• No results found

Analyse: implicaties en consequenties

4. Analyse van onderzoeksresultaten

4.4. Analyse: implicaties en consequenties

4.4.1. Het maatschappelijk belang: de democratie, de burger of de consument

Onderzoeksjournalisten zijn geëngageerd en kiezen in hun verhalen voor een perspectief of invalshoek (“en vaak is dat de burger of een slachtoffer”), maar stellen dat hun belang het algemeen of maatschap-pelijk belang is. Hoe zij het ‘maatschapmaatschap-pelijk belang’ definiëren is daarbij bepalend voor hun perspectief, het is immers de meetlat die bepaalt wat zij bestempelen als misstand, schandaal of anders-zins waardevolle informatie om naar buiten te brengen. De respondenten definiëren het maatschappelijk belang aan de hand van een combinatie van wetten, regels, ‘gezond verstand’ en hun individuele morele (en dus normatieve) uitgangspunten:

“Het kan ook zijn dat iemand een afweging heeft moeten maken waarbij hij echt heeft moeten kiezen uit twee kwaden en om wat voor reden dan ook heeft gekozen maar waarvan je van het andere nog steeds kunt zeggen dat daar moreel wat op aan te merken is of dat daar mensen door gedupeerd zijn.”120

Het ‘maatschappelijk belang’ is geen vaststaand gegeven, maar bepaalt wel het uitgangspunt van de on-derzoeksjournalist. De respondenten121 in dit onderzoek willen niet alleen in democratische zin “de belangen van het volk dienen”122, waar de onderzoeksjournalist fungeert als intermediair tussen burger en politiek en opkomt voor het algemeen belang, maar vooral in de zin dat ze de wensen, behoeften en vragen van de burger leidend achten123. Voor nog twee respondenten124 stond het dienen van het maat-schappelijk belang gelijk aan het dienen van de burger. Slechts twee respondenten125 stelden dat voor

119 Respondent D

120 Respondent B

121 Slechts één respondent (E) distantieerde zich actief van deze ‘missie’. Hij vat onderzoeksjournalistiek minder op als het verdedigen van de belangen van de burger of de democratie. Maar veel meer in termen van perspectieven geven en analyseren van ontwikkelingen: “De journalist als ‘waakhond van de democratie!’ of ‘journalisten controleren de macht...’ Ik hou er allemaal niet van, ik heb ook een ongeloof-lijke hekel aan het moralisme wat eruit voortkomt, aan dejournalist die vindt dat ‘anderen graaiers zijn’. Het is ook vaak een enorme barrière om een goed onderzoekend journalist te zijn.”

122 Respondent C

123 Respondenten A, C, F, I.

124 Respondenten G & H

hun het ‘algemeen maatschappelijk belang’ – in de zin van het democratisch proces – op de eerste plaats kwam.

Hoewel de loyaliteit van onderzoeksjournalisten aan de democratie niet los kan worden gezien van hun loyaliteit aan de burger, kan vanuit dit verschil in zwaartepunt wel de in de literatuur beschre-ven verbreding van onderzoeksjournalistiek worden verklaard. Meer aandacht voor de positie van de burger kan het ontstaan van meer inventariserende onderzoeksjournalistiek verklaren. (Zoals bijvoor-beeld beschreven in: Desmet, Ernst, Vermeer, & Van Vonderen, 2002; en in: Senen, 2010).

Bovendien valt op dat respondenten niet alleen de ‘actieve burger’ als uitgangspunt nemen (die op de hoogte moet worden gehouden van hoe de democratie functioneert en hoe zijn volksvertegen-woordigers presteren, zodat hij kan deelnemen aan het maatschappelijk debat), maar ook de ‘luie burger’ in hun achterhoofd hebben. Voor deze groep lijkt een nieuwe vorm van onderzoeksjournalis-tiek – of een daaraan verwante discipline – te zijn ontstaan: onderzoeksjournalisonderzoeksjournalis-tiek die zich richt op de burger als consument en het publiek als ‘doelgroep’ benadert: de huizenbezitter, de tandpastagebruiker of de pensioenspaarder. Hoewel de respondenten primair de ‘grote verhalen’ van ‘misstanden en cor-ruptie’ willen vertellen, of ontwikkelingen willen blootleggen, beschouwen ze een ‘burgemeestersrapport’ of een overzicht van gevaarlijke kruispunten ook als onderzoeksjournalistiek. Dergelijke producties helpen het publiek immers in het dagelijks leven.

De meeste respondenten in dit onderzoek beschouwen de burger niet alleen als een politiek wezen, maar ook als consument. Ze houden rekening met hun publiek als doelgroep van het medium waarvoor ze werken. “Wij hebben een doelgroep en we kijken naar onderwerpen die voor hen belang-rijk zijn en die maatschappelijk relevant zijn. Het is ook de manier waarop je het maakt, die zich richt op die doelgroep.”126

Zo bezien is het wel opvallend dat de respondenten (met name in de survey, maar ook in de interviews) zich afzetten tegen consumentenprogramma’s, die het publiek ook informeren over meer praktische ontwikkelingen en praktijken die het publiek direct raken. Deze programma’s worden niet als onderzoeksjournalistiek beschouwd, maar als ‘activisme’ gekwalificeerd127. Onderzoeksjournalisten moeten niet ‘opkomen’ voor de burger, maar de feiten presenteren, is het devies van de respondenten. Niettemin zijn er veel overeenkomsten tussen onderzoeksjournalistieke- en consumentenpro-gramma’s: beide tonen graag ‘misstanden’ aan en controleren daarmee bedrijven en overheden. Het verschil zit volgens de respondenten in het feit dat programma’s als Radar en Kassa en artikelen van de

Consumentengids of Test-Aankoop werken vanuit het uitgangspunt dat de burger dwars wordt gezeten.

Onderzoeksjournalisten zouden als uitgangspunt veeleer kiezen voor ‘hoe zit het precies met...?’, terwijl

126 Respondent F

de programmamakers zouden uitgaan van het gelijk en het belang van de consument: ‘wat is nadelig voor de consument?’

Consumentenprogramma’s richten zich eenzijdig op het belang van de consument, vinden de respondenten. Die programma’s gaan er altijd van uit dat de consument belazerd wordt en strijden daar tegen. Het belang van de burger en het belang van de consument zijn daarom twee verschillende bena-deringswijzen van het publiek, vinden de respondenten. De correlation role kent volgens onderzoeksjournalisten dus een norm dat je je niet louter op het standpunt van de burgers als consu-ment mag stellen. Al bepaalt de positie van de burger wel in toenemende mate welke onderwerpen en soorten onderzoek onderzoeksjournalisten van belang achten.

4.4.2. De angst voor betrokkenheid: ‘ I know it when I see it’

Onderzoeksjournalisten onderscheiden zich naar eigen zeggen van activisten doordat zij zich aan de journalistieke normen houden. Toch zegt dat vooral iets over hun methodiek, en niet zozeer iets over hun drijfveren. De respondenten maken zelf het onderscheid tussen ‘stenen gooien’ en engagement. Ze stellen bovendien dat ze niet vooringenomen aan een onderzoek beginnen. Natuurlijk triggert hun eigen verontwaardiging soms hun nieuwsgierigheid om ergens in te duiken, maar ze proberen door de journa-listieke regels in acht te nemen hun kritische distantie te behouden. Ze willen niets afdwingen, maar vinden het wel mooi als hun producties effect vinden in de maatschappij. Ze willen iets ‘aan de kaak stellen’, maar zijn geen ‘aanklager’. (Volgens het meest recente VVOJ-jaarboek (2010) “dé valkuil voor onderzoeksjournalisten”, p. 8). Ze identificeren zich niet met hun onderwerp of met spelers in een ver-haal, maar hebben er vaak wel ‘sympathie’ mee.

De respondenten lijken daarmee in een spagaat te zitten: ze willen enerzijds waardevrij zijn, maar anderzijds het maatschappelijk belang dienen. Ze zijn wel verontwaardigd, maar willen niet be-trokken zijn. De respondenten vrezen het stempel ‘activist’ te krijgen, wanneer zij dergelijke ‘bekentenissen’ zouden doen.

Hoewel respondenten (met name in de diepte-interviews) aangaven dat zij het soms lastig von-den hun positie te bepalen in wat volgens hen wel en niet tot de taak van onderzoeksjournalisten hoort, welke mogelijkheden zij wel en niet hebben in de dagelijkse praktijk en welke afwegingen zij zelf ma-ken, stelden zij dat het in de praktijk vaak wel duidelijk is wat wel en niet kan.128 Bovendien verwezen ze bij zulke vragen en problemen naar de journalistieke normen. Stuk voor stuk gaven ze toe dat in hun producties wel degelijk een bepaald perspectief wordt gekozen en zij wel degelijk een mening hebben, maar dat zij die ‘wegwerken’ door zich te houden aan “de deontologische principes: hoor-wederhoor,

check-dubbelcheck etc. Het is de verantwoordelijkheid van de journalist om zich daaraan te houden”129

Daarbij valt – met name in de survey –op dat respondenten de werkwijze van collega’s vaak niet afkeu-ren, maar tegelijkertijd zelf niet op dezelfde manier te werk te zouden gaan. In hun soort vinden ze wat collega’s doen goede journalistiek (wellicht speelt daarbij de reputatie van een programma mee; hoewel de casussen geanonimiseerd waren, bleken veel respondenten ze wel te herkennen en becommentari-eerden daardoor niet zozeer de casus als de concrete onderzoeksjournalistieke productie). Maar zelf zoeken ze de grenzen liever niet op, omdat dan het onderscheid met programmamakers en activisten vervaagt. De professionele normen bieden dus enerzijds ruimte voor interpretatie, waardoor werk van collega’s niet wordt afgekeurd, maar tegelijkertijd zeggen de respondenten zichzelf minder ruimte te permitteren.

Onderzoeksjournalisten kunnen zich dus veel permitteren voor ze zelf vinden dat ze zelf de grens van activisme overgaan: de journalistieke methode wordt enerzijds gezien als oplossing voor dis-cussiepunten, twijfelgevallen en kritische vragen van buitenstaanders, maar biedt anderzijds ook veel ruimte voor interpretatie.

Bovendien is het de vraag in hoeverre het gebruik van de journalistieke normen onderscheidend is voor onderzoeksjournalisten. Zowel onderzoeksjournalisten als consumentenprogramma’s en andere programmamakers werken volgens journalistieke principes van wederhoor, feiten achterhalen, check-dubbelcheck. De geïnterviewde programmamaker vindt de houding van onderzoeksjournalisten die zichzelf distantiëren van programmamakers dan ook enigszins hypocriet:

“Je gaat uit van een eigen vraag, maar binnen die subjectieve vraag of houding moet alles wel kloppen en objectief gebeuren. Moet je ook tegenstanders de kans laten en noem maar op. Dan kun je hoor en wederhoor toepassen. Dat geldt voor Zembla, voor Reporter, voor Landroof, ik kan voor elke case een programma maken op de precies tegenovergestelde manier. Dan ga je naar andere bronnen... ‘dit is allemaal prachtig en die mensen zijn zeurpieten die niet weten waarover ze het hebben dat kost ons handen vol geld’.”130

Dat wordt door een van de andere respondenten ook ruiterlijk erkend. “Ik kan ook een uitzending ma-ken over iemand en dan sloop ik hem, maar dan ga ik toch nog even aan het eind van de uitzending een weerwoordje halen.”

In de praktijk is het dan ook ingewikkelder om engagement en activisme te onderscheiden, dan simpelweg het volgen van de journalistieke principes: dat je niet met stenen gaat gooien als onderzoeks-journalist is evident, maar de grens tussen een onderzoeks-journalistieke vraag en een activistische stelling is soms minder duidelijk te herkennen.

129 Respondent C

Een goed voorbeeld daarvan is de uitzending die Zembla vorig jaar maakte over de retoriek van PVV-leider Geert Wilders (‘Wilders, profeet van de angst’, 25 april 2010). Daarin liet het programma wetenschappers aan het woord over zowel de inhoud als het effect van de uitspraken van de politicus. De interviews werden versneden met beelden uit de nazi-propagandafilm Der ewige Jude en Wilders’ uit-spraken werden vergeleken met die in de film. De uitzending kreeg veel kritiek, vanwege de gebruikte stijlmiddelen en de vergelijkingen met de retoriek van de nazi’s.

Maar was deze Zembla-uitzending een vorm van activisme? Of ging het om onderzoeksjourna-listiek? Of allebei? Volgens de makers ging het om “opiniërende onderzoeksjournalistiek”. Zembla-eindredacteur Kees Driehuis reageerde op de kritiek en stelde dat de vergelijkingen in het programma “correct” waren. Maar ook: “Journalistiek is nooit waardenvrij. Maar ik ga niet flauw doen. Ik wil best toegeven dat we nooit een uitzending in Wilders’ voordeel zouden maken.” (Driehuis, vara.nl, 2010)

En juist dat laatste - toegeven dat je een positie kiest - is volgens veel onderzoeksjournalisten een probleem. De respondenten erkennen dat je als onderzoeksjournalist niet volledig objectief kunt zijn, maar de intentie mag nooit zijn om vooringenomen ergens aan te beginnen. Bij de Zembla-aflevering131 valt echter niet te controleren wat het uitgangspunt van de makers is geweest. Die kunnen zich evengoed hebben afgevraagd: is Wilders’ retoriek fascistisch? Of minder normatief: maakt Wilders in het publieke en politieke debat gebruik van retoriek en staat hij daarmee in een traditie? Onduidelijk is of deze vragen andere antwoorden oplevert dan wanneer men simpelweg de stelling zou verdedigen dát er overeenkomsten tussen de retoriek van Wilders en nazipropaganda zijn. Als je de insteek van de makers als publiek wilt controleren, moet je terugredeneren, en dat kan niet.

De redenering van onderzoeksjournalisten dat de intentie leidend is, heeft volgens de geïnter-viewde programmamaker daarom iets dubbelzinnigs:

“Het verschil met traditionele onderzoeksjournalistieke programma’s: het is je houding en van tevoren je standpunt kenbaar maken. Wij zeggen gewoon ‘wij vinden het raar dat dit zo gegaan is, wij kunnen niet begrijpen dat iemand werkelijk bedacht heeft van dit gaan we doen’. Wij komen er eerlijk voor uit, dat wij met het publiek of actievoer-ders meekijken. Wij worden dan bekritiseerd van: ‘ja maar jullie vinden het van tevoren al gek dat dat plan er is of dat er iets loos is’. Dan zeg ik: ‘ja, dat zeggen wij ook gewoon’. Zij beginnen een uitzending met ‘wij denken dat er wat loos is bij de KLM’, ze gaan 50 minuten maken en alsof ze dan zouden zeggen ‘er is niks aan de hand, het klopt allemaal, puik zo.’ Dat doen ze niet. Zij weten ook heel goed van tevoren dat er iets niet klopt en dan gaan ze het uitzoeken en wat is hun conclusie? Het klopt niet. Het verschil is de pretentie vooraf en de presentatie.”132

131 Ik beweer niet dat Zembla werkte vanuit een van de opgeworpen vragen of vanuit een vooringenomen stelling. Het gaat hier om het gedachte-experiment.

Uit het voorgaande blijkt bovendien dat onderzoeksjournalisten niet alleen de journalistieke normen nodig hebben bij hun werkzaamheden, maar dat zij zich evenmin kunnen losmaken van maatschappe-lijke normen. Die laatste zijn immers een voorwaarde voor het bestaan voor onderzoeksjournalistiek: alleen tegenover maatschappelijke normen krijgen onderzoeksjournalistieke producties betekenis. Onderzoeksjournalisten ontkoppelen hun individuele normen van maatschappelijke normen. Ze redeneren: de journalistieke methode is objectief, en als mens heb je altijd een perspectief. Of zoals een respondent stelde: niet de verontwaardiging van de onderzoeksjournalist zelf moet leidend zijn, maar die van het publiek: “Het is zeker niet zo dat je als journalist met een opgeheven vinger allerlei overheden of organisaties wil toespreken. Het gaat erom dat een brede groep kijkers geïnteresseerd is in een verhaal. Zij zijn daar misschien wel verontwaardigd over?”133

Aan maatschappelijke normen – en daarmee het maatschappelijk belang – wordt door de res-pondenten een zekere objectiviteit toegedicht, het gaat immers niet om wat de onderzoeksjournalist als individu vindt, maar wat de maatschappij – in hun perceptie althans – toelaatbaar acht. Dus: als er din-gen gebeuren die ontoelaatbare gevoldin-gen hebben voor burgers of het maatschappelijk belang schaden, dan is het legitiem dat je je daarover als onderzoeksjournalist opwindt. “Alles wat in strijd is met je ei-gen wetten en democratie en rechtstaat, moet je naar buiten brenei-gen. Dat vloeit voort uit de manier waarop wij samenleven.”134

Door maatschappelijke normen te objectiveren, houden onderzoeksjournalisten impliciet ook bestaande normen in stand. Ze schudden de maatschappij op door misstanden aan het licht te brengen en ontwikkelingen in kaart te brengen, maar bevestigen daarmee ook de gangbare normen, waarden, gevoelens en sentimenten die in de samenleving bestaan. Onderzoeksjournalisten houden op die ma-nier, zoals Ettema & Glasser (1998) betogen, de maatschappelijke orde in stand. Hun werk leidt wel eens tot praktische of zichtbare veranderingen in de maatschappij (bijvoorbeeld wijzigingen van beleid), maar bevestigt tegelijkertijd de status quo van morele overtuigingen die bestaan in de samenleving.

4.4.3. Onafhankelijk en geëngageerd: de spagaat van verkramptheid en werkbaarheid

Respondenten stellen dat ze geen invloed hebben op de gevolgen die hun producties mogelijk teweeg-brengen. Daar ‘gaan ze niet over’, maar tegelijkertijd vieren ze wel hun successen. Deze dubbelzinnigheid kwam ook naar voren tijdens de uitreiking van de Loep135, de jaarprijzen voor onder-zoeksjournalistiek in Nederland en Vlaanderen. Juryvoorzitter Ad van Liempt hekelde de introductie van de Uitgesproken-actualiteitenrubrieken. Hij kreeg applaus toen hij stelde: “Research wordt ingeruild

133 Respondent F

134 Respondent H

voor ideologie, dat is een slechte ontwikkeling”. Tegelijkertijd werden ‘successen’ van onderzoeksjour-nalisten tijdens dezelfde uitreiking benadrukt: een onthulling leidde bijvoorbeeld tot een fabriekssluiting en naar aanleiding van een ander onderzoek controleert de douane nu strenger op Afghaans antiek. (Maar: “nog niet zo streng als zou moeten”).

Daar is niet per se iets mis mee. Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten lijken vooral zelf met deze tegenstrijdige rollen te worstelen: tussen persoonlijke waarden en maatschappelijk norm-besef enerzijds, en hun journalistiek normnorm-besef anderzijds. Onderzoeksjournalisten ageren scherp tegen ‘activisten’ die vooringenomen zijn, maar kunnen zelf – zolang zij zich aan hun professionele normen houden – ver gaan voor ze zelf de grens naar activist overgaan. De respondenten willen in meerderheid dan ook nadrukkelijk niet meedenken over oplossingen.

Dit in tegenstelling tot hun Amerikaanse collega’s van de met een Pulitzer bekroonde onder-zoeksredactie Pro Publica. Hun motto: “We do journalism that brings change”. Pro Publica is uitgesproken over de rol die zij als onderzoeksjournalistieke redactie wil spelen in de maatschappij: “[W]e seek to stimulate positive change. We uncover unsavory practices in order to stimulate reform.” (‘About us’, 2010, propublica.org). Meer dan de helft van de respondenten in dit onderzoek stelt daar-entegen dat het niet hun doel is fundamentele veranderingen te bewerkstelligen, laat staan oplossingen aan te dragen. Ze hópen dat hun werk ertoe doet en positieve gevolgen heeft voor de samenleving, maar ze beschouwen het actief meedenken over oplossingen bijna allemaal136 als brug te ver. De stro-ming (onder andere bij een aantal regionale dagbladen) die zegt meer te willen bijdragen en ook processen in gang te willen zetten, zoals beschreven in Senen (2010) krijgt aarzelend enige bijval137. Dat vindt men iets om aan ‘activistische’ of ‘gekleurde’ media over te laten.

Nederlandse en Vlaamse onderzoeksjournalisten hechten bovendien groot belang aan de beeld-vorming die rond hun vak bestaat en ontstaat. Maar maken op basis van dat besef hele andere – zelfs tegenstrijdige – keuzes. Sommigen vinden dat je ten behoeve van je verhalen en onafhankelijkheid zo onzichtbaar mogelijk moet zijn, terwijl anderen juist vinden dat je ook aan marketing moet doen omdat de onderzoeksjournalistiek het moeilijk heeft. “Het is ook nodig om je werk effect te laten hebben en je eigen nut te bewijzen en je eigen voortbestaan te verzekeren.”138

Maar niet alleen wat betreft marketing wordt er nagedacht over beeldvorming, ook in de journa-listieke praktijk wordt in afwegingen mogelijke beeldvorming meegenomen. Zo stellen respondenten in de survey dat ook de reputatie van een belangenorganisatie meespeelt in de afweging om er al dan niet

136 Dat geldt expliciet voor respondenten B, D, E, F, H

137 Alleen respondenten A en I spreken zich hier echt positief over uit, respondenten C en G tot op zekere hoogte.

mee in zee te gaan. “De schijn van partijdigheid”139 moet worden vermeden. Eén respondent gaat daar-in zover dat hij bijvoorbeeld geen sociale media als facebook en twitter gebruikt:

“Ik vind dat niemand te maken heeft met wie ik allemaal contact heb. Ik weet dat het veel gebruikt wordt om con-tacten te leggen, maar het werkt ook tegen je. Je moet proberen zo onafhankelijk mogelijk - ook naar je bronnen toe want het kan je ook belemmeren, die moeten niet weten met wie jij allemaal contact hebt - dat je in-derdaad onafhankelijk bent. je moet ook voorkomen dat bronnen elkaar gaan uitspelen of beïnvloeden. Dat is af