• No results found

Professionele normen vs. maatschappelijke normen

In voorgaande paragrafen zijn de drijfveren (role perceptions) en de professionele normen van onder-zoeksjournalisten besproken. Deze normen en drijfveren zijn niet altijd gemakkelijk met elkaar te verenigen. Regelmatig botsen ze of zijn zij ronduit tegenstrijdig. Dat heeft te maken met het feit dat normen vaak concreet zijn, terwijl de drijfveren van onderzoeksjournalisten veeleer impliciet zijn.

Professionele rollen en normen zijn niet statisch, maar werken op elkaar in. Toch beschouwen onderzoeksjournalisten ze als losstaande elementen. Onderzoeksjournalisten hebben een morele over-tuiging die voortvloeit uit de rol die zij zichzelf toedichten, maar ze committeren zich tegelijkertijd aan de journalistieke normen. Zo wordt de norm van waarheidsvinding sterk bepaald door de professionele opvatting van het waakhond-ideaal: “[J]ournalists believe themselves to be engaged in pursuing truth” (Kovach & Rosenstiel, 2007, p. 41). Bovendien leggen ze een verband tussen hun professionele rol en de bestaande maatschappelijke normen:

“[I]nvestigative journalists attempt to get at the truth where the truth is obscure because it suits others that it be so; they choose their topics from a sense of right and wrong which we can only call a moral sense, but in the manner of their research the attempt to be dispassionately evidential. (...) [T]hey are pointing out that it [society] is failing by its own standards. (De Burgh, 2000, p. 23).

Ook wanneer je veronderstelt dat journalistieke principes en professionele normen objectieve waarde hebben, blijft het feit dat in de drang van onderzoeksjournalisten om de maatschappij te veranderen of te verbeteren een moreel oordeel zit verpakt, namelijk dat het nu niet goed zit. Kovach en Rosenstiel (2007) illustreren bijvoorbeeld het ‘principe’ verificatie met de case van de Amerikaanse docent en we-tenschapper David Protess, die ieder jaar met zijn studenten moordzaken navlooit: “On March 19, 1999, Anthony Porter became the fifth prisoner wrongfullly convicted of murder in Illinois to be freed by the work of Protess and his students. Protess’s work is an extraordinary demonstration of the power of methodical journalistic verification.” (p. 106). Uit het citaat spreekt de overtuiging dat dit is wat on-derzoeksjournalisten moeten doen, en dat zij blijkbaar veel beter in staat zijn fouten van het systeem te achterhalen. Uitgangspunt van de onderzoeksjournalisten is dus ook dat er fouten worden gemaakt die zij kunnen rechtzetten.

Ook Ettema en Glasser (1998) betogen dat journalistieke methoden en overtuigingen niet los van elkaar gezien kunnen worden. Feiten en waardeoordelen zijn met elkaar verbonden. Het idee dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen criteria om een verhaal te maken (‘news judgement’) en more-le verontwaardiging (‘moral judgement’), is volgens de auteurs een paradoxamore-le redenering. (pp. 183-184). Door aan ‘waarheidsvinding’ te doen beoordelen onderzoeksjournalisten informatie en sluipen, betogen Ettema en Glasser, morele oordelen het verhaal binnen. (pp. 10-11). Waarheidsvinding wordt gebaseerd op feiten die worden opgediept en gestructureerd door de onderzoeksjournalist. Maar niet alleen dat: het verhaal wordt betekenisvol gemaakt door maatschappelijke normen, alleen dan krijgt een situatie betekenis. Onderzoeksjournalisten relateren een situatie bijvoorbeeld aan een wetsovertreding, een schending van de beroepscode of meer algemeen (en minder vastomlijnd) hypocrisie. Als - bij-voorbeeld - moord niet zou worden gezien als fout, dan zou een verhaal erover niet betekenisvol zijn voor de maatschappij. Door het verhaal in te kaderen worden denkrichtingen aangegeven en bepaalde aspecten van een verhaal - gekozen door de onderzoeksjournalist - benadrukt (Ettema & Glasser, 1998, p. 61; Sengers, 2009, p. 21).

Omdat maatschappelijke standaarden tegelijkertijd niet altijd vastliggen of helder zijn gedefini-eerd zijn, helpen onderzoeksjournalisten volgens Ettema en Glasser die standaarden ook indirect vormgeven, door in hun verhalen te laten zien hoe en waar een individu, bedrijf of overheid over de schreef gaat. Dat betekent niet dat onderzoeksjournalisten praktijken hardop veroordelen. Zij laten dat over aan het publiek, maar niet voordat zij een verhaal terug hebben gebracht tot een ‘behapbaar’ pro-duct met een duidelijke structuur met ‘goed’ en ‘fout’, ‘voors’ en ‘tegens’, zodat het publiek aan de hand daarvan kan oordelen. Onderzoeksjournalisten zijn onderdeel van het constante proces waarin maat-schappelijke normen zowel versterkt en bevestigd worden evenals scherper worden vastgesteld. (pp. 62-63).

Volgens Ettema en Glasser (1998) maken onderzoeksjournalisten gebruik van een objective-ringsmechanisme. Om de onzekerheid over ‘de waarheid’ op te heffen, is er bij onderzoeksjournalisten meer plaats voor objectiviteit en minder voor verontwaardiging. (p. 66). Dat levert volgens de onder-zoekers een ambigue houding van onderzoeksjournalisten op. Enerzijds staan zij positief tegenover engagement en verontwaardiging, ze willen dat burgers na het lezen van hun artikelen denken ‘het is een schande!’, anderzijds nuanceren ze deze waardering onmiddellijk en stellen zij dat ze geen uitspra-ken doen over morele superioriteit. Veel onderzoeksjournalisten zeggen niet hun eigen oordeel als richtlijn te nemen, maar dat van de gemeenschap. Een moreel oordeel zit niet in hun verhalen besloten, maar wordt door de lezer uitgesproken na het lezen. Omdat lezer en journalist hetzelfde gevoel voor oordelen hebben zouden ze allebei denken ‘dit is fout’, zonder dat dat expliciet in het artikel hoefde te staan. (pp. 68-70).

Ettema en Glasser (1998) onderzochten bovendien de methoden die onderzoeksjournalisten aanwendden om hun verhaal kracht bij te zetten: onderzoeksjournalisten transformeren morele claims in ‘empirische claims’ door ze tot standaarden te maken waaraan goed en fout kunnen worden afgeme-ten. “By the logic of this process the moral order is made fact, and fact can be reported with detachment”. Dergelijke standaarden worden ontleend aan wet- en regelgeving, professionele codes en deontologie, vergelijkingen en ‘common sense’. (pp. 71-72). Ze legitimeren en objectiveren een verhaal: niet de journalist bepaalt dat een bepaalde praktijk onaanvaardbaar is, dat volgt slechts uit een vergelij-king met soortgelijke situaties. ‘Illegality’ en ‘ethicality’ lopen hier in elkaar over, stellen Ettema en Glasser, de grens tussen wat niet mag en niet ‘kan’ vervaagt doordat er principes tegenover het verhaal worden gezet (pp. 71-78). Kortom: onderzoeksjournalisten bewegen zich binnen de morele orde van de samenleving waarin zij functioneren, zij dragen met hun producties bij aan het vaststellen of (licht) ver-anderen van die orde. (pp. 81-82).

“An investigative story, in other words, is always a call for the community to affirm that certain conduct is in fact a transgression of the moral order or to affirm through indifference or hostility that the conduct under scrutiny once might have been a transgression but that it no longer is (...) In sum, investigative journalism embraces the eternal tension between cultural continuity and change.” (Ettema & Glasser, 1998, pp. 82-83).

1.5 Conclusie

Door de tijd heen is de opvatting van wat tot onderzoeksjournalistiek kan worden gerekend, verbreed. Zowel het onthullen van misstanden en de drang om de macht te controleren, als het voor de burger inzichtelijk maken van ontwikkelingen zijn daarvan onderdeel. In al die verschillende opvattingen spe-len het waakhond-ideaal en de loyaliteit aan de burger een centrale rol. Tegelijkertijd werken onderzoeksjournalisten volgens journalistieke normen van waarheidsvinding, onafhankelijkheid en on-partijdigheid. De bestaande literatuur gaat echter niet of nauwelijks in op dit spanningsveld: Is

onafhankelijke, onpartijdige waarheidsvinding mogelijk vanuit de professionele rol die onderzoeksjour-nalisten voor zichzelf zien? In het huidige medialandschap, waar redacties krimpen omdat er minder geld is en men op allerlei manieren probeert te ‘innoveren’ – onder meer door middel van crossmediale projecten, crowdsourcing, crowdfunding of door zich nadrukkelijk te profileren – is het de vraag of de de opvattingen en professionele normen van onderzoeksjournalisten gelijk zijn gebleven of dat zij ook veranderen. Ervaren onderzoeksjournalisten de noodzaak om hun werkwijze aan te passen, bijvoor-beeld door ‘transparant’ te zijn in hun werkwijze? Welke rol willen zij vervullen in de 21e eeuw en welke rol spelen engagement en activisme? Waar liggen de grenzen van de hedendaagse onderzoeksjournalis-tiek? Op basis van de beschreven literatuur zal ik onderzoeken hoe hedendaagse Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten tegen hun vak aankijken en over dergelijke kwesties denken.