• No results found

Vraag nr. 5 van 16 oktober 2000 van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 5 van 16 oktober 2000 van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 5

van 16 oktober 2000

van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT

We t e n s chappelijk basisonderzoek – Organisatie middelenbeheer

In de Beleidsnota Wetenschaps- en Te c h n o l o g i e b e-leid 1999-2004 kondigde de minister aan dat zou worden onderzocht wat de meest geschikte organi-satorische structuur is voor het beheer van de mid-delen voor basisonderzoek.

Aangezien zowel de specialisatiebeurzen als de on-derzoeksmandaten die het Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk Te c h n o-logisch Onderzoek in de Industrie (IWT) thans h e e r t , gericht zijn op basisonderzoek, zou het be-heer ervan worden toevertrouwd aan de instantie die de projecten voor basisonderzoek financiert. (Stuk 151 (1999-2000) – Nr. 1 – red.)

1. Wat is de stand van zaken in het onderzoek naar de meest geschikte organisatorische struc-tuur voor het beheer van middelen voor het ba-sisonderzoek ?

2. Welke instantie zou de projecten voor het basis-onderzoek financieren ?

Antwoord

Voor de opmaak van de Beleidsnota We t e n s c h a p s -en Technologiebeleid 2000-2004 -en ook de Beleids-brief Wetenschaps- en Technologisch Innovatiebe-leid 2000-2001 werd uitgegaan van de finaliteit van het onderzoek. Zo werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het onderzoek dat gebeurt op ini-tiatief van de onderzoeker (het zogenoemde fun-damenteel onderzoek), het generisch basisonder-zoek en het onderbasisonder-zoek met economische finaliteit. De beleidsmatige aanpak voor elk van deze cate-gorieën verschilt per definitie grondig.

Het initiatief van de eerste categorie is in handen van de vorser. In de beleidsnota wordt het aldus verwoord : "Grensverleggend onderzoek dat ge-dreven wordt door de nieuwsgierigheid van de on-derzoekers zelf levert in de eerste plaats nieuwe in-zichten over de mens en zijn omgeving op. Zij heb-ben vaak een eerder maatschappelijke en culturele waarde dan een economische. Voor het ondersteu-nen van dergelijk onderzoekswerk functioneert het marktmechanisme dat op korte termijn toegevoeg-de waartoegevoeg-de wil genereren, zeer gebrekkig of zelfs helemaal niet."

Wat het onderzoek met economische finaliteit be-t r e f be-t , ligbe-t hebe-t inibe-tiabe-tief in handen van de bedrijven z e l f, of is de economische realiteit bepalend. " H e t technologische onderzoek dat vooral in de bedrij-ven wordt verricht, beoogt concrete problemen op korte termijn op te lossen om de bestaande pro-d u c t e n , processen en pro-diensten te verbeteren en er nieuwe te ontwikkelen. In Vlaanderen vormt het IWT het enige financieringskanaal om dit type on-derzoek te ondersteunen.

Daarnaast is er ook nood aan basisonderzoek dat op middellange termijn zijn vruchten zal afwerpen. Kenmerkend hiervoor is dat de resultaten gene-risch zijn en in meer dan één toepassing kunnen worden aangewend. In een beleid dat gericht is op duurzame en harmonieuze ontwikkeling, is het es-sentieel dat er geïnvesteerd wordt in technologieën en in kennis die op middellange termijn (4 tot 5 jaar) oplossingen bieden voor economische of maatschappelijke problemen, of die duurzame al-ternatieven aanbieden voor de aanpak van van-daag."

De Vlaamse overheid beschikt over meerdere ka-nalen om het basisonderzoek te financieren. Zo is het beheer van de specialisatiebeurzen, het project-matig onderzoek dat wordt uitgevoerd in de hoge-scholen (HOBU-fonds) en het programma voor generisch basisonderzoek aan de universiteiten (het vroegere STWW) toevertrouwd aan het IWT. Het beleid inzake de onderzoeksinstellingen is gesitueerd bij de administratie. ( H O BU : hoger on -derwijs buiten de universiteit ; STWW : S t r a t e g i s ch e Technologieën voor Welvaart en Welzijn – red.) In het ideale scenario zou het beheer van het ge-heel van het basisonderzoek aan een specifieke structuur kunnen worden toevertrouwd. Op dat moment zou het uitwerken van synergieën ook beter realiseerbaar zijn. In Vlaanderen is momen-teel geen structuur voorhanden die deze opdracht kan uitvoeren. Twee denkpistes dienen zich aan : de aanpassing van een bestaande structuur, z o d a t de opdracht van één van de bestaande instellingen wordt verbreed, of het opstarten van een nieuwe gedecentraliseerde structuur die verantwoordelijk is voor het beheer en de financiering van het basis-onderzoek.

(2)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

– anderzijds een vraag naar meer gespecialiseerd p e r s o n e e l , nodig om de gevraagde infrastruc- tuurwerken te kunnen realiseren. Het bruusk optrekken

Hierin heb ik duidelijk gesteld dat de keuze voor een nieuw omleidingstracé nog bevestigd moet worden door het provinciaal structuurplan voor de provincie Oost-Vlaanderen, omdat

De Aalsterse regio werd in het dossier andermaal voor schut gezet en de levensnoodzakelijke ont- sluiting van deze regio naar het Waasland en vooral naar Antwerpen en het

Er kan hierbij verwezen worden naar afschui- vingen van de oevers en dijken ten gevolge van voorbijvarende schepen (waar nodig worden er dan snelheidsbeperkingen opgelegd in

Bij de proef- projecten Willebroek-Noord en Balmat Mol zal de Vlaamse overheid, gelet op het zomerak- koord van 21 juni 2002, een substantiële bijdra- ge leveren om

van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT Dossier paardenwedrennen – Stand van zaken Omtrent de gestelde problematiek werd het Vlaams Parlement reeds betrokken in de bevoegde Commissie

De antwoorden op deze vraag worden in exten- so behandeld in de nota aan de Vlaamse rege- r i n g, waarin verantwoording gegeven wordt voor de goedkeuring van de destijds

Uit de werking van de voor 100 % in handen van Vlaanderen zijnde NV PMV (Participatiemaat- schappij Vlaanderen) blijkt dat deze publieke fi- nancier op vraag van de Vlaamse