!" ging de bel. Han sprong naar de deur en deed open. Het was de kruideniersknecht met bood- schappen. Mina had de bel ook gehoord en zeker den knecht gezien, want ze kwam haastig naar beneden.

"Slecht weer, jongeheer," zei de man.

J " .

H "

"a, zei an, "en -

Opeens, een bons - een gil - Mina was van de trap gevallen. De looper, die op de onderste treden niet meer vast zat, was onder haar voeten weggegleden. Han zag het en voelde: "Dat is mijn schuld." Mina deed zich erge pijn, en ze was natuurlijk ook boos. "Nare jon- gen," riep ze, "me zoo te laten vallen! Je verzint ook altijd wat om te plagen!"

,Niet waar!" riep Han, en de tranen schoten in zijn

111 .. DAAR HAD IK NIET AAN GEDACHT I" 31

oogen. "Ik heb het niet met opzet gedaan. Ik wist niet, dat je erover vallen zou. Daar had ik niet aan gedacht!"

"Dat zeg je altijd!" zei Mina huilend. "Ik kan niet eens opstaan."

Ondertusschen had de kruidenier zijn mand neergezet, en hij probeerde Mina op te helpen - maar ze kon op haar linkerbeen niet staan, en haar voet deed erg pijn. Mina hield zich heel flink. Ze vroeg den knecht bij de buren hulp te vragen, en zond Han naar grootmoe- der om Zus te halen. Zij kon nu niet meegaan.

Han had groot berouw over zijn ondoordacht spel, en huilend wilde hij zich tegen Mina aandrukken om het haar te zeggen, maar ze duwde hem van zich af.

"Ga weg, jouw schuld is het," zei ze. "Ga gauw je zusje halen."

Han deed stil zijn cape om en zette zijn pet op, maar hij kon niet heengaan. Weer liep hij naar Mina toe, pakte haar hand en zei snikkend: "Zeg toch wat ik doen moet om je beter te maken."

Mina zag. wel, dat het hem erg speet, en ze duwde hem nu niet van zich af. "Stil maar," zei ze, "van hier- naast komen ze me helpen. Veeg jij nu je tranen maar af en ga wat drinken. Breng mij ook maar een glaasje water."

Terwijl Han weg was om het gevraagde te halen.

kwam mevrouw Mulder, die naast hen woonde, juist bin- nen. Mina vertelde, dat ze op de trap was uitgegleden en gevallen, en mevrouw zei, nadat ze den pijnlijken voet had betást: "Ik vrees, dat je je enkel verzwikt hebt. Ik zal er een nat verband om leggen. Blijf hier rustig op de trap zitten, ik ga een zwachtel halen."

Juist kwam Han met een glas water. Mevrouw keek hem streng aan en zei: "Jij mag voortaan wel voorzich- tiger zijn. Het is heel stout van je, Mina zoo te laten vallen."

Han begon weer te huilen en zei snikkend: "Ik - had er niet - aan gedacht!"

(24)

32 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111 Hij morste water uit het glas, toen hij het Mina over gaf. Ondanks haar pijn zei ze toch lachend: "Toe, laat er wat voor me in!"

0, wat was Han blij, toen hij haar weer zag lachen.

Naar mevrouw durfde hij niet kijken, en toen Mina zei:

"Ga jij nu maar gauw Zus halen," was hij in een wip de deur uit.

Hij liep zoo hard hij kon, soms midden door een plas, zoodat het water hem om de ooren spatte. Bij groot- moeder deed hij zijn verhaal, en de oude dame keek ook heel streng. ,,'t Is wat moois," zei ze, "dat zoo'n groote jongen zich niet eens kan bezig houden als moeder weg is. Jij zegt altijd maar: "daar had ik niet aan gedacht,"

maar je moet eens leeren denken aan de gevolgen van wat je doet. Je hebt een flinke straf verdiend."

Bij Han verschenen de waterlanders weer. Zus begreep niets van het geval. Ze probeerde met haar zakdoekje zijn tranen weg te vegen, en met een trillend lipje zei

ze: "Niet huilen, je bent zoet!" Toen sloot haar kleine,

warme hand zich zoo stevig om die van Han, dat hij op- eens moed kreeg om flink te zijn. Hij was immers haar Groote Broer! Vader zou hem straffen, maar hij voelde wel, dat de straf verdiend was. Grootmoeder kon zelf in dit slechte weer niet uitgaan, en daarom zond ze Cato, haar dienstbode, met de kinderen mee, om te zien of er ook hulp te verleenen was. Natuurlijk was de oude Cato niets in haar schik, dat ze in den regen mee moest.

Ze was dan ook onderweg lang niet vriendelijk, en mopperde telkens over ondeugende jongens, die iemand van huis haalden bij zulk slecht weer, dat geen fatsoen- lijk mensch zich op straat waagde, en ze bromde: "Je zult zien, die regen maakt me zoo verkouden, dat ik niet meer uit mijn oogen zien kan, en dat is dan jouw ,chuld. Als je mijn jongen was, zou ik wel weten wat ik met je deed."

Han was zoo onder den indruk van wat Cato zei, dat zelfs zijn getiefdkoosde uitdrukking: daar had ik niet

DAAR HAD IK NIET AAN GEDACHT ~

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• In het voortgezet onderwijs wordt binnen het vak Nederlands niet systematisch aandacht besteed aan spelling.. Vooral het onderhoud van kennis die in het primair onderwijs

Toch werd het een wat gedwongen verlof, want Daan wilde weg uit Holland, voelde zich doodmoe en weigerde om een dokter te raadplegen Terwijl Hetty het liefst bij haar

sterren zag Sybrands zijn oogen koor sig glimmen. Zijn gelaat zag onwezenlijk bleek. Belle was vlak naast hem gekrop n en drukt zijn kop tegen Joost aan. De

bláren, en een helder goudgeel hartje, eu licht- rose, met zacht-donzen blaadjes, die bepareld zijn door den dauw. Hier is een knop, die op het punt staat open te springen 1

\: ij, groote men chen, denken maar steed , dat kleine kinderen geen bewu t be taan voeren, om- dat de hulpmiddelen, die later in on groot- mensc lelijk bestaan - voor zoover dat

Wij begrijpen volko- men, dat vele verzen uit deze Idylls, naar Soera Rana's woord &#34;wel geschikt zijn om een nauwgezet overbrenger schier radeloos te maken.&#34; Destemeer

Met groote, nietsziende oogen staarde Roeki in het licht. M en toe drukte hij voorzichtig een muskiet dood, die zich op zijn hand of gezicht had neergezet. Hij boerde een paar keer

dementerenden 'uitboeken als ex-mensen, die nu huisdier zijn geworden, zodat baasje mag besluiten ze te laten inslapen.' Het is cru gezegd, maar niet onjuist. Niet de vergelijking