• No results found

Publicatieblad van de Europese Unie L 15. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 58e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 22 januari 2015.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Publicatieblad van de Europese Unie L 15. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 58e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 22 januari 2015."

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 van de Raad van 19 december 2014 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft ... 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad in verband met het vervallen van de maatregelen, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 ... 8

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/83 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad ... 31

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/84 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië ... 54 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/85 van de Commissie van 21 januari 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit ... 70 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/86 van de Commissie van 21 januari 2015 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 januari 2015 zijn ingediend in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007 ... 73 Uitgave

in de Nederlandse taal

Inhoud

NL

Publicatieblad

van de Europese Unie

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.

L 15

Wetgeving

58e jaargang 22 januari 2015

(Vervolg z.o.z.)

NL

(2)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/87 van de Commissie van 21 januari 2015 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende

de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China ... 75

III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 153/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage X (Algemene diensten) bij de EER-overeenkomst [2015/88] ... 78

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 154/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2015/89] ... 80

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 155/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst [2015/90] ... 81

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 156/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst [2015/91] ... 83

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 157/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2015/92] ... 85

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 158/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2015/93] ... 86

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 159/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van een aantal bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst [2015/94] ... 87

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 302/14/COL van 16 juli 2014 houdende de negenennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied

van staatssteun door wijziging van een aantal staatssteunrichtsnoeren [2015/95] ... 103

Rectificaties

Rectificatie bij Verordening (EG) nr. 1263/96 van de Commissie van 1 juli 1996 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 (PB L 163 van 2.7.1996) ... 106

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1361/2014 van de Commissie van 18 december 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 3 en 13 en International Accounting Standard 40 betreft (PB L 365 van 19.12.2014) 106

(3)

II

(Niet-wetgevingshandelingen)

VERORDENINGEN

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/81 VAN DE RAAD van 19 december 2014

tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het

gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingson­

dernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikke­

lingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1), en met name artikel 70, lid 7, Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het fonds”) is op grond van Verordening (EU) nr. 806/2014 opgericht als een gemeenschappelijke financieringsregeling voor alle lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme („het GTM”), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (2), en aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme („het GAM”) („de deelnemende lidstaten”).

(2) Overeenkomstig artikel 67, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is de uit hoofde van die verordening ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad („de raad”) belast met het beheer van het fonds.

(3) Artikel 76 van Verordening (EU) nr. 806/2014 schrijft voor dat in het kader van afwikkelingsprocedures slechts een beroep op het fonds mag worden gedaan wanneer de raad zulks noodzakelijk acht om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsinstrumenten doeltreffend worden toegepast. Het fonds moet over genoeg financiële middelen beschikken opdat het afwikkelingskader doeltreffend kan functioneren en het fonds waar nodig kan tussenkomen met het oog op een doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de financiële stabiliteit kan beschermen zonder dat het geld van de belastingbetalers moet worden aangesproken.

(4) De raad is bevoegd voor de berekening van de afzonderlijke vooraf te betalen bijdragen verschuldigd door alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014.

(5) De raad moet de jaarlijkse bijdragen aan het fonds berekenen op basis van één enkel gemeenschappelijk streefbedrag dat is vastgesteld als een percentage van het bedrag van de gedekte deposito's van alle kredietinstel­

lingen waaraan in alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend. Conform artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de raad ervoor zorgen dat de beschikbare financiële middelen van het fonds aan het einde van een initiële periode van acht jaar vanaf 1 januari 2016, of anders, vanaf de datum waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 krachtens artikel 99, lid 6, van die verordening van toepassing wordt, ten minste het in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag bereiken.

(1) PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.

(2) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(4)

(6) De bijdragen die door de deelnemende lidstaten worden geïnd overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) en die op grond van artikel 3, lid 3, van de overeenkomst betreffende de overdracht en de mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikke­

lingsfonds als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 806/2014 („de overeenkomst”) aan het fonds worden overgedragen, moeten worden meegeteld bij de berekening van de individuele bijdragen en dus in mindering worden gebracht op het door elke instelling verschuldigde bedrag. Bij deze berekening moet in aanmerking worden genomen dat de door de overeenkomstsluitende partijen overeenkomstig artikel 3, leden 3 en 4, van de overeenkomst over te dragen bedragen moeten overeenstemmen met 10 % van het streefbedrag dat is vastgesteld in artikel 102, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU. De raad zal ervoor zorgen dat de overeenkomstig de overeenkomst over te dragen bedragen hetzelfde aandeel van onherroepelijke betalingstoezeggingen voor elke deelnemende lidstaat bevatten.

(7) Overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de jaarlijkse bijdrage aan het fonds gebaseerd zijn op een forfaitaire bijdrage die is bepaald op basis van de passiva van een instelling, exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's, en een risicogewogen bijdrage die afhankelijk is van het risicoprofiel van de betrokken instelling.

(8) Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt de raad voor de toepassing van genoemde verordening en van Richtlijn 2014/59/EU als de relevante nationale afwikkelingsautoriteit dan wel, in het geval van afwikkeling van een grensoverschrijdende groep, als de bevoegde afwikkelingsautoriteit op groepsniveau beschouwd wanneer hij taken of bevoegdheden uitoefent die krachtens die rechtshandelingen door de nationale afwikkelingsautoriteiten moeten worden uitgeoefend, onverminderd artikel 7 van Verordening (EU) nr. 806/2014. Daarom moet de raad voor de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie (2) ook als afwikkelingsautoriteit worden beschouwd. De bepalingen van deze gedelegeerde verordening zijn van toepassing op de raad wanneer hij de taken en bevoegdheden uitoefent die in deze verordening zijn vastgelegd.

(9) Voor de berekening van de jaarlijkse bijdrage hanteert de raad de methode die in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt beschreven, zoals vereist bij artikel 70, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014. De specifieke regeling die geldt voor instellingen die uit hoofde van die gedelegeerde verordening als kleine instellingen worden aangemerkt, is derhalve ook van toepassing op alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend en die voldoen aan de in genoemde gedelegeerde verordening vastgelegde criteria om als kleine instellingen te worden beschouwd.

(10) Aangezien de in deze verordening vastgelegde regels bepalen onder welke voorwaarden de methode mag worden toegepast die in de op grond van artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt beschreven, mogen de verschillen die bestaan tussen, enerzijds, de berekening van de jaarlijkse bijdragen door de raad voor de instellingen waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend en, anderzijds, de berekening van de jaarlijkse bijdragen in de lidstaten die niet aan het GAM deelnemen, uitsluitend toe te schrijven zijn aan de specifieke kenmerken die eigen zijn aan een gemeenschappelijk systeem in de deelnemende lidstaten. Deze specifieke kenmerken vloeien met name voort uit het feit dat er in het kader van het GAM sprake is van één enkel gemeenschappelijk streefbedrag voor alle deelnemende lidstaten. De algemene regel dat in alle lidstaten dezelfde methode voor de berekening van jaarlijkse bijdragen moet worden toegepast, moet zorgen voor gelijke concurrentieverhoudingen tussen de deelnemende lidstaten en voor een dynamische interne markt.

(11) Bij een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds met een Europees streefbedrag zijn de jaarlijkse individuele bijdragen van de instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, afhankelijk van de bijdragen van alle instellingen die onder het GAM vallen. Voor een doeltreffend functioneren van het GAM en een vlotte volstorting van het fonds is het van essentieel belang dat alle instellingen hun jaarlijkse bijdrage aan het fonds volledig en tijdig betalen.

(12) Overeenkomstig artikel 67, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden de door de raad berekende bijdragen aan het fonds door de nationale afwikkelingsautoriteiten geïnd en aan het fonds overgedragen conform de overeenkomst. Wanneer de raad de vorm en de wijze van voorstelling van de gegevens bepaalt, kan hij ook voorschrijven dat alle door de instellingen te rapporteren gegevens, met name de gegevens bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014, door een accountant of, voor zover van toepassing, door de bevoegde autoriteit worden bevestigd.

(1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 44).

(5)

(13) Krachtens artikel 70, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de raad bij het hanteren van de risicogewogen bijdrage voor de berekening van de individuele bijdragen rekening houden met het evenredigheids­

beginsel, zonder verstoringen tussen de structuren van de banksector in de lidstaten te creëren. De risicogewogen bijdrage is gebaseerd op de criteria van artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU. Volgens artikel 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is het gebruik van het fonds afhankelijk van de inwerkingtreding van de overeenkomst. Krachtens de overeenkomst worden de door de deelnemende lidstaten geïnde bijdragen toegewezen aan met de respectieve lidstaten overeenstemmende compartimenten. De compartimenten worden gedurende een overgangsperiode van acht jaar aan een geleidelijke mutualisatie onderworpen, zodat zij aan het einde van de overgangsperiode ophouden te bestaan.

(14) De omstandigheid dat, enerzijds, krachtens Verordening (EU) nr. 806/2014 de bijdragen worden berekend op basis van een gemeenschappelijk streefbedrag en dat, anderzijds, de dekking van sommige binnen een nationale banksector gecorreleerde risico's op grond van de overeenkomst slechts geleidelijk zal worden gemutualiseerd gedurende de in de overeenkomst vermelde overgangsperiode, kan gevolgen hebben voor de marktperceptie van sommige instellingen en derhalve voor hun financiële toestand in de zin van artikel 103, lid 7, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU, en aldus hun risicoprofiel beïnvloeden. Voorts kan een systeem dat tijdelijk op comparti­

menten berust, globaal gezien van invloed zijn op het relatieve belang van instellingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie, als bedoeld in artikel 103, lid 7, onder g), van Richtlijn 2014/59/EU. Het belang van de instellingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie moet worden bepaald ten opzichte van, respectievelijk, de lidstaat waar de instelling is gevestigd (d.w.z. het verwachte verlies voor het deel van het compartiment dat nog niet is gemutualiseerd) en de Bankenunie in haar geheel (d.w.z. het verwachte verlies voor het deel van het compartiment dat reeds is gemutualiseerd). Op die manier zou de risicogewogen bijdrage evenredig zijn aan het verwachte gebruik van de niet-gemutualiseerde financiële middelen van het respectieve compartiment gedurende de overgangsperiode.

(15) Een aanpassingsmethode die adequaat inspeelt op de in overweging 14 bedoelde omstandigheid en die derhalve rekening houdt met het evenredigheidsbeginsel en verstoringen tussen de structuren van de banksector van de lidstaten voorkomt, moet worden ingevoerd tot het ogenblik waarop alle in het fonds gestorte vooraf te betalen bijdragen volledig zijn gemutualiseerd. De methode voor de berekening van de bijdragen moet aldus worden afgestemd op het tempo van de mutualisatie van het fonds. Bijgevolg moet de berekening van de aan het gemutualiseerde deel toe te wijzen bijdragen gebaseerd zijn op de criteria van Verordening (EU) nr. 806/2014, terwijl, in afwijking van het tijdsbestek waarin is voorzien in artikel 102, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU, de berekening van de aan het niet-gemutualiseerde deel van de compartimenten toe te wijzen bijdragen gebaseerd moet zijn op de criteria van Richtlijn 2014/59/EU en op een streefbedrag dat is vastgesteld voor een tijdsbestek dat met de in Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode overeenstemt.

(16) Het beroep op onherroepelijke betalingstoezeggingen, als bedoeld in artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 mag in geen geval de financiële capaciteit en de liquiditeit van het fonds beïnvloeden. Op onherroe­

pelijke betalingstoezeggingen mag alleen een beroep worden gedaan in geval van een afwikkelingsmaatregel waarbij gebruik wordt gemaakt van het fonds. Tijdens de initiële periode moet de raad onder normale omstan­

digheden het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen gelijkelijk toewijzen aan de instellingen die daarom verzoeken. Deze betalingstoezeggingen moeten volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de raad met het oog op gebruik van het fonds.

(17) Overeenkomstig artikel 70, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 806/2014 houdt de verhouding tussen de forfaitaire bijdrage en de risicogewogen bijdrage rekening met een evenwichtige verdeling van de bijdragen tussen de verschillende soorten instellingen. Daarom moet worden voorzien in specifieke regelingen voor het vaststellen van de door kleine instellingen te betalen bijdragen.

(18) Instellingen die niet binnen de categorie kleine instellingen vallen als bedoeld in artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 en waarvan de totale activa ten hoogste 3 000 000 000 EUR bedragen, brengen een kleiner risico mee dan grote instellingen, houden in de meeste gevallen geen systeemrisico in en lopen minder kans om in afwikkeling te worden geplaatst, waardoor bijgevolg de waarschijnlijkheid vermindert dat zij van het fonds profiteren. Het is daarom passend een vereenvoudigde berekening van de door die instellingen te betalen bijdragen op te nemen. Dit zou ook mogelijke veranderingen op korte termijn in de status voorkomen die deze instellingen zouden kunnen doorvoeren om in aanmerking te komen voor de toepassing van artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63. Die berekening moet een op een forfaitair bedrag gebaseerde component omvatten. Met dit systeem moeten verstoringen tussen instellingen voorkomen worden en zou een evenwichtige verdeling van de bijdragen over de verschillende soorten instellingen moeten worden bereikt. Het zou ook de administratieve druk en de financiële lasten verlichten die voortvloeien uit de inning van de individuele bijdragen van die instellingen.

(6)

(19) De Commissie zal de wijze waarop deze verordening ten uitvoer is gelegd gelijktijdig beoordelen met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63, teneinde, indien nodig, de in de onderhavige verordening vastgestelde regels aan te passen.

(20) Overeenkomstig artikel 99, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is genoemde verordening van toepassing met ingang van 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2015 moet de raad evenwel maandelijks een door zijn plenaire vergadering goedgekeurd verslag bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie indienen, waarin wordt ingegaan op de vraag of de voorwaarden voor de overdracht van de op nationaal niveau geïnde bijdragen zijn vervuld. Vanaf 1 december 2015 wordt de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/214 wat de bijdragen aan het fonds betreft, telkens met één maand uitgesteld indien uit die verslagen blijkt dat de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan het fonds niet zijn vervuld. Deze verordening moet bijgevolg ook van toepassing zijn met ingang van de dag waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van toepassing wordt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels tot nadere omschrijving van de voorwaarden voor het vervullen van de verplichting van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad („de raad”) om de bijdragen voor individuele instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het fonds”) te berekenen en de methode voor de berekening van die bijdragen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de instellingen waarvan bijdragen worden geïnd overeenkomstig artikel 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de definities van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 806/2014, met uitzondering van de definities in de punten 2 en 11 van dat artikel. Daarnaast wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:

1. „deelnemende lidstaten”: lidstaten in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

2. „jaarlijks streefbedrag”: het totaalbedrag van de jaarlijkse bijdragen die voor elke bijdrageperiode door de raad volgens de procedure van artikel 69, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden vastgesteld om het in artikel 69, lid 1, en artikel 70 van die verordening bedoelde streefbedrag te halen;

3. „jaarlijkse bijdrage”: het in artikel 70, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde bedrag dat de raad elk jaar berekent en dat de nationale afwikkelingsautoriteiten tijdens de bijdrageperiode van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend, innen;

4. „bijdrageperiode”: een kalenderjaar;

5. „afwikkelingsautoriteit van niet aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende lidstaten”: de in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde autoriteit, dan wel elke andere relevante autoriteit die de lidstaten voor de toepassing van artikel 100, leden 2 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU hebben aangewezen;

(7)

6. „gedekte deposito's”: deposito's als bedoeld in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2014/49/EU, exclusief tijdelijk hoge saldi als omschreven in artikel 6, lid 2, van die richtlijn;

7. „bevoegde autoriteit”: een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, dan wel de Europese Centrale Bank, naargelang het geval.

Artikel 4

Berekening van de jaarlijkse bijdragen

Na raadpleging van de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten en in nauwe samenwerking met de nationale afwikke­

lingsautoriteiten berekent de raad voor elke bijdrageperiode de jaarlijkse bijdrage die elke instelling verschuldigd is op basis van het jaarlijkse streefbedrag van het fonds. Het jaarlijkse streefbedrag wordt vastgesteld onder verwijzing naar het in artikel 69, lid 1, en artikel 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag van het fonds en volgens de methode die in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 is omschreven.

Artikel 5

Kennisgeving door de raad

1. De raad stelt de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten in kennis van zijn besluiten tot berekening van de jaarlijkse bijdragen van de instellingen waaraan op hun respectieve grondgebied vergunning is verleend.

2. Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving brengt elke nationale afwikkelingsautoriteit elke instelling waaraan in haar lidstaat vergunning is verleend, op de hoogte van het besluit van de raad tot berekening van de door die instelling verschuldigde bijdrage.

Artikel 6

Rapportage

Met het oog op een betere vergelijkbaarheid van de gerapporteerde informatie en een efficiëntere verwerking van de ontvangen informatie stelt de raad de vorm en de wijze van voorstelling van de gegevens vast die de instellingen moeten gebruiken om de voor de berekening van de jaarlijkse bijdragen benodigde informatie te rapporteren.

Artikel 7

Beroep op onherroepelijke betalingstoezeggingen

1. Het beroep op onherroepelijke betalingstoezeggingen, als bedoeld in artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014, mag in geen geval de financiële capaciteit en de liquiditeit van het fonds beïnvloeden.

2. Wanneer in het kader van een afwikkelingsmaatregel gebruik wordt gemaakt van het fonds overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EU) nr. 806/2014, wordt door de raad een beroep gedaan op alle overeenkomstig Verordening (EU) nr. 806/2014 gedane onherroepelijke betalingstoezeggingen of een deel daarvan teneinde het aandeel van de onherroepelijke betalingstoezeggingen in de beschikbare financiële middelen van het fonds, weer binnen de door de raad vastgestelde maximumgrens van artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 te brengen.

Zodra het fonds de bijdrage verbonden aan de onherroepelijke betalingstoezeggingen waarop een beroep is gedaan, goed heeft ontvangen, worden de zekerheden ter dekking van deze toezeggingen teruggegeven. Indien het fonds het vereiste contante bedrag niet naar behoren ontvangt, neemt de raad de zekerheid ter dekking van de onherroepelijke betalings­

toezegging in beslag overeenkomstig artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014.

3. De onherroepelijke betalingstoezeggingen van een instelling die niet langer binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 806/2014 vallen, worden ingetrokken en de zekerheden ter dekking ervan worden teruggegeven.

(8)

Artikel 8

Specifieke aanpassingen in de initiële periode

1. In afwijking van artikel 4 van deze verordening worden de jaarlijkse bijdragen van de in artikel 2 bedoelde instellingen tijdens de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode volgens de volgende aangepaste methode berekend:

a) in het eerste jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 60 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 40 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

b) in het tweede jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 40 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 60 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

c) in het derde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 33,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 66,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

d) in het vierde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 26,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 73,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

e) in het vijfde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 20 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 80 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

f) in het zesde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 13,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 86,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

g) in het zevende jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 6,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 93,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

h) in het achtste jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 100 % van hun jaarlijkse bijdragen overeen­

komstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend.

2. Tijdens de initiële periode houdt de raad bij de berekening van de afzonderlijke bijdragen van elke instelling rekening met de bijdragen die door de deelnemende lidstaten zijn geïnd overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van Richtlijn 2014/59/EU en aan het fonds zijn overgedragen krachtens artikel 3, lid 3, van de overeenkomst, door deze af te trekken van het door elke instelling verschuldigde bedrag.

3. Tijdens de initiële periode staat de raad onder normale omstandigheden het gebruik van onherroepelijke betalings­

toezeggingen op verzoek van een instelling toe. De raad wijst het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen gelijkelijk toe aan de instellingen die daarom verzoeken. De toegewezen onherroepelijke betalingstoezeggingen bedragen niet minder dan 15 % van het totaalbedrag van de betalingsverplichtingen van de instelling. Bij de berekening van de jaarlijkse bijdragen van elke instelling draagt de raad er zorg voor dat in een jaar de som van die onherroepelijke betalingstoezeggingen niet hoger is dan 30 % van het totaalbedrag van de jaarlijkse bijdragen die overeenkomstig artikel 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden geïnd.

4. Voor de toepassing van lid 1 worden de overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 berekende jaarlijkse bijdragen bepaald op basis van een streefbedrag dat is vastgesteld voor een tijdsbestek dat met de initiële periode overeenstemt.

(9)

5. Onverminderd artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 betalen de instellingen waarvan de totale activa ten hoogste 3 000 000 000 EUR belopen, tijdens de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode een forfaitair bedrag van 50 000 EUR voor de eerste 300 000 000 EUR van de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's. Voor de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's, boven 300 000 000 EUR dragen die instellingen bij in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing ofwel met ingang van 1 januari 2016, ofwel met ingang van de datum waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van toepassing wordt overeenkomstig artikel 99, lid 6, van die verordening, als deze datum later valt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke deelnemende lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2014.

Voor de Raad De voorzitter S. GOZI

(10)

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/82 VAN DE COMMISSIE van 21 januari 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad in verband met het vervallen van de maatregelen, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11,

lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 3 en 5,

Overwegende hetgeen volgt:

1. PROCEDURE

1.1. Geldende maatregelen

(1) Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1193/2008 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op citroenzuur, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) („de oorspron­

kelijke maatregelen”). De maatregelen kregen de vorm van een ad-valoremrecht, dat varieerde van 6,6 % tot 42,7 %.

(2) Bij Besluit 2008/899/EG (3) heeft de Europese Commissie („de Commissie”) de prijsverbintenissen die waren aangeboden door zes Chinese producenten-exporteurs (met inbegrip van een groep van producenten-exporteurs), samen met de Chinese Kamer van Koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen &

chemicaliën, aanvaard.

(3) Bij Besluit 2012/501/EU (4) heeft de Commissie de verbintenis van één producent-exporteur ingetrokken, te weten Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd („Laiwu”).

1.2. Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(4) Na de bekendmaking van een bericht van het naderende vervallen van de oorspronkelijke maatregelen (5) heeft de Commissie op 2 augustus 2013 een verzoek om opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van deze maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Het verzoek is ingediend door SA Citrique Belge and Jungbunzlauer Austria AG („de indieners van het verzoek”), namens producenten die 100 % van de productie van citroenzuur in de Unie voor hun rekening nemen.

(5) De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een voortzetting van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3. Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(6) De indieners van het verzoek hebben tevens een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening ingediend, dat beperkt is tot het onderzoek naar dumping wat Laiwu betreft. De indieners van het verzoek hebben voorlopig bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de productiecapaciteit van Laiwu sinds het laatste onderzoektijdvak is gestegen en dat haar productengamma is uitgebreid.

(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2) PB L 323 van 3.12.2008, blz. 1.

(3) PB L 323 van 3.12.2008, blz. 62.

(4) PB L 244 van 8.9.2012, blz. 27.

(5) PB C 60 van 1.3.2013, blz. 9.

(11)

(7) Aangezien Laiwu in het oorspronkelijke onderzoek behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) was toegekend, hebben de indieners van het verzoek een berekening van de dumpingmarge verstrekt die, bij het kennelijke ontbreken van een representatieve binnenlandse verkoop, gebaseerd was op een vergelijking van een berekende normale waarde (productiekosten, verkoopkosten, algemene en administratiekosten en winst) in de VRC, met de prijs bij uitvoer naar de Unie van Laiwu. Hieruit kwam naar voren dat de dumpingmarge hoger lijkt te zijn dan het huidige niveau van de maatregelen. De indieners van het verzoek stelden derhalve dat handhaving van de maatregelen op het bestaande niveau, dat gebaseerd was op de eerder vastgestelde dumpingmarge, onvoldoende zou zijn om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren. De indieners van het verzoek betoogden tevens dat Laiwu niet langer voor een behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking zou kunnen komen.

1.4. Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en van tussentijdse nieuwe onderzoeken

(8) Op 30 november 2013 heeft de Commissie een antidumpingonderzoek betreffende de invoer in de Unie van citroenzuur van oorsprong uit de VRC („het betrokken land”) geopend en een bericht van opening bekend­

gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (1) („bericht van opening”). De opening omvatte:

— een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, dat werd geopend op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening;

— een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat alleen betrekking had op het onderzoek van dumping door Laiwu, en dat werd geopend op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening;

— een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat alleen betrekking had op de vorm van de maatregelen, en dat werd geopend op initiatief van de Commissie op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening; en

— een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat alleen betrekking had op schade, en dat werd geopend op initiatief van de Commissie op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

1.5. Belanghebbenden

(9) In het bericht van opening werden belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de indieners van het verzoek, de haar bekende producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten, de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis gesteld van de opening van de nieuwe onderzoeken en hen uitgenodigd mee te werken. In het bericht van opening heeft de Commissie belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij overwoog Canada als derde land met een markteconomie („referentieland”) te gebruiken in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Daarom heeft de Commissie ook producenten in Canada in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd deel te nemen.

(10) Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur voor handelsprocedures te verzoeken.

1.6. Steekproeven

(11) In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van producenten- exporteurs en van importeurs zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.6.1. Steekproef van importeurs

(12) Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

(13) Zes niet-verbonden importeurs verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie drie niet- verbonden importeurs geselecteerd op basis van de grootste omvang van de invoer in de Unie. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening heeft zij met alle betrokken haar bekende importeurs overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef. Geen van hen heeft opmerkingen ingediend.

(1) PB C 351 van 30.11.2013, blz. 27.

(12)

1.6.2. Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(14) Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de VRC bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of met hen contact op te nemen.

(15) In totaal leverden negen producenten-exporteurs, waarvan er twee met elkaar verbonden zijn, uit het betrokken land de verzochte informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en de structuur van de betrokken bedrijfstak, besloot de Commissie dat een steekproef niet noodzakelijk was. Ten aanzien van de steekproef werden door geen van de producenten- exporteurs opmerkingen ingediend. Zeven van de negen producenten-exporteurs hebben de vragenlijst ingevuld teruggestuurd en twee hebben hun medewerking stopgezet.

1.7. Aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(16) Voor de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de Commissie het desbetreffende BMO-aanvraagformulier aan Laiwu gestuurd.

1.8. Beantwoording van de vragenlijst

(17) De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de zeven medewerkende producenten-exporteurs voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping. De zeven producenten- exporteurs hebben geantwoord. De Commissie heeft een aparte vragenlijst aan Laiwu gestuurd om te beoordelen of de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard zijn wat dumping betreft. De onderneming heeft geantwoord.

1.9. Controlebezoeken

(18) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

a) producenten in de Unie

— SA Citrique Belge nv, Tienen, België,

— Jungbunzlauer Austria AG, Wenen, Oostenrijk,

— Jungbauzlauer Ladenburg GmbH, Ladenburg, Duitsland;

b) importeurs

— Azelis SA, Luxemburg, Luxemburg,

— RFI Food Ingredients Handelsgesellschaft mbH, Düsseldorf, Duitsland;

c) gebruikers

— Bristol-Myers Squibb France Sarl, Rueil Malmaison, Frankrijk,

— Procter & Gamble International Operations SA, Petit Lancy, Zwitserland,

— Reckitt Benckiser (ENA) BV, Schiphol, Nederland;

d) producenten-exporteurs in de VRC

— COFCO Biochemical (Anhui) Co., Ltd, Bengbu,

— Laiwu Taihe Biochemistry Co., Ltd, Laiwu,

(13)

— RZBC Group, Rizhao,

— Weifang Ensign Industry Co., Ltd, Changle, Weifang;

e) producenten in het referentieland

— Jungbunzlauer Canada Inc., Port Colborne, Canada.

1.10. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(19) Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”).

2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1. Betrokken product

(20) Het betrokken product is citroenzuur (met inbegrip van trinatriumcitraat-dihydraat) van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 („het betrokken product”).

(21) Citroenzuur wordt gebruikt als een voedingszuur en pH-regelaar in een breed scala van toepassingen zoals in dranken, voedingsmiddelen, detergenten, cosmetica en geneesmiddelen. De belangrijkste grondstoffen zijn suiker/

melasse, tapioca, mais of glucose (verkregen uit granen) en verschillende middelen voor de microbiële fermentatie onder water van koolhydraten.

2.2. Soortgelijk product

(22) Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigen­

schappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

1. het betrokken product;

2. het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van de VRC;

3. het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Canada, dat als referentieland heeft gediend; en

4. het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht in de Unie.

(23) De Commissie heeft geconcludeerd dat deze producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3. DUMPING

3.1. Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping in het kader van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(24) Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er nog sprake was van dumping en of het waarschijnlijk was dat zich nog steeds of opnieuw dumping zou voordoen indien de bestaande maatregelen die van toepassing zijn op de invoer uit de VRC, zouden komen te vervallen.

3.1.1. Normale waarde

— Referentieland

(25) Omdat de VRC als een land zonder markteconomie wordt beschouwd, werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijs in een derde land met markteconomie, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Voor dit doel moest het referentieland worden gekozen (zie overweging 9).

(26) In het bericht van opening heeft de Commissie belanghebbenden ervan in kennis gesteld dat zij voornemens was Canada als passend referentieland te kiezen en heeft zij de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken.

Geen van hen heeft opmerkingen ingediend.

(14)

(27) Canada diende bij het oorspronkelijke onderzoek als referentieland. Aangezien de Canadese onderneming die tot medewerking bereid was, de enige producent van citroenzuur in Canada was en verbonden was met één van de klagende producenten, heeft de Commissie de mogelijkheden voor medewerking door andere haar bekende producerende landen als de VS, Brazilië, Thailand en Oekraïne onderzocht. Eén Braziliaanse en één Thaise onderneming waren bereid mee te werken maar hebben uiteindelijk niet op de vragenlijst geantwoord. Enkel de enige Canadese producent van citroenzuur heeft de gevraagde informatie verstrekt.

(28) In tegenstelling tot de VS, Brazilië, Thailand en Oekraïne heeft Canada geen antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur ingesteld. Voorts bedraagt het conventionele douanerecht 0 % (1).

(29) Aangezien er op de Canadese markt sprake is van vrije concurrentie, heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening geconcludeerd dat Canada een geschikt referentieland is. De Commissie heeft de normale waarde vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers van de Canadese producent.

(30) Eén productsoort werd niet vervaardigd en verkocht in het referentieland en kon dus niet worden vergeleken met diezelfde productsoort die in de VRC werd geproduceerd en naar de Unie werd uitgevoerd. Derhalve werd de normale waarde voor deze productsoort berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, aan de hand van de productiekosten van het soortgelijke product voor de producent in het referentieland, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”) en voor winst.

3.1.2. Uitvoerprijs

(31) De Commissie heeft de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de door onafhankelijke afnemers in de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs. Alle medewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van Laiwu, exporteerden rechtstreeks naar de Unie naar onafhankelijke afnemers overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenis.

3.1.3. Vergelijking

(32) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(33) Waar dat voor het verkrijgen van een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeen­

komstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed op de prijzen zijn en op de vergelijkbaarheid daarvan. Correcties werden toegepast voor kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies.

3.1.4. Dumpingmarge

(34) Voor de medewerkende producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige betrokken productsoort, overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisveror­

dening.

(35) Op grond hiervan werden voor het TNO dumpingmarges vastgesteld tot 38 %, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring.

(36) De mate van medewerking was hoog, gezien het feit dat de uitvoer van de medewerkende producenten- exporteurs in het TNO vrijwel de totale uitvoer naar de Unie uitmaakte.

(37) Uit deze berekening bleek zelfs dat er sprake was van dumping voor producenten-exporteurs waarvoor prijsver­

bintenissen golden. Er zij aan herinnerd dat de minimuminvoerprijs („MIP”) in het kader van de prijsverbinte­

nissen was gebaseerd op de geen schade veroorzakende prijs (regel van het laagste recht), en dat de prijsverbinte­

nissen derhalve de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumping niet volledig neutraliseerden.

3.2. Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken 3.2.1. Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(38) Wat de vaststelling van de uitvoerprijzen betreft, is er in het kader van het onderhavige onderzoek naar gestreefd vast te stellen of voortzetting van de dumping waarschijnlijk is. In dit verband kan de vaststelling van de uitvoer­

prijzen niet worden beperkt tot een onderzoek van het gedrag van de exporteurs in het verleden, maar moet ook (1) http://madb.trade.cec.eu.int:8080/madb/atDutyOverviewPubli.htm

(15)

worden nagegaan hoe de uitvoerprijzen zich in de toekomst waarschijnlijk zullen ontwikkelen. Er moet met andere woorden worden vastgesteld of vroegere uitvoerprijzen betrouwbaar zijn als indicatie voor waarschijnlijke toekomstige uitvoerprijzen. In dat verband zij eraan herinnerd dat vijf ondernemingen bij hun uitvoer naar de Unie aan een prijsverbintenis zijn onderworpen. De Commissie heeft derhalve met name onderzocht of het bestaan van deze verbintenissen de uitvoerprijzen in het verleden zodanig heeft beïnvloed dat deze prijzen onbetrouwbaar zijn om het toekomstige gedrag bij uitvoer vast te stellen.

(39) Teneinde na te gaan of de uitvoerprijzen naar de Unie betrouwbaar waren en gelet op het bestaan van de prijsver­

bintenissen, werden de prijzen bij uitvoer naar de EU geanalyseerd in verhouding tot de MIP van de prijsverbinte­

nissen. Er moest in feite worden nagegaan of de prijzen bij uitvoer naar de Unie door de in de prijsverbintenissen vastgelegde MIP's op een bepaalde hoogte waren gesteld, en derhalve of ze duurzaam waren of niet. In dit verband is de Commissie nagegaan of de prijzen bij uitvoer naar de Unie op basis van gewogen gemiddelden op het niveau van elke onderneming substantieel hoger dan de MIP waren of niet. De Commissie onderzocht ook hoe deze prijzen zich verhielden met prijzen voor de uitvoer naar derde landen.

(40) Voor alle bij de prijsverbintenissen betrokken ondernemingen lagen de prijzen bij uitvoer naar de Unie gemiddeld op het niveau van de MIP. Bovendien waren hun prijzen bij uitvoer naar de Unie aanzienlijk hoger dan de prijzen bij uitvoer naar derde landen. Derhalve is het zeer waarschijnlijk dat de prijzen bij uitvoer naar de Unie bij ontbreken van prijsverbintenissen het niveau van de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen zouden benaderen.

(41) De prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO van de ondernemingen waarvoor verbintenissen gelden, werden dus geacht te zijn beïnvloed door de verbintenissen; zij werden derhalve onvoldoende betrouwbaar geacht voor gebruik bij de vaststelling of de dumping zal worden voortgezet in de context van het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(42) Wegens het ontbreken van een betrouwbare uitvoerprijs voor deze Chinese producenten-exporteurs door het bestaan van de prijsverbintenissen in de onderhavige zaak heeft de Commissie, ter beoordeling of voortzetting van dumping waarschijnlijk is, een andere mogelijkheid tot vaststelling van de uitvoerprijs overwogen. Aangezien de medewerkende producenten-exporteurs citroenzuur op de wereldmarkt verkochten, heeft de Commissie onderzocht of er in het TNO bij de door alle derde landen werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen sprake was van dumping.

(43) De Commissie vergeleek deze uitvoerprijzen met de voor het referentieland vastgestelde normale waarde (zie overweging 26 en volgende). De aldus vastgestelde dumpingmarges variëren van 43 % tot 85 %. Deze dumping­

marges zijn groter dan die welke zijn vastgesteld aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO (zie overweging 36).

3.2.2. Productiecapaciteit en verbruik in het betrokken land

(44) De indieners van het verzoek hebben in hun verzoek om een nieuw onderzoek de reserveproductiecapaciteit voor citroenzuur in de VRC als groter dan de totale jaarlijkse EU-vraag naar citroenzuur ingeschat. De totale capaciteit voor citroenzuur werd geschat op 1 800 000 ton. De Commissie is van mening dat de indieners de reservecapa­

citeit hebben overschat.

(45) Niettemin is uit het onderzoek gebleken dat de Chinese producenten-exporteurs beschikken over een aanzienlijke reservecapaciteit. De reservecapaciteit van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC bedraagt ongeveer 192 000 ton, wat overeenkomt met ongeveer 41 % van het verbruik in de EU.

(46) Voorts werd de totale jaarlijkse capaciteit in de VRC in 2012 in een bedrijfstakspecifieke studie — IHS Chemical Economics Handbook (1), waaraan tijdens het onderzoek door verschillende partijen is gerefereerd — ingeschat als vele malen groter dan het totale verbruik in de Unie. De VRC nam „59 % van de wereldproductie in 2012”

voor haar rekening; „tevens nam zij 69 %, 74 % respectievelijk 12 % van de productiecapaciteit, de uitvoer respec­

tievelijk het verbruik in de wereld in 2012 voor haar rekening” (2). Deze gegevens lijken erop te wijzen dat de VRC over het geheel genomen over een aanzienlijke productiecapaciteit beschikt.

(47) Hoewel het verbruik in de VRC naar verwachting zal toenemen, zal het totale jaarlijkse Chinese verbruik volgens het IHS Chemical Economics Handbook ver onder dat van de markt in de Unie blijven. Tot 2018 zal de groei niet hoger zijn dan het huidige verbruik in de Unie.

(48) Deze gegevens bevestigen dat de Chinese productie en capaciteit hoofdzakelijk voor de export bestemd zijn.

(1) http://www.ihs.com/products/chemical/planning/ceh/citric-acid.aspx

(2) http://www.ihs.com/products/chemical/planning/ceh/citric-acid.aspx. Het citaat is gebaseerd op een openbaar uittreksel uit het rapport.

(16)

3.2.3. Verband tussen de prijzen in de Unie en de prijzen in het betrokken land

(49) Blijkens de gegevens over de prijzen van citroenzuur die tijdens het onderzoek zijn verkregen, waren de Chinese binnenlandse prijzen ongeveer 48 % lager dan die op de markt van de Unie als geheel.

(50) De markt van de Unie is derhalve voor de uitvoer van Chinese producenten-exporteurs nog steeds aantrekkelijk.

3.2.4. Verband tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen op de markt van de Unie

(51) In het TNO waren de prijzen bij uitvoer naar de markten van derde landen gemiddeld 40 % lager dan die van de uitvoer naar de Unie.

(52) De Chinese exporteurs kunnen er wat prijzen betreft sterk voordeel in zien hun uitvoer naar de Unie te verleggen als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(53) Deze conclusie wordt verder ondersteund door het prijsniveau van de uitvoer van Laiwu naar de Unie, alsook door het prijsverschil tussen de prijzen van Laiwu bij uitvoer naar de Unie en bij uitvoer naar derde landen.

(54) Voorts wordt voornoemde conclusie ondersteund door de lage prijzen van de geringe uitvoer van de producenten-exporteurs die niet aan dit onderzoek hebben meegewerkt.

3.2.5. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(55) Uit de totale productiecapaciteit (met inbegrip van de reservecapaciteit) in de VRC ten opzichte van de omvang van de markt van de Unie komt naar voren dat de uitvoer naar de Unie waarschijnlijk zal toenemen indien de maatregelen worden ingetrokken. Die uitvoer zou waarschijnlijk met aanzienlijke dumping plaatsvinden.

(56) Na de mededeling van de feiten en overwegingen hebben belanghebbenden vraagtekens geplaatst bij de bevindingen dat de prijzen op de markt van de EU in het kader van de MIP in de afgelopen jaren onhoudbaar zijn en dus aanzienlijk zouden dalen, waarbij zij zelfs het niveau van de prijzen bij uitvoer naar derde landen zouden kunnen bereiken. Zij trokken ook in twijfel dat de Chinese uitvoer, die stabiel is, waarschijnlijk in omvang zou toenemen, en nog steeds tegen dumpingprijzen zou plaatsvinden indien de maatregelen niet zouden worden vernieuwd. Uit het onderzoek is echter duidelijk gebleken dat de dumping wordt voortgezet, zelfs aan de hand van uitvoerprijzen die als onbetrouwbaar worden beschouwd omdat zij door de MIP van de prijsverbintenissen worden vertekend. Deze prijzen bleken voor alle producenten-exporteurs waarvoor verbintenissen gelden, aanmerkelijk hoger te zijn dan de prijzen bij uitvoer naar andere markten. Dergelijke producenten-exporteurs exporteren gewoonlijk tegen prijzen die lager liggen dan die ten aanzien van de markt van de EU in rekening worden gebracht. Voorts wordt eraan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC in de Unie steeg met 37 % tussen 2004 en de twaalf maanden eindigend in juni 2007 („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”) (1). Al deze elementen, samen met de aanzienlijke reservecapaciteit in de VRC die niet is betwist, schragen duidelijk de bevinding dat de uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk zal worden voorgezet, in grotere hoeveelheden, indien de maatregelen worden ingetrokken.

3.3. Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, beperkt tot dumping door Laiwu 3.3.1. Normale waarde

3.3.1.1. Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(57) De Commissie heeft krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening bepaald of de normale waarde kon worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van die verordening als Laiwu voldeed aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van die verordening, zodat haar BMO zou kunnen worden toegekend.

(58) Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens samengevat:

— besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; en de kosten van de voornaamste productiefactoren weerspiegelen de marktprijzen;

— ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die alle terreinen bestrijkt en die door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen;

(1) Zie overweging 61 van Verordening (EG) nr. 488/2008 van de Commissie (PB L 143 van 3.6.2008, blz. 13).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

houdende goedkeuring van de sluiting door de Commissie, namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken

In afwijking van artikel 193, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kunnen subsidies worden toegekend voor acties die reeds vóór 15 april 2020 waren voltooid,

Dank u voor uw brief van 18 december 2017 waarin u verzoekt de correctiefactor die van toepassing is op de financiële bijdrage van de Republiek Turkije in het kader van

1. De lidstaten verbieden de binnenkomst in de Unie van de in bijlage II bis vermelde levensmiddelen en diervoeders. Lid 1 is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die

lidstaten. Wederpartijen voor deviezenswaps voor monetairbeleidsdoeleinden door middel van snelle tenders of bilaterale transacties hoeven niet te voldoen aan de

(18) Het advies van de EFSA rechtvaardigt niet dat specifieke voorwaarden of beperkingen worden opgelegd voor het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling — met

680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit

b) de tweede partij, een vereniging van burgers die zich zorgen maken over de werking van Sloveense instellingen, is van mening dat de in het besluit van