• No results found

Semi-gestructureerde interviews

3. Methodologische verantwoording

3.1. Semi-gestructureerde interviews

Om inzicht te krijgen in de normen en motieven van Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten heb ik negen semi-gestructureerde interviews afgenomen met Nederlandse en Vlaamse onderzoeks-journalisten. Daaraan voorafgaand heb ik de topiclist in een gesprek voorgelegd aan een expert in het beroepsveld: de directeur van de Vlaams-Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ). Dit om te controleren of de opgestelde lijst van onderwerpen volledig was en niet voorbijging aan mo-gelijke controverses. Ook kon ik zo toetsen of de lijst voldeed om de normen en motieven van onderzoeksjournalisten, en hun visie op het vak, daadwerkelijk in kaart te brengen.

Bij de selectie van respondenten is geprobeerd om een gevarieerde en heterogene groep van onderzoeksjournalisten samen te stellen. Tijdens het eerder genoemde gesprek met een expert uit het beroepsveld ontstond een lijst met mogelijke kandidaten. Om een zo volledig mogelijk beeld van de motieven van Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten te krijgen, heb ik geprobeerd om on-derzoeksjournalisten van de verschillende mediatypen (tv, radio, krant, tijdschrift) aan het woord te laten en ten minste één medewerker van beeldbepalende onderzoeksjournalistieke redacties in Neder-land en Vlaanderen te interviewen. (Voor een overzicht van kenmerken, zie bijlage 1). In NederNeder-land wordt met name door televisieredacties onderzoeksjournalistiek bedreven, deze respondenten zijn daarom iets in de meerderheid. Het omgekeerde geldt voor onderzoeksjournalisten bij de radio, die zijn sterk in de minderheid. Voor Vlaanderen geldt juist dat onderzoeksjournalistiek met name wordt be-dreven in de schrijvende pers, de respondenten zijn daarom ook daaruit afkomstig. Omdat naar verhouding in Nederland meer onderzoeksjournalisten actief zijn dan in Vlaanderen (Desmet, Ernst, Vermeer en Van Vonderen, 2002), heb ik twee Vlamingen en zeven Nederlanders geïnterviewd. Ook is bij de selectie van respondenten rekening gehouden met geslacht en leeftijd. Onderzoeksjournalisten in Nederland en Vlaanderen zijn over het algemeen ‘oudere’ of ‘ervaren’ journalisten, en mannen lijken in de meerderheid te zijn. (Desmet, Ernst, Vermeer en Van Vonderen, 2002). Om een iets gevarieerder

beeld te krijgen, was een derde van de geïnterviewden vrouw, en was een derde jonger dan veertig. Ook heb ik ervoor gekozen om één persoon te interviewen waarvan niet op voorhand duidelijk was of de-gene zichzelf beschouwde als onderzoeksjournalist. Op die manier wilde ik er achter komen of de professionele normen van een onderzoeksjournalist zich onderscheiden van die van een programma-maker.

De negen interviews zijn afgenomen in april en mei 2010 en duurden gemiddeld 71 minuten. Voorafgaand aan de interviews vond een korte introductie van het onderzoek, en de rol van de inter-views daarbinnen, plaats. Daarnaast is met elke respondenten afgesproken dat zijn of haar antwoorden geanonimiseerd zouden worden in de uiteindelijke scriptie. Een meerderheid van de respondenten gaf, toen zij werden benaderd, aan alleen onder die voorwaarde mee te willen werken. Men wilde wel open-heid geven over zijn werkwijze en vrijuit daarover spreken, maar niet als persoon zichtbaar zijn in het onderzoek.9

Om het datamateriaal correct te kunnen verwerken en analyseren, werden de interviews, met toestemming van de respondent, opgenomen met een audiorecorder. Van het ruwe onderzoeksmateri-aal zijn transcripten gemaakt. Ieder transcript is aan de desbetreffende respondent voorgelegd, om te controleren of de uitgetypte versie een correcte weergave was van diens visies, en om eventuele ver-trouwelijke - niet citeerbare - informatie te markeren.

Om de interviews te kunnen vergelijken en analyseren werd tijdens de gesprekken gebruik ge-maakt van een topiclist (zie bijlage 2). In de topiclist zijn onderzoeksjournalistieke normen, opvattingen en de mogelijke spanningsvelden daartussen, vertaald naar concrete gespreksonderwerpen die aanslui-ten op de journalistieke praktijk. De topiclist bestond uit zes thematische blokken: definitie van onderzoeksjournalistiek (1), de verhouding tot de macht (2), onafhankelijkheid en samenwerken met derden (3), partijdigheid, objectiviteit en waarheidsvinding (4), maatschappelijk engagement en morele verontwaardiging (5), activisme (6).

Binnen ieder thema zijn vragen opgenomen die op drie niveaus een onderwerp bevragen: Wat kan vol-gens de respondent wel en niet in de onderzoeksjournalistieke praktijk? Hoe gaat de respondent zelf te werk en welke normen hanteert hij of zij? Wat acht de respondent wenselijk voor de onderzoeksjourna-listieke praktijk en is er in diens denkkader ruimte voor collega’s die bepaalde grenzen van de respondent overschrijden? (De Vaus, 2007).

Voor een zo betrouwbaar mogelijk resultaat heb ik geprobeerd tijdens de interviews afstand te bewaren tot de respondenten en heb ik zoveel mogelijk vanuit een neutrale, maar kritische positie doorgevraagd.

9 Onderzoeksjournalisten werken graag zo onzichtbaar mogelijk, zal ook in de rest van dit onderzoek blijken. Hoe onzichtbaarder, hoe vrijer ze kunnen werken, zeggen ze zelf. Bovendien wil men onder geen beding zijn reputatie in het geding brengen.

3.2. Survey

Ter controle en ondersteuning van de in de interviews gevonden data, heb ik een survey uitgezet onder 115 onderzoeksjournalisten. Waar de interviews focussen op de motieven, wordt in de survey vooral naar standpunten gevraagd. De survey maakt het bovendien mogelijk om te kunnen generaliseren en biedt een overzicht van de bestaande perspectieven.

In de survey werden tien casussen voorgelegd die pijnpunten rondom onderzoeksjournalistieke normen en waarden kunnen blootleggen. De survey werd aangeboden via thesistools.com en was bschikbaar voor de respondenten van 20 april tot en met 14 mei 2010. De respondenten werden per e-mail benaderd en konden met behulp van de link die zij in de e-e-mail aantroffen toegang krijgen tot de survey en die anoniem invullen.

De respondenten zijn geselecteerd op basis van de VVOJ-jaarboeken van 2005 tot en met 2009. In deze jaarboeken van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten vertellen onderzoeksjournalisten (waaronder diegenen die genomineerd werden voor een ‘Loep’ - de prijzen voor Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalistiek die jaarlijks worden uitgereikt) hoe zij hun onderzoek aanpakten en hoe de productie tot stand kwam. In deze groep bevinden zich zowel leden als niet-leden van de Vere-niging van Onderzoeksjournalisten.

De keuze om respondenten zo gericht en selectief te benaderen, is gemaakt om de kans op res-pons te vergroten. Bovendien zijn zo onderzoeksjournalisten geselecteerd die door de beroepsgroep tot de top van de beroepsgroep worden gerekend, ofwel spraakmakende producties maakten.

Van de 115 benaderde onderzoeksjournalisten hebben 35 de survey ingevuld. Zes daarvan wa-ren onbruikbaar omdat ze niet of nauwelijks wawa-ren ingevuld. In Nederland en Vlaandewa-ren zijn naar schatting zo’n 600 onderzoeksjournalisten actief, waarvan 80 procent een groot deel van de tijd of full-time onderzoek doet. Aan de survey heeft ongeveer vijf procent van de beroepsgroep deelgenomen. In de survey werden aan de respondenten tien casussen voorgelegd, waarbij telkens twee casus-sen correspondeerden met een van de vijf aspecten die ter discussie staan als het om onderzoeksjournalistieke normen en waarden gaat. Dat zijn: de verhouding tot de macht (1), onafhan-kelijkheid (2), onpartijdigheid (3), morele verontwaardiging en maatschappelijk engagement (4), activisme en grenzen aan de onderzoeksjournalistiek (5).

Omdat normen en waarden lastig te ‘meten’ zijn, bood de survey bij elke casus ruimte voor extra opmerkingen. Vijftien respondenten maakten daar (veelvuldig) gebruik van.

In de survey is gekozen om bestaande journalistieke producties als uitgangspunt te nemen voor de ca-sussen, maar die niet met naam en toenaam te beschrijven. Daar is een aantal redenen voor. Veel onderzoeksjournalisten hanteren een ‘I-know-it-when-I-see-it’10-benadering als het gaat om ethiek.

Door hun concrete voorvallen voor te leggen kunnen die beoordeeld worden. Tegelijkertijd kan door anonimisering van de casussen worden voorkomen dat er een vorm van ‘naming and shaming’ ontstaat in de survey en onderzoeksjournalisten mogelijk verhalen van bijvoorbeeld een concurrent sterker af-keuren dan producties van het eigen medium. Het anonimiseren van producties maakt bovendien dat dubbelzinnige details kunnen worden weggelaten en de casussen eenduidiger zijn.

Ik heb ervoor gekozen de respondenten de stellingen te laten beantwoorden op een Lickert-schaal (vijfpuntsLickert-schaal). Een LickertLickert-schaal is een goede methode is om een standpunt of een mening inzichtelijk te maken. Voordelen ten opzichte van een tienpuntsschaal zijn dat een vijfpuntsschaal res-pondenten dwingt te kiezen. Een tienpuntsschaal is geschikt om genuanceerdere en preciezere antwoorden te krijgen, maar vooral wanneer je kunt verwachten dat respondenten uitersten zullen kie-zen. Is dat niet het geval dan is de kans groot dat een tienpuntsschaal veel 5-6-7 antwoorden oplevert, en daarmee kun je niet zoveel meten. Een tientpuntschaal is ook meer geschikt voor het geven van rapportcijfers dan voor het aangeven van meningen. De Lickertschaal is bovendien over landsgrenzen heen toe te passen. Tienpuntsschalen zijn cultuur- en onderwijs-afhankelijk en de interpretatie van de cijfers is daardoor lastig. (De Vaus, 2007). Kortom, het voordeel van een vijfpuntsschaal is dat respon-denten duidelijk moet kiezen of zij het ergens mee (on)eens zijn en in welke mate. In de toelichting konden respondenten eventuele dringende mitsen en maren kwijt.