• No results found

HET ELFENEILAND

In document MIe SG (pagina 34-46)

"Waar woont zij?" vroeg Liesje, dadelijk opspringend, "dan loop ik dadelijk naar haar toe".

op den lichtstraal en daar gingen ze, de kamer door, het open-staand venst r uit, straten, plein n, huizen lang, tot ze kwamen aan n pI k op h t trand, waar de maan e n breeden, zilveren straal ge pannen had r ht naar het eiland toe voor de kust.

"Dit i d w g naar n land", prak h t elfje.

"En h bb n d m n eh n dien nooit kunnen vinden ?" vroeg Lie j v rwonderd.

"E n h I nkele, die w m t onze vleugels hebben aangeraakt, maar vraag niet langer Lie je, en kom mee, want de koningin wacht op ons".

Zij gleden over den glanz nden weg. Rechts en links van de zilveren traal kabbelde d ze diep, donkerblauw, waar de vis-schen als lichte, partel nd vI kken hi r en daar uit sprongen.

Z emeerminnen zongen: "Kom bij on Liesje, het i zoo mooi op den bodem van de z e. W zullen je koralen, an monen, en paarlen laten zi n".

Maar het elfje lachte ze uit: "Neen, neen, Liesje gaat met mij mee, Liesje wil vroolijkheid en licht zien. Bij ons is het licht, zelfs in den nacht".

En ook Liesje riep lachende: "Neen, neen, ik ga mee naar de elfjes: ik wil zingen, dansen, vroolijk zijn. De zee is droevig: in zee liggen veel verdronken men chen, veel gezonken schepen. Bij de elfjes is enkel blijheid".

En vroolijk gleden ze verder.

Al spo dig naderden ze het eiland. Het was of er duizenden sterren vroolijk twinkelden, maar dit waren de glinsterende vleu-gels van de elfjes. Nu hoorde Lie je ook muziek en zang. Nog enkele seconden n ze waren er. Dadelijk werden ze omringd door honder-den elfje, wier vleugels zoo veel licht verspreiden, dat het wel

/J/' ....

~

."'~'" ... f".

dag leek. Boomen, waarin witte vruchten als kleine ballonnetjes hingen, stonden aan het strand n daarachter leidde een weg van witte schelp n naar een hoogen witten toren. Hiervan werd een groot raam open gegooid en eruit vloog de elfenkoningin, om-zwermd door haar hofstoet.

"Is Liesje er? Welkom in Elfenland, Liesje. Nu kan het feest beginnen" .

"Nu kan het feest beginnen, nu kan het feest beginnen I" klonk het vroolijk van alle kanten. Allen trokken naar een groot veld, dat geheel omzoomd was door bloeiende rozen, truiken en drui-venranken, waar groote, sappige trossen aan hingen.

Op een troon van enkel roze bladeren zette de koningin zich neer en wenkte Liesje naast haar plaats te nem n.

En nu begon de elfendans.

Liesje had een gevoel of ze nooit ander dan vroolijk geweest was.

Van alle kleine verdrietelijkheden kon zij zich niet herinneren.

Telkens kwam tusschen het dan en door een elfje naar voren en vertelde wat ze de afgeloopen maand beleefd had. En ieder verhaal vervulde de aanwezigen met geluk en blijheid. Nu eens was het een verhaal van de zoemende bijen, die vaten vol honig vulden; dan weer de geschiedenis van een bloemenknop, die opensprong en het mooie morgenlicht aanschouwde; of wel het verhaal van de witte vruchten in de boomen aan het strand, die vleugels kregen en op den adem van d n wind over het eiland vlogen; of het was het avontuur van een dauwdruppel, die door de zon in goud en door de maan in zilver werd veranderd.

"Hè", zuchtte Liesje, "wat i het hier heerlijk. Nog nooit ben ik zoo blij geweest. Nog nooit heb ik zoo'n mooi sprookje g hoord;

een sprookje van enkel blijheid".

65

Daar hoord ze plot lin luid g ro p. H t maanlicht verdw n.

Donk re wolk n h v n zi h tu h n d maan en h t iland.

Dikk r ndropp I. vi 1 n plot ling n r.

, 0", ri p n cl . lfje., ,, IlZ vI ug I !"

Eer t zor d n z , dat de koningin h elhuid binn n in den tor n kwam n daarna vI 0 d hele tro p door d ur n en

ven-V r hill nd jon e elfj hadden eht r door d hard dropp Is aatj in har vI ugel kr en. Dokt r

af en aan met zalfj n draden van dauw n 'pinnewebben, om de vI ugeltj t herstellen.

,,0 h", prak Li je, "wat i dit jammer, elf nkoningin. Ik ho pt zo n prookj van nkel \ r ugd en blijh id te zien en kijk, z 1f hi r komt wat v rdrietig bij".

"Zoo i h t Lie j ,z If in h t mooi t sprookje, komt droefheid.

Maar kijk, h mijn elfje w rk n. All ehramm n n cheurtje zull n po dig her teld zijn n dan zijn z het v rdriet geh el

, ro- t n n d nk n, dat er n it i ts naar g b urd i '.

P dig war n all vleug 1 h r t ld n werd h t fe t in den tor n voortg zet; all Ie d wa wed r v rgeten. Lie je dan te m t d lfje m , dronk honig, at bloem nblaadje, edoopt in

n vo ld zich vroolijk en blij.

zon haar e r t goud n tral n zou uitz nden, na-m n d Li j weer m de naar h t trand. Ze b dankte de konin in n haar elfj duizendmaal vo r al het mo i , dat ze gezi n had. D zonn traall de nu e 11 g uden wgover de half duistere z . D elfje ho fd n niet m ,lang den gouden weg t rug, n Li j kwam, ez ten p de zonnestraal, weer in haar kamer.

Hier was alle nog donk r.

Ze kroop gauw in haar b dj , waar z h rlijk liep tot diep in den morgen.

Toen z ontwaakt en haar m d r \' rwond rel vro , h h t kwam, dat z zo lan g lap n had, v rt lde ze h,~t pr kj, dat ze gezi n had en ook, dat zelf dat prookj i t tI' urig had.

"Het i jamm r", z i Li sj , "zond r i t dr viO's hijnt z lfs het m oiste spro kj niet te kunnen b taan. En cl lfj z iden, dat bij haar nooit verdri t wa ' .

"Maar moeder", v rvolgd z,,, w t

mij ook heeft gezegd? Dat d lfjes, omdat z hard n vlu wer-ken om de ehade te h r. t 11 n, \V r aa uw all v rdri t te boven komen en z lf ni t m r w t n, dat het er gew ti".

"Zoo i h t, Li je", prak mo d r.

En Li 'j knikte h I wij bij mo d r- w rd 11.

DE KI DERBERG

w d r hoogklimmen noodzaakten. Geen wonder, dat de reizigsters (want het waren allen vrouwen, die de tocht ondernamen) vaak ver-mo id, doodop waren, en toch, toch klommen velen dien berg op, van de rijk te af tot de armste toe. Want ieder, die dien berg

be-klom, achtte geen ravijn te diep, geen berg te hoog, om te kunnen komen in den tuin boven op den berg. Want in dien tuin boven op dnberg lagen alle kleine kinderen: die mochten enk 1 door vrou-wen uit hun wieg van leliebladeren in den vijver van het park, weer door haar buitengewone schoonheid bekoord, aanbad hij.

Al jaren war n zij ehuwd en nog had de koningin haar gemaal zich haar ko tbaarste kleed aang ven en de schitterendste juwe len, las bewond ring in de oogen van d n koning n was gelukkig.

Doch dan kwamen er weer ur n, dat zij droevig gestemd was.

Ze nam dan haar kijker en tuurde er mee naar den berg. Met dezen kijker ke k zij door rot en n boomen heen, en zij zag de bIe ke, vermoeide vrouw n, pen bloeiend n krachtig, die toch allen blijde den zwaren tocht ond mamen. En ze keerde zich huiverend af. Waar wa de schoonheid van di vrouwen gebl ven?

Zoo kon ze maar geen keus doen en zij merkte dat het ook den koning teeds m r verdriett ge n nakomeling te hebben.

Totdat d koningin en b luit nam.

Zij v rz'am ld har kostbaar te juweelen, bergde die in een zijden doos, bond die e n van haar rei er om den hals en sprak tot d n vogel :

"VIi g naar d odin op den kinderberg. Breng haar uit mijn naam d z juw I n n vraag haar daarvoor n kindje".

De og 1 vi og w g.

n

koningin telde de uren van zijn terug-kom t. Ev n zoo el ur n als d vog 1 weg bleef, even zoovele jaren lek n ze haar.

, Nacht kon z d n 'laap niet vatt n van ongeduld. Ze woelde en woeld n k rd zi h om en m. En bij i der geluid, dat ze hoord , dacht zij, dat de vo 1 tegen h t raam tikte.

"Wat sch eIt U, vrouw?" vroeg d koning slaperig.

"Ik kan d n slaap ni t vatt n", antwoordd de koningin. "Het

1 warm, vannacht".

Zij hi ld zich rustig, n to n zij zag, dat d konin weder in slaap wa g allen, tond zij op, kleedd zich aan en sloop naar het balkon.

Hier wachtte zij n t zo lang, tot zij indelijk vleugelgeklap hoorde. In d morg n ch m rin zag zij haar reig r weder-keeren, maar ach, h laas, g heel all en, zonder een kindje.

"Ach, r iger", hr id d koningin, .. wa mijn ift niet groot g noeg ?"

"Konin in", zoo prak d og I, "hef ki tje juweelen breng ik U terug. De godin p den berg vraagt geen juweelen. Haar eisch is, dat gijz Iv d to ht naar den tuin onderneemt".

"Ach, ach", chreid de koningin, "dat kan ik niet, neen, neen".

En zij legde zich weder ter ru te, doch slap n kon zij niet. Zacht chreide zij, heel zacht, dat zij den koning niet zou w kken.

Doch d koning h orde haar in zijn dro m n en v rschrikt werd hij wakker.

,,\\ aarom schr it gij, Koningin ?"

"Zeg mij, wat sch eIt er aan ?"

"Het i nie.ts", prak de koningin, "ik had een boozen droom.

Dat komt van de warmte".

En d koning liep w er in, do h d konin in lag nog ur n lang wakk ren vo rde e n zwar n strijd. 't els choon r I k haar di tuin op den berg to ; st eed gr ot r het geluk enig n kind in de armen t voelen. Ja, z 0 heerlijk I k haar dit, dat z besloot toch den berg te b klimmen.

En zoodra den volgenden avond d koning in diepen, laap was, tond de koningin op, kIe dd zich haastig aan en begon den moeilijk n zwar n tocht.

Z klom een ganschen nacht, toott zich de vo ten tot blo -den toe aan scherpe st enen; re t zi h d zachte blank huid open aan cherpe doorn .

Nadat ze ur n geklommen had, z g z in lkaar. N n, ze kon niet verd r. Ze moe t t rug. Tr urig kwam ze t g n den morgen in haar paleis terug. Ho zag z r uit. Bleek en aal "an vermoei nis; gelaat en arm n bedekt m t chrammen. Ver chrikt keek ze in den piegel, toen ze de koning aan het ontbijt b gro tte.

Alle om niets. Al hij zich nu maar niet van haar afke rde.

Maar, 0, wonder, de konin k k haar oplett nd aan. tralend werd zIjn gezicht.

"Wat is U overkomen, sprak hij, "Uw oog en staan z 0 held r.

Uw gelaat is lieflijker nog dan anders".

73

De koningin wa eer t verwond rd, doch toen bedacht ze plot ,

onze familieleden in v rre landen kunnen wij nu zoo maar uit d lucht hoor n !"

"Ja, ja", kraakten d takken, "dat moesten de men chen eens wet n, dat wij van hunne uitvinding n mee kunnen genieten, zond r dat h t on. geld of hoofdbr k n kost!"

" t", waar chuwd d bom,,,W t voorzichtig! "Wanneer d m n ch n dat haard n, zouden ze on misschien e n belasting opl n, van tweemaal zooveel vruchten te geven al anders I"

en de boom boog zich naar rechts, naar links, rekte haar top ho g d lucht in, boog zich di p voorover naar het water. Geluk-kig, ni mand in de buurt. De tuin waar ze in stond, lag verlaten na d n dood van de oude dame, die hier zoo lang had gewoond en gewerkt, die van h t kleine lapje rond een vruchtbaar, rijk landgo d had gemaakt. Haar kinderen waren nu allen ver weg en het go d was in andere hand novergegaan.

\Vat was dat e n gelukkige tijd g weest bij die oude dame.

"Dit had de oude mevrouw toch nog ma ten b leven I"

dacht de boom hardop. "Wat heeft ze niet vaak hier in de haduw van mijn takk n gezeten, met de kinder n; dikwijls ook alle n en dan hoorde ik haar vaak denken aan den tijd van haar jeu d in Australië. Och, och, wat heb ik eigenlijk veel van d w reld gehoord, t rwijl i k zelf toch op dezelfde plek bleef".

"Vertel, v rt I!" rits lden de bladeren.

"Och to , vertel!" v rzochten de takken.

,,0, ramboetanboom, v rt I!" murmelde het water in de kalie, die vlak lang den boom troomde.

"Zoo", potte de boom, n erbuigend tot het water, "wilde jij ook wat hooren. Maar dan zou ik even stil blijven staan en niet

verder stroomen, want chreeuw n, daar dank ik \ oor. Dat i niet ladylike '"

"Po h", antwoordd vinni het wat r, "d nk m , dat ik je ni t ver. ta. Maar pr k toch Holland h.

"V

zijn hi r in n Holland eh land , ..

"Wees toch stil en laat mo der v rt II 11 '" ri pnd blad r n en takken.

"Ja, vertellen" smeekt nu ook h t water, "ik zal h I, h el zacht je stroomen, bijna ni t vooruitkom 11".

"Nou dan", b gon de boom, "wat moet ik ertellen".

"Van den eersten ke r, dat U vru ht n gaf", ri p n de blad r n in koor, "en van d bruid".

" tilte", vermaand het water w r, ..laat al. j bli ft je mo -der gauw beginn n. Al t lang stil taan, dat kan ik ni t. D z roept mij en ik mo t voort, voort. En ik wil 0 k graa het v r-haal hooren".

"Nu dan" begon de b om, "het er te, dat ik mij uit mijn j ugd h rinner, ik zal to 11 zowat n half jaar oud gew t zijn, i , dat ik uit blad r n werd 10 gewikkeld, waarin ik h t rg b namvd had, rst in wat wat r werd gez t n to n in d n rond g plant.

Mijn bladeren z tt ik dadelijk br d uit. Hé, h ,t n kon ik pa flink ad m halen. I d ren dag kre g ik twe maal e n bad. L kk r fri eh wa dat, na zoo'n tijd in d brandend zon. In den grond, waarin ik tond, ooiden de m n chen aller! i ah al n ook n onwelriekend dje, dat uit d koe i n- n paard n tall n g haald werd, maar kwaad de d h t mij ni t, want ik r eid r flink van en met ong duld verb idd ik d n tijd, dat ik bI

geven. Maar dit duurd nog w I eeni e jaren en intu eh n zag ik om mij heen heel wa.t geb uren. D tuin w rd h lang r h

79

m er uitgebreid; hij werd hoe langer hoe mooier, en de kinderen, rivier afroeien en trachtten in te breken in het huis. Maar de oude mevrouw had veel honden, die waaksch waren en trouw

De oude boom keek smachtend, haar stem klonk teeder, en grooter werd n, zwollen van zacht-tot donkergro ne vruchten, clie als het ware bedekt waren met groene haren. Ik hoor, dat de vruchten geplukt. Die prijkten nu tu. schen taart, champagne, en allerlei h erlijkheden uit verre landen. Vele gast n kwamen

We r n zacht suiz n, al duidelijker en duidelijker ... .

"Hallo ... wij hooren jelui praten ... many gr etings ... .

. t k h' I "

mangIs an 00 1 r ... 50 ong... .

"Ook man i tan I" ri p n de blader n en het water riep nu haastig:

"Ik a rd r, yerd r, dank v or h t v rhaal. Mi hi n kom ik trak lang een mangi tanboom en h or weer wat .... ,. adieu, adi u". En het wat r troomde met groote vaart verd r.

"Loop naar de ... m dderbank n ol krokodillen I" riepen de blad ren haar wo d nd-rit el nd na, "wat e n haast plot ling om weg te komen".

En ze drukt n zich teg n d takk n aan, mo van het luis-teren.

84

In document MIe SG (pagina 34-46)