• No results found

Dienaars van het maatschappelijk belang

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dienaars van het maatschappelijk belang"

Copied!
95
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dienaars van het maatschappelijk belang

De grenzen van de hedendaagse onderzoeksjournalistiek in Nederland en Vlaanderen

Masterscriptie Marijke de Vries Studentnummer 1838016

Hoofdbegeleider Prof. dr. M.J. Broersma Tweede lezer drs. M. Smit MA

Opleiding Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen Studiepad dagbladjournalistiek

(2)

Voorwoord

Onderzoeksjournalisten krijgen tijdens hun werkzaamheden regelmatig te maken met vragen over pre-sentatie, ordening van feiten en weging van elementen. Maar ze praten niet graag over hun werkwijze, twijfels of over hoe zij bepalen wat maatschappelijk relevant is. (Van Ess, 2010, p. 3). Toch wilde ik voor dit scriptieonderzoek juist dáárover met Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten praten. Gelukkig bleek de terughoudendheid van onderzoeksjournalisten om met een relatieve buiten-staander over ‘het vak’ te spreken, minder groot dan gedacht. Sterker nog, van Brussel tot Hilversum maakte men tijd vrij om met mij te reflecteren op de dilemma’s die onderzoeksjournalistiek met zich meebrengt. Ik leerde onderzoeksjournalisten kennen als reflexieve en eigenwijze mensen: bevlogen, bedachtzaam en in sommige gevallen ook niet wars van een gelegenheidsargument (niets menselijks is hen vreemd). Veel dank ben ik verschuldigd aan de acht onderzoeksjournalisten en de programmama-ker die zich lieten interviewen, en het dertigtal onderzoeksjournalisten dat zich bereid toonde mijn survey in te vullen. En ook de VVOJ, in het bijzonder Marga Froon, wil ik bedanken voor het ver-strekken van feitelijke informatie en haar hulp bij het benaderen van respondenten.

Tijdens dit scriptieonderzoek botste mijn rol als onderzoeker soms met mijn rol als journalist. De wetenschappelijke theorie en de journalistieke praktijk sluiten nu eenmaal niet altijd op elkaar aan: als journalist mag je bij een interview met de deur in huis vallen, als onderzoeker tellen de opbouw van ondervraging en de volgorde van thema’s zwaarder. Ook in de analyse van de resultaten liep ik tegen deze dubbelrol aan. Ik wilde niet alleen een abstract wetenschappelijk betoog schrijven, maar ook een bijdrage leveren aan het debat over de onderzoeksjournalistieke praktijk. Ik hoop dat mijn scriptie niet alleen inzicht biedt in de dilemma’s die spelen van de hedendaagse onderzoeksjournalistiek, maar ook een startpunt is voor meer discussie en verder onderzoek.

Mijn begeleider Marcel Broersma wil ik bedanken voor zijn schaarse tijd, scherpe blik en bruik-bare commentaar en mijn tweede lezer Margo Smit, voor haar enthousiasme, deskundigheid en vertrouwen.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

1. Theoretisch kader 8

1.1 Definitiekwesties 8

1.1.1 De onthullingsgerichte definitie van onderzoeksjournalistiek 9

1.1.2. Onderzoeksjournalistiek als methode 10

1.1.3. ‘The journalism of outrage’ 11

1.2 De beroepsopvatting van onderzoeksjournalisten 13

1.2.1 Role perpections van onderzoeksjournalisten: loyaal aan de democratie én de individuele burger 14

1.2.2. De houdbaarheid van de rollen van de onderzoeksjournalist 17

1.3 Normen en principes van onderzoeksjournalisten 19

1.3.1. Journalistieke codes 19

1.3.2. Waarheidsvinding 21

1.3.3. Onafhankelijkheid 23

1.3.4. Onpartijdigheid 23

1.3.5. Responsiviteit: de introductie van transparantie en meedenken over oplossingen 27

1.4 Professionele normen vs. maatschappelijke normen 28

1.5 Conclusie 30

2. Het onderzoeksjournalistieke landschap in Nederland en Vlaanderen 32 2.1. 1960 - 1980: Opkomst van onderzoeksjournalistiek in Nederland 32

2.2. 1980 - 2000: Concurrentie en commercialisering 33

2.3. 2000 - heden: Professionalisering en profilering 35

2.4. Conclusie 39

3. Methodologische verantwoording 40

3.1. Semi-gestructureerde interviews 40

3.2. Survey 42

3.3 Analyse van het materiaal 43

3.4. Validiteit en beperkingen van het onderzoek 44

4. Analyse van onderzoeksresultaten 46

4.1. Definitie van onderzoeksjournalistiek 46

4.2. Het doel van onderzoeksjournalistiek: de watchdog role vs. de correlation role 47

(4)

4.3.1. De verhouding tot de macht: bronbescherming, onafhankelijkheid en reputatie 50

4.3.2 Onafhankelijkheid: reputatie en verificatie 53

4.3.3. Onpartijdigheid: wel een perspectief, geen mening 56

4.3.4. Maatschappelijk engagement: de noodzaak van verontwaardiging 61

4.3.5. Activisme: de grenzen van onderzoeksjournalistiek 64

4.4. Analyse: implicaties en consequenties 71

4.4.1. Het maatschappelijk belang: de democratie, de burger of de consument 71

4.4.2. De angst voor betrokkenheid: ‘ I know it when I see it’ 73

4.4.3. Onafhankelijk en geëngageerd: de spagaat van verkramptheid en werkbaarheid 76

Conclusie 81

Overzicht van gebruikte bronnen 85

Bijlage I - Overzicht van afgenomen interviews 90

Bijlage II - Topiclist 91

(5)

Inleiding

Onderzoeksjournalistiek is ‘hot’ in het Nederlandse taalgebied. De Vlaams-Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) groeit als kool, en steeds meer media lijken te beseffen dat ze met on-derzoeksjournalistiek eigen nieuws kunnen maken en zich daarmee kunnen onderscheiden. (Fonds Pascal Decroos, ‘Is er toekomst voor de onderzoeksjournalistiek?’).

Onderzoeksjournalistiek wordt in toenemende mate gezien als unique selling point. RTL Nieuws gooit al een aantal jaren hoge ogen met eigen nieuws van zijn research-redactie, maar ook andere media – onder andere NRC Handelsblad en De Groene Amsterdammer – kondigden de afgelopen tijd aan dat zij willen investeren in onderzoeksjournalistiek. Ook in Vlaanderen wil men inzetten op de sterke kanten van onderzoeksjournalistiek. De Vlaamse minister van media, Ingrid Lieten, liet afgelopen winter weten dat de Vlaamse media meer werk van onderzoeksjournalistiek moeten maken. (Joost Ramaer, 6 oktober 2010; ‘Masterclass’, 2010, groene.nl; Van den Broeck, 15 december 2010).

Tegelijkertijd bevindt de onderzoeksjournalistiek zich (wereldwijd) in onrustig vaarwater. Ge-brek aan tijd, juridische dreiging en minder financiële middelen zorgen ervoor dat onderzoeksjournalistiek - tijdrovend en arbeidsintensief - in toenemende mate in de verdrukking komt. (Ide & Vashisht, 2006; ‘Onderzoeksjournalistiek in de knel’, 6 mei 2009, Villamedia.nl; Tijdelijke Com-missie Innovatie en Toekomst Pers, 2009, pp. 46-47; Van Ess, 2010, p. 3). De VVOJ is zelfs op zoek naar particuliere fondsen om onderzoeksjournalistiek te faciliteren, omdat media daar niet toe in staat zijn of daar steeds minder toe bereid zijn (Smit, 29 oktober 2010).

In Nederland ging in 2010 de publieke omroep op de schop en werd er bezuinigd op onder-zoeksjournalistieke programma’s als Reporter en Zembla. De programma’s werden bovendien, tot frustratie en ongerustheid van veel onderzoeksjournalisten, verplaatst naar de ‘marges van het uitzend-schema’. (Smit, 2010; Dekker, 2010; Schaepman, 2010; Van Liempt, 2010). Maar met de ‘herprofilering’ van de Nederlandse publieke omroep ontstonden ook nieuwe actualiteitenrubrieken - Uitgesproken

VARA, WNL en EO, KROBrandpunt - die zich op achtergronden én onderzoeksjournalistiek richten

vanuit de signatuur van de verschillende omroepverenigingen. Zembla en Reporter moesten weliswaar inleveren, maar de publieke omroep werd uitgebreid met meer ‘geprofileerde’ onderzoeksjournalistiek. Deze ontwikkelingen roepen de vraag op welke rol onderzoeksjournalisten in de toekomst zullen ver-vullen. Zal onderzoeksjournalistiek die informeert en onthult, in toenemende mate plaatsmaken voor onderzoeksjournalistiek die ook oplossingen aandraagt en actie onderneemt?

(6)

Stellingna-me door onderzoeksjournalisten werd door de Stellingna-meesten scherp veroordeeld en activisStellingna-me zou niet mo-gen ‘volmo-gens de journalistieke ethiek’: misstanden aan het licht brenmo-gen mocht, maar ze rechtzetten niet, betoogde een onderzoeksjournalist van Zembla. Sommigen besloten dat er een onderscheid bestond tussen onderzoeksjournalisten en programmamakers; Zembla en Reporter werden gemaakt door onder-zoeksjournalisten, Kassa, Radar en Landroof door programmamakers. Opvallend detail: Zembla zegt al jaren aan “opiniërende onderzoeksjournalistiek” te doen. (VVOJ, 2009, ‘Onderzoeksjournalistiek als activisme’ ; ‘Over Zembla’, n.d., zembla.vara.nl)

De kern van deze discussie – wat is het hart en wat zijn de grenzen van onderzoeksjournalistiek – vormt de aanleiding voor dit scriptieonderzoek. Ik ben benieuwd naar de motieven van hedendaagse onderzoeksjournalisten en hun visie op de onderzoeksjournalistiek in het licht van de ontwikkelingen in het huidige medialandschap. Welke prioriteiten stellen hedendaagse Nederlandse en Vlaamse onder-zoeksjournalisten en wijken hun professionele normen en motieven af van de in de literatuur beschreven invulling van het vak?

I Probleemstelling

Welke invulling geven hedendaagse onderzoeksjournalisten in Nederland en Vlaanderen aan hun vak? Welke professionele normen hanteren zij en wat zijn hun motieven?

Belangrijke deelvragen zijn hierbij:

1. Wat verstaan hedendaagse Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten onder onderzoeksjour-nalistiek? In hoeverre verschilt een onderzoeksjournalist van een programmamaker?

2. Wat rekenen onderzoeksjournalisten tot hun belangrijkste taak en wat zijn hun drijfveren?

3. Hoe legitimeren zij hun bestaansrecht en hoe verhouden zij zich tot hun publiek en de politiek (bur-ger en democratie)?

4. In hoeverre is er sprake van een spanningsveld tussen onpartijdigheid, onafhankelijkheid en maat-schappelijk engagement bij hedendaagse onderzoeksjournalisten?

5. Wat betekent de houding van onderzoeksjournalisten ten opzichte van hun vak voor de stand van zaken in de Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalistiek?

(7)

afwegingen zij maken, hoe hun onafhankelijkheid en maatschappelijke betrokkenheid zich tot elkaar verhouden en hoe factoren als geld, tijd, een veranderend mediabestel, veranderend publiek en nieuwe technologieën hun ideeën over het vak beïnvloeden.

II Relevantie van het onderzoek

In Nederland en Vlaanderen is, in tegenstelling tot de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zweden, relatief weinig onderzoek gedaan naar de onderzoeksjournalistieke praktijk, evenals naar de motieven, normen en beroepsopvatting van Vlaamse en Nederlandse onderzoeksjournalisten. Het wetenschappe-lijk onderzoek in Nederland en Vlaanderen beperkt zich tot het historische overzicht van Bakker, Schreuders en Van Stegeren (1991) in Onthullingsjournalistiek. Een leidraad voor de speurende verslaggever dat onderzoeksjournalistieke producties tussen de Tweede Wereldoorlog en 1990 omvat, met een sterke nadruk op de jaren 1975-1985. Daarnaast bestaan er twee inventariserende studies van de Vlaams-Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjournalisten over de stand van zaken in de Vlaams-Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalistiek (Desmet, Ernst, Vermeer & Van Vonderen, 2002) en een Europese vergelijkende studie (Van Eijk, 2005). Die zijn vooral gericht op de vraag hoe de positie van onder-zoeksjournalisten in het Nederlandse taalgebied verbeterd kan worden.

Meer onderzoek, in dit geval naar de Vlaamse en Nederlandse onderzoeksjournalistieke praktijk, kan zowel studenten journalistiek als journalisten zelf het vak beter doen begrijpen. Dergelijk onder-zoek biedt de mogelijkheid om de relatie tussen onderonder-zoeksjournalistiek en het (recente) verleden te begrijpen en het biedt de mogelijkheid ethische kwesties te overdenken. (De Burgh, 2000, pp. 83-84). De rol van onderzoeksjournalisten in de Nederlandse en Vlaamse samenleving kan beter begre-pen worden wanneer drijfveren (motieven, normen en beroepsopvatting van onderzoeksjournalisten) inzichtelijk zijn. Dat is wat dit scriptie-onderzoek beoogt. In een veranderend journalistiek landschap waarin de onderzoeksjournalistiek in toenemende mate haar bestaansrecht moet verdedigen, is het van belang om te kijken naar de taakopvatting van hedendaagse onderzoeksjournalisten.

(8)

III Opbouw van de scriptie

(9)

1. Theoretisch kader

Om de motieven en normen van onderzoeksjournalisten te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk om het beroepsveld te definiëren en af te bakenen. In Nederland en Vlaanderen is echter, in tegenstel-ling tot de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zweden, weinig onderzoek gedaan naar de onderzoeksjournalistieke praktijk.1 De grotendeels Amerikaanse en Engelse literatuur over

onderzoeks-journalistiek (zowel empirisch onderzoek als weergaven van abstracte discussies over onderzoeksjournalistiek) vormt daarom de basis voor dit theoretisch kader. Wel moet worden opge-merkt dat ontwikkelingen in - met name - de Verenigde Staten niet altijd één op één kunnen worden toegepast op de Nederlandse en Vlaamse situatie. (Van Eijk, 2005; Deuze, 2002).

In paragraaf 1.1 bespreek ik welke verschillende definities van onderzoeksjournalistiek bestaan, en waarin onderzoeksjournalistiek zich volgens wetenschappers en onderzoeksjournalisten onderscheidt van andere vormen van journalistiek. In paragraaf 1.2 bespreek ik hoe de beroepsopvatting van onder-zoeksjournalisten gedurende de twintigste eeuw vorm heeft gekregen en welke role-perceptions dominant zijn onder onderzoeksjournalisten. De centrale vraag is: welke rol zien onderzoeksjournalisten voor zichzelf in de samenleving en op welke aannames baseren zij hun bestaansrecht? Paragraaf 1.3 be-schrijft het kader waarin journalistieke normen en regels vorm kregen (en in hoeverre) die van toepassing zijn op onderzoeksjournalistiek. In de laatste paragraaf (1.4) wordt de verwevenheid van journalistieke en maatschappelijke normen, ethiek en moraliteit verder uitgewerkt en worden de uit-gangspunten van dit onderzoek nader toegelicht.

1.1 Definitiekwesties

Over wat onderzoeksjournalistiek is en wat onderzoeksjournalisten doen bestaan in de literatuur ver-schillende opvattingen. In deze paragraaf geef ik die verscheidenheid aan visies weer, omdat die zijn weerslag heeft op de onderzoeksjournalistieke praktijk die ik wil onderzoeken. De definities leggen ver-schillende accenten waar het gaat om de taak, de rol, het doel en de werkwijze van onderzoeksjournalisten. Grofweg wordt onderzoeksjournalistiek in de literatuur aan de hand van drie perspectieven gedefinieerd: vanuit de onthulling, een specifieke werkwijze of een moreel doel. Of zoals Van Eijk (2005) stelt: aan de hand van de output, de input en de rol van onderzoeksjournalistiek binnen de samenleving (pp. 21-22). Hoewel hedendaagse visies op en definities van onderzoeksjournalistiek in

1 Het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en Vlaanderen beperkt zich tot het historische overzicht van Bakker, Schreuders & Van

(10)

de praktijk overlappen - er is eerder sprake van een palet aan definities waarin de verschillende aspecten in mindere of meerdere mate voorkomen, dan van verschillende stromingen - kies ik er om analytische redenen voor om deze aspecten in dit hoofdstuk uiteen te rafelen. Dit maakt het later mogelijk om standpunten en opvattingen te categoriseren en analyseren.

1.1.1 De onthullingsgerichte definitie van onderzoeksjournalistiek

Van oorsprong wordt met de term onderzoeksjournalistiek met name op ‘onthullingsjournalistiek’ ge-doeld: het aan het licht brengen van - bij voorkeur schokkende - zaken, die bewust geheim werden gehouden (Schreuders, 1991, pp. 14-15; De Burgh, 2000, p. 80; Protess, 1991, pp. 34-42). Een veel ge-hanteerde en geciteerde definitie van onderzoeksjournalistiek (in het Engels investigative reporting) waarin dit onthullende aspect benadrukt wordt, is die van de Investigative Reporters and Editors (IRE), ’s we-relds oudste vereniging van onderzoeksjournalisten:

“It is the reporting, through one’s own work product and initiative, matters of importance which some persons or organizations wish to keep secret. The three basic elements are that the investigation be the work of the reporter, not a report of an investigation made by someone else; that the subject of the story involves something of reasonable importance to the reader or viewer; and that others are attempting to hide these matters from the public.” (Greene geciteerd in Van Eijk, 2005, p. 17).

Veel wetenschappers en onderzoeksjournalisten zien het aspect van het naar boven halen van achterge-houden - en tot dan toe onbekende - informatie, als onderscheidend kenmerk van onderzoeksjournalistiek. Onderzoeksjournalisten komen met nieuwe informatie, een ander verhaal of een andere lezing van de feiten, dan tot dan toe bekend was. De onderwerpen staan (meestal) los van de bestaande nieuwsstroom, en hebben vaak een grote impact. Dat wat onderzoeksjournalisten opgra-ven kan niet zomaar terzijde worden geschoopgra-ven. “[T]he press pushing public institutions on behalf of the public” (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 145).

In het Nederlandse taalgebied werd tot halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw meestal de term ‘onthullingsjournalistiek’ (exposé journalism in het Engels) gebruikt2, in plaats van

onderzoeks-journalistiek. Volgens sommigen was de benaming ‘onthullingsjournalistiek’ adequater omdat die de nadruk legt op het journalistieke eindproduct: de onthulling van iets dat klaarblijkelijk verborgen lag of opzettelijk verborgen werd gehouden. (Vasterman, 1992).

2 In Vlaamse boeken komt de term ‘onthullingsjournalistiek’ nog steeds veelvuldig voor. De termen ‘onthullingsjournalistiek’ en

(11)

Maar de term ‘onthullingsjournalistiek’ was ook voorwerp van discussie. De aanduiding zou te eng zijn en te eenzijdig gericht zijn op het opdiepen van geheimgehouden informatie. Een gegeven of praktijk hoeft immers niet doelbewust verborgen worden gehouden, om een onthullend verhaal op te leveren. Ook informatie die in principe toegankelijk is, kan nieuw of zelfs onthullend zijn, wanneer eerder niemand de moeite nam er goed naar te kijken of het belang ervan zag. (De Burgh, 2000, p. 15).

Daarnaast moet niet alle onthullende journalistiek tot de onderzoeksjournalistiek worden gere-kend, betoogt De Burgh (2000). Schandalen in roddelbladen zijn soms weliswaar onthullend, maar ze moeten vanwege het gebrek aan maatschappelijk belang en het voyeuristisch aspect ervan tot exposure

journalism worden gerekend. (p. 15). Kortom, onderzoeksjournalistiek heeft altijd een onthullend aspect,

maar niet elke onthulling is een vorm van onderzoeksjournalistiek.

1.1.2. Onderzoeksjournalistiek als methode

Andere auteurs definiëren onderzoeksjournalistiek niet in termen van onthullingen, maar leggen de nadruk op de methodiek van journalistiek onderzoek. Onderzoeksjournalistiek komt tot stand vanuit het eigen initiatief van de journalist, die door systematisch te werken nieuwe informatie ontdekt (Sen-gers, 2009, p. 16). Onderzoeksjournalistiek is het resultaat van langdurig, diepgravend, eigen onderzoek. (De Burgh, 2000; Ettema & Glasser, 1998).

Daarbij gaat het niet simpelweg om het checken van feitjes of het opzoeken van informatie, maar om grondig onderzoek. Sommigen spreken daarom van “projectjournalistiek”: vaak worden jour-nalisten voor een bepaalde periode vrijgesteld om zich op een specifiek onderwerp te richten (Schreuders, 1991, p. 17). Onderzoeksjournalistiek is geen roeping of elitekwestie, maar een praktische specialisatie. Sommigen spreken in deze context van “uitzoekjournalistiek”; het vertellen van een ver-haal op basis van “nauwkeurig uitzoekwerk” mag ook onderzoeksjournalistiek genoemd worden (Robles, 2010).

Critici vragen zich echter af of onderzoeksjournalistiek wel een aparte discipline is: elke journa-list zou immers grondig te werk moeten gaan (Altschull, 1991, p. 288; Sengers, 2009, p. 16; Van Eijk, 2005, pp. 17-19).

Niettemin kunnen de methoden van onderzoeksjournalisten wel nader gespecificeerd worden en wijken die enigszins af van wat reguliere journalisten doen. Meer dan ‘gewone’ verslaggevers maken onderzoeksjournalisten gebruik van publieke registers, informanten, undercoveroperaties, data-analyse (Computer Assisted Reporting, CAR) en technieken uit politiewerk (Kovach & Rosenstiel, 2007, pp. 145-146).

(12)

Ettema en Glasser (1998) valt het inzicht bieden in maatschappelijke ontwikkelingen wel degelijk onder die paraplu, net als ‘uitzoekjournalistiek’ en slow journalism.

1.1.3. ‘The journalism of outrage’

Een grote groep journalisten en wetenschappers ziet het onderscheid tussen reguliere verslaggeving en onderzoeksjournalistiek in de (morele) rol die onderzoeksjournalisten in de maatschappij spelen. “[J]ournalisten, die zich vastbijten in een misstand, [gaan] vaak te werk als activisten, met de bezeten-heid en doelgerichtbezeten-heid vandien. Zonder persoonlijk engagement geen onthullingsjournalistiek.” (Schreuders, 1991, p. 22).

Dat heeft zijn weerslag op de keuze van onderwerpen (men acht een bepaald thema nieuws-waardig en ‘zet het op de agenda’), maar ook voor de presentatie of framing van het verhaal. Onderzoeksjournalisten zetten hun onthullingen af tegen de geldende (morele) standaarden van wat wel en niet kan volgens de samenleving waarin zij opereren. Volgens deze opvatting kijken onderzoeks-journalisten kritisch naar wat er in de samenleving gebeurt: “[T]hey are ‘policing the boundaries’ between order and deviance.”(De Burgh, 2000, p. 17). Ze tonen misstanden en wangedrag aan: “[B]y saying ‘look at this, isn’t it shocking!’; the basis of the insistence is a moral one (...) they amount to a dereliction of standards’. (De Burgh, 2000, p. 13).

Dit morele aspect wordt in veel definities van onderzoeksjournalistiek benoemd als het onder-scheidende aspect van de discipline. David Protess (1991) stelt dat onderzoeksjournalistiek bij uitstek “the journalism of outrage” is (p.4). Onthullingen zijn niet louter schokkend of informatief, ze zijn be-doeld om veranderingen in de samenleving te genereren. Onderzoeksjournalistieke verhalen moeten worden begrepen als “a call to conscience of the community” (Ettema & Glasser, 1998, p. 187).

Volgens Kovach en Rosenstiel (2007) gaat wat onderzoeksjournalisten doen nog verder: “[T]he news outlet is taking an implied stance on the issue that some wrongdoing has occurred (...) [A]n ex-posé is in effect a prosecutor’s brief” (p. 153). Ze illustreren deze houding met de Pulitzerprijs voor

investigative reporting, die in 1964 werd het eerst werd uitgereikt. De organisatie stelde toen dat zij met

deze prijs producties wilde eren waarin de pers een rol speelde “as activist, reformer, and exposer” (p. 139). Onderzoeksjournalistiek wordt door sommigen daarom ook wel ‘advocacy reporting’ genoemd. (p. 153). Toch weerspreken de auteurs de rol van de onderzoeksjournalist als activist ook:

(13)

Volgens Sengers (2009) bestaat de rol van de onderzoeksjournalist in de 21e eeuw niet louter uit het informeren van het publiek, maar is het zijn taak “om zijn publiek met informatie te helpen. Hij ver-leent geen product maar een dienst.” (p. 22).

In een inventariserend onderzoek van de Vlaams-Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjour-nalisten uit 2002 komt het morele aspect van onderzoeksjournalistiek ook naar voren (Desmet, Ernst, Vermeer en Van Vonderen, 2002, p. 23). Respondenten definieerden onderzoeksjournalistiek onder meer als “vorm van maatschappelijk engagement” die “vertrekt vanuit politieke analyse”, zagen “het systeem verbeteren” als doel (p. 9), of stelden: “[O]nderzoeksjournalistiek is per definitie partij trekken” (p. 17).

Tabel 1.1 Schematische weergave van definities van onderzoeksjournalistiek

onthulling morele rol methode

• misstanden en wangedrag tonen

• geheime informatie in de openbaarheid brengen • scoops, schandalen aan het

licht brengen

• werken met informanten en gelekte informatie

• focus op resultaat

• persoonlijke drive

• morele verontwaardiging als leidraad

• nadruk op waakhondfunctie van onderzoeksjournalistiek • geweten van de samenleving • maatschappelijke verandering willen aanjagen • grondig en langdurig onderzoeken • uitzoekjournalistiek • data-analyse • ontwikkelingen blootleggen • inzicht bieden

De sterke nadruk op de morele rol van onderzoeksjournalisten is ook bekritiseerd. Paul Williams, een van de oprichters van de Investigative Reporters and Editors, vindt dat deze benadering zich teveel richt op incidenten en te weinig op achterliggende verbanden. Onderzoeksjournalisten zouden zich meer moeten toeleggen op het vertellen van grotere en complexere verhaal. (Van Eijk, 2005, p. 18).

Volgens Kovach en Rosenstiel (2007) is er niet één soort onderzoeksjournalistiek, maar bestaan er in de praktijk meerdere vormen naast elkaar. Naast original investigative reporting - onderzoeksjournalis-tiek die misstanden onthult - onderscheiden zij ook interpretative investigative reporting (p. 144). Deze vorm van onderzoeksjournalistiek brengt geen geheime praktijken aan het licht, maar voegt nieuwe feiten toe aan bestaande verhalen, om zo een completer licht te werpen op en betekenis te geven aan een be-staand thema. Ze onthult niet in de enge zin van het woord, maar legt wel iets nieuws bloot. Dergelijke producties ontstaan door uitvoerig nadenken en het analyseren van (grote hoeveelheden) informatie door de onderzoeksjournalist. (p. 146).

(14)

geen weergave van evident nieuws, maar vereist een onderzoeksjournalist die bepaalde informatie rele-vant maakt. Dergelijke relerele-vante invalshoeken hebben vaak een morele of politieke lading, omdat een maatschappelijk verschijnsel uitlichten en bevragen. Daarmee voeden onderzoeksjournalisten het pu-blieke debat, maar lopen zij ook het risico dat hun wordt verweten dat zij de feiten niet evenwichtig weergeven. (pp. 146-147).

Volgens De Burgh (2000) is dit interpreterende aspect van onderzoeksjournalistiek echter juist hetgeen wat haar onderscheidt van ‘gewone’ journalistiek. ‘Gewone’ journalistiek is een doorgeefluik naar de burger. Verslaggevers nemen uitspraken van belangrijke personen en gebeurtenissen voor ken-nisgeving aan, omdat wat zij zeggen op dat moment nieuws is. Onderzoeksjournalisten reflecteren daarentegen meer. De Burgh (2000) onderscheidt in die zin nieuwsverslaggeving en analytische journa-listiek: het accuraat en levendig beschrijven van gebeurtenissen versus het leggen van verbanden en blootleggen van achtergronden. (p. 13). “[I]nvestigative journalism selects its own information and pri-oritises it in a different way”. (p. 14). Dat betekent niet dat nieuws en onderzoeksverhalen in absolute zin volledig los van elkaar staan – het een kan tenslotte het startpunt zijn voor het andere – maar wel dat bij onderzoeksjournalistiek ook andere selectiecriteria dan ‘nieuwswaarde’ meewegen, zoals (morele) verontwaardiging of de overtuiging dat iets een noodzakelijk inzicht is voor de burger.

1.2 De beroepsopvatting van onderzoeksjournalisten

De rol die journalisten aan de nieuwsmedia toekennen, bepaalt de manier waarop zij zichzelf positione-ren in de maatschappij. Deze ‘role perceptions’ zijn te meten door aan journalisten verschillende mogelijke rollen van de media voor te leggen en die te laten beoordelen. Zo valt te achterhalen welk belang jour-nalisten bijvoorbeeld hechten aan het controleren van de macht (watchdog role), aan het vlug doorgeven van informatie (information role) of aan het analyseren van complexe (sociale) problemen (correlation role). (Chen, Zhu & Wu, 1998, pp. 26-27; Weaver & Wilhoit, 1986, pp. 112-117; Weischenberg, Löffelholz & Scholl, 1998, p. 242). Voor dit onderzoek zijn met name de eerste en de laatste rol interessant.

Weaver en Wilhoit (1986) onderscheiden drie belief systems die voortvloeien uit het belang dat journalisten aan bepaalde rollen van de pers hechten: “adversarial, interpretive, and disseminator” (p. 115). De journalistiek als tegenhanger (evt. tegenstander) van de overheid, als verzorger van context en dui-ding of als doorgeefluik van informatie.

Volgens Deuze (2002) gelden min of meer dezelfde categorieën voor Nederlandse journalisten: de journalist die overheid en publieke instituties (ook: bedrijven) kritisch volgt en zichzelf een invloed-rijke positie in de samenleving toedicht (een combinatie van interpretive en adversarial rol van Weaver & Wilhoit), de journalist als informatie- en opinieverstrekker (dissemenator) en de journalist als commercieel georiënteerde trendwatcher.

(15)

1.2.1 Role perpections van onderzoeksjournalisten: loyaal aan de democratie én de individuele burger

De role perception van onderzoeksjournalisten is van oudsher gebaseerd op het watchdog-ideaal, en vindt zijn oorsprong in de muckraking era (Weaver & Wilhoit, 1986, p. 7). Al in de zeventiende eeuw schreven journalisten “exposés”, maar van onderzoeksjournalistiek in de context van een democratie was voor het eerst aan het eind van de negentiende, en het begin van de twintigste eeuw sprake bij de (met name) Amerikaanse muckrackers (letterlijk: strontscheppers, moddergooiers). (Protess, 1991, p. 29). Deze jour-nalisten stelden zich ten doel wantoestanden te onthullen en handelden vaak vanuit een duidelijke politieke voorkeur of overtuiging. (De Burgh, 2000, p. 80). Ze wilden op systematische wijze schanda-len en misstanden aan het licht brengen, zonder daarbij een moraliserende of opiniërende toon aan te slaan. (Protess, 1991, pp. 34-42; Van Eijk, 2005, p. 15). Niettemin toonden ze engagement door open-lijk partij te kiezen tijdens verkiezingen en soms zelfs de overstap te maken naar de regeringsbankjes.

Muckrackers dachten op die manier de overheid van binnenuit te kunnen hervormen en de positie van

‘het volk’ te verbeteren. (De Burgh, 2000, pp. 80-81).

Muckrakers profiteerden volgens veel auteurs van het tijdgewricht: aan het begin van de

twintig-ste eeuw klonk de roep om hervormingen in de VS en Groot-Brittannië, verbeterden de drukmethoden en nam de postverspreiding en daarmee het bereik van de pers toe. Journalisten trokken de aandacht van het (vanwege onder meer de economische teruggang en de hoge inflatie cynisch geworden) publiek door fouten bij de overheid, vakbonden en grote bedrijven te onthullen. (De Burgh, 2000, p. 80; Ette-ma & Glasser, 1998, pp. 64-65; Altschull, 1991, pp. 271-273).

Veel van de in deze periode geformuleerde en geïmplementeerde sociale hervormingen, zoals de wetgeving tegen kinderarbeid, werden ten minste ten dele aangejaagd door journalistieke publicaties.

Muckrakers claimden zich in te zetten voor het ‘algemeen belang’ en ‘de wil van het volk’. Ze waren

loyaal aan de burgers die ze wilden behoeden voor misbruik van de machtigen van de samenleving, maar zagen zichzelf ook als helden – later werd gezegd dat ze leden aan “the watchdog syndrome” (Altschull, 1991, p. 266) of een “Jesus complex” (p. 276). Britse journalisten kregen zelfs regelmatig het verwijt te handelen vanuit commerciële en gemakzuchtige motieven. Hun werk werd ook wel als ‘junk journalism’ bestempeld: emotie en amusement speelden een grotere rol in hun verhalen dan achter-gronden en context. (pp. 48-49).

(16)

Pas aan het eind van de jaren veertig ontstond er een nieuw ‘elan’ voor de onderzoeksjournalistiek. In 1947 werd de watchdogrole – het controleren van de macht en het rapporteren daarover aan de burger – ook daadwerkelijk aan onderzoeksjournalisten toebedeeld door de Hutchins-commissie. Die deed on-derzoek naar de stand van zaken in de Amerikaanse journalistiek. De commissie stelde bovendien dat journalisten niet alleen feiten moesten voorzien van context, maar dat zij eveneens “the truth about the facts” moesten onthullen (Altschull, 1990, p. 284). Daarmee gaf de onderzoekscommissie de pers een morele verplichting en een moreel fundament om verder te gaan dan alleen de feiten, om tussen de regels door te lezen en de waarheid te testen en te duiden, vanuit het idee dat het publiek recht had op die kennis. Onderzoeksjournalisten werden erkend als ‘vierde macht’. De commissie vond bovendien dat journalisten ook verantwoordelijk mochten worden gehouden wanneer zij er niet in slaagden te duiden en te controleren, dat was immers hun professionele taak (rol) geworden. Persvrijheid was van het grootste belang voor de democratie, maar die vrijheid van expressie hield daarmee ook een grote verantwoordelijkheid naar de burger en de democratie in, stelde de commissie. De aanname dat ‘macht corrumpeert’ was wijd verbreid. (Altschull, 1990, p. 283-284, Weaver & Wilhoit, 1986, pp. 9-10).

Onderzoeksjournalisten namen zo de verantwoordelijkheid op zich om de overheid kritisch te volgen. Enerzijds als ‘stand-in’ voor de burger, “by raising public consciousness about perceived wrong-doings and by challenging policy makers to effectuate reforms” (Protess, 1991, p. 29). En anderzijds ook steeds meer als informatieverstrekker aan de burger (die zijn mogelijkheden met die kennis ten volle kon benutten). (De Burgh, 2000, p. 156; Ettema & Glasser, 1998, p. 3; Kovach & Rosentstiel, 2007, pp. 140-141; Meyer, 1987, pp. 247-254).

In Groot-Brittannië ontstond kort daarna (halverwege de jaren vijftig) BBC Panorama3. Ook

landelijke kranten creëerden in deze periode onderzoeksredacties en er ontstond een nieuwe golf van onderzoeksjournalistieke publicaties in zowel Groot-Brittannië als de VS. Corruptie bij de overheid, maar ook bij andere machtige instituten en bedrijven, was een veel voorkomend thema. (De Burgh, 2000, pp. 49-61; Kovach & Rosenstiel, 2007, pp. 142-143; Protess, 1991, pp. 47-50). De Watergate-affaire in 1972 maakte van onderzoeksjournalisten Bob Woodward en Carl Bernstein beroemdheden en betekende een nieuwverworven status voor muckraking (Van Eijk, 2005, p. 16).

Vanaf de jaren zestig en zeventig is bovendien een verschuiving (of verbreding) zichtbaar van onderzoeksjournalistiek gericht op de macht van overheden en bedrijven (adversarial), naar onderzoeks-journalistiek die in toenemende mate de burger tot uitgangspunt van publicaties maakt. De maatschappij individualiseerde en burgers werden steeds meer gezien als capabele individuen die hun eigen leven vormgaven. Journalisten werden gedwongen daarop in te spelen, ze moesten de individuele burger voorzien van “independent, reliable, accurate and comprehensive information”(Kovach &

(17)

senstiel, 2007, pp. 3), die hij nodig had om vrij te zijn en om zichzelf te kunnen besturen. Onderzoeks-journalisten beseften nadrukkelijker dat nieuwsmedia een belangrijke rol in het leven van de burger spelen, dat journalistieke informatie een kader schept om de wereld te begrijpen. (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 3-15; Bakker & De Jongh, 1991, p. 51).

Geleidelijk ontstond daarmee een tweede zwaarte punt voor onderzoeksjournalisten, het ver-schaffen van inzicht aan burgers. Onderzoeksjournalisten namen niet langer alleen een watchdog role aan, maar vervulden ook wat Weaver en Wilhoit (1986) een correlation role noemen. Onderzoeksjournalisten werkten niet langer alleen in naam van de burger. Sommigen wilden die burger ook voorzien van muni-tie om zelf in het geweer te kunnen komen.

Volgens Sengers (2009) gaat dat voor veel hedendaagse onderzoeksjournalisten op. Een onder-zoeksjournalist wil “mensen vooruit helpen. Hij wil ze laten zien hoe ze hun idealen kunnen realiseren. Door hen te wijzen op de gevaren, misvattingen en vooroordelen die in de weg staan. En door hun argumenten en ideeën te geven.” (Sengers, 2009, p. 25).

Zowel de watchdog role als de correlation role vloeien voort uit de maatschappelijke taak die onderzoeks-journalisten sinds het eind van negentiende eeuw op zich hebben genomen. Toch heeft de rol van onderzoeksjournalistiek in de samenleving ook voortdurend ter discussie gestaan. Het waakhondideaal werd (en wordt) ter discussie gesteld, bijvoorbeeld omdat journalisten zelf baat hebben bij onthullin-gen. Die legitimeren immers hun bestaansrecht. (Altschull, 1991, p. 263 & pp. 277-278; De Burgh, 2000, p. 66 & pp. 78-79; Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 68). Ook het idee van een mondige burger, die zijn democratische taak daadwerkelijk uitvoert omdat hij daartoe is uitgerust door de media, is regelma-tig bekritiseerd en geridiculiseerd. Het publiek zou zich baseren op incomplete verhalen en halve waarheden die hem door de media worden voorgeschoteld. Bovendien zouden mensen zich laten lei-den door stereotypen en daarom niet in staat zijn om tot afgewogen oordelen te komen. (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 22).

Niettemin blijven onderzoeksjournalisten de watchdog role en de correlation role – de loyaliteit aan de democratie en aan de burger – zien als belangrijkste leidraad.4 Uit onderzoek van the Committee of Concerned Journalists blijkt dat ook hedendaagse Amerikaanse journalisten de waakhondfunctie als

4 Zo staat bijvoorbeeld in de meest recente Vlaamse ‘Code voor de Raad van de Journalistiek’ (VZW Vereniging van de Raad voor de

(18)

le opdracht van de journalistiek zien en geloven dat de pers politieke leiders ervan weerhoudt fouten te maken of buiten hun boekje te gaan. (Kovach & Rosenstiel, 2007, pp. 4-5 & p. 143).

Onderzoeksjournalisten blijven zich beroepen op hun positie van ‘vierde macht’; zij zijn nodig als waakhond, omdat macht corrumpeert en ze tonen wantoestanden aan “to alter the agendas of citizens and policymakers” (Protess, 1991, p. 29).

Volgens Deuze (2002; naar analogie van het onderzoek van Weaver & Wilhoit in 1986 en 1996) heeft dat bij Nederlandse journalisten geleid tot een combinatie van het adversarial en het interpretive belief

system. Uit zijn onderzoek blijkt dat hedendaagse Nederlandse journalisten meer belang hechten aan het

in de gaten houden van de publieke ruimte in het algemeen en waar nodig publieke spelers bestrijden, dan het specifiek onderzoeken van beweringen (claims) van de overheid:

“Dutch and German journalists do not feel that their most important function is to be a ‘watchdog’ of the gov-ernment. On the other hand, these were the only two countries w[h]ere ‘standing up for the disadvantaged in society’ was perceived to be a valid media role to inquire about (...) Perhaps journalists in these Western-European democracies define the ‘ideological’ role of being a watchdog in terms of a ‘pro-people’ perception, rather than an ‘anti-government’ stance.” (Deuze, 2002, p. 81)

1.2.2. De houdbaarheid van de rollen van de onderzoeksjournalist

Hoewel watchdog role en de correlation role nog steeds centraal lijken te staan in de onderzoeksjournalis-tiek, staan ze in het huidige medialandschap onder druk. Commerciële belangen zouden steeds zwaarder tellen, waardoor onderzoeksjournalisten worden geacht in te spelen op de behoeften van de consument, in plaats van zich te richten op het democratisch belang. (Kovach & Rosenstiel, p. 13 & p. 156).

Door mondialisering op economisch, politiek en technologisch gebied, spelen steeds meer be-langrijke processen zich bovendien af op een ander niveau dan dat van de natiestaat. (Van Eijk, 2005, pp. 10-12). Multinationals hebben meer macht dan nationale overheden. De mogelijkheid om als vrije pers machtige instituties te controleren staat onder druk. (Kovach & Rosenstiel, p. 156). “In this new century, the press must watchdog not only government but also an expanding nonprofit world, a cor-porate world, and the expanding public debate that new technology is creating.” (Kovach & Rosenstiel, p. 159).

(19)

Nationale banden zijn verslapt, maar daar zijn op journalistiek gebied geen internationale alter-natieven voor in de plaats gekomen. Sommigen zien nieuwe mogelijkheden in een vorm van internationale journalistiek. Van Eijk (2005) schetst een perspectief van “international magazines” met “truly international readership”. “[T]he watchdog role of journalism on a global scale: thereby creating ‘global journalism’, which would appeal to a global-citizenship-in-the-making. (pp. 11-12). Maar voor-lopig lijkt zo’n ontwikkeling ver weg. De Europese Unie laat dat volgens Van Eijk (2005) goed zien: “no state, no citizens, no journalism” (p. 11). Hier en daar werken Europese onderzoeksjournalisten weliswaar samen, zij publiceren hun uitkomsten echter afzonderlijk in eigen nationale media.5 De vraag

is of zij op die manier hun publiek zullen blijven bereiken.

Maar niet alleen het publiek is veranderd, ook de journalistiek zelf is door het fenomeen van “market-based journalism” verwijderd geraakt van haar oorspronkelijke burgerschapsideaal (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 27). Burgers worden door nieuwsmedia in toenemende mate benaderd als consu-menten - immers, hoe meer gekeken of verkocht wordt, des te hoger de omzet. (pp. 29-32 & 61-64).

Volgens Kovach en Rosenstiel (2007) kwam de loyaliteit aan de burger halverwege de twintigste eeuw in het gedrang, toen redactionele onafhankelijkheid verwerd tot isolatie. Journalisten verloren hun wortels in de gemeenschap en predikten steeds vaker onafhankelijkheid omwille van de onafhankelijk-heid. Deze “detachment” leidde ook tot “disengagement” met de gemeenschap (p. 57). Deze ‘professionalisering’ van het vak leidde ironisch genoeg ook tot het verdwijnen van de verbinding met het publiek. (pp. 58-59). Ook vond er volgens Harvard-onderzoeker Tom Patterson een verschuiving plaats van diepgravend en onthullend onderzoek naar meer faciliterend, kortetermijnonderzoek. Hij ontwaart een tendens sinds de jaren zeventig, waarbij onderzoeksjournalisten in toenemende mate offi-ciële (anonieme) bronnen of documenten gebruiken en zelf minder feitelijk onderzoek doen. Diepgaand onderzoek werd vervangen door oppervlakkige verhalen. (Kovach & Rosenstiel, 2007, pp. 149-150).

Ook werd volgens de onderzoeker spit- en graafwerk van onderzoeksredacties steeds vaker vervangen door consumententests en andere praktische ‘onderzoekjes’. In plaats van het publieke be-lang te dienen, speelt men steeds meer in op de ‘behoeften‘ van de consument, aldus Patterson. (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 151; De Burgh, 2000, p. 89).

Deze ontwikkeling wordt ook in het inventariserende onderzoek van Desmet, Ernst, Vermeer, & Van Vonderen (2002, p. 19) en in het onderzoek van Senen (2010, pp. 10-11, pp. 35-36, pp. 44-46) opgemerkt en beschreven. Inventariserend onderzoek zou minder risicovol onderzoek zijn (weliswaar arbeidsintensief, maar de kans van slagen is groot en de juridische gevaren laag) en het is voor de con-sument makkelijk te consumeren onderzoek, wat past bij de sinds de jaren tachtig veranderde relatie

(20)

met het publiek en de toegenomen concurrentie van media onderling. Sommigen spreken van een ne-gatieve trend, omdat onderzoeksjournalistiek door deze verbreding steeds minder een ‘keurmerk’ voor goede journalistiek zou zijn (Protess, 1991; Van Eijk, 2005, p. 244).

Volgens Patterson heeft deze vorm ook tot moeheid bij het publiek geleid: tot eind jaren negen-tig was onderzoeksjournalistiek populair - ook toen burgers steeds sceptischer waren over journalistiek op zich - maar de laatste tien tot vijftien jaar fluctueert ook de interesse in onderzoeksjournalistiek in de Verenigde Staten. (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 152).

De watchdog role en de correlation role zijn de uitgangspunten waarop onderzoeksjournalisten zich beroepen, maar die door maatschappelijke, economische en technologische ontwikkelingen onder druk staan, en mogelijk een nieuwe invulling krijgen.

1.3 Normen en principes van onderzoeksjournalisten

De professionele normen en principes van (onderzoeks)journalisten zijn volgens Kovach en Rosenstiel (2007) gedurende de afgelopen driehonderd jaar – sinds de geboorte van de journalistiek – ontstaan als basis om het nieuws te brengen. (p. 36). “They are principles that have ebbed and flowed over time, but they have always in some manner been evident” (p. 5). Volgens de auteurs is de journalistieke prak-tijk weliswaar veranderd, maar zijn de principes nog steeds geldig. “Every generation creates its own journalism. But the purpose and the underlying elements of journalism (...) are the same.” (p. 14).

Niettemin staan professionele normen voortdurend ter discussie en zijn ze aan verandering onderhevig. Normen zijn richtlijnen voor het handelen, professionele normen zijn een bundeling van gedeelde opvattingen over hoe een groep zich hoort te gedragen in specifieke situaties. (‘norm’, n.d., Encyclopedia Brittanica). Ze zijn bovendien ontstaan in een samenspel met maatschappelijke factoren. Wanneer de maatschappij verandert, vraagt dat ook reflectie op professionele normen. (Ettema and Glasser, 1998, p. 65; De Burgh, 2000, p. 38 & p. 80).

Die professionele normen – vaak vastgelegd in journalistieke codes – en met name de heden-daagse discussies over die normen worden in deze paragraaf uiteen gezet. Daartoe bespreek ik eerst kort de in Nederland en Vlaanderen gehanteerde codes voor journalistiek (en dus ook onderzoeksjour-nalistiek), waarna ik dieper in ga op een aantal specifieke normen die interessant zijn in een onderzoeksjournalistieke context (en dus in mijn onder onderzoek): waarheidsvinding, onafhankelijk-heid, onpartijdigheid en transparantie.

1.3.1. Journalistieke codes

(21)

kunnen worden aangesproken door de raden), maar zijn ook bedoeld als manier om verantwoording aan het publiek af te leggen over de werkwijze van journalisten. (Leidraad van de Raad voor de Journa-listiek, september 2010; VZW Vereniging van de Raad voor de JournaJourna-listiek, 20 september 2010, p. 3).

De Nederlandse code bestaat uit een algemeen deel, gevolgd door een sectie over de journalis-tieke werkwijze (open vizier, wederhoor, bronnen, privacy, financieel-economische berichtgeving, embargo, interviews inzage vooraf), waarna columns, cartoons en recensies, gebruik van beeldmateriaal, ingezonden brieven en reacties op websites en rectificatie aan de orde komen.

Voor dit onderzoek zijn met name het algemene deel en de paragrafen over journalistieke werkwijzen interessant. Een journalist moet waarheidsgetrouwe informatie publiceren, “eenzijdige en tendentieuze berichtgeving” vermijden, zijn positie niet misbruiken, onafhankelijk werken en “(de schijn van) belangenverstrengeling” vermijden (Leidraad van de Raad voor de Journalistiek, september 2010, lid 1.5, p. 1). Hij maakt zich in principe bekend als journalist, lokt geen incidenten uit, betaalt niet voor informatie en steelt die evenmin. Hij controleert en beschermt zijn bronnen en pleegt wederhoor, terwijl dit hem niet ontslaat “van zijn opdracht zo waarheidsgetrouw mogelijk te berichten.”(lid 2.3.3., p. 3). Ook dient hij zich te onthouden “van elke vorm van belangenverstrengeling, misbruik van voor-kennis en marktmanipulatie”. (lid 2.5.2, p. 5).

Journalisten dienen volgens de code de privacy van individuen zoveel mogelijk te respecteren en moeten terughoudend zijn met informatie over personen, tenzij het maatschappelijk belang van open-baarmaking groter is. “De journalist zal de privacy van personen niet verder aantasten dan in het kader van zijn berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is.” (lid 2.4.1, p. 4).

De Leidraad besteedt in een aantal passages bovendien aandacht aan online berichtgeving en verwijzen door middel van hyperlinks. “De journalist gaat alleen over tot publicatie van (hyperlinks naar) vertrouwelijke rapporten, of gedeelten ervan, wanneer de publicatie ervan voldoende nieuws-waarde heeft, een maatschappelijk belang dient en geen onevenredig groot gevaar voor personen oplevert.” (lid 2.2.6., p. 3).

De Vlaamse Code voor de Raad van de Journalistiek is wat beknopter en bevat in totaal 27 voorschrif-ten. Die vloeien volgens de code voort uit de plicht van journalisten om burgers te informeren over zaken van maatschappelijk belang, en “volgen uit het respect voor andere fundamentele mensenrech-ten”. (VZW Vereniging van de Raad voor de Journalistiek, 20 september 2010, p. 3).

(22)

zich niet voor propaganda en laten ze zich “niet onder druk zetten door adverteerders of door belang-hebbenden”. (lid 11, p. 5).

Naast deze richtlijnen voor waarheidsvinding en onafhankelijkheid (normen die in de volgende paragrafen uitgebreid aan bod komen), gaat de code in op de houding van de journalist – die werkt niet voor eigen gewin en maakt geen misbruik van zijn positie – en zijn gedrag: in principe maakt hij zich bekend als journalist en voor informatie wordt niet betaald. Journalisten beschermen de identiteit van bronnen aan wie vertrouwelijkheid is beloofd en maken geen afspraken die hun onafhankelijkheid in het geding brengen. “Maar gemaakte afspraken moeten wel worden nageleefd, met name wanneer het gaat over het noemen van namen of de voorinzage van teksten. Precies om die reden moeten afspraken ook duidelijk en ondubbelzinnig zijn.” (lid 21, pp. 6-7).

Het laatste hoofdstuk besteedt aandacht aan de privacy van individuen. Die moet worden ge-respecteerd, met name waar het gaat om mensen in kwetsbare situaties (slachtoffers, minderjarigen, etc). “De journalist houdt rekening met de rechten van eenieder die in de berichtgeving voorkomt. Hij weegt die rechten af tegenover het maatschappelijk belang van de informatie.” (lid 22, p. 7).

Een in het oog springende richtlijn is het ‘recht op antwoord’ in de Vlaamse journalistiek. Een geformaliseerde versie van het principe van wederhoor: iedereen die genoemd wordt in een verhaal heeft het recht in hetzelfde medium zijn eigen relaas te doen. (Fonds Pascal Decroos, 2010). De code schrijft dan ook voor: “De journalist verleent desgevraagd loyaal een wederwoord om relevante feitelij-ke informatie recht te zetten of aan te vullen. Een vraag om wederwoord kan enfeitelij-kel om ernstige redenen afgewezen worden.” (VZW Vereniging van de Raad voor de Journalistiek, 20 september 2010, p. 4).

1.3.2. Waarheidsvinding

Waarheid of waarheidsvinding is volgens veel auteurs het elementaire principe van journalistiek. “Jour-nalism’s first obligation is to the truth” (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 36) in The elements of journalism. Niettemin is er discussie over wat ‘de waarheid’ precies betekent in journalistiek opzicht. “Getting the facts right” is door journalisten de meest gehanteerde definitie (p. 36). Toch betogen Kovach en Ro-senstiel dat waarheidsvinding meer is dan “accuracy”. Accuratesse legt weliswaar de basis voor context en interpretatie, maar alleen de feiten zijn volgens de auteurs niet genoeg om de waarheid te brengen. (p. 43).

Dat besef groeide onder journalisten aan het begin van de twintigste eeuw: er bleek een verschil tussen realistische weergave en de realiteit te zijn, en tussen accuratesse en waarheid (p. 39). Waarheids-vinding zou “a sorting-out process that takes place between the initial story and the interaction among the public, newsmakers and journalists” zijn. (p. 41).

(23)

waarheidsvinding zelf, omdat ze te abstract en subjectief zijn. (pp. 46-47). Bovendien zou een even-wichtige weergave van meningen en perspectieven niet altijd recht doen aan een verhaal en de feiten daarin. Een journalist moet recht doen aan de feiten in zijn verhaal, maar dat betekent niet dat hij alle betrokkenen evenveel ruimte hoeft te geven (pp. 87-88).

Filosofische discussies over objectiviteit en waarheid werkten verlammend op journalistieke debat over waarheidsvinding, aldus Kovach en Rosenstiel. “Journalism by nature is reactive and practi-cal rather than philosophipracti-cal and introspective.” (p. 40). Volgens de auteurs wordt het debat over journalistieke normen te vaak op filosofische gronden gevoerd, zonder connectie met ‘de echte wereld’. (p. 40). “Journalism exists in a social context”, stellen de auteurs (p. 41). Journalistiek moet functioneel zijn, maar ze is ook onderhevig aan revisie.

Waarheidsvinding kan worden opgevat als een proces van verificatie. Door zoveel mogelijk bronnen, getuigen en perspectieven bij een verhaal te zoeken en die te verifiëren ontstaat de meest complete vorm van waarheid (pp. 42-43 & pp. 79-81). Volgens De Burgh (2000) is onderzoeksjourna-listiek specifiek een zoektocht naar een completere versie van de waarheid zoals die tot nu toe bekend is, waarbij elementen en bewijzen worden gezocht om die waarheid zo goed mogelijk te ondersteunen (pp. 18-19).

Ward (2004) vergelijkt het proces van waarheidsvinding met jurisdictie. Het justitieel systeem is weliswaar feilbaar, maar baseert zich wel op vastgestelde criteria (wetgeving, jurisprudentie). Volgens Ward is dit het enige werkbare systeem voor journalisten om een bepaalde mate van waarheid te kun-nen achterhalen. In de moderne maatschappij is het immers zo dat “fact, value, theory, and practical interests intertwine inextricably” (p. 263). Waarheid bestaat volgens Ward daarom alleen als regulatief idee, en moet daarom juist worden bevraagd. (pp. 267-272).

Kovach en Rosenstiel ontwaren echter ook het ontstaan van “new partisan journalism”. Door-dat er zoveel informatie beschikbaar is in deze “Information Age” is het steeds moeilijker om overzicht te behouden, feiten van informatie te onderscheiden en ontstaat er volgens de auteurs een “journalism of affirmation”. “It makes things easier. It is a way of achieving order in a more confusing world” (p. 48). Kovach en Rosenstiel pleiten daarom voor nieuwe concentratie op synthese en verificatie ten be-hoeve van waarheidsvinding. “[T]he need for truth is greater, not lesser, in the new century, for the likelihood of untruth has become so much more possible (p. 49).

(24)

1.3.3. Onafhankelijkheid

Waarheidsvinding kan alleen plaatsvinden wanneer journalisten loyaal zijn aan de burger, in plaats van aan (commerciële) belanghebbenden (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 52). Dit concept is wat in de volksmond “journalistieke onafhankelijkheid” wordt genoemd. Lange tijd werd aangenomen dat onaf-hankelijke journalistieke berichtgeving op zichzelf marktwaarde had. Door verschillende, tegengestelde visies aan bod te laten komen in het nieuws, hoopten mediabedrijven zoveel mogelijk verschillende lezers en adverteerders te trekken. (De Burgh, 2000, pp. 70-71). Maar volgens De Burgh (2000) werkt dit principe niet meer. “[S]ocially responsible journalism is not at all a function of the free market but of other factors” (p. 71). Er is steeds minder tijd en geld voor onderzoeksjournalistiek: de voorkeur gaat naar sensatie en gemak omdat daarvoor wel een groeiend publiek is. (p. 72). Ook is er steeds vaker dis-cussie over redactionele onafhankelijkheid ten opzichte van de uitgever. “The notion of freedom of the press is rooted in independence. Only a press free of government censors could tell the truth. In mod-ern context, that freedom was expanded to mean independence from other institutions as well - parties, advertisers, business, and more” (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 30).

Onafhankelijke journalistiek komt onder meer in de verdrukking door externe factoren als ge-brek aan geld en het groeiend aantal voorlichters bij overheden en bedrijven. Bovendien is er - met name in Groot-Brittannië - een steeds grotere dreiging van juridische claims voor onderzoeksjournalis-ten, vanwege de libel laws (De Burgh, 2000, pp. 102-104). Deze ontwikkelingen doen vragen rijzen over de mogelijkheden van onderzoeksjournalisten om ‘de macht’ onafhankelijk te controleren en burgers op de hoogte te houden. Zijn samenwerkingsverbanden met andere media of andere (betalende) partij-en epartij-en optie of verstorpartij-en die de journalistieke onafhankelijkheid?

Sengers (2009) onderstreept het belang van het zoeken naar een specifiek publiek in een tijd dat onderzoeksjournalistiek steeds minder ruimhartig wordt gefinancierd en minder ruimte krijgt op redac-ties. “Door het feit dat redacties de laatste jaren alle ‘franje’ hebben wegbezuinigd (en daartoe rekent een aantal hoofdredacteuren helaas ook onderzoeksjournalistiek), nemen steeds meer journalisten hun toevlucht tot alternatieve structuren om hun onderzoekswerk te publiceren.” (p. 17). Voorbeelden daarvan zijn (onafhankelijke) fondsen, verbanden met non-profit organisaties of collectief onderzoek.

Voor de toekomst van de onderzoeksjournalistiek is de vraag welke financiële bronnen kunnen worden aangeboord en of de huidige norm van onafhankelijkheid daarbij past. Is het van belang wie onderzoeksjournalistiek faciliteert? Komen onderzoeksjournalistieke uitgangspunten daarbij in het ge-drang?

1.3.4. Onpartijdigheid

(25)

hedendaagse journalisten lijken een minder rigide blik te hebben - al lijken ook zij vast te houden aan het principe van de journalist als onpartijdige observator.

Ideeën over onpartijdige, objectieve journalistiek ontstonden in de loop van de negentiende eeuw. (Ettema and Glasser, 1998, p. 65). Juist vanuit het idee dat de mens als wezen niet objectief kon zijn, stelde men zich ten doel op objectieve wijze informatie te verzamelen. Op die manier kon onder-scheid worden gemaakt tussen opinie en berichtgeving. Ook door onderzoeksjournalisten werd objectiviteit gezien als methode die leidde tot waarheidsvinding (Van Eijk, 2005, p. 255; De Burgh, 2000, p. 35, Kovach & Rosenstiel, 2007, pp. 81-83). “[T]hey choose their topics from a sense of right and wrong which we can only call a moral sense, but in the manner of their research they attempt to be dispassionately evidential. (..) they are pointing out that it [society] is failing by its own standards.” (De Burgh, 2000, p. 23). Volgens Sengers (2009) gaat het om aan wetenschap grenzende analysemethoden, “to push journalism toward science” (Meyer geciteerd in: Sengers, 2009, p. 19).

Het streven naar objectiviteit kwam echter niet alleen voort uit ideële motieven, ook politieke, commerciële en technologische ontwikkelingen leidden ertoe dat een dergelijke leidraad voor bericht-geving het meest voor de hand liggend werd. Met het ontstaan van een ‘publieke sfeer’ ontstond een groeiende behoefte aan objectief nieuws waarbij burgers zich zelf een mening konden vormen. (Ko-vach & Rosenstiel, pp. 122-123).

Maar het streven van onderzoeksjournalisten naar onpartijdigheid leidde volgens Kovach en Rosenstiel (2007) ook tot een soort zelfopgelegde onthechting van de samenleving bij journalisten, ze raakten hun band met de gemeenschap kwijt. De auteurs constateren twee bewegingen als reactie hier-op. Sommige journalisten vonden dat zij moesten meedenken over oplossingen van sociale problemen, om weer een link te leggen met de gemeenschap. Anderen kozen ervoor om het streven naar onpartij-digheid radicaal overboord te gooien en te claimen dat accuratesse en waarheid niet bestaan. Zij kozen voor een “partisan function” (pp. 126-127). Al is deze laatste ontwikkeling volgens de auteurs vooral een commerciële keuze. “The appeal of the new American partisan press rests instead on reinforcing the preconceptions of the audience, not on being a watchdog of the powerful (...) The new Journalism of Affirmation exists as a corporate strategy: politics is a means to an end.” (p. 128).

Toch betekent het streven naar onpartijdigheid niet dat een journalist neutraal is. Een journalist kan best een mening of ideologie hebben, als hij zijn publiek maar op de eerste plaats zet en zich com-mitteert aan journalistieke principes. Dat laatste onderscheidt journalistiek van propaganda en politiek activisme. “Journalists must maintain an independence from those they cover. (...) It is this independ-ence of spirit and mind, rather than neutrality, that journalists must keep in focus.”(Kovach & Rosenstiel, 2007, pp. 116-118). “The journalist needs to become (...) a manager of his or her own bias and the biases of the news organization.” (p. 102)

Stephan Ward ziet het nog iets genuanceerder. In The invention of journalism ethics. The path to

(26)

objectiviteit in debatten over ethiek speelde. Ward spreekt over “pragmatic objectivity”. Journalistiek kan geen “passive recording of events and objectivity a matter of expressing the recorded fact” zijn (p. 314). Neutraliteit is onmogelijk om dat tot disconnectie van de realiteit leidt. Gebeurtenissen zijn vol-gens Ward altijd verbonden aan een situatie, kader en manieren van spreken. (pp. 262-264 & pp. 307-308). Ward pleit daarom voor een visie op journalistiek die erkent dat elke journalist zijn eigen kader en achtergrond heeft en die bovendien steeds voortbouwt op bestaande kaders, zodat nieuwe inzichten worden gecreëerd. Ward pleit niet voor persoonlijke of subjectieve journalistiek, maar voor de erken-ning dat partijdigheid en interpretatie inherent zijn aan journalistiek. Daarom vindt hij dat journalisten meer moeten doen aan “critical, self-conscious evaluation” (p. 316). Journalisten moeten een “willing-ness to be disinterested in the pursuit of truth” laten zien (p. 282).

Volgens veel auteurs kunnen journalisten zowel betrokken zijn, als onpartijdig. “The journalist’s role is predicated on a special kind of engagement - being dedicated to informing the public, but not to playing a direct role as an activist.” (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 135). De onderzoeksjournalist zou de rol van “committed observer” vervullen (p. 136).

Kovach en Rosenstiel (2007) erkennen dat het onpartijdigheidsprincipe meer pragmatisch dan theoretisch is. Theoretisch kun je zowel verslaggever als onderdeel zijn van een gebeurtenis, praktisch gezien zal deelname andere journalistieke taken belemmeren. (pp. 118-119). “[I]t is vital to maintain some personal distance in order to see things clearly and make independent judgments” (p. 130).

Tegelijkertijd is onpartijdigheid ook relatief.

“In the end, no rigid prohibition against any kind of personal or intellectual engagement will serve to guarantee that a journalist remains independent from factions, political or otherwise. In the end it is good judgment, and an abiding commitment to the principle of first allegiance to citizens, that separates the journalist from the partisan.” (p. 137).

Sengers (2009) stelt daarentegen dat journalisten niet onpartijdig kunnen zijn. Volgens de auteurs is een “meer ‘partijdige’ vorm van journalistiek” (p. 22) niet langer taboe, onpartijdige journalistiek, zo stellen ze zelfs is niet meer van deze wereld. Met name de opkomst van het Internet heeft ervoor gezorgd dat de massa van burgers in natiestaten is versplinterd tot (internationale) groepjes met specifieke voorkeu-ren en idealen (pp. 22-23). Kovach en Rosenstiel (2007) erkennen deze ontwikkeling, maar beoordelen die minder positief. De winstgevendheid van niche-markten “will tend to weaken the economic possi-bilities of mass markets that encouraged nonpartisan journalism in the first place.” (p. 123).

(27)

“[E]en werkwijze waaraan alle journalisten, ongeacht hun afkomst of idealen, dezelfde waarden aan toekennen. Omdat die principes de beste garantie bieden dat alle relevante feiten boven tafel komen.

- Wees eerlijk: verdraai geen feiten en geef openheid over je werkwijze. - Controleer alle feiten: verifieer alle feiten bij meerdere bronnen. - Pleeg hoor en wederhoor: geef iedereen de kans zich te verdedigen.

- Wees onafhankelijk: zwicht niet voor de druk (of presentjes) van partijen die proberen jouw berichtgeving te be-invloeden.” (Sengers, 2009, p. 22).

Volgens Sengers (2009) hoeft “[e]en meer betrokken journalistiek” niet tot problemen te leiden wat betreft waarheidsvinding (p. 24). Een invalshoek kan afgestemd worden op het publiek en kan richting geven aan welke vragen relevant zijn, maar de relevante feiten worden verkregen met de methode. Bo-vendien zijn mensen die bepaalde veranderingen nastreven over het algemeen meer geïnteresseerd in juiste informatie zodat zij een gedegen argumentatie kunnen ontwikkelen (pp. 22-25).

Ook Mark Lee Hunter, adjunct-professor aan INSEAD is er, als onderzoeker van nieuwe fi-nancieringsmodellen voor de media, van overtuigd dat onderzoeksjournalisten in toenemende mate voor stakeholdermedia (een specifiek publiek, gemeenschap, belangengroep) gaan werken en ziet dat bo-vendien als een vooruitgang voor de onderzoeksjournalistiek. Hunter erkent dat dit enerzijds een stap terug is wat betreft professionalisering - een eeuw gelden waren het muckrakers die met hun verhalen een betere wereld probeerden te bewerkstelligen en sinds die tijd laten journalisten zich minder meesle-pen door hun emoties. Anderzijds stelt Hunter dat een dergelijk publiek een realistischer publiek is dan het ‘neutrale’ publiek dat massamedia veronderstellen te dienen. (Hunter, 2009, pp. 309-311). “[S]takeholder media more closely resemble watchdog journalism than does “objective” reporting.” (Hunter & Van Wassenhove, 2010, p. 11). Waakhond-journalistiek vindt immers dat er dingen moeten veranderen in de samenleving.

“News media, and especially news media of record, aspire to objectivity, fairness or balance; in contrast stakeholder media aspire to transparency concerning their goals and motives. The bias of the news media is towards neutrality, and the bias of stakeholder media is partisan” (Hunter & Van Was-senhove, 2010, p. 11). Volgens Hunter verwacht het publiek van stakeholdermedia ook helemaal geen neutrale berichtgeving, ze gaan er daarentegen vanuit dat “journalisten bepaalde waarden verdedigen en bepaalde resultaten nastreven” en meedenken over oplossingen (Hunter, 2009, p. 310).

(28)

Onderzoeksjournalisten moeten in een dergelijke situatie ook meer verantwoordelijkheid nemen voor de uitkomsten van hun werk en het publiek faciliteren en begeleiden wanneer het tot actie komt. (p. 310).

1.3.5. Responsiviteit: de introductie van transparantie en meedenken over oplossingen

Klassieke journalistieke normen roepen voor onderzoeksjournalisten vragen op. Als reactie op de de-batten over de ontoereikendheid van journalistieke principes van waarheidsvinding, onafhankelijkheid en onpartijdigheid (en na de al eerder onhoudbaar gebleken claims van objectiviteit en neutraliteit) ont-stonden er binnen de onderzoeksjournalistiek ook ideeën over hoe deze ‘gaten’ gedicht moesten worden. (Ward, 2004, pp. 323-324).

Zo spannen steeds meer media zich in om hun werkwijze ‘transparant te maken’. Men verwacht veel van het concept transparantie als manier om een eventuele zweem van partijdigheid, belangenver-strengeling of onjuiste weergave van de feiten te voorkomen. Transparantie als journalistieke standaard is niet helemaal nieuw, maar tot nu toe werd het vooral instrumenteel ingezet, en met betrekking tot een onderzoeksobject of een spreker in een verhaal. Een hoogleraar die door een bedrijf wordt betaald voor zijn of haar expertise, kan vanuit die expertise ook reageren op een journalistiek verhaal, mits vermeld wordt voor wie hij allemaal werkt en wat hij daar doet. “It’s an old one, fundamental to both the academy and to journalism: if there is a potential conflict of interest, it should be revealed, and if the revelation casts one in a clearly compromised position, don’t take the work” (Kovach &Rosenstiel, 2007, p. 122).

Maar transparantie wordt nu door journalisten ook ingezet als vorm van ‘accountability’ – om verantwoording af te leggen aan het eigen publiek (Bardoel & De Haan, 2011, pp. 17-20, De Bens & Raeymaekers, 2007, p. 231). Steeds meer onderzoeksredacties publiceren de documenten die zij in han-den kregen op hun website of geven er nadere uitleg bij hun werkwijze. De gedachte is dat het leidt tot grotere geloofwaardigheid omdat het publiek de kans krijgt om dingen na te lopen en voor zichzelf af te wegen of ze een journalist of journalistieke productie betrouwbaar vinden. De journalist laat boven-dien zien dat zijn motieven daadwerkelijk zijn gericht op het algemeen belang. Bovenboven-dien zou transparantie ook als methode voor onderzoeksjournalisten kunnen werken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren:

(29)

mo-nopolie meer claimen op 'de' waarheid. Zij kunnen er wel voor zorgen dat hun feiten kloppen en dat ze het daaruit opgebouwde beeld goed doordenken.” (Metze, 2010).

Deze werkwijze krijgt steeds meer bijval. Ook Kovach en Rosenstiel (2007) vinden dat journalisten zich bij elke productie moeten afvragen wat het publiek nodig heeft om de betrouwbaarheid ervan te boor-delen. Daarnaast zou hij moeten kijken of er (controversiële) elementen zijn die extra toelichting vragen en moeten aangeven welke vragen zij níet beantwoorden met hun research (pp. 89-95).

Anderen stellen echter dat onderzoeksjournalisten op deze manier hun verantwoordelijkheden ontlo-pen en afschuiven op het publiek. Ze zien het als oplossing om de leemtes in hun eigen producties te vullen, door het oordeel daarover bij het publiek te leggen. Niet de onderzoeksjournalist is dan verant-woordelijk voor de context van een verhaal, het publiek moet die zelf construeren aan de hand van de kanttekeningen en uitleg bij een onderzoeksjournalistiek verhaal. (Ward, 2004, pp. 323-324). “Transpa-rantie? Dan stuur je de lezer met een kluitje in het riet.” (Dam, 2010).

Sommigen pleiten ervoor dat journalisten niet alleen verantwoording afleggen aan het publiek, maar dat ze ook gaan meedenken over oplossingen. Bij een aantal regionale dagbladen in Nederland wordt dit al in de praktijk gebracht door in een onderzoek te werken vanuit de ‘sociale agenda’ van burgers en daarbij ook mogelijke oplossingen mee te nemen. (Senen, 2010, pp. 44-45). Maar hoe hier in brede (onderzoeks)journalistieke kring over gedacht wordt is onbekend.

1.4 Professionele normen vs. maatschappelijke normen

In voorgaande paragrafen zijn de drijfveren (role perceptions) en de professionele normen van onder-zoeksjournalisten besproken. Deze normen en drijfveren zijn niet altijd gemakkelijk met elkaar te verenigen. Regelmatig botsen ze of zijn zij ronduit tegenstrijdig. Dat heeft te maken met het feit dat normen vaak concreet zijn, terwijl de drijfveren van onderzoeksjournalisten veeleer impliciet zijn.

Professionele rollen en normen zijn niet statisch, maar werken op elkaar in. Toch beschouwen onderzoeksjournalisten ze als losstaande elementen. Onderzoeksjournalisten hebben een morele over-tuiging die voortvloeit uit de rol die zij zichzelf toedichten, maar ze committeren zich tegelijkertijd aan de journalistieke normen. Zo wordt de norm van waarheidsvinding sterk bepaald door de professionele opvatting van het waakhond-ideaal: “[J]ournalists believe themselves to be engaged in pursuing truth” (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 41). Bovendien leggen ze een verband tussen hun professionele rol en de bestaande maatschappelijke normen:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vier procent van de Amerikaanse rooms-katholieke geestelijken heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van minderjarigen. Dat concluderen het bisdom Yakima (Washington)

Het debat waar cameron het over had, wordt in de Britse pers als 'passioneel' omschreven. Zo reageerde onder

Ten slotte vraagt een aantal respondenten zich af hoe de resultaten van deelnemers na invoering van deze wijziging zullen worden weergegeven, omdat deelnemers het instellingsexamen

Met behulp van beide studies kon redelijk nauw- keurig worden bepaald wat het effect is van de bomen in Orlando op het gebied van waterreten- tie, CO2-vastlegging, het wegvangen

Melk- en kalfkoeien (Dit zijn koeien die in elk geval één keer hebben gekalfd en die worden gehouden voor de melkproductie voor menselijke consumptie of verwerking of voor de

Voor grote projecten is belangrijk dat de raad deze alternatieven, scenario’s of keuzevraagstukken afweegt, zoals voor het Udens College. Het raadsbesluit kan naast de inhoud ook

Als fasciatherapeut leer je op welke manier je jouw patiënt bewust kan maken van die effecten: hij leert zijn eigen houding en beweging waar te nemen, maar ook

• Uitsluitend Nederlandse bedrijven kunnen de erkenning aanvragen. • Een aanvrager kan de erkenning aanvragen voor deelnemende bedrijven bij het KCB vanaf 1 januari van