• No results found

Me SG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Me SG"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'.

M:

ATUU

OVO

MMETA 0934 SHELF NUMBER MICROFORM:

SG

Me

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

ndien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

Thisfilm is supplied hy the KITLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should he

made in writing, giving details of the proposed

reproduction.

(2)
(3)

,

SOERA RANA.

(4)

DOOR

(ISAÄC ESSER JR.)

1845-1920

DR. G. KALFF

Hoogleeraar aid Rijksuniversiteit te Leiden.

SOERA RANA

HAARLEM - H. D. TJEENK WILLINK & ZOON - 1921

(5)

Als het gebladert des wouds zóó zijn de geslachten der menschen.

't Eene gebladerte schudden de winden ter aarde, en nieuw loof Spruit aan het bottende hout, als de tijd van de Lente terugkomt.

Zoo ook der menschen geslacht;

Iliad. VI, 146·9 (Vertaling Vosmaer.)

"Waar blijven de jongeren 1" vroeg Busken Huet in een zijner brieven van het jaar 1874 aan Potgieter En deze in zijn antwoord: OlWaar blijven de jongeren?

zeg ik U maand na maand na, de tijdschriften inziende. H

Vosmaer, in levensopvatting en beschouwing van kunst een gansch ander man dan deze beide vrienden, had een paar maanden vroeger in een zijner Vlug...

maren geschreven: "Maar, jonge Hollanders, zijn die er dan niet? Op, waar zijt gij? Flinke, jonge mannen, die gelooft aan alles wat waar is en schoon, die nog niet verpolitiekt, vervoornaamd, verofficieeld zijt! . .. Op, waar zijt gij? De voorhoede wacht op tiw sterken arm, op uw lustig lied.t t

Wat was er dan van de ouderen geworden? vragen

(6)

op onze beurt wij, die deze hoofdmannen van toen bijna tegelijkertijd op vernieuwing onzer letteren hooren aandringen. Wie de jaarboeken onzer lite- ratuurgeschiedenis opslaat, bemerkt alras dat er goede reden bestaat tot het stellen dier vraag. De meesten hunner die naam en faam hadden onder de beide auteursgeslachten in de halve eeuw vóór 1874, waren dood of stonden aan het eind hunner letterkundige baan. Potgieter leefde nog; maar reeds het volgend voorjaar bracht hem op het ziekbed dat 3 Februari zijn sterfbed zou worden. Busken Huet, met wien in 1862 nieuw leven in De Gids was gekomen, was in 1868 naar Indië vertrokken en bleef daar zijn werkzaamheid als criticus voortzetten. De Gids gaf in de jaren 1870-1880 geen leiding meer. Zij die achtereenvolgens de redactie voerden, misten de daartoe noodige eigenschappen. Fruin, Veth en Quack onderscheidden zich door uitnemende weten- schappelijke verdiensten: de eerste en de laatste ook door een eigen stijl. Vissering en Buys waren voor..

mannen der liberale partij, De Beaufort op weg er een te worden. P. N. Muller en Zimmerman waren geletterde kooplieden: Sillem, evenals De Beaufort, een verdienstelijk dilettant..historicus. Doch waar was onder hen de man, die door "onloochenbare eenheid van kunst en karakter" in die Redactie een kern vormde van waar bezieling en bindende kracht uit- gingen: door wiens invloed zulk een tijdschrift rich..

ting kon geven aan het leven des volks of het leiden in nieuwe banen?

Aarnout Drost, Bakhuizen van den Brink, Van Lennep, Oltmans, De Schoolmeester, De Gênestet waren heen. Beets, Hasebroek, Van Koetsveld, Ten Kate, Kneppelhout, Cremer, Multatuli leefden nog, maar hadden hun beste werk gegeven. Door dat werk en door hun persoonlijk gezag bleven ver..

scheidene dezer auteurs invloed oefenen; maar niet in een geest die bovengenoemd drietal voldeed.

Enkele der ouderen stonden nog in hunne kracht en zouden nog werk van beteekenis leveren. Bosboom..

Toussaint had in Majoor Frans (1874) een nieuwe ader van haar talent ontgonnen en zou drie jaar later in den roman Langs een Omweg een tweede beeld uit het leven van dezen tijd geven. Schimmel scHep in Sinjeur Semeyns (1876) en De Kapitein van de Lijfgarde (1888) nog een paar zijner beste romans: ook door zijn werk voor het tooneel bleef hij meetellen. V osmaer die zich zelven als een

"tamboer der voorhoede" kenschetste, bleef de trom roeren in De Nederlandsche Spectator: zijn romans Amazone en lnwijding kwamen in 1880 en 1888:

zijn vertaling der Ilias verscheen in 1880, die van de Odyssee eerst na zijn dood. Alberdingk Thijm had sedert 1854 zijn tijdschrift Dietsche Warande tot een schans gemaakt, waarbinnen hij zijne mede..

standers vereenigde, waarboven hij zijn vlag liet

(7)

waaien, waaruit hij te velde trok tegen wie zijne beginselen te na kwam. Pierson, Van Vloten en Multatuli bleven invloed oefenen, zij het ook op verschillend gebied en elk in zijn eigen trant.

Afgedaan hadden de ouderen dus niet; maar wie met Potgieter geloofden: uslechts vernieuwing kan behouden," bleven uitzien naar jongeren die hen konden vervangen. Lang behoefden zij niet meer te wachten. Den 23sten Januari 1875 schreef Vosmaer in zijne Vlugmaren : uJong Holland, gij heft thans uw Banier op. Welkom!... Doch meer nog dan aan een vaandel, is aan den bezem behoefte, om den Augiasstal te zuiveren." Deze welkomstgroet gold De Banier, Tijdschrift voor ..het Jonge Holland", dat, onder redactie van Marcellus Emants en F.

Smit Kleine, tot 1880 heeft bestaan. Blijkbaar waren r dan toch jongeren die iets te zeggen hadden en behoefte gevoelden aan een eigen tijdschrift om zich gezamenlijk te kunnen doen gelden.

Het was niet de eerste poging van dien aard.

Emants en Smit Kleine, bijgestaan door iemand die zich Jan Batavier Jr. noemde, hadden in 1870-'71 het maandblad Quatuor uitgegeven. Noch dit tijd- schrift, noch een ander dat in 1872 onder den titel Spar en Hu/stverscheen, hadden levenskracht genoeg om te blijven bestaan. ZouDe Banierstand houden?

Wat de eigenlijke reden was van de oprichting, blijkt niet uit het ..Woord Vooraf". De redacteurs

noemen hunne poging tot vestiging van een tijd- schrift, "niet ongepast naar de overtuiging van den uitgever van dit maandwerk." Dat beroep op den uitgever maakt ons niet veel wijzer: slechts geeft het ons geen hoogen dunk van de zelfstandigheid der redacteurs. De naam van De Banierwas nieuw, maar de toevoeging ..tijdschrift voor het Jonge Hol- land" bevatte een verwijzing naar het werk van anderen: De Génestet's Jong Hollandsch Binnen- huisje en De Veer's Trou-Ringh voor 't Jonge Holland (1868).

Bladerend en lezend in het vijftal jaargangen van dit tijdschrift, vinden we naast veel onbeteekenend werk toch ook stukken die van belang zijn, op zich zelf of als voorspel van later en beter werk. Auteurs als Honigh, Lütkebühl, B. Tideman hebben ons niet veel meer te zeggen; daartegenover echter staan meer andere die onze aandacht trekken. Iets, maar nog niet veel, van den lateren Emants toonen ons zijne Disticha en reisbeschrijvingen, Penning laat zich hier hooren onder den schuilnaam M. Coens.

Winkier Prins Jr. vaart reeds onder zijn eigen vlag.

Smit Kleine levert novellistisch en critisch werk; de talentvolle journalist Berckenhoff aardige causerieën.

Stukken van Vlaamsche auteurs als Virginie Love1ing en Antheunis, verschijnend in een Noordnederlandsch tijdschrift, waren voorboden van inniger literair samenleven tusschen Noord en Zuid.

(8)

Opmerkelijk is een artikel van Cohen Stuart Jr.

over Multatuli-vergoding: uit dat stuk immers en uit dergelijke uitingen van Emants en Georg Penon blijkt, dat Multatuli's populariteit op de kentering was gekomen. Een deel van het streven dezer jon- geren: liefde wekken voor onze oudere literatuur.

hebben zij wel bereikt. Een uiting dier liefde was de scherpe maar rechtvaardige critiek d<,v.L Penon geleverd over Van Vloten's slordige en onbetrouw- bare uitgaaf van Vondels werken. Ook in de muziek toonden de volgers dezer Banier eigen inzicht en smaak. toen zij bij monde van De Jong en Van Santen Kolff de aandacht vestigden op Wagner.

* * *

De Banier vereenigde vrij wat jongeren dier dagen.

die liefde en aanleg hadden voor kunst en wetenschap.

Er waren echter veel meer anderen. wier namen wij hier niet aantreffen: Van Nievelt. Werumeüs Buning.

Van Maurik. Maaldrink. Heuff (Huf van Buren).

Hooijer, Van Hall. Marie Boddaert. Schaepman.

Honigh. Boele van Hensbroek.

De hier genoemde auteurs en de medewerkers aan De Banier, allen geboren tusschen 1840 en 1850.

hebben, zoowel wegens den omvang als wegens de beteekenis van hun werk, recht beschouwd te worden als een afzonderlijk geslacht in de geschiedenis onzer letterkunde. Wat zij. in tegenstelling met de op hen

volgende "generatie van '80" , onderling gemeen hebben, is in de eerste plaats hun afhankelijkheid van de beide vorige geslachten. Smit Kleine huldigt Ten Kate als "een onderdaan zijnen Vorst" en spreekt met bewondering van De Schepping, aan het publiek voorgezongen in de Concertzaal te Haarlem. In Martin Kalff's satire De Oome's (1878) worden verzen van Vosmaer met blijkbare instemming aan...

gehaald: V osmaers De Kunst in het Dagelijksch Leven is vermoedelijk niet zonder invloed gebleven op dezen journalist-auteur: in allen gevalle vindt men bij hem meer dan eens dezelfde of dergelijke opvattingen als bij Vosmaer. Emants' Fabel in den eersten jaargang van De Banier over Vader Einai en Moeder Fusis herinnert levendig aan Vosmaer's Van Twee Koningskinderen (1859): in beide vindt men een deel van des auteurs levensbeschouwing in allegorischen vorm, anti-Christelijk en materialistisch.

gemengd met Voltairiaansche elementen. In Schaep...

man's Verzamelde Dichtwerken spreekt nu eens Da Costa. dan Ten Kate of Ter Haar. In de vroegste verzen van Coens (Penning) hooren wij telkens een rhythme of een rijmschema, treft ons een woorden...

keus. die vóór hem door anderen, b.v. Beets en De Génestet gebezigd waren. Coens' bundel Tienden van den Oogst (1882) is opgedragen aan V osmaer:

Vosmaer's invloed is op verscheiden plaatsen van dezen bundel te bespeuren. Daarnaast die van Pot...

(9)

gieter; sprekend over een zijner vrienden getuigt de dichter: ..De Nalatenschap van den Landjonkerwas ons beiden lief als brood." Na de onthulling van het gedenkteeken op Potgieter's graf trachtte C.

Honigh de aandoeningen, door deze gebeurtenis in hem gewekt, te verwerken tot verzen, die bedoeld waren als een hulde aan Potgieter. Multatuli en Van Vloten werden in een drietal korte stukjes gehuldigd door den jongen Penning, die trouwens warme hulde brengt ook ..aan onzen Beets" op diens 70sten ver....

jaardag (1884). Cremer's geest en trant, stichtelijk~

en ietwat zoetelijk, bespeuren wij o.a. in Beunke's Walchersche Schetsen en Vertellingen.

Van Nievelt haalt telkens De Génestet aan; in den bundel Fragmenten noemt hij hem neen dichter bij uitnemendheid van onze dagen." In zijn Hulde...

en Minnezang aan Nonna Flora is duidelijk de invloed van Max Havelaar waar te nemen; zijn schets In de Diergaarde doet denken aan Beets' Menagerie uit de Camera Obscura. Wij zouden meer voorbeelden van dezen aard kunnen noemen;

doch ook uit het bovenstaande zal met voldoende duidelijkheid gebleken zijn, dat wij inderdaad mogen spreken van een sterken invloed door de twee eerste geslachten op het derde geoefend.

Wat dit derde geslacht met de beide voorgaande gemeen heeft, is o.a. een ontwikkeld nationaliteits- gevoel, al was het bij sommigen vermoedelijk

verzwakt door den invloed van het uitheemsche.

Hoe zien wij in Emants, op reis in Zweden (De Banier), het nationaliteitsgevoel levend en krachtig worden: het voorbeeld van een ouden vaderlands...

lievenden Zweed, met wien hij kennis maakt, heeft blijkbaar zijn werking op den jongen Nederlander niet gemist; de ontmoeting met een onsympathieken Duitschen handelsreiziger ontlokt hem uitingen als:

neen slechte vogel die zijn eigen nest bevuilt" en

"Holland en Duitschland nooit één"; hij lucht zijn afkeer van lieden die in den vreemde zich schamen Nederlanders te zijn. In zijn roman Jong Holland (1881) lezen wij: "van den man echter die zich voelt, is het mij onverklaarbaar dat hij zijn nationaliteit even gemakkelijk afstroopt als de rups haar huid."

In dienzelfden roman hooren wij jonkheer Adolf Heykoper, een personage dat blijkbaar des auteurs sympathie heeft, aldus spreken over de jongere generatie: ftIndien zij zich ten doel stelt uit den slaap te ontwaken die voor Nederland doodelijk worden kan, en met vereende krachten beproeven wil ons volk, op welk terrein ook, een eereplaats te verzekeren in de rij der natiën, dan bied ik mij als vrijwilliger in hare gelederen aan." Vroeger dan wie ook heeft Emants de opleving van ons volk sedert 1880 vóórvoeld, en, onvermoeid kampioen voor zooveel dat eigenaardig en oorspronkelijk Neder...

landsch is, het zijne tot die opleving bijgebracht.

(10)

Schaepman mocht zich in Rome nog zoo thuis voelen - wanneer hij in Mei 1870 op den Monte Pindo zit te genieten van den avondzonneschijn, dan zweven zijne gedachten terug naar het land

Waar onder grauwen hemel Men Hollands tale spreekt.

In zijn Vaandellied ruischt een weergalm van de beroemde hymne" Vexilla regis prodeunt" : doch deze kan ons de nationale zelfbewustheid niet doen ver...

geten, die trilt door de voorafgaande verzen:

o

vrije vlag der vrije Nederlanden, Hoe waait gij weer in blijde banen uit!

In het werk van Penning, in Van Hall's Kleine Liederen ontbreken de vaderlandsche motieven niet:

in Van Nievelt's roman Herman Wolsinck (1889) hooren wij op meer dan een plaats een pleidooi vóór het Germaansch element in ons volk en tegen den invloed van Frankrijk.

* * *

Over het algemeen staat dit geslacht van '70 op den bodem der romantiek: doch het toont tevens neigingen tot een realisme, waardoor het een schakel vormt tusschen de beide vorige geslachten en de generatie van '80.

Aftreksel van romantiek, gemakkelijk voortvloeiend

in slappe verzen, vinden wij in Fiore della Neve's Liana en Bene Liefde in het Zuiden, gedichten door Kloos en Verwey geparodiëerd in Julia. De schrijver heeft alle zeilen bijgezet: zuidelijk natuurschoon, een stierengevecht, een serenade, een nachtelijk liefdes...

tooneel - doch het mag alles niet baten: de ver...

beelding blijft zwak, de poëzie afwezig, de taal zwevend tusschen opgeschroefd en alledaagsch, het conventioneele element sterk, nergens ware hartstocht of waar gevoel. De romantische onrust zien wij in Schaepman's telkens wisselende maten en rhythmen van eenzelfde gedicht zonder dat deze wisseling van den vorm geboden wordt door wisseling van den inhoud. Onrustig is Van Nievelt in zijne drukdoene...

rige novellen en schetsen: is ook Hooijer in zijn jagen naar geestige uitdrukkingen en treffende ver...

gelijkingen.

Hoe "would be"...komisch is Van Nievelt in stukken als Aan de Noordzee, Ben eerste storm, Ruzie aan boord. Hoe slap zijn grapjes als,,' t receptaculum van mijn waschwater is omgevallen": grappige namen als Grogmeier, Asinus, Lepidus. Vooral in het laatst...

genoemde stuk kan hij bijna niets meer op gewone wijs zeggen, zoekt hij steeds naar geestige wendingen en epitheta, terwijl hij toch maar zwakjes typeert.

In Hooijer's Mijnheer Da'niël lezen wij: "Er zijn van die geluiden, van die teekens en gezichten, die een stuk vergeten leven eensklaps weder op doen

(11)

rijzen, spijkers in den wand van onzen geest geslagen, waar we onze herinneringen aan ophangen:" elders:

" wij trekken onze meubels, niet deze ons omhoog" :

"hij was geboren om anderen te doen leven, een achtergrond waarop zijn medemenschen de krullen trokken van hun namen": een kandidaat..notaris en een musicus die gearmd loopen. worden aangeduid als: "een hypotheek arm in arm met een symphonie".

Duidelijk ziet men hier. hoe zeer deze auteurs te kort schieten in eenvoud en waarheidszin. En dat tekort openbaart zich vooral, waar zij in en door den dialoog menschen trachten te karakterizeeren.

Menig hunner voelt maar zwak, ziet niet scherp en streeft niet genoeg naar het weergeven van het gevoelde en geziene in een eigen vorm en een eigen taal. Daardoor is bij Honigh. Boele van Hensbroek, Hooijer e.a. het conventioneele element sterk.

Niet minder sterk is dat element in Schaepman's verzen: het gaat daar samen met een onstuimig jagen naar het grootsche en verhevene, dat doorgaans slechts het grootsprakige en het theatrale bereikt.

Wie die verzen indertijd hoorde, zooals zij werden voorgedragen door den doctor zelven met zijn zwaar- dreunend neusgeluid en zijn onmiskenbaar OverijseI- schen tongval. die kon, vooral indien hij R. Katholiek was. nog wel onder den indruk dier poëzie komen.

Wie ze nu voor zich zelf leest, zij het maar halfluid, dien blijft slechts de herinnering bij aan een alles..

overdaverende rhetoriek: aan klaterende verzenreek..

sen waarin telkens woorden terugkeeren als: dreunen, loeien. gillen. brullen, gieren, bulderen; aan rijmen als: ontbloei-stormgeloei, Germanje-Charlemagne, verbastert-lastert, golfgeklots-Petrus' rots: aan een poëzie kortom die men mag karakterizeeren met dit verzenpaar van den dichter zelven :

Als lava door den bloedstroom bruist, Giert bulderend de noord~orkaan.

Tot de romantiek eindelijk behoort ook het humo-

ri~tisch..sentimenteele, in de 18e eeuw door Sterne en Jean Paul in de literatuur gebracht, tijdens de negentiende vooral door Lamb, Dickens en Thackeray in romans en novellistische schetsen ontwikkeld en verbreid. Hier te lande hadden Beets, Hasebroek.

Van Koetsveld, Kneppelhout e.a. het beoefend: onder dit derde geslacht wordt het vertegenwoordigd door Van Nievelt. Van Maurik en Werumeüs Buning.

* * *

Den overgang van romantiek tot realisme, waarvan boven gesproken is, kan men misschien nergens zoo goed waarnemen als in het vroegste werk van Emants.

Romantische overlading, onnatuur en stijfheid ken- merken zijn novelle Najaarsstormen, die in 1879 in De Banier verscheen, en welker opzet navolging

2

(12)

van Huet's Lidewydetoont. Diezelfde eigenschappen treffen ons in Emants' novelle Fanny van hetzelfde jaar; maar hier is toch iets nieuws in de poging om een getrouwde vrouw te teekenen die zenuwlijdster is: een type hier voor het eerst in onze letterkunde behandeld. Duidelijk zichtbaar is de ontwikkeling van den schrijver in zijn roman Jong Holland. Ja, er is in de uitbeelding van dit "jong Holland" - hoe verdienstelijk ook vergeleken met dergelijk werk van vroegeren tijd - iets gewilds en overdrevens, de lijnen zijn nog wat zwaar, de gesproken taal wat stijf en conventioneel. Doch anderzijds, hoe waar..

deeren wij hier het streven naar waarheid en juist...

heid in de karakteristiek, hoeveel goeds is er in het verhaal en in de beschrijving. hoe ziet men dat Emants zijn voordeel heeft gedaan met de studie der Fransche romanciers. Van nu af wordt in verhalen als Goud..

akkers lllusiën (1885), Juffrouw Lina (1888), Een Nagelaten Bekentenis (1894) de hand van den auteur steeds vaster, zijn realistische kunst zuiverder en sterker.

Emants is onder dit geslacht van auteurs wel de voornaamste vertegenwoordiger van het realisme.

maar niet de eenige. Het streven erheen hing in de lucht. Martin Kalff gaf daar blijk van, toen hij in zijn satire De Oome's schreef: "Wij, Nederlandsche woordteekenaars durven niet genoeg." Aan durf ont- brak het Fiore della N eve (Van Loghem) zeker niet;

eer zou men hem het tegendeel mogen verwijten met

het oog op zijn neiging tot het buitengewone en het buitenissige. Het zou echter onbillijk zijn. al het werk van dezen auteur over één kam te scheren. In zijn verhalend gedicht Walther (1890-'92) is de romantiek niet afwezig; echter staat dit gedicht veel hooger dan Liana en Een Liefde in het Zuiden. Hier is meer waarheid en natuurlijk gevoel; hier is goede kunst van uitbeelding en beschrijving; mooie passages gelijk deze die aanvangt:

Waarom op uw vale wieken vogels van de schemering, Komt gij zwijgend om mij zweven

in steeds enger, enger kring?

De ontwikkeling die wij in Emants' werk waar- nemen is ook in dat van Penning zichtbaar. In diens vroegste werk (van 1862 af), grootendeels minne- of natuurpoëzie, mijmeringen over het menschelijk leven en onder-onsjes, is meer conventioneels dan eigens. Doch al spoedig wordt de klank zijner stem voller en zwaarder, wijkt de louter..muzikale of hoofd..

zakelijk-muzikale lyriek voor het sobere vers rijk aan gedachten. Het onder-onsje toont zich, b.v. in Speelvaart en Landing. als een genre-beeldje van luchtige bekoring en frissche natuurlijkheid, zooals blijken moge uit de volgende verzen:

Met ons zessen afscheid vierend Op de Maas. op ·t vrije pad.

Doen we ons schuitje lustig dansen,

(13)

Zie ik Dora's beeltnis glansen - Gooi ik 't lieve meisje nat:

- "Wacht maarI" roept ze, laat zich plagen, Grijpt een riem, maakt tegenslagen -

Stuurt de boot op 't oeverzand ...

_ "Daar1" •.• en 't schalkjen, eer wij poozen, Wipt van boord, de roekelooze 1

Ijlings spring 'k haar na aan land.

Dat huiselijke poëzie geenszins huisbakken behoeft te zijn, toont O.a. Moeders Liedje bij de rinkelbel in verzen als:

Lustig voor mijn wakker klantje, Lustig, kleine klokjes, klinkt;

Klinkt en rinkelt, tot een handje - Tot een driftig mollig handje U uit moeders handen dwingt

enz.

Naarmate het duister wordt voor des dichters licha- melijk oog, schijnt zijn zielsoog scherper te worden en zijn beeldende kracht te wassen. Waarheid en eenvoud, pittigheid gepaard aan bevallige losheid, gelukkige vereeniging van het epische met het drama- tische worden meer en meer de kenmerken zijner poëzie.

Evenmin als Van Loghem's werk mogen wij dat van Van N ievelt over één kam scheren en. naar den rommelzolder verwijzen. ffHumoristisch~sentimenteel

verteller", die hij volgens zijn eigen kenschetsing was,

blijkt hij een echt romanticus in zijn neiging tot het vreemde, buitenissige en wonderbaarlijke. Doch dat mag ons niet doen voorbijzien, dat in zijne Phantasiën van 1874 aardige stukjes voorkomen,alsPierre Chaulu, Op ,t Latijnsche School en Menscheneters : dat wij een jaar of wat later goede novellen van hem aan...

treffen als Het luiden van de bel, De Wilde Doop en Baron von Goldstetten ; dat de auteur in zijn latere novellen iets dichter komt tot eenvoud, waarheid en zuiverheid.

In Werumeüs Buning's novellistische schetsen De Mottige en Ouwe Jan Hallema valt verdienstelijk realisme te waardeeren. Niemand zal Justus van Maurik een groot auteur noemen: daarvoor heeft hij te veel geleverd, dat, grof-komisch, nog slechts door het publiek van een dorps-Nut "om te gillen" wordt gevonden; of, conventioneel~gevoelerig en gelijk- vloersch, zich niet verheft boven zooveel ander mid- delmatigs van dien tijd. Doch welk verdienstelijk, soms voortreffelijk werk, levert hij, waar hij zijne Amsterdammers der lagere standen voor ons doet optreden: Isaäk de schoenlapper, Tijs de Jolleman, de kooplui op het Amstelveld, de acteurs uit de Warmoesstraat. In Een Menschenleven en Een Ma...

nusje van alles zijn gedeelten die goede kunst bevat...

ten. Portretten als Oude Sientje en Koeken-Guurtje mogen kostelijke stukjes heeten.

Ten slotte, wie over het proza van dit derde ge-

(14)

slacht spreekt, mag van Schaepman niet zwijgen. Sla de prozastukken op, die hij van 1870 af in De Wachter en andere tijdschriften het licht deed zien.

en erken met ons, dat hier de eigenlijke beteekenis van dezen auteur ligt, niet in zijne poëzie. Welk een verschil tusschen Schaepman den dichter en Schaep..

man den prozaïst! Ja, er is wel eenige overeenkomst tusschen die twee: ook in zijn proza vinden wij dat wijdloopige en weelderige, hier en daar die ..hoog..

opschuimende geestdrift" - zooals hijzelf zeide - waardoor zijne poëzie zich kenmerkt. Echter, veel grooter is het verschil: de dichter is te zeer bevangen in de traditie, te afhankelijk van zijne voorbeelden om geheel zich zelf te kunnen zijn: doch de prozaschrijver openbaart den ganschen rijkdom zijner krachtige, spontane, Roomsche menschelijkheid. De Losse Blaad..

jes uit Rome (1888) toonen ons vrij wat van dien rijkdom in een kort bestek: gevoelige bladzijden over antieke en moderne kunst: geen diep gevoel, als men wit maar bovenal zuiver en echt: luchtige causerieën over oud en nieuw Rome, nu zich vermeiend in speelsch..luimige opmerkingen, dan zich verheffend tot het pittige en mooie, soms stijgend tot de statige hymne der bewondering. Verspreid is die rijkdom in de bundels Menschen en Boeken (1893-1903).

Daar vinden wij mooie omtrekken van Cavour en Mazzini; dieper gaande karakteristieken van Mevrouw Bosboorn's kunst, van Multatuli, De Génestet, Groen

van Prinsterer, Thorbecke: voortreffelijke parallellen tusschen Windthorst en Bismarck, Bismarck en Las..

salle. Daar bovenal de felle polemiek, de eerbiedige be!'ondering, en de verrukking die grenst aan de extaze. Het strijdproza van Schaepman is vol gloed;

het gaat met zwaren vasten stap in zijne reeksen van argumenten, vergelijkingen en tegenstellingen, in zijn lange periodes besloten door een enkel scherp woord, een verontwaardigde vraag, een uitroep. Hoor hem donderen tegen de mannen van de Bisschoppelijke Klerezij, tegen "het schaamteloos verweerschrift van Judas Iscarioth"; zooals hij een werk van den Oud..

roomschen bisschop Reinkens noemt. Hoe weet bij op het medelijden zijner lezers te werken, waar bij den toestand der Kerk schildert: van allen verlaten, door allen bedreigd: een weergalm van Maerlant's

"Si is dijn Moeder di ic mene." Dan het fier onbe..

dwingbaar verzet van hare zonen, die zich om die Moeder scharen als een levende muur: de tegen..

stelling tusschen de getrouwe zonen en dien eenen ontrouwe die zijne Moeder verloochent. Welk een gloed van overtuiging, welk een meesleepende kracht, welk een forschheid van aanval; wat donderkeilen van zinnen den vijand naar het hoofd geslingerd!

Nergens echter stijgt dit proza hooger dan waar de auteur zijn verlangen naar Rome uit, of lucht tracht te geven aan de zaligheid die hem vervult wanneer hij te Rome vertoeft: waar hij; welbehagelijk zich

(15)

wiegend op de volle klanken van Plinius' "immensa Romanae pacis majestas", ons die majesteit mede doet genieten: waar hij Pio N ono ten troon gezeten voor ons geestesoog brengt met een aanschouwelijkheid die indruk moet maken ook op wie niet Roomsch zijn.

Het hier gegeven overzicht van het letterkundig werk der derde generatie is verre van volledig. Wij hebben gezwegen van hetgeen door dit geslacht voor het tooneel en het drama is gedaan: de stichting van het Nederlandsch Tooneelverbond, Van Hall's werk:

de oprichting der Tooneelschool: de blijspelen van De Koo, de kluchten van Van Maurik, het tooneel..

werk van Emants. Wij lieten de poëzie van Marie Boddaert, Hemkes en Jacob WinkIer Prins ter zijde:

maakten geen gewag van de letterkundige critiek van Byvanck, Van Hall, Van Hamel. Van Hoogstraten (D.P.), van het journalistisch en polemisch werk van De Koo en P. L. Tak. Ook al ware hier plaats voor zulk een volledig overzicht, dan zouden wij er ons niet aan gewaagd hebben, omdat wij den tijd nog niet gekomen achten voor een eenigszins objectief..

historische behandeling van dit deel onzer letterkunde.

Boven verreweg de meesten dergenen die dit derde geslacht vormen, heeft het graf zich reeds gesloten:

I slechts enkelen hunner: Emants, Penning, Smit Kleine, Van Loghem zijn nog in leven. Overzien kunnen wij hun werk wel: tot een goed inzicht in zijn beteekenis

eerst geraken, nadat de groote criticus: de Tijd, zijn oordeel zal hebben geveld.

Hier was het er ons slechts om te doen, eenig denkbeeld te geven van het auteursgeslacht '\vaartoe de dichter heeft behoord, aan wiens nage:lachtenis deze bladen zijn gewijd.

(16)

Il.

Und hinter ihm in wesenlosem SeheiDe Lag, was u s alle bändigt, das Gemeine.

In die verzen van Goethe over Schiller is een voor..

naam deel van Isaäc Esser'spersoonlijkheid samen..

gevat. Afkeer immers van al wat onedel, vulgair, alledaagsch was, kenmerkte hem als mensch en als schrijver. Hoofsch van vormen, in het bijzonder jegens vrouwen, drukte hij zich steeds uit in gekuischte taal, die soms iets gezochts had. Geen ruw woord. geen zoogenaamde "krachtterm", geen basterdvloek kwam ooit van die lippen, zelfs niet wanneer hij veront- waardigd was. Romanticus van aanleg en neiging, hield hij van het ridderlijke; conservatief van aard, hechtte hij aan ouderwetsche goede manieren, waren jij enjouw hem een gruwel. Het oud-hollandsch papier was hem lief, de lange s, de afwisseling van roode en zwarte letter in den druk; maar naast aan het hart lag hem de moedertaal in hare zuiverheid en schoonheid.

Zóó was hij, toen ik hem in 1879 leerde kennen als collega aan het Haarlemsch gymnasium waar hij Engelsch onderwees. Hij was toen 34 jaar, rank van

gestalte, haastig in zijn bewegingen, donker van haar en baard. Op het eerste gezicht had zijn uiterlijk weinig dat de aandacht trok; doch wie eens onder den indruk was gekomen van die sprekende donkere oogen in het bleeke gelaat, van den weemoedigen of smartelijken trek om den mond, die gevoelde alras dat hij met geen alledaagsch man te doen had.

Als jongen van negen jaar was hij, zoon van een oud-resident van Timor, uit Indië in Nederland geko..

men. Herinneringen aan de tropische natuur. aan het Indisch volksleven met zijn rustige schoonheid en zijn fantastische tooneelen droeg de knaap mede in zijn ziel, en bewaarde ze; de man zou ze later in schoon..

heid doen herrijzen. Zoo in de Orientale van het jaar 1875:

Mijn verbaasde kinderoogen,

Scheemrend van den gloed der kleuren, Zien in bloemenparadijzen

Schaduwbeelden van demonen.

Uitvaart- en geboortfestijnen, Der pengantens bonte staatsie,

't Zinverbijstrend spel der wajangs En der ronggèngs dansgebaren ; Duizendvervige lantaarnen, Kronk'lende papieren draken, V uurge monsters - al 't gewemel Der Chineesche nieuwejaarsvreugd.

(17)

Zoo ook in Ik zag haar weer. dat van 1877 dagteekent :

Ik was weer kind En dartelde als bedwelmd van specerij.

In zaal'ge koelt" van nimmer stervend hout;

,t Gekevied duifjen in den klapperboom Zond kirrend groeten neêr; het dof gestamp Der meisjes aan den tombok klonk van verr';

De paddisnijders floten in het veld;

Verlokkend schaterde uit het dal 't gejuich Der knapen in de bruisende rivier;

Ik plaste meê. den pisangstam omklemd.

In 't borlend. schuimend, hartverkwikkend bad.

Jan ten Brink en Beynen behoorden tot de leer- meesters aan het Haagsch gymnasium. die hem voor- bereidden tot de studie aan de Universiteit: in 1864 werd hij als student in de rechten te Utrecht inge- schreven. Anders dan in zij n later leven, nam hij hier deel aan het gezellig verkeer. Heeft hij ook geen voorname rol in het studentenleven gespeeld, hij moet toch bekend en geacht zijn geweest. Met W. H.

de Beaufort behoorde hij tot de Redactie van den Studenten-Almanak; onder zijn vrienden telde hij A. Kerdijk, en de latere hoogleeraren De Koe. Van der Lith en Chantepie de la Saussaye.

Het kan ons niet verwonderen dat de rechtsstudie dezen student onbevredigd liet. Hij bracht het tot het candidaatsexamen, maar liet de universitaire studie

toen varen, om zich te wenden tot het Middelbaar Onderwijs: toevlucht van zooveel predikanten, offi- cieren en anderen, die onvoldaan waren met hun loopbaan en hun werk. Zijn nationaliteitsgevoel dreef hem tot de vaderlandsche taal en letterkunde: het Engelsch met zijn rijke literatuur trok hem aan. die reeds op zijn zevende jaar een Engelsche school op Batavia had bezocht: zoo legde hij dan achtereen- volgens de M. O. examens in die talen af, en werd benoemd tot leeraar eerst te Assen, later te Haarlem.

Lang zou zijn loopbaan als leeraar ditmaal niet zijn.

Er waren onder "ons ChristenvolkH , waartoe ook Esser zich rekende, groote dingen op til. Kuyper was bezig de anti-revolutionaire partij te organiseeren en had daarvoor een eigen dagblad noodig. Dat dagblad werd in 1872 opgericht. Opnieuw mocht het luiden in Vondels verzen:

Nu brengt den Standaard voort. dat wij den Standaard [zweren:

Getrouwigheid aan God en onze Morgenster.

al zouden de antirevolutionairen terecht eenig be- zwaar hebben gemaakt tegen de vereenzelviging van hun partij met de afvallige engelen en van Abraham met Lucifer.

Esser werd aangezocht deel uit te maken van de Redactie en nam aan. De wensch om in het open- baar te getUigen voor hetgeen hem na aan het hart

(18)

lag, en daardoor invloed te oefenen op den gang.

van zaken, was hem niet vreemd. In zijn jeugd had hij gedweept met de gedachte iets voor Indië te doen. In het gedicht Een Zonde der Jeugd. "ge- schreven ten tijde dat Max Havelaareen rilling door het land jaagde", herinnert hij een vroegeren vriend hoe zij samen hadden gedweept:

Hoe zouden wij, aan N eêrlands neevlig strand, Getuigen voor de zaak van .t zonnig land, Dat ook voor ons het levenslicht deed schijnen!

Gerechtigheid en recht, door 0 n z e daad Meê opgebeurd uit heur verborgen staat - Dat trotsch devies zoû ons blazoen bekronen;

Van dien strijd was niets gekomen. Maar zijn toewijding aan waarheid en recht zag thans een hooger doel.

Zelf heeft hij ons een beeld gegeven van de stem- ming waarin hij zijn werk aan De Standaard begon in het gedicht Afscheid aan het Dagblad***:

Mij doorgloeide 't als vuur toen de strijdbare vlag Zich verhief op den roep onzer leuze;

Of het oog reeds den dageraad schitteren zag, Ten triomf voor de zaak onzer keuze;

Ja, mijn hart heeft geklopt voor de kloeke banier, Die, alleen tegen allen gehouden,

En haar kleuren ontrollend, zoo smetloos en fier, Niet dan eedlen verdadigen zouden.

0, Dier eedlen, dier vromen, dier Ridderen één, Voor het recht en de waarheid te strijden - Was er wit, dat het harte begeerlijker scheen,

Dan dien heiligen kamp zich te wijden?

De uitkomst heeft - hoe kon het anders? - niet aan deze hooggespannen verwachtingen beantwoord.

Esser moge een overtuigd aanhanger van dit neo..

Calvinisme zijn geweest, zijn persoonlijke opvatting van recht en waarheid was hem te lief om haar te kunnen plooien of verwringen, indien het partijbelang dat eischte. Weemoedig schreef hij in het boven..

staand gedicht:

En zoo droomde zich krijgsman het kind van den zang, En zoo kruiste zijn ruischpijp het ijzer ....

Tot hij 't legerkamp vlood en zijn tucht en zijn dwang, Ongedeerd niet, en droever, maar wijzer.

Echter, al had hij dan afscheid genomen van De Standaard en de antirevolutionaire partij, hij bleef een Calvinist naar eigen trant, en dat Calvinistisch geloof de wortel van zijn godsdienstig en zedelijk leven.

Die Calvinistische overtuiging behoefde hem niet te beletten. een plaats in te nemen in de Redactie der Oprechte Haarlemsche Courant. waar hij het "Buiten..

landsch Nieuws" voor zijn rekening kreeg, noch een paar jaar later tevens de betrekking van leeraar in het Engelsch aan het Haarlemsch gymnasium te aan..

(19)

vaarden. Ook eens dichters schoorsteen moet rooken:

hij was in 1871 gehuwd met Cornelia Wilhelma Hovy en uit dat huwelijk was hun, vijf jaar later, een zoon, Maurits, geboren. Drie jaren daarna leerde ik hem en zijn gezin kennen in het aardige huis aan de Leidsche Vaart bij het begin van den Zijlweg.

Haarlem was toen nog ver van de uitbreiding die het later heeft gekregen, en begon pas uit zijn wallen en singels te kruipen. Die singels zelf waren prachtig met hunne zware boomen en steeds wisselende ver..

schieten. Liep men den Zijlweg op, dan was men in het voorjaar al heel gauw midden tusschen de bloe..

menvelden, die zich links en rechts uitstrekten zoover men zien kon, tot voorbij Overveen. De duinen achter Kraantje Lek, Bloemendaal en Elswout stonden nog overal open voor den wandelaar. Hoe dikwijls heb ik er liggen genieten, in de Schapenduinen met hunne intieme hoekjes en mooie doorkijken; op de Blauwe Trappen met ..zoet Holland vóór mij beneden." De wandelaar kon zijn hart ophalen aan mooie verge..

zichten, ook wanneer hij langs het Spaarne wandelde of den weg naar Heemsteê op. Maar nergens beter dan in den onvolprezen Hout. Dat was mijn toevlucht, wanneer ik om vier uur vermoeid van het gymnasium kwam; vermoeid: want ik kende het klappen van de schoolmeesterlijke zweep nog lang niet. Daar kwam ik weer op mijn verhaal: blootshoofds slenterend door de mooie lindenlaan. die het vervolg vormt van den

Kleinen Houtweg.in de statige Spanjaardslaan of onder de zware beuken van de .,Solitude" ; neergezeten aan een buitenweg waar de zeilen op het Spaarne door de weilanden schenen te trekken: genietend van een mooien rand struikgewas of bekoord door devertrouwe..

lijke schoonheid van zoo menig pad onder overhan..

gend loover.

Weinigen - Van Eeden Senior uitgezonderd _ kenden Den Hout zóó goed als de uitgever A. C.

Kruseman. in wiens gastvrij huis aan de Dreef die naar Den Hout leidt. ik om de veertien dagen te gast kwam. Na den eten wandelden wij dikwijls Den Hout door, en dan kreeg ik allerlei belangwekkends te hooren uit mijn gastheers vroeger leven: over Da Costa en de eigenaardige wijze waarop deze zijn eigen verzen placht voor te dragen: over Multatuli; over Huet en zijn Waalsche gemeente: over Buys, Quack en Naher. die een deel van hun vroeger leven te Haarlem hadden doorgebracht: over den storm van verontwaar..

diging. dien de Nederlandsche vertaling van Strauss' T.eben 'esu onder de boekhandelaars en uitgevers hier te lande deed ontstaan: over het Haarlemsch Dicht..

gezelschap .,Democriet" : over Klaas Beets - zooals de oude Haarlemmers hem plachten te noemen - over Gerrit en Thijs de Vries met wie hij school had gegaan. .. meerendeels ongeschreven geschiedenis, voor mij nieuw en belangwekkend. Kruseman was overigens waarlijk niet de eenige Haarlemmer van

3

(20)

dien tijd, met wien het de moeite waard was kennis te maken.

In de groote zaal der Buitensocieteit aan het eind van de Dreef kon men 's middags, aan een tafeltje bedekt met couranten en tijdschriften, Dr. Jan van Vloten zien zitten. Om dat tafeltje placht het eenzaam te zijn, gelijk om het hol van den leeuw. \Vant de meeste Haarlemmers schuwden den man wiens hand tegen allen was opgeheven en aller handen tegen hem.

Defactor der oude rederijkerskamer, nu societeit"Trou Moet Blijcken" gaf uiting aan die min of meer af...

keerige stemming, toen hij eens in een faarzang op Van Vloten dit rijmpje uit diens eigen Baker. en Kinderrijmen toepaste:

Gelukkig Nieuwjaar!

Trek de hond bij het haar, Trek de kat bij de start,

Dan heb je allemaal wat.

Echter, wie zich ook over Van Vloten te beklagen had, niet de jeugdige kandidaat in de letteren die nieuwsgierig was den man te leeren kennen over wien hij gedurende zijn studietijd te Leiden weinig goeds had gehoord. "Pas maar op," waarschuwde men mij;

"binnen kort sta je in het Klachtenboek van het Lees...

museum". In dat boek placht Van Vloten namelijk op de hem eigen ongezouten wijze zijn misnoegen te kennen te geven, wanneer een lid een boek langer

hield dan hem geoorloofd was of zich in eenig ander opzicht vergreep aan het Reglement.

Dat Leesmuseum in de schaduw der mooie linden op het rustige pleintje van het Prinsenhof was een geliefde toevlucht voor wie belang stelde in het let...

terkundig leven van den dag. Het was wel voorzien van tijdschriften en boeken; er was een heel aardige boekerij ten dienste van de leden. In het voorhuis werd men altijd vriendelijk begroet door een ouden concierge die, evenals Malegijs uit Breeroo's Spaan:::

schen Brabander, een goede kans op de onsterfe...

lij kheid had:

Want, ziet, zijn haviksneus die hing hem over zijn mond.

Zijn giest en ging niet uit, of hij was in zijn neus terstond;

Zoo kwam het bij. dat zijn ziel niet kon verscheiden!

Het eenig bezwaar tegen het Leesmuseum was zijn ouderwetsche inrichting; die bracht mee dat men telkens oude heertjes met versnelden pas naar een deur in een der hoeken zag loopen, waarachter zij dan verder onzichtbaar doch niet onhoorbaar waren.

Boven het Leesmuseum was de rijke, welgeordende Stadsbibliotheek. Daar regeerde de correcte onder.

bibliothecaris en adjunct-archivaris Gonnet, beschei- den binnenvetter, die met zijn omvangrijke kennis menigen bezoeker van dienst was. Welk een ver- rassing wachtte mij daar, toen ik er een exemplaar vond van het buitengewoon zeldzaam Devoot en

(21)

Profitelgek Boeexken, dat sedert meer en meer een der voorname bronnen voor de kennis van ons gees- telijk lied is gebleken.

Gewichtige vondsten deed ik ook in de boekerij van een toentertijd bekend Haarlemmer: Dr. Ekama.

Nog zie ik de karakteris tieke figuur van dien ouden dokter voor mij: altijd in een zwarten rok, en met den hoogen hoed op de zilverwitte haren: de bij- ziende oogen vriendelijk knipperend achter een gouden bril. Ekama was een dier verdienstelijke dilettant- historici. zooals men ze vindt in menige stad met een rijk verleden; belangstellende verzamelaars van al wat op de geschiedenis hunner stad betrekking heeft.

die door hunne kennis en hunne verzamelingen aan geleerden van professie groote diensten bewijzen.

Hij was de gelukkige bezitter van vele, te Haarlem gedrukte, oude liedboeken, o.a. van het Oudt Haer- lemsch Liedboeck, even zeldzaam schoon niet zóó belangrijk als het Devoot en Profitelyck Boecxken.

Door tusschenkomst van Kruseman kreeg ik toegang tot Ekama's huis. Met mijn verzoek om het Oudt Haerlemsch Liedboeck van hem te mogen leenen~

klopte ik echter aan doovemans deur. Hij had trouwens groot gelijk - dat heb ik later leeren inzien - toen hij weigerde een zoo kostbaar boek toe te vertrouwen aan een onervaren jongmensch, hem ternauwernood bekend. Uit handen gaf hij zijn schat niet. Maar heusch en welwillend noodigde hij mij uit, 's avonds

bij hem te komen, zoo vaak ik wilde, om af te schrijven wat mij belangrijk voorkwam. Avond aan avond zat ik bij hem: wanneer hij mij dan het liedboek had gegeven dat ik wenschte, en mij bediend van thee in oud-blauw, dan knikte hij mij toe, legde het grijze hoofd op den linkerarm en begon te pennen. Zwijgend schreven wij voort, totdat om negen uur een flesch goede Rijnwijn met ouderwetsche donkergroene roe- mers op tafel kwam, en mij in de beste stemming bracht, om te grasduinen in

De

Haarlemse Hartjesdag of de vermakelyke konynenvangst, Het Haarlemmer Nachtegaaltje of

De

Haarlemsehe Winterbloempjes, opgeotfert aen de Vreugdlievende Nymphjes.

Een tegenstelling met dezen doctor in de medicijnen vormde mijn President-Curator Gallandat Huet, doctor in de letteren die fabrikant van buiigaas geworden

.

.

was. Rustig en bezadigd was Ekama; onrust keek uit de wilde oogen van H uet. Ekama wijdde zich vooral aan zijne verzamelingen en ook Vlei eeniger- mate aan zijn patiënten; Huet gaf zich, behalve aan zijn fabriek, ook aan de publieke zaak: hij was een der weinige "roode" leden van den Gemeenteraad, en maakte het den autocratischen burgemeester Jor- dens, type van den ouderwetschen regent, soms lastig genoeg. Ekama's wetenschappelijke belangstelling be- perkte zich in hoofdzaak tot Haarlem; die van Huet omvatte veel meer: taal, letterkunde, zeden en ge- woonten. dialectstudie - wat niet al! Met Kern was

(22)

hij indertijd bevriend geweest. Een der beste Duitsche Germanisten, Ernst Martin, heeft aan Huet zijn uit...

gave van onzen Reinaert opgedragen. Toen Matthias de Vries zijn leerstoel te Groningen verliet voor een te Leiden, kwam Huet, naar ik meen, wel in aan..

merking voor dien leerstoel; doch niet. hij, maar Moltzer, een leerling van De Vries, werd benoemd, al overtrof Huet's aanleg dien van Moltzer verre.

Huet was een van die menschen, wien het niet meêloopt in de wereld. Als leeraar overwerkte hij zich en moest de studie laten varen voor practische bezigheid. Zijne boeken en papieren had hij echter bewaard, en hij ging steeds om met studie... en werk..

plannen. Slechts een bundeltje uitgegeven brieven Van en over Elisabeth W DIn: geboren Bekker is mij van zijn werk bekend. Toen ik hem later nog ,eens bezocht, vond ik hem bezig met een uitgave van de Nugae Venales. een zeldzaam en weinig bekend anecdoten...bundeltje; om de verschillende drukken van dat bundeltje te leeren kennen, getroostte hij zich een ontzaglijke moeite, doch ik geloof niet dat al die arbeid eenige vrucht heeft gedragen.

*

* *

Er waren onder de Haarlemsche burgerij van dien tijd wel meer menschen, met wie het de moeite waard was kennis te maken. Ik denk aan den merk..

waardigen bloemist Krelage; den vermaarden tuin- architect Zocher; aan Dr. H. D. Tjeenk Willink,

den geleerden en ondernemenden uitgever en mede- oprichter van de V ragen des Tijds; aan Jeronimo de Vries, den fijnvoelenden Doopsgezinden predi..

kant, die zulk voortreffelijk N ederlandsch schreef:

aan den .,oprjuchten Friese" en dialecten-vriend Johan Winkier.

Maar, voorzoover ik weet, is Esser noch tot dezen noch tot de hierboven genoemden in eenige nadere betrekking getreden. Hij had weinig tijd te missen;

het werk voor zijn courant en voor het gymnasium nam hem in beslag. Met zijn beide mede...redacteuren der Oprechte Haarlemsehe, den gewezen predikant H. F. Waller en diens broeder Mr. A. C. Waller, stond hij op goeden voet, maar tot intimiteit is het tusschen hen, geloof ik, nooit gekomen. Het werk voor de rubriek "Buitenland" kan bezwaarlijk zijn hart hebben gehad, maar hij deed het zorgzaam en goed. Bijna 36 jaar lang (5 Dec. 1874-10 Sept. 1910) heeft hij die taak vervuld. fiij moest berichten uit buitenlandsche bladen samenvatten, beschouwingen van buitenlandsche journalisten vertalen, en deze met de berichten tot een samenhangend geheel verwerken.

Bladerend in eenige jaargangen van de Oprechte Haarlemsehe, werd ik getroffen door de nimmer verflauwende zorg waarmede Esser zijn werk ver...

richtte. Of men een der eerste of een der laatste jaargangen opneemt, steeds blijft het moeilijk, de vertaalde stukken naar den vorm te onderscheiden

(23)

van hetgeen door hem zelven daarvoor, daartusschen en daarachter is gevoegd: het N ederlandsch is overal even zuiver en verzorgd. Zijn eerbied voor de taal toont zich b.v. in zegswijzen als "van dien tijd af' (niet: van af dien tijd), "het is al lood om oud ijzer"

(niet: oud lood om oud ijzer), "een belangrijk deel aan een werk nemen" (niet: aandeel); zijn liefde voor het juiste woord, ook al is het eenigszins verouderd, in een uitdrukking als: "om de hechtenis des heeren Blanqui te schorsen"; zijn purisme waar hij, naar aanleiding van de toenemende onveiligheid te Parijs, schrijft: "De zwaardvegershebben handen vol werk:'l) Even trouw als zijn werk aan de courant, ver- vulde hij zijn taak aan het gymnasium, al was ook deze voor hem niet meer dan een kostwinning. Met de meeste zijner collega's daar stond hij op goeden voet, zonder dat er sprake kon zijn van vertrouwelijk- heid. Een enkelen hunner, "Grobian" van buiten, Jan Rap van binnen, wist hij door vormelijke be- leefdheid op een afstand te houden. Behalve met mij, was hij toen slechts bevriend met den conrector Dr. J. van der Vliet. later hoogleeraar te Utrecht

(t

1902). Maar recht vlotten wilde de omgang tusschen hen nooit. De Haarlemsche conrector was een man van fijnen geest en ruime belangstelling.

1) Gaarne betuig ik hier mijn dank aan den Heer Van Dobben, redacteur der Oprechte Haarlemsche Courant.

Anders dan zoo menig hedendaagsch specialist, had hij, behalve het Latijn en het Grieksch, ook het Sanskrit en het Javaansch binnen den kring zijner studiën betrokken. Ook de nieuwere Latiniteit, de Nederlandsche taal en letteren, de moderne litera- I turen trokken hem aan. Op onze wandelingen trof mij telkens hoe veelzijdig zijn kennis en hoe oor- spronkelijk zijn opvatting was. Hij had een geoefenden smaak, een fijn oor voor poëzie, en was niet mis- deeld van "the accomplishment of verse." Een man, zou men zeggen, van wiens vriendschap Esser veel had kunnen genieten.

Doch daarvoor hadden zij, behoorend tot hetzelfde geslacht, te veel gemeen. Esser, overtuigd dat de wereld in den booze ligt, en dat het menschengemoed in zich zelf boos en zondig is, was doorgaans zwaar- moedig gestemd; Van der Vliet, gedrukt van tempe- rament, had door allerlei omstandigheden een moeilijk leven. Beiden hadden vroolijkheid broodnoodig. doch konden die elkander niet geven. Beiden neigden tot het gemaniereerde en precieuze; dat ware misschien een goede grond geweest om vriendschap op te bou- wen, indien Esser anderzijds niet zulk een behoefte aan eenvoud en natuurlijkheid had gehad. Beiden waren uiterst gevoelig; maar Van der Vliet had zich, gelijk meer sensitieven, een soort van pantser aangeschaft, samengesteld uit schijn van onverschilligheid, spot en een aasje cynisme, om daarmede zijn weekhartigheid

(24)

te beschermen. Met dien spot en dat ziertje cynisme prikkelde of kwetste hij Esser niet zelden. zonder het te willen. Die viel dan uit of zweeg ontstemd. en ieder ging zijns weegs. totdat hun bij een of andere gelegenheid weer bleek dat er toch ook sympathie tusschen hen was. Dan begon het spel van aantrekken en afstooten opnieuw.

Zoover kwam Esser niet eens met zijne leerlingen.

Hij was geen man om met schooljongens om te gaan en ze voor zich te winnen. Zij stelden zijn fijngevoe...

ligheid. prikkelbaarheid en zin voor het decorum op harde proeven: hen dwingen om integaan tot de schoonheid der Engelsche taal en letterkunde. strookte niet met zijn aard: hij zal blij zijn geweest. indien hij rustig zijn plicht kon doen en hun eenige kennis van het Engelsch bijbrengen. Ontzien werd hij door zijn leerlingen wel: gezien was hij onder hen. naar ik meen. niet. Er waren altijd wel enkelen. die gevoelden of beseften hoe hoog deze leermeester boven hen stond.

en. wie wilden. konden veel van hem leeren : doch de groote meerderheid bleef op een afstand van hem.

* * *

Zoo heeft hij lange jaren doorgebracht. hetzij hij in den tredmolen van de Oprechte Haarlemsche liep of in het gareel van het gymnasium. Met Heine kon hij zeggen:

Und ich hah es doch getragen.

Aber fragt mich nur nicht wie.

Want zwaar moet dit leven hem zijn gevallen. die een kluizenaar was in zijn hart. die niets vuriger begeerde dan vrijheid .,far from the madding crowd".

dan in afzondering samenleven met wie hem naast aan het hart lagen: zijne vrouwen zijne kinderen.

Onder zijn vroegste verzen (1866-'67) vinden wij een lofdicht op ..Erica. het vrije kind der heide":

een ander dat treurt over de heide-ontginning: Erica, de wijk nemend voor den en boekweit. de natuur voor de cultuur. Tien jaar later hooren wij een der...

gelijke ontboezeming in de Ode aan Robinson Crusoe.

Hoe snakt hij naar het onbewoonde eiland. waar geen producten der beschaving hem zullen kwellen:

Geen bengelklok. geen stoomgegil.

N och denderende wagen.

Noch raderen. die. nimmer stil, In arbeidsholen jagen;

Geen Nut of Nanut. waar een bloed Een reeks van woorden stamer' ; Geen kiezersvolk. geen bladenvloed.

ö Goön! geen Tweede KamerI

Die vrijheidsdroom blijft hem altijd bij. Nergens heeft hij dien droom in schooner vorm uitgebeeld.

nergens ons sterker ontroerd door de tegenstelling tusschen die verbeelde heerlijkheid en de afmattende werkelijkheid dan in zijn gedicht Sneeuwbloem. dat uit 1904 dagteekent. Eerst de weemoedige terugblik op zijn leven en zooveel onvervulde verwachtingen:

(25)

Terug mij droomende in mijn lengend leven En tastend naar gestalten die me ontzweven, Verijlend en vervagend in de verf,

Gevoel 'k een bitt're zekerheid mijn hart Verweldigen. Ach, hoeveel fel begeeren Moest onvervuld in eigen gloed verteren;

Daar hoop op hoop voor immer mij begaf, Verbloeiend in de schaduwen van 't grat Die schimmige armen met gestrekte klauwen, Wier greep de roodste rozen doet vergrauwen.

Ja, zij zijn alle dood, verdord, vertreên, Of in den knop ontijdig afgesneên.

Dan de liefste dier verwachtingen, de zoetste dier wenschen, de vrijheid waar zijn hart naar uitging:

ö Vrijheidsdroom, ö vurigste der wenschen,

Verr' van 't gewoel en 't marktrumoer der menschen, In 't ruischend bosch, op 't eindloos deinend veld, Slechts van gedachte- en zangmuziek verzeld, De geest een speelgenoot der speelsche winden, Van al 't gevleugelt' en van ree en hinden, Al wat er gonst en kruipt en slingerschiet Door gras en heide en in den klaren vliet, Te zwerven en te dwalenI

Hoe anders was de taak die hem gekluisterd hield aan het bureau der courant op het pleintje achter den Sint Bavo:

Immer weder Het krassend jagen der gevangen veder,

En klemmend enge straten, en 't gerucht Van torenklokken bij der uren vlucht,

\ De zwoegenden om 't dagelijksch brood, de ellende Van rijk en arm, en waar ik keerde of wendde, Van kerk.. en staatsgeschil geen rust - ziedaar Mijn banlingsdeel. En 'k hoopte jaar op jaar, Een hope tegen hope. En nu, 't is over:

Geen macht op aard, die nog mijn lot vcrtoover'!

Een lutde wijl, en voor mijn kracht te veel , Vermorzelt de oude last mij in 't gareel .. , .

Gelukkig was er uitkomst. Steunde zij hem niet die God hem tot een hulpe had gegeven 1

Zoo zuchtte en klaagde ik. Treden kwamen nader, En - sneller joeg 't vertragend bloed in de ader, Haar oog - haar stem - veel duizend bloemen sprongen Rondom mij open en de wouden zongen.

Gewagend van Esser's huwelijk, raken wij ver- houdingen aan te teeder van aard om er over uit te weiden. Maar zooveel mogen wij toch zeggen, dat de sterke zuivere eerbiedige liefde voor zijne vrouw door Esser'sleven glanst als een goudader door een mijnwand ; dat hare liefde dezen man, die zich een balling op aarde voelde, het leven dragelijk heeft ge..

maakt: haar trouwe toewijding zijn huis tot een vaste burcht, waarbinnen hij de gemoedsrust vond, noodig voor een kunstenaar die de volheid zijns harten moet uitstorten in poëzie.

(26)

Een eenzame - dat is de voorname indruk dien wij krijgen, indien wij trachten Esser'splaats in het letterkundig leven van zijn tijd te bepalen. Van De Banier hield hij zich verre: in andere tijdschriften ziet men zijn naam zelden of nooit. Smit Kleine was een der zeer weinige letterkundigen met wie hij vriend..

111.

De nacht met zijn gestarnt' ; de groote wateren In heerlijkheid van tinten zonder tal,

Hol dond'rend op de kust met stagen val Van dreigend krijgsgezang ; het somber klateren Des wilde' orkaans; het suizen van den wind Die 't spiegelvlak doet rimp'len op zijn streelen Of 't glimlachte onder 't handje van een kind;

De vooglen die hun blijde accoorden kweêlen;

De geuren van 't gebloemt'; het Menschenoog, Hetwelk een ziel vertolkt: het Menschenwoord:

Van vrouwen kind de wonderbare band:

En moedertaal en volk en vaderland;

ö Al wat hier op aard, wat ginds omhoog

Van 't onuitspreeklijk spreekt: - dat ziet en hoort Mijn hart - ook 't mijn - waarheen mijn schreden [gaan:

Het ziet en hoort en worstelt te verstaan, Te staamlen wat het opving uit dàt lied;

En anders wil - en anders kan het niet.

SOERA RANA.

schappelijke betrekkingen onderhield. Marie Boddaert en haar werk heeft hij blijkbaar hoog gesteld; een paar zijner gedichten aan haar opgedragen en hare laatste levensjaren in het zachte licht zijner bewon..

derende sympathie gezet. Hij was lid van de Maat..

schappij der Nederlandsche Letterkunde, maar is hij ooit op een harer maandelijksche bijeenkomsten of een van hare jaarvergaderingen geweest? Wie heeft hem ooit op een Taal... en Letterkundig Congres ontmoet?

Echter, al zocht hij geen aanraking met de letter- kundigen, buiten den invloed der letterkunde heeft hij zich niet kunnen, ook niet willen houden. Wij zien dat al spoedig, wanneer wij de verhalen in proza opslaan, die hij, onder den schuilnaam C. Terburch tusschen 1881 en 1889 uitgaf, De schoone Laurence uit de novelle Aan de Bron, door Père Satan, han...

delaar in blanke slavinnen, naar Brussel gelokt, die daar toevallig een hulpvaardigen ouden heer ontmoet, herinnert aan Klaasje Zevenster. Een tweede novelle, Celestine's Geschenk is een liefdesgeschiedenis in den trant van Steerforth's avontuur met ..little Emily"

uit David Copperfield. Aan Dickens, wiens Micaw..

ber hier genoemd wordt, herinnert ons bovendien een oud heertje dat praat als Alfred Jingle uit The Piek..

wiek Papers. Verscheidene der hier optredende per..

sonages zijn belezen en citeeren gaarne: dominé Crook citeert: de schoone Laurence citeert in een put:

"Ich bin die Prinzessin Ilse": de oude heer Brants

,

(27)

citeert, en, "indien hij den Spectator gelezen had, zou hij Addison geciteerd hebben". Die citeer...lust doet denken aan Potgieter's novellen, waarmede die van Esser den gewild...geestigen. gewild...luchtigen dia...

loog gemeen hebben.

Overigens biedt dit proza ons, behalve eenige aardige natuurtooneelen en stadsgezichten, weinig moois. Belangrijk is het vooral uit biografisch oogpunt.

daar het ons den auteur toont in zijn neiging tot gekuischte taal en tot het precieuze, hier en daar tot een gemaniereerdheid, die terugschrikt zelfs voor het woord kalverliefde en het omschrijft als "jongens...

minnarij waarop de bekende ondichterlijke benaming toepasselijk ware." Wij leeren er de maatschappelijke kringen en het soort van menschen kennen, welke den auteur aantrekken: fijnbeschaafde lieden die op een mooi oud buiten wonen, douairière's en voorname Hagenaars: doch in de uitbeelding van het leven, in de karakteristiek en in de ontwikkeling der handeling:

wezenlijke bestanddeelen der novelle, schiet de auteur te kort. Vermoedelijk zal de bewondering van Ter- burg's kunst Esser wel hebben gebracht tot de keuze van zijn schuilnaam: doch de nabijheid van zulke meesters is gevaarlijk. Ja, ook van den novellist Terburch mag getuigd worden hetgeen Bürger...Thoré van zijn naamgenoot den schilder schreef: "un qui ne s'est jamais encanaillé". Doch Gerard Terburg was bovendien een groot en oorspronkelijk meester:

van den novellist Terburch kan men dat moeilijk beweren.

* * *

Niet in het proza lag Esser's kracht, doch in de poëzie. Ook daar ziet men invloed van anderen. Er is in de verzen van zijn eersten tijd vrij wat conven..

tioneels: wij hooren er afgesleten uitdrukkingen als ..nachtvorstinne" (voor de maan). "Olympus vorst",

"de rijke in zijn gulden karos, in weeldrige kussens gedoken": zelfs de "wolk met gouden zoomen" ont- breekt niet. In verzen als deze uitNa het Gedenkfeest:

De jubelgalm heeft uit, de vlag is weggeborgen,

En de oude vraag komt weêr bij 't rijzen van den morgen:

Wat nu? Wat nu, ö stad, ö volk van Nederland!

herkennen wij Da Costa. In het Jongens-Duinlied Heije. Aan De Génestet, wiens verzen in Celestine's Geschenk telkens worden aangehaald, herinneren ons verscheidene gedichten.I) Bij andere zou men kunnen weifelen tusschen De Génestet en Beets. 2) In allen gevalIe heeft Esser niet alleen Hildebrand, maar den ganschen Beets bewonderd, en van die bewondering getuigd bij het jubilé van 1884 en tien jaar daarna.

Wij herkennen het conservatisme van Beets in Essers spot met V osmaers Grieksche spelling van Grieksche

1) Gedichten van Soera Rana (Baarn, Hollandia.Drukkerij, 1905) 1, 61, 154, 156, 159, 165, 174, 210, 253, 264.

2) I, 166, 171.

4

(28)

eigennamen. Een stukje als Passe...partouts 1) tegen de zoogenaamde "loopers" in de taal kon ook door den purist Beets geschreven zijn.

Met het oog op den invloed van oudere Neder..

landsche dichters, maar meer nog met het oog op den algemeenen geest dezer poëzie heeft men recht Esser een epigoon te noemen. Hij zelf heeft dat beseft en in bitterheid des harten gewaagd van de wijze waarop het publiek, of publiek en critiek, zijn werk had ontvangen. Ik denk hier aan het gedicht

De

Meistreel uit het jaar 1904, dat wel op hemzelven moet doelen:

Een Meistreel toog met blijden zin

Om zijn liedren te zingen een slotplein in.

Zijn stem was helder en zuiver zijn luit:

T och dreef men met hoon en beschimping hem uit.

Men ging hem met steenen en stokken te lijf En schold den zanger rabaut erÁ katijf.

Want wat hij deed hooren ware edel als goud:

Maar lacie! Maar leiderlOch arme!

,t Klonk oud.

Inderdaad, er is in deze poëzie, vooral in de vroe..

gere, vrij wat dat aan de oudere herinnert. Ander..

zijds echter had Esser reden tot zijn protest. Immers, naast dat. aan anderen herinnerend, werk staat veel meer eigens. En dan, iemands oogen moeten wel verblind zijn door den glans van het nieuwe, indien

1) 11. 372.

hij het oude verwerpt reeds omdat het oud is. Een stuk in een nieuwen trant kan van geringe waarde zijn, en een in ouden trant echte poëzie bevatten.

Voor een groot dichter heeft Esser zich nooit gehou..

den (hoeveel groote dichters hebben wij 1), maar terecht besloot hij een zijner oudere gedichten met dit couplet:

En toch, ik zing, ik zing mijn lied, Al zong 'k mijzeive alleen:

Daar gloeit een dichterlijke vonk In mijne ziel, hoe kleen.

* * *

Beschouwen wij deze poëzie naar haren inhoud, dan treft ons, welk een geringe plaats daar wordt ingenomen door hetgeen in de wereld en ons eigen land gebeurd is. Bijna zes..en..dertig jaar lang heeft Esser als bewerker der rubriek "Buitenland" op den uitkijk gestaan. Wat al belangwekkende gebeurte..

nissen, wat al gisting. woelingen en worstelingen heeft hij uit zijn kraaiennest aanschouwd: welk een rijkdom van persoonlijkheden en karakters in hun streven en hun strijd gekend en gevolgd1Kwam hij niet op adem in die voortdurende rarekiek en zag hij te veel om het te kunnen verwerken? Werd hij alras onvatbaar voor blijvende indrukken, waar het eIken dag "roef, weer een ander stukI" was? Ontbrak het den ex~redacteurvan

De

Standaard, nu mede.. ' werker van mannen die toch eer liberaal dan con...

(29)

servatief waren, en met wie hij zeker niet steeds één lijn trok. aan voldoende vastheid van overtuiging in het staatkundige en algemeen--maatschappelijke 1

Misschien hebben de hier aangeduide oorzaken. in meerdere of mindere mate. samengewerkt tot deze beperking van de stof zijner poëzie. Vermoedelijk zal men ook in aanmerking moeten nemen, dat zijn geest liever vertoefde in het intieme en huiselijke dan in het staatkundig en maatschappelijk leven, en dat zijn behoefte aan het grootsche en eeuwige bevrediging zocht allereerst in God en Gods schepping.

Onder de schaarsche uitingen van zijn nationali...

teitsgevoel vinden wij een gedicht Aan Vondel, ter onthulling van zijn standbeeld (1867), waarin de twee-en-twintigjarige den "dichterkoning" zijne hulde brengt; klaagt, dat deze uit het hart zijns volks is verstooten: God dankt "Die Neerland Vondel gaf, mij Nederlander maakte.t f Amsterdam en de schoon- heid dier grachtenstad liggen hem na aan het hart:

hij voelt het diep, wanneer hij die "stad der vaadren"

in 1874 voor Haarlem moet verlaten. Groen van Prinsterer's dood in 1876 slaat hem ter neer: een herinnering aan Davids treurlied over Saul en Jona- than klinkt ons tegen uit dezen aanhef:

De helden zijn gevallen, De besten heengegaan;

De vele duizendtallen Des vijands groeien aan.

Maar van geen versagen weet hij. die besluit met:

Mijn schild en mijn betrouwen Zijt Gij, 0 God mijn HeerI Op U zoo wil ik bouwen, Verlaat mij nimmermeer!

In 1878 klinkt zijn treurmuziek bij de uitvaart der koningin van Spanje: twintig jaar later begroet hij Koningin Wilhelmina bij hare inhuldiging. De Boeren-- oorlog ontlokt hem in 1899 een strafdicht tegen de Engelschen. In het volgend jaar gaf hij een N eder-- landsche en een Engelsche bewerking van Jean Ra...

meau's gedicht aan onze Koningin, toen zij een oorlogs...

schip ter beschikking van President Krüger had gesteld.

Van Esser'sbelangstelling in het maatschappelijk leven getuigt slechts een enkel gedicht: Het Kermis...

feest in de Graven stadvan 1873. Een deel der Haag...

sche burgerij had, wegens de schandalen van dat volksfeest in 1872, een verzoek tot afschaffing aan den Gemeenteraad gericht: doch dat college ver...

eenigde zich met het afwijzend prae-advies van B.

en W., nadat de kermis verdedigd was door den heer Mock op grond van

,:t

vertier dat zij aan de stad verschafte" en door burgemeester Gevers Deynoot als "een bron van inkomsten en van onschuldig ver...

maak voor velen"... Fecit indignatio versum", laat de dichter op deze verdediging volgen. Inderdaad daar...

aan twijfelt niet wie den gloed en de kracht bewon...

dert van aanschouwelijke verzen als deze:

(30)

Het volk viert feest;

Het dringt en joelt van alle zijden aan En 't vreugdlied gilt uit rauwe kelen rond, Vol gloed der poëzij, voor 't arbeidsloon Van maanden her met prikk'lend gif gekweekt.

Een feestlied, Christ'nen waard I Van verre lokt, Met gillend fluitje en bekkenslag~geklir

De woeste "Ronzebons." De zweetdrop glimt Aan brauw- en wimperzwart, op 't bol gelaat Vol krijtsmeer met een houtskool afgemaald, Onmatelijk verlengd - een duivelmomI Een zwerm van kind'ren volgt zijn saterdans En stoeit en lacht en krijscht hem vloeken toe, Vlucht scheldend uit elkaár, komt juublend weêr....

Ter zij 1 Maakt plaats! Een slingerende slier Van menschen zwaait al brullende voorbij.

Strijdhafte krijgers zijn 't, van Hollands heir, Aan eIken arm een blakende mannin;

Hun forsche vuist, het oorlogslwaard gewoon, Zwiert onversaagd een vreedzaam rateltje om - Die verontwaardiging gloeit nog na in den dichter die vijf en dertig jaar later zijn gedicht In aeterna rosa aldus aanving:

Op 't marktplein daveren de trommen In dwalm van feestlicht en banket, Bij snerpend schett'rende trompet, Gejoel van immer dichter drommen;

Daar krijscht het Dier zijn rauwe kreten, Daar danst de klatergouden pronk,

En lokt en loeIt de wulpsche lonk En zoekt het hongerend hart: vergeten.

Hier echter heeft die verontwaardiging niet het laatste woord: de dichter heeft leeren berusten, en wendt het oog naar den schat van liefde die hem gebleven is:

Wat is dit alles hem, wiens haren Vergrauwden onder 'slevens last, Wien blozend blank een roze wast, Nooit welkende in heur groene bláren?

Een roos, met teedre zorg gedragen Hoog naar de rust der veilge cel;

Wier roke geurt van duin en del En droomen wekt uit vroeger dagen.

Wie den titel Fabriekskinderen leest van een ge..

dicht uit het jaar 1875, denkt allicht aan die mis..

deelden, waarop Cremer's schetsen onder dezen zelfden titel sinds 1863 veler aandacht hadden gevestigd. Het is opmerkelijk dat Esser's ,Jabriekskinderent t een paar zwaluwen zijn, die tusschen de binten van het dak haar nestje hebben gebouwd. Hij brengt ons wel in de fabriek: wij hooren en zien haar in werking _ maar zij vormt slechts den achtergrond van het schetsje der zwaluwen, af en aan vliegend om hare jongen te voederen.

*

*

*

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

&#34;Maar hoe kwam u in deze ongelegenheid?&#34; vroeg CHRISTEN verder en de man gaf ten antwoord: &#34;Ik liet na te waken en nuchter te zijn; ik legde de teugels op de nek van mijn

&#34;Als patiënten tijdig zo'n wilsverklaring opstellen, kan de zorg bij het levenseinde nog veel meer à la carte gebeuren&#34;, verduidelijkt Arsène Mullie, voorzitter van de

&#34;Patiënten mogen niet wakker liggen van de prijs, ouderen mogen niet bang zijn geen medicatie meer te krijgen. Als een medicijn geen zin meer heeft, moet je het gewoon niet

De betrokkenheid van gemeenten bij de uitvoering van de Destructiewet beperkt zich tot de destructie van dode honden, dode katten en ander door de Minister van

Een voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (&#34;Wro&#34;) te nemen door te verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor

Een voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (&#34;Wro&#34;) te nemen door te verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor

Veel spanningen ontstaan precies in zo’n periodes: er zijn mensen die niet kunnen of willen loslaten wat hen zo vertrouwd was en er zijn mensen die niet langer

Wij kunnen niet veel doen, maar wat we kunnen doen moeten we blijven doen, nog beter doen, want voor wie gelooft, is er altijd hoop, want er is de liefde.. Ten vierde: geloven