• No results found

Het avontuur van het Schippersjongetje

In document Me SG (pagina 41-49)

Van de twee kleine woonschepen, die bij de steen-bakkerij in de vaart lagen, zag het eene er keurig uit.

't Was helder groen geschilderd met gele en zwarte biezen en prachtig stond zijn naam er op met vergulde letters: "De Goede Hoop."

Het andere schip heette: "De twee Gertrudes." 't Leek maar 'n beetje armoedig naast het andere, het hout was verveloos en de raampjes van het vooronder*) waren gebarsten. Maar er hingen helder-witte gordijntjes voor en het dek was netjes geschrobd.

Op de voorplecht van "De Goede Hoop" lag een jon·

getje languit en keek en keek ... Gloeiend rood en goud ging de zon onder. Nu was ie bijna weg achter de boschjes en 't leek wel, of de heele lucht in brand stond! ...

Heel stil lag de jongen en keek... en een vreemd, maar toch heerlijk verlangen vervulde zijn hartje ...

0, nu zou hij ook daar ginds willen zijn, achter die

*) De kamer van bet schip, woon· en slaapkamer en keuken tegelijk.

62 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

boschjes. Prachtig zou-die wezen van dichterbij, zoo'n groote gouden bal! hij toen, "een spiksplinternieuwe." '

Nu sprong Drewes op, vloog over de loopplank en op

111 HET AVONTUUR VAN HET SCHIPPERSJONGETJE. 63

heeft toch nog mooier kleuren," verdedigde hij, "rood

Drewes' praatte druk, sneed verschrikkelijk op, genoot van de verbazing en den eerbied van z'n jonger was! ... witte kasteelen, blauwe golven, groote bosschen, net als hij straks aan Jan zei, en de boornen waren er

64 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

of 't pijn deed ...

Vooruit, hij ging dan maar alleen, zonder Jan, Hij nam de klompjes in de hand en zette 't op een loopen.

Hij holde, holde, tot hij niet meer kon. - Zoo, nou even rusten, even in 't gras aan den kant uitblazen, meteen zou hij verder gaan.

Wat was de fabriek nou al dicht bij. Moeder had ge-zegd, dat hij nooit verder mocht op z'n eentje dan tot aan de fabriek. Maar hij deed het toch. 't Kon toen opeens niks schelen, of ze kwaad zouden zijn, en of ze hem straks misschien zouen zoeken, hij gaf er geen zier om, hij wilde nou es lekker z'n eigen zin doen, hij wilde er heen ...

En hij stond al weer en liep door, nu met de klompen aan, gewoon, stevig stappend, het hoofd in den nek ...

hij ging! ... hij ging ... fijn was het toch, zoo op avon-tuur uit te gaan.

Toen hij echter de fabriek naderde, werd hij onrustig.

Als ze 'm nou maar niet zagen. Als ie d'r maar stilletjes langs kon komen. De arbeiders waren er wel niet meer, maar als die fabrieksmeneer zelf nou maar niet uit het huis kwam, op hem toe, en vragen: Jongetje, mag je al zoo ver alleen? Wat zou hij dan zeggen? Eigenlijk was hij wel 'n beetje bang; de man keek altijd zoo nijdig, zelfs als hij met zijn vrouw in die mooie, glimmende auto reed.

Nu begon de jongen langzamer te loopen. Hij over-legde, hoe hij 't best ongezien làngs het huis zou kun-nen komen. Maar de schrik sloeg hem plotseling om het hart, toen hij aan den hond dacht, dien buldog met z'n grooten bek en scherpe tanden. Als ze die eens op hem loslieten!

Drommel! Wat was dat? Wie kwam daar uit het hek waggelen?

't Was dikke Mie, de goeie stoetevrouw*), die ook op

e) Groningsche en Drentsche sto ten = brood. De stoetevrouw liep ovor de 8chouder met een juk, waaraan twee mnnden met stoeten hingen.

111 HET AVONTUUR VAN HET SCHIPPERSJONGETJE. 65 't schip brood kwam brengen, en ' Zaterdags kreeg Drewes altijd wat van d'r, meestal duimpjes - vandaag versch gebakken, jong - zei Mie dan, - en ja, lekker knappend als ze waren... en soms 'n enkele keer wel es, gaf ze hem een puntje (zakje) met pepermuntbal-letjes, rooie, gele, groene, paarse ... àlle kleuren, die je maar bedenken kon ... Gelukl<ig, gelukkig, dat het Mie maar was en niet de fabrieksmeneer en niet die leelijke hond. Mie deed geen kwaad en nou ze hem toch een-maal in de gaten had - kijk, daar kwam ze al op hem af - nou zou hij d'r maar ronduit vertellen, waar ie heen wou, als ze d'r naar vroeg en meteen zeggen, dat hij wel heel hard loopen zou en vóór donker weer thui zijn, en of ze d'r asjeblieft niks van wou verklappen op 't chip, als zij er langs kwam en dat dee ze dan natuur-lijk ook niet, die goeie Mie.

"Wàt zeg je daar, jong? Naar de zon? En om van dichterbij te zien?" Mie sloeg de handen in mekaar en lachen dat ze deel Iedere keer boog ze weer voorover en kromp van de lach - ze had de toetekorven neergezet, toen ze hem aan prak - en eindelijk, toen ze uitge-lachen was, zei ze: "Och, jou jonkie, dat kèn toch niet."

En toen Drewes een beetje bevend haar vroeg: "Waar-om niet?" legde ze uit: "al loop je heel naar Friesland, lieverd, dan ken je 'm toch niet meer zien. Want hij gaat ommers onder de aarde door en morgenvroeg komt ie d'r aan den anderen kant weer uit."

Onder de aarde door! Dat wa den jongen een raad-el. Maar hij stond er niet lang bij stil; dat andere, dat hij wèl meende te begrijpen, daaraan dacht hij: 't was véél te ver, nog voorbij Frie land en hij kon er van-avond niet meer komen!

Tranen schoten in z'n oogen. Hij begon te snikken.

Dat kon de goeie, dikke Mie niet be t zien. Ze hurkte bij hem neer. "Niet chreien, jong, kom, ga maar met Mie mee en dan gaan we maar weer naar Moeke toe.

Wat zal ze dan blij wezen, want ze is vast al ongeru t

ru 5

..

66 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

en zoekt 't heele schip rond, en 'k heb nog zoo'n fijn puntje met pepermuntballetjes in de korf, die krijg jij dan, ja?"

Het snikken hield op, een klein lachje verscheen, en een niet heel schoon handje wreef de tranen weg.

Gedwee liep hij even later naast Mie terug en zoog de eene pepermunt na de andere. Maar er bleef toch een duister verdriet in z'n hartje. En toen Mie mee in 't schip was, smeekte hij haar: "Niet doen, ik ken all één wel," en de goeie Mie dacht: "hij schaamt zich, 'k heb hem te hard uitgelachen," en ze gaf hem een kus op z'n vuile wangetje en ... begrijp eens! nog een puntje bal-letjes. Die stak hij gauw in z'n broekzak. En vader en moeder vroegen niks, toen ie in 't vooronder kwam en hij zei ook eerst niks. Van de balletjes niet, dan bleef ie d'r zelf baas over en van dat akelige niet, maar toen ie daar nog eens goed over nadacht; kwam er ineens twijfel en hoop: Mie was misschien wel dom! en wist het niet goed. Want hij had het toch duidelijk gezien, dat de zon vlak achter de boschjes wegkroop en ...

Toen moest hij direct zekerheid hebben en hij sprong z'n vader op de knie en vroeg.

Vader legde 't hem uit zoo goed en zoo kwaad als het ging. En al begreep de kleine jongen lang niet alles,

0, zijn hoop vervloog voorgoed.

Even later lag hij in de bedstee. Hij had vergeten de pepermuntballetjes uit z'n broekzak mee te troggelen en hij kon niet in slaap komen. Dat kwam van dat ver-drietige gevoel. Dat moest eerst weer weg en 't wou niet. Toen ging ie vlak aan den kant liggen, nou kon ie net met z'n eene oog door de reet van de beddeuren in 't kamertje kijken. Vader en moeder zaten onder de petroleumlamp. Vader rookte zijn pijpje en las de krant en moeke stopte kousen. 't Leek zoo gezellig. Dat troostte 'n beetje. Nou ging ie es 'n poosje z'n oogen stijf dicht knijpen. Dan zag je zulke mooie figuurtjes.

Dat was 'n fijn spelletje. En je werd er lekker slaperig

111 HET AVONTUUR VAN HET SCHIPPERSJONGETJE, 67

van ook. Hij geeuwde tw~e keer achter .. elkaar, met de mond heel wijd open. En meens dacht hl] a~n t spa,ar-varken in het pronkkast je. Hè, daar had Ie nou lets heerlijks om aan te denken. Nu was alles weer. go~d.

Als vader centen genoeg bij mekaar had, kocht dIe zIch een fiets en dan mocht hij achteropzitten en dan reden ze samen heel verweg, z66 ver, wel voorbij Friesland, want zoo gauw als zoo'n fiets d'r over joeg ... en als hij groot was, ging ie naar de 90st en z'n vader ~n

moeder nam ie mee, dan was h IJ de baas, want dIe waren dan oud en konden niet meer zoo goed werken, maar h ij verdiende 'n heele bofI.1 d~~ten en kocht 'n gr6ót schip 'n stoomboot met dne pIjpen en... en ...

Met een' lach op zijn gezichtje sliep het schippers-jongetje in.

Spelletje.

Bordje-draai.

De kinderen zitten allen op den grond, naast elkaar tegen den muur. Eén staat, op een tient~l passen v~n

hen verwijderd, vóór hen, met een rond bhkken bord. 10

de hand. Elk kind krijgt de naam van een of ander dier:

bijv. hond, kat, schaap, koe, enz. .

Het kind dat staat draait nu het bord tn de handen rond en n~emt de n~am van een der dieren. Dan. moet het kind, dat dien naam heeft gekregen, gauw opspn~gen,

het geluid van het dier nabootsen en het bordje g~IJP~n,

dat de ander hem tracht toe te werpen. Als het dit met vangt, moet het een pand geven.

m

68 111 cactu -dahlia's, de kamperfoelie met de aardappelplanten - laag over den grond loopen de verbindingen tusschen

Aan elke pinragdraad zijn de waterdruppeltjes ge-regen als paarlen aan een snoer, zoo fijn, dat je ze niet gelijk afvallen? Juffrouw Formika, de werkster, ander vielen er wel meer druppeltjes af.

De zilveren pinragdraad beweegt met korte zenuw-achtige schokjes. Aan den anderen kant, heel ver ~ eg, min ten honderd meter verder dan de grens van den tuin staat een andere boschmier, die met haar voel-sprieten voortdurend zacht op den telephoondraad rof-felt. Je begrijpt wel, dat het niet één draad i , die de beide mieren verbindt, maar een reek van aan luiting n

70 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111

net als in de stad. De tusschenstations heeten: Thym, Stokroos, Prikkeldraad, Boerenkool I, Boerenkool 11, Boerenkool 111, Akkerdistel, Els, Berkebast en Eekhoorn-tjesbrood.

Dit laatste is maar een hulpstation, want het kan elk oogenblik in elkaar zakken; het is namelijk een padde-stoel met een lichtbruine hoed, die oneindig veel korter leeft dan een boerenkool stronk bijvoorbeeld. Na het station Eekhoorntjesbrood gaat de draad naar de hoofd-poort der mierenstad, die eene groote uitgebreidheid on-der den boschgrond beslaat; de hoofdpoort is op soort-gelijke wijze verbonden met akkers, tuinen en eikewallen in den omtrek. mierenleger een vijandelijke stam overvalt, worden alle overwonnenen een kopje kleiner gemaakt.

Wat zou er toch voor ver. chrikkelijks gebeurd zijn? kwamen twee klompen aangewandeld. Verder naar boven zag ik zwarte kou en en heel in de hoogte het gezicht anderhalve meter boven een bloemperk uitsteken, zien niet van het aardige land chap, dat door zand, teentjes en kleine planten wordt gevormd. Je zou eigenlijk plat op den grond moeten gaan liggen en denken, dat dit nu de aarde is, zoo als wij haar gewoonlijk zien.

72 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. 111 meisje heeft laten vallen."

"Ach, wacht nog even, er loopen hier zulke rare

Nu komt het verschrikkelijke.

Op een nacht, een heel stille nacht met bleekgroene

Een alJerliefste mierenpop, keurig opgevouwen, kwam te voor chijn. Ze keek Formika met groote oogen

"En ze noemen jelui miereneieren," riep Formika.

"Dat doen domme kinderen, die onze leven ge

74 TUSSCHEN LICHT EN DONKER. III ontdekkin~! Een van de poppen, het kostbaarste bezit van de mierenstad, was moedwillig vernield! Een storm van woede brak los en nog net kon Formika door de poort ontvluchten, vóór alle toegangen werden afge-sloten. Ze blijft nu in mijn tuin telephoneeren met me-vrouw Rufus, tot het terrein weer veilig is.

In de taalles.

Leeraar: "Als ik dus zeg: Ik eet, - welke tijd is dat?"

Lambert: "Etenstijd, Meneer!"

In document Me SG (pagina 41-49)