• No results found

Lina Tervooren, Toetie Roetmop · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lina Tervooren, Toetie Roetmop · dbnl"

Copied!
276
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lina Tervooren

bron

Lina Tervooren, Toetie Roetmop. Met illustraties van W.F. Heskes. Querido, Amsterdam 1917

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/terv003toet01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(3)

Eerste verdriet.

Tot aan haar elfde jaar ongeveer had Toetie van Bazel het onberedeneerde, maar heel stellige bewustzijn, dat alles en iedereen, vooral geheel T a n a h M o e d a , zoo heette de bezitting van haar vader, hoofdzakelijk ten haren genoegen geschapen was.

Het lieve, vroolijke moedertje, dat zoo moeielijk knorren en zoo gemakkelijk lachen kon; de groote, machtige vader, die niets liever scheen te doen, dan mama en haar verwennen; Sini de goedige baboe, Toetie's verzorgster reeds van haar geboorte af, die haar zoo handig met alles helpen kon, die zoo geruischloos en keurig netjes boeken en speelgoed opruimde, dingen, die Toetie verkoos overal te laten slingeren;

kokkie, die zoo lekker nonnie's lievelingskostjes wist klaar te maken; de boy, die gebroken poppen en speelgoed te heelen wist; de tuinjongens, die, als katten zoo vlug, in de hoogste boomen klommen, om er voor het dochtertje des huizes vruchten te plukken, die stilzwijgend het eigen tuintje der jonge dame, waarin ze met zoo veel enthousiasme was beginnen te werken, in orde hielden, wanneer zij zelve daar weer eens geen lust toe had - zij allen waren er om Toetie's leventje te veraangenamen.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(4)

Dan was er het groote plantershuis, waar Toetie's eigen kamer, vol gezellige

rottan-meubeltjes, in genoegelijkheid wedijverde met de door fraaie planten versierde galerij, die rondom de woning heenliep.

En de heerlijke, reusachtige tuin, met zijn trotsche oprijlaan van fiere

koningspalmen, zijn sierlijke planten en bloemen, zijn menigte fruitboomen, die heel het jaar door, in groote verscheidenheid, hun vruchten gaven. Met zijn vijver, waarin kleurige eendjes zwommen, en het hoenderpark, waaruit altijd door een vroolijk kakelen klonk. Dan de paardenstallen, waar Toetie's eigen kleine batakpaardje naast mama's rijpaard stond en waar het kind iederen avond, het pisangmandje aan den arm, heen toog, om de dieren te gaan tracteeren.

Er waren de prettige ritjes in papa's buggy, het hooge, lichte rijtuigje, waarmee hij, ter inspectie, langs de velden reed, waar de tabaksplanten stonden, keurig rij aan rij. Nu en dan werd er op die tochtjes, waarbij Toetie zoo graag haar vader vergezelde, afgestapt bij droog- of fermenteerschuren, waar tabaksbladeren netjes gesorteerd en aaneengeregen werden door Javaansche mannen en vrouwen, die allen vol eerbied den t o e w a n b e s a a r - den grooten heer - der tabaksplantage groetten.

Daar Toetie gemakkelijk leerde, vermocht zelfs de school in het naburige Medan, geen schaduw te wer-

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(5)

pen op haar zonnig leventje. De rit 's-morgens erheen, in auto of rijtuig, afwisselend langs keurig onderhouden tabaksvelden en wild groeiende bosschen, waarin groote en kleine apen rumoerden en vlug zich voortbewogen van tak tot tak, was zelfs een genoegen en werd tot een feest, wanneer nu en dan, in plaats van Sini, mama met Toetie meereed.

De terugtocht 's-middags, in het heete van den dag, de kap van den wagen stijf gesloten tegen den fellen zonnegloed, verloor daardoor wel alle feestelijkheid, maar daar Toetie, moe en warm dan, gewoon was op die thuisritjes, tegen Sini aangeleund, haar middagdutje te doen, viel de tijd haar niet lang. En als baboe haar thuis, onder de pendoppo, uit den wagen hielp, werd ze wakker met de heerlijke gedachte, nu verder den geheelen dag vrij te zijn. Want in Medan werd alleen in de ochtenduren school gehouden.

Zoo was Toetie's leventje een en al vroolijkheid en geluk, tot kort na haar elfden verjaardag.

Toen, op een ochtend, bleef mama, anders altijd vroeg op, te bed liggen. Een beetje pruilend ging Toetie, daar 't tijd werd voor school, haar in de groote slaapkamer goeden dag kussen, want mama had beloofd haar vandaag te zullen brengen, om dan meteen een paar boodschappen in de stad te doen.

‘Hè maatje, wat flauw van u, om nù net hoofdpijn te hebben!’

Moeder glimlachte even.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(6)

‘Ik kan 't heusch niet helpen, lieveling.’

En toen, plotseling, kreunde ze. En haar lief gezicht werd zóó bleek en vertrokken van pijn, dat Toetie hevig schrok.

‘O mammie, mammie, u mag niet ècht ziek worden!’

‘Kom Toetie, ga nu gauw naar school’, zei papa, die achter haar stond.

Het meisje keerde zich om.

‘O paatje, zult u dadelijk den dokter laten komen?’

Hij knikte.

‘Amat is al weg, om hem te halen. - Toe kindje, ga nu gauw.’

Toetie boog zich over haar moeder heen, om het bleeke gezicht te kussen en nogmaals te kussen.

‘Lieve, lieve mammie, wordt u toch, alstublieft, niet ècht ziek!’

En jaren later nog kon het meisje zich dat lieve, bleeke gezicht voorstellen, de wijd geopende oogen vol angst en om de lippen, die beefden van pijn, met alle inspanning vastgehouden, een laatste glimlach voor het eenige kind -

Onderweg naar school schreide Toetie, terwijl Sini, den arm om haar heen, zacht sussend, te troosten zocht.

Toen het kind 's-middags thuis kwam, mocht ze mama niet zien en werd zij aangemaand heel stil te zijn.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(7)

Zwijgend zat papa tegenover haar aan tafel.

‘Is maatje héél erg ziek?’ vroeg het kind fluisterend.

Haar vader antwoordde niet dadelijk.

‘Ik vrees van wel’, zei hij toen zacht. - ‘Dokter Smits is den heelen ochtend hier gebleven - en aanstonds komt er nog een dokter uit de stad.’

Ze zaten weer stil. Beiden aten nauwelijks.

Toen zei Toetie plotseling, vol vertrouwen:

‘Ik zal voor mama gaan bidden.’

‘Dat is goed, kleintje.’

De vader streelde haar even over 't haar en stond toen haastig op. De auto, die den dokter uit de stad bracht, kwam de palmenlaan inrijden.

‘Vooral stil wezen’, zei hij nog.

Maar deze aanmaning van haar vader was voor Toetie niet noodig geweest.

Roerloos, in angstige spanning, zat ze op een grooten, rieten leunstoel in de

voorgalerij. Papa was nu met de beide doktoren binnen bij maatje. Zou de vreemde dokter uit de stad knapper zijn dan dokter Smits? Zou hij maatje kunnen genezen?

Zij wachtte, wachtte - wachtte. Heur handjes lagen, krampachtig ineengevouwen, op haar schoot, haar ooren luisterden met alle inspanning naar ieder gerucht van uit de kamer, waar mama ziek lag. - Ze hoorde de menschen daarbinnen heen en weer loopen, nu en dan gedempte stemmen en daar, ineens

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(8)

een kreet, een scherpen gil van mama! - Het kind huiverde en in heur angstig hartje vormden zich vurige smeekgebeden:

‘Lieve Jezus, laat maatje toch niet zoo'n pijn hebben - goede Jezus, U weet toch wel hoe lief maatje is - U wilt maatje toch geen verdriet doen - lieve Moeder Maria, help haar toch - arme, lieve maatje -’

Daarbinnen was het nu stil geworden. En Toetie wachtte, wachtte - Eindelijk, eindelijk hoorde ze de deur der slaapkamer open gaan. De beide heeren liepen haar voorbij, de voorgalerij over, naar de binnengalerij. De vreemde dokter keek strak voor zich uit. Dokter Smits, die anders altijd grappen met haar maakte, knikte Toetie nu slechts vluchtig toe.

Zij stond op en hield even hem terug bij de mouw van zijn witten jas.

‘Dokter, wordt maatje nu gauw beter?’ vroeg ze bevend.

Dokter Smits haalde even de schouders op.

‘Hopen, hopen,’ zei hij alleen en even streek hij het kind over de bleeke wangen.

Toen volgde hij zijn collega naar binnen.

Toetie liep naar haar kamer, waar ze neerknielde en aandachtig de handjes vouwde.

Zij stelde zich den lieven God voor, waarvan mama haar had verteld, die van boven uit den Hemel op haar neerzag en wist hoe angstig en bedroefd zij was. Want Hij wist immers alles. En zij smeekte dien almachtigen God,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(9)

maatje, die zoo lief en zoo goed was, toch gauw weer beter te maken. Zij smeekte en schreide en ze beloofde beterschap van al haar fouten. Ze wilde nooit weer ongehoorzaam zijn, nooit weer boos en driftig worden, alles, alles wilde ze doen, als maatje maar weer beter werd, die lieve, lieve maatje -

‘Toetie.’

Papa stond bij de deur.

‘Kom Toetie, daar is mevrouw Martens, om je te halen. Je mag met Corrie en Jan gaan spelen.’

Het meisje stond op.

‘Ik wil nu niet naar mevrouw Martens.’

‘Jawel Toetie, want ik heb graag, dat je erheen gaat - dat is beter.’

Toetie sloeg haar armen om hem heen.

‘En maatje?’ vroeg ze angstig.

‘Maatje moet vóór alles rust hebben.’

‘En zult u me dan dadelijk laten halen, als ik weer bij haar mag?’

‘Ja Toetie, dadelijk.’

‘Nonnie moet nog mandieën’, bracht Sini, die bij de deur stond, in 't midden.

‘O, dat kan ze dan bij mij wel’, zei mevrouw Martens, van uit de voorgalerij.

‘Neem haar boeltje maar mee, Sini.’

‘Kom Toetie’, vervolgde ze hartelijk tot het meisje, ‘onze kinderen verlangen er al naar, dat je komt. En dan blijf je ook bij ons slapen, ja?’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(10)

Toetie keek haar vader aan. Hij knikte.

‘Ja - dat is het beste.’

Toetie kuste hem.

‘En u laat me dàdelijk halen, als ik weer bij maatje mag?’ vroeg ze nogmaals.

‘Ja kindje.’

Mevrouw Martens zat al in het rijtuig. Toetie ging naast haar zitten en Sini, met de schoone kleeren en het nachtgoed van haar kleine meesteres, klom naast den koetsier op den bok.

De vroolijke kleine Martensfamilie wist Toetie waarlijk eenigszins af te leiden van haar verdriet. En toen ze 's-avonds, vóór het slapen-gaan, weer neerknielde, om vurig te bidden, was het met veel meer vertrouwen nog dan dien middag.

Zóó'n lieve, lieve mama kòn God immers niet van haar wegnemen! God was immers goed! Hoe zou hij dan iets doen kùnnen, dat zóó schrikkelijk was?

Toetie sliep goed dien nacht.

Den volgenden ochtend, na het ontbijt, toen ze vóór school nog even met de kinderen den tuin in wilde, zag ze de buggy van haar vader aanrijden. Stokstijf bleef ze staan op de trap en verwonderde er zich over, met een gevoel van namelooze beklemming, dat papa zoo stil de leidsels overgaf aan den koetsier en zoo zwijgend, zonder een woord van begroeting, uitstapte.

Hij sloeg zijn arm om Toetie heen en bracht haar,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(11)

zwijgend nog steeds, naar de binnengalerij, waar ze met hun beidjes alléén waren.

Daar viel de groote, sterke man op een stoel neer en plotseling begon hij hardop, met een akelig-kermend geluid, te schreien.

Het was verschrikkelijk!

En Toetie, bevend van het hoofd tot de voeten, begreep dadelijk, móést wel begrijpen, waarom haar sterke vader zóó gebroken, zóó hopeloos-bedroefd was.

Maar kòn ze dat dan gelooven?

‘Maatje i s niet dood! Maatje i s niet dood!’ gilde ze.

Haar vader boog het hoofd en teeder sloeg hij zijn arm om haar heen.

‘Arm kind - arm klein meisje -’

Toetie rukte zich los en, luid gillend, wierp ze zich op den grond; als een

krankzinnige sloeg ze met armen en beenen om zich heen, bonsde haar hoofd tegen den vloer, rukte met woest geweld aan haar lange, zwarte haren, en steeds luider en schriller klonk haar akelig kermen.

Mijnheer van Bazel was verschrikt opgesprongen. Als klein kind had Toetie wel meer dergelijke aanvallen gehad, van woede, als ze niet onmiddellijk haar zin kreeg.

Later had ze dit, meende hij, afgeleerd, of, zoo vroeg hij nu zich af, met een droeven glimlach, was het misschien de zachte toegevendheid van de moeder geweest, die alle verdriet en daardoor ook alle

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(12)

uitingen van boosheid en teleurstelling bij haar dochtertje had weten te voorkomen?

Mevrouw Martens, die verschrikt was komen toesnellen, bracht, met de hulp van Sini, het kind, dat ten slotte als uitgeput bleef liggen, te bed.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(13)

Weg van huis.

Van de nu volgende dagen herinnerde Toetie zich later maar weinig meer. Het was haar, of die bedekt lagen met een akelig-zwaren, donkergrauwen sluier.

Maar helder bleef in haar geheugen weer de dag, toen papa, 's-avonds na het eten, haar in de voorgalerij op zijn knie nam.

‘Luister eens, Toetie, ik kan je nu natuurlijk niet bij me houden.’

Toetie keek hem verschrikt aan.

‘Nu mama er niet meer is, om voor je te zorgen en op je te letten, zou je hier heelemaal verwilderen’, vervolgde haar vader. ‘Zou je denken, dat mama dat goed zou vinden?’

Toetie weifelde even, schudde toen vaag van neen.

‘Neen’, zei haar vader beslist, ‘maatje zou het zeker niet goed vinden en daarom màg het ook niet. - Ik heb er iets op gevonden, Toetie. De volgende week ga je naar kostschool - naar de kloosterschool in Weltevreden.’

Toetie sprong op.

‘Naar een kostschool? Ik?’

‘Ja kind. Ik ben ervan overtuigd, dat dit het beste voor je is.’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(14)

Toetie begon te huilen.

‘Ik naar 'n kostschool? - O, u houdt niet van me - u houdt heelemaal niet van me - anders zoudt u me niet zoo ver weg sturen - maatje zou me niet hebben willen missen - maatje hield wel van me - u niet - u niet - o, o, niemand houdt van me!’

‘Dat weet je wel beter, Toetie,’ zei haar vader ernstig.

Maar Toetie luisterde niet naar hem. Steeds heviger klonk haar snikken en plotseling wierp ze zich op den grond, luid gillend.

‘Ik wil niet! Ik wil niet! Ik wil niet!’

‘Toetie, sta op!’ gebood haar vader streng.

Maar Toetie bleef doorgillen, terwijl ze op den grond bonsde met haar hoofd en, als razend, om zich heen trapte.

‘Toetie, sta onmiddellijk op!’ beval haar vader opnieuw, nu zóó luid en streng, dat Toetie, door al haar gillen heen, het wel hooren móést.

Papa hielp haar overeind, deed haar neerzitten in een gemakkelijken stoel en wachtte even, tot ze voldoende was bedaard, om naar hem te kunnen luisteren.

Ernstig keek hij zijn dochtertje aan.

‘Nu ben ik er héél zeker van, dat ik je niet bij me houden kan. Ik schijn tot dusver alleen maar den goeden kant van je karakter te hebben gezien - omdat die lieve mama het je altijd zoo prettig wist te

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(15)

maken, dat het heel gemakkelijk voor je was, om lief en aardig te zijn.’

Toetie boog het hoofd en snikte luid.

Dat papa dàt nu juist moest zeggen! Want ze wàs niet altijd lief en aardig geweest, zèlfs voor mama niet -

‘In ieder leven’, vervolgde haar vader zachter, terwijl hij Toetie's handje in de zijne nam, ‘komt wel eens verdriet of tegenspoed, in ieder leven komen dingen, die pijn doen, of boos, of ongeduldig maken, en dat alles moeten we waardig kunnen dragen. - Jij mist alle zelfbeheersching en die kan je hier niet leeren! Ik kan me niet genoeg met je bezig houden en je weet, dat de bedienden je in alles toegeven - ook in het verkeerde. Ik móét je wegsturen.’

Toetie snikte nu zacht.

‘O paatje.... paatje.... u weet niet hoe náár ik het vind!’

‘Het is niet zoo erg, als je denkt, kind. Werkelijk niet. Het zal je meevallen. - Bovendien ga je niet voor zoo lang. - Over twee of drie jaar, denk ik voor goed naar Europa te gaan; dan neem ik je natuurlijk mee, en dan blijven we voortaan altijd bij elkaar.’

‘Twee of drie jaar!’ riep Toetie verschrikt. Het leek haar een eeuwigheid!

‘Natuurlijk blijf je niet zoo lang aan één stuk door weg. Over drie maanden, met vacantie, kom je alweer thuis. Dat zal heerlijk zijn, hè?’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(16)

Toetie zweeg.

Stil en gedrukt liep ze die laatste dagen door huis en tuin. Ach, hoe lief had ze hier alles! Iedere kamer van het huis, ieder hoekje van de galerij, iedere boom, iedere struik in den tuin, de bedienden, de dieren, heel T a n a h -M o e d a h scheen een stukje van haar zelf te zijn, waarvan ze zich niet kon losmaken zonder hevige pijn.

En zoo gauw, zoo ellendig gauw gingen die laatste dagen om!

- Nu was de avond vóór haar vertrek er al. Ze stond bij de paarden met haar pisangmandje.

‘Ja jongens, dat is nu de laatste maal, dat ik bij jullie kom - nou moet ik weg, ver weg, naar een nare kostschool - Ja, dit is de laatste keer, dat ik jullie pisang breng.’

Begrepen de dieren haar? Zoo ernstig keken ze haar aan met de groote verstandige oogen, zoo zacht likten ze het bruine handje, dat hun de versnapering bood. En Itam, Toetie's eigen kleine zwarte batakpaardje, drukte, als in een troostende liefkozing, zijn kop tegen haar wang. Toen, haar beide armen om den hals van het trouwe dier, snikte Toetie het uit. O, dat zij weg moest, dat zij weg moest van al wat ze liefhad, om naar vreemde menschen te gaan, die niet van haar hielden, die ze voelde als vijanden! - Zij begreep het niet, dat papa haar wegzenden kon. Was het niet akelig van hem? En weer moest ze

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(17)

denken: maatje zou haar niet hebben weggestuurd, maatje hield te veel van haar!

Den ochtend van haar vertrek werd Toetie heel vroeg wakker en dadelijk was de gedachte er weer, die schrikkelijke gedachte: n u m o e t i k w e g !

Zij sprong haar bed uit en ze haastte Sini, die haar hielp met aankleeden. Nu moest ze afscheid nemen van alles hier, van alle lieve dingen, die er waren.

Eerst liep ze langzaam heel den tuin door en een geruime poos stond ze voor haar eigen tuinhoek, waarin ze sedert mama's dood heelemaal niet meer had gewerkt, maar die de t o e k a n g -k e b o n (tuinbaas) keurig voor haar onderhouden had en beplant met kleine, bloeiende struiken. Zij liep onder het afdak door waar, op trapsgewijze aangebrachte planken, in lange rijen, het fijne groen in volle weelde afhangend over de Chineesche potten, mama's chevelures stonden. Zij plukte haar handen vol melati's en snoof, met gesloten oogen, den geur op van de kleine witte bloesems, en het was haar, of nergens in geheel Indië de melati zóó heerlijk geuren kon.

‘T a b é n o n n i e ! (Dag jongejuffrouw) T a b é n o n n i e ! T a b é n o n n i e !’ riep van uit zijn kooi de beo, aan één stuk door.

‘D i a t a u .’ (Hij wéét het) zei ernstig de t o e k a n g k e b o n , doelend op het aanstaande afscheid.

En snikkend, met lieve afscheidswoordjes, schoof

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(18)

Toetie suikerbrokjes tusschen de traliën der kooi. Toen nam ze van k o k k i het bakje met kippenvoer en met ruime hand strooide ze voor kippen, eenden en ganzen. - O, wat hield ze van al die dieren! Wat hield ze van alles hier!

Ze liep het heele huis nog eens door, langzaam de galerij over, waar mama hier en daar, tusschen hooge palmgroepen in, zulke gezellige zitjes had laten aanbrengen.

Het laatst nam ze afscheid van haar eigen kamer. Van het groote, witte

klamboe-bed, de knusse rottanmeubeltjes in den hoek, de vele platen aan den wand en het aardige boekenrekje. Nog eens opende ze de groote, witte speelgoedkast, waarin zoo ordelijk al de dingen lagen, die ze sedert mama's dood niet meer had aangeraakt, die ze ook niet wilde meenemen naar Weltevreden.

Toen was het tijd, moest ze weg van T a n a h M o e d a , het lieve, lieve huis van al haar kinderjaren, het huis van mama -

Papa en Sini gingen met haar mee.

Aan het station kwam mevrouw Martens met haar kinderen bloemen en lekkers brengen voor de vertrekkende en ook in Medan, waar de trein eenig oponthoud had, kwamen verscheiden kennissen, met Indische mildheid, hun gaven brengen voor Toetie.

Lusteloos legde ze het alles naast zich neer.

Een vervelende spoorreis bracht de drie reizigers

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(19)

naar Belawan, waar de boot van de Paketvaart Maatschappij wachtte, en na een vierdaagschen tocht, die Toetie eindeloos eentonig leek, kwamen ze te Tandjong-Priok aan.

Onverschillig bezag Toetie er het drukke gedoe in de haven. Papa maakte haar opmerkzaam op een paar oorlogsschepen, die er lagen.

Oorlogsschepen? Ja, groot waren ze. Maar wat kon haar dat schelen? - Wat gaf ze ook om al die vreemde menschen, Europeanen, inlanders en Chineezen, die door elkaar krioelden onder het hooge afdak van de reusachtige hangars? Alles was haar onverschillig, nu ze wist, dat ze àl verder van huis ging, dat straks papa en Sini van haar weg zouden gaan en zij alleen zou blijven tusschen vreemde menschen. -

Van Tandjong-Priok spoorden ze naar Weltevreden. En daar, in een hotel, nam Toetie afscheid van Sini, die, volgens Javaansche gewoonte, teeder haar gezicht en handen besnoof.

Toetie huilde niet. Als versuft stapte ze met papa in het rijtuig, dat haar naar het klooster brengen moest. Zij voelde zich zoo ongeveer als een misdadigster, die naar de gevangenis wordt gebracht, weerloos en geheel overgeleverd aan strenge rechters.

De vriendelijkheid der Moeder-Overste van het klooster - de R é v é r e n d e m è r e , zooals ze hier genoemd werd - die hen ontving, gleed ongevoeld

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(20)

langs haar heen; werktuigelijk, als versuft, liep ze, naast haar vader, met de zuster mee, die hen huis en tuin liet zien. En 't was haar, of ze uit een bangen, vagen droom ontwaakte, toen papa zijn arm om haar heen sloeg, om afscheid te nemen.

Wanhopig schreiend klemde ze zich aan hem vast.

‘O pa, paatje, neem me toch mee - laat me niet alleen - o - ik weet zeker, dat ik hier dood ga van verdriet - laat me niet alleen, paatje - ik zal àlles doen wat u wilt - paatje, o paatje, neem me toch mee!’

Mijnheer van Bazel had de oogen vol tranen. Het viel hem toch al zoo moeielijk heen te gaan van zijn dochtertje, het eenige heel lieve, dat hem, na den dood van zijn vrouw, was overgebleven en Toetie's hartstochtelijke uitbarsting maakte hem het afscheid nog zwaarder.

Maar hij moest standvastig blijven, terwille van het kind. Zacht maakte hij haar armen los van zijn hals, voorzichtig liet hij haar neerglijden op een stoel en ging heen.

Toen de deur achter hem dichtsloeg, sprong Toetie op.

‘Pa - paatje!’ schreeuwde ze.

En toen hij niet terugkwam op haar roepen, wierp ze zich gillend op den grond.

‘Toetie, sta op’, gebood naast haar een ernstige stem. Maar Toetie stoorde zich daar niet aan. Wat

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(21)

kon haar die vreemde zuster schelen! Luider en luider klonk haar woest gegil door het stille klooster.

‘Sta onmiddellijk op’, beval de vreemde stem weer, strenger nu, en twee zachte, sterke armen hielpen het meisje overeind.

Toetie moest plotseling denken aan het laatste ernstige onderhoud met haar vader.

En uit alle macht bedwong zij nu haar snikken.

‘Zoo - zoo - zoo is het goed’, kalmeerde naast haar de vreemde stem. ‘Hier kind, drink eens.’ En een zachte hand streek de verwarde zwarte krullen uit Toetie's verhit gezichtje.

De R é v é r e n d e m è r e ging naast haar zitten.

‘Weet je wat we doen zullen, kind? We zullen aanstonds eens eerst even naar de kapel gaan en daar den goeden God bidden om kalmte en om zegen over je verblijf hier.’

Toetie's zwarte oogen begonnen weer te flikkeren en stampvoetend sprong ze overeind.

‘Neen, dat doe ik niet! Dat wil ik niet! Ik wil niet bidden! Ik wil nooit weer bidden!

God luistert immers toch niet!’

Ook de R é v é r e n d e m è r e was opgestaan.

‘Toetie zwijg! Schaam je!’ riep ze verschrikt.

Maar Toetie vervolgde, hartstochtelijk:

‘Toen maatje ziek was, heb ik gebeden, zóó gebeden - en alles beloofd - en toch heeft Hij haar laten sterven - zóó'n lieve mama - de

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(22)

liefste mama, die er was. - Waarom deed Hij dat dan - - Hij heeft maatje laten sterven - en ik heb zóó gebeden - op mijn knieën - en beloofd, dat ik nooit weer stout zou wezen - en Hij liet maatje dood gaan - die lieve, lieve -’

Haar stem eindigde in wild snikken.

De R é v é r e n d e m è r e wachtte even tot het kind wat bedaarde. Toen nam ze Toetie's hand in de hare:

‘Luister eens, kindje, zóó als daareven mag je nóóit weer spreken. Zoo mag je zelfs niet denken. - Zouden wij, kleine menschen, God willen doorgronden in al wat Hij doet? En boos op Hem zijn, als Hij iets toelaat, dat ons ongelukkig maakt? - Het is heel begrijpelijk, dat jij niet kunt inzien, waarom God je lieve mama tot zich genomen heeft. Mogelijk zal je het later nog eens begrijpen; misschien ook nooit.

Maar wees er van overtuigd, dat God niets doet zonder reden. - En bedenk nú eens dit, kind: Als je lieve mama van uit den Hemel op je neerziet, zal ze dan nu tevreden over je zijn?’

Toetie boog haar zwarte kopje.

‘Wel?’ vorschte de R é v é r e n d e m è r e .

‘Ik - ik geloof het niet’, was het eerlijke antwoord.

‘Neen’, zei de R é v é r e n d e m è r e , ‘ik geloof het ook niet.’

Weer streek ze de vochtige krullen van Toetie's voorhoofd weg.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(23)

‘Misschien heb je mama, toen ze nog leefde, wel eens verdriet gedaan?’

Toetie knikte en haar zwarte oogen schoten dadelijk weer vol tranen.

‘Je hebt daar zoo'n spijt van’, vervolgde zacht de Moeder-Overste, ‘en je zou het zoo heerlijk vinden, als je dat weer goed kon maken - niet?’

Toetie knikte weer, zacht snikkend.

‘En heb je er nog niet over gedacht, dat je het nog kàn goed maken?’

Toetie keek haar aan. Zij dacht na en begon te begrijpen.

‘Door zóó te doen, dat maatje blij zal zijn, als ze het zien kan’, zei ze na een poosje.

‘Juist,’ verzekerde de R é v é r e n d e m è r e . ‘En niet alleen maatje, maar ook papa zal je daar gelukkig mee maken.’

Even nog bleef Toetie stil zitten.

Toen zei ze zacht, met gebogen hoofd, als verlegen: ‘Willen we dan nu naar de kapel gaan?’

Zoo plechtig-stil was het in de kapel, zoo heerlijkrustig! - Op het altaar geurden witte rozen in blauwe Japansche vazen. Daarvóór brandde, als een bescheiden en eerbiedig offer, de Godslamp. En in een hoek glimlachte, zacht-medelijdend, achter bloemen en planten, een Moedergodsbeeld.

Eerst lag Toetie een wijle, met haar hoofd op de bank, te snikken, maar langzamerhand werd ze

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(24)

stiller, àl stiller, en in heur eenzaam en oproerig hartje vormden zich woorden van gebed en onderwerping.

Toen kwam er in haar iets van wonderlijken troost; het was, alsof een zachte hand, teeder streelend, al het pijnlijk-hevige van haar verdriet wegschoof. En door haar tranen heen zag ze het groote Mariabeeld als levend. Vol liefde stak het de armen naar haar uit en het lachte haar toe met een glimlach, ja, een glimlach, zooals die van mama was geweest -

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(25)

Op kostschool.

‘S i n i l e k à s !’ (Vlug Sini!)

Toetie, uit haar vasten slaap gewekt door de morgenbel, riep het, soezerig nog, terwijl ze haar oogen uitwreef.

Een luid gelach deed haar echter dadelijk haar zwarte kijkers wijd opensperren en in een oogenblik zat ze overeind in bed.

‘M a n a b o l e h !’ (uitroep van verwondering) klonk 't van haar verbaasde lippen.

En toen ineens herinnerde zij zich, bij het zien der vele witte klamboebedden in de groote zaal: Lieve hemel, ja, ze was op kostschool! Sini was er niet, om haar te helpen. Papa was ver weg, alweer vertrokken naar Deli -

Haar oogen schoten vol tranen.

‘Sini loopt niet hard van ochtend’, zei Wies Meesters, haar buurmeisje op de slaapzaal, die zooeven, bij Toetie's onwillekeurigen uitroep, zoo hartelijk gelachen had.

Toetie deed alle moeite, om haar opkomende tranen in te slikken en onderwijl stelde ze niet minder heldhaftige pogingen in het werk, om haar kousen aan te krijgen.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(26)

Wies Meesters lachte weer.

‘Kind, je trekt ze heelemaal verkeerd aan! De hiel zit bovenop! - Wacht, ik zal je eens even helpen. - Dat deed Sini anders zeker voor je, ja?’ vervolgde ze, terwijl ze neerknielde, om de kousen op hun plaats te brengen.

Toetie knikte.

‘Mijn baboe heette óók Sini. Ik heb ze wàt gemist, toen ik pas hier was’, vertelde Wies.

‘Ja?’ Toetie's tranen droogden weg en belangstellend keek ze haar vriendelijk buurtje aan.

‘Sini is bij me geweest zoo lang ik leef’, vertelde ze. ‘En ze is ook nog mee gekomen naar Weltevreden.’

‘Gek ja, als je dan ineens je zelf moet helpen?’ zei Wies. ‘Maar daar wen je gauw genoeg aan’, troostte ze.

‘Ben jij al lang hier?’

‘Een jaar.’

‘Is jouw maatje óók dood?’ informeerde Toetie, die geen andere reden voor het naar-kostschoolzenden bedenken kon.

‘Neen, o neen, gelukkig niet! Jouw moeder wel?’

Toetie knikte, met vochtige oogen.

‘Al lang?’ vroeg Wies zacht.

‘Vandaag vier weken.’

‘K a s s i a n !’

Wies' stem klonk zóó vol medelijden, dat Toetie

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(27)

dadelijk haar hart begon uit te storten. En in één adem, half snikkend, vertelde ze hoe 'n schat haar maatje was geweest, zoo lief altijd en zoo vroolijk, en hoe plotseling ze ziek geworden en gestorven was.

‘Niet spreken, kinderen’, vermaande mère Agnes, die de slaapzaal doorliep.

‘Mag ik Toetie van ochtend helpen?’ vroeg Wies. ‘Ze heeft zich nog nooit alleen aangekleed.’

O, je zult eens zien, hoe gauw je dat leert’, zei mère Agnes en ze knikte Wies toe, dat ze gerust mocht helpen.

‘Wat ben ik blij, dat jij hier bent’, zei Toetie, toen de kinderen, na het ontbijt, nog even den tuin ingingen. ‘Ik wou, dat ik in de klas naast je mocht zitten.’

‘Als je ten minste in mijn klas komt’, weifelde Wies. ‘Hoe oud ben je?’

‘Elf.’

‘O, ik dacht dat je jonger was. Ik ben elf en een half. Ik ben nu in de vijfde klas gekomen.’

‘Ik ook - ik ging nu ook over naar de vijfde klas!’ zei Toetie blij.

‘Ja? Weet je wat - laten we 't dan even aan mère Lucie gaan vragen.’

Mère Lucie keek de beide meisjes eens aan.

‘We zullen 't probeeren’, zei ze. ‘Maar als jullie te veel babbelen samen, gaan we verhuizen, hoor!’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(28)

De meisjes beloofden gouden bergen, en met genoegen zag mère Lucie het nieuwelingetje, gisteren nog zoo hopeloos bedroefd, met een opgeruimd gezicht meehuppelen met Wies naar de andere kinderen.

Wies bracht Toetie bij haar beide vriendinnetjes: Poppie Verduin, donker Indisch kind en Annie Smits, 'n korte, dikke prop, die de nieuwelinge onderzoekend opnamen.

Toetie stond er een beetje bedremmeld bij.

‘Ze vond 't zoo naar, dat ze hier naar kostschool moest’, vertelde Wies, bij wijze van introductie.

‘Nog al glad’, zei Poppie. ‘Ik vind 't thuis ook lekkerder dan hier.’

‘Haar moeder is pas gestorven’, vervolgde Wies. ‘Net vier weken geleden - daarom is Toetie hierheen gestuurd.’

‘O - o - och!’ riep Poppie hartelijk, en meteen keerde ze zich om en rende ze, zoo hard ze kon, op het schoolgebouw toe.

Toetie keek haar verbaasd na. Maar Wies lachte en zei: ‘O, die komt aanstonds wel weer terug - die haalt natuurlijk chocolade voor je.’

En Annie Smits, nu ineens lief-vertrouwelijk, stak haar arm door die van Toetie.

‘Kassian, wat naar voor je, hè? - Ze mag in ons clubje, ja Wies? - We hebben een clubje moet je weten. K.B., klaverblad, snap je? Omdat

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(29)

we met z'n drieën zijn. Maar nou worden 't er dan vier - ja, hoe moet 't dàn eigenlijk?’

‘Kind, er zijn toch ook klaverblaadjes van vier - dat noemen ze zelfs geluksklavertjes,’ zei Wies.

‘Gunst ja, dat 's leuk!’ En Poppie, die weer aan kwam rennen, riep ze 't tegemoet:

‘Zeg Pop, we hebben nou een geluks-K.B., een K.B. van vier!’

Maar Poppie luisterde niet. Ze stak Toetie een groote chocolade-bonbon in den mond, waarbij ze haar volle aandacht noodig had.

‘Lekker, ja? Dat zijn de fijnste, die ik heb! Zalig, ja?’

‘Verrukkelijk!’ zei Toetie.

Poppie straalde. ‘Ik heb er nog meer van. Ma heeft me een heele stopflesch vol meegegeven. Van middag krijg je er nog eentje, ja?’

Wies schaterde. ‘Pop wil alles maar goed maken met bonbons!’

‘O, kinderenlief, ik ben dol op bonbons!’ bekende Poppie. ‘Ma ook, maar pa niet.

Maar ma zegt: pa rookt ook altijd sigaren, en dat doet ma weer niet.’

Toetie lachte. En ze bedacht nu: ‘Ik heb ook nog 'n boel lekkers bij me. Ik zal 't even halen, dan deelen we 't samen.’

‘Neen, nu niet’, zei Wies, ‘aanstonds zal je de bel hooren voor de klas. Maar van avond dan, ja?

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(30)

We deelen altijd alles samen; dat is het reglement van de K.B.-club, zie je.’

‘Eén van de reglementen’, lichtte Annie nader toe. ‘We hebben er twee: Ten eerste:

de leden moeten alle lekkers met elkaar deelen. Ten tweede: de leden moeten elkaar bijstaan in allen nood.’

‘En blijven trouw tot in den dood’, vulde Toetie aan.

‘M a n a b o l e h , kind, kan jij dichten?’ Poppie was vol bewondering. ‘Ik weet wat’, zei ze met een luchtsprong, ‘we maken een vers van ons heele reglement. Dat is veel èchter! En dan schrijft Wies 't vier keer over, heel mooi, en dan krijgen we ieder een vers, om eeuwig te bewaren!’

‘Je bent wèl goed’, vond Wies, ‘waarom zou ik ze nou alle vier moeten schrijven?’

‘Omdat jij zoo móói schrijft, schatje! Daarom mag jij 't vers overschrijven!’

‘Kind we hebben immers nog geen vers’, merkte Annie op.

‘Dat maakt Toetie natuurlijk, nie' waar Toet?’

‘O, wat dacht je, ik ben geen dichteres!’

‘Nou ja, 't behoeft niet zoo mooi te zijn als van Vondel, of van Guido Gezelle.’

Toetie lachte. En leuk, nu wist ze ineens wat.

‘Maar 't is niet veel bizonders, hoor’, waarschuwde ze.

‘Kom, zeg nou op’, drong Poppie ongeduldig.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(31)

‘Eerstens moeten de leden, zonder krakeelen, Alle lekkers met elkander deelen.

Ten tweede, elkaar bijstaan in allen nood En blijven trouw tot aan den dood.’

‘Prachtig, prachtig!’ juichte Poppie. ‘Kind, 't is heusch nog de vraag, of Vondel dat zóó zou gekund hebben - zoo voor de vuist weg, ja? - Gauw even opschrijven, ja?

en dan schrijft Wies 't netjes over voor ons allemaal.’ En daar Wies een beweging van onwil maakte voegde ze er haastig bij: ‘Die kan zoo pràchtig schrijven!’

Annie was 't roerend met haar eens. ‘Ja, Wies schrijft 't mooiste van ons allemaal.

- Weet je, ik zal je vier van die mooie correspondentiekaarten geven uit mijn doos, dan kan je het vers daarop overschrijven.’

‘Haal ze dan maar gauw even’, drong Poppie, ongeduldig.

Annie pufte. ‘Kind neen, nou niet, 't is me nou te warm. Hè, ik wou, dat 't al avond was. Ik ben zoo warm als - als -’

‘'n Olifant’, vulde Poppie aan.

Toen luidde de bel.

In de klas zat Toetie met gespannen aandacht. Ze wilde, wilde, wilde haar best doen. In heur hartje had ze 't immers beloofd aan mama, die in den Hemel was en aan papa, die nu alweer op

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(32)

de boot zat, terug naar huis. Arme paatje, die was nu heelemaal alleen, die zou zijn kleine meisje toch wel missen. En Sini dan? Sini had gehuild, ze was zoo

s a k i t -h â t i , (ziek van hart = bedroefd) omdat ze haar niet meer zien zou. Wat zou Sini nu doen, nu haar nonnie er niet meer was, om voor te zorgen? - Maar ze wilde niet denken aan al die dingen. Ze moest opletten, opletten!

Dien namiddag, toen, na de zwoele hitte van den dag, de kinderen, frisch gebaad en verschoond, in den tuin speelden, maakte Toetie ook met de andere meisjes kennis.

Er waren er zoo veel, zoo veel!

‘Ik begrijp niet’, zei ze, ‘waarom al die meisjes toch hier zijn.’

‘Nou, dat 's verschillend natuurlijk’, zei Wies. ‘Ik ben hier gekomen, toen pa controleur werd in Gorontalo. Je hebt daar heelemaal geen goede school - dan moeten ze je toch wel wegsturen, want je dient toch te leeren! Papa zegt, dat ik later, als ik groot ben, voor m'n eigen onderhoud moet kunnen zorgen.’

‘Ik ook’, zei Annie, ‘ik word onderwijzeres. Nou, en daar krijg je hier de beste opleiding voor’, zegt pa.’

‘En jij, Pop?’

Poppie haalde de schouders op. ‘Ik? Ja, lieve menschen, als ik dàt nou eens wist!

- Daar snap je nu niets van, ja? Ik stond gewoon versteld,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(33)

toen pa erover begon, dat ik naar kostschool moest. Verbeeld je! Er is wel geen school in dat koffieland van ons, nou ja! Maar ze hadden toch opzettelijk voor mij een juffrouw uit Holland laten komen, met acten Fransch, Duitsch en Engelsch. Wat kan je nou méér verlangen, ja?’

‘Was 't een aardige juffrouw?’ informeerde Wies.

‘Juffrouw Voorland? Hm - ging nogal, niet zoo erg. - Maar doodsbenauwd voor beesten was ze!’

Poppie begon te lachen en, giechelend nog van napret, vertelde ze: ‘Moet je hooren - eens had ik een doos vol kakkerlakken mee naar de leerkamer genomen. Toen, stiekum, 't deksel eraf en ineens kropen er 'n paar op haar hand! - M a n a b o l e h , ze gilde 't heele huis bij elkaar!’

‘O, dat was ook niets leuk’, meende Annie, die toch mee moest lachen met de anderen.

‘Zou nog al wat!’ vond Poppie minachtend. ‘Kakkerlakken bijten toch niet, ja? - O zeg, en eens had ik een slang in haar bed gelegd! Neen, wat ze toen te keer ging!

Ik sliep al lang, maar ik werd er b e t o e l wakker van!’

‘Nou, maar een slang in je bed!’ 't Leek de anderen toch ook wel wat bedenkelijk.

‘Och, lieve menschen, zoo'n onnoozel slangetje - geen giftslang natuurlijk!’ zei Poppie met een onschuldig gezicht. ‘Wat zou dat nou, zoo'n slang,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(34)

die je toch niets geen kwaad doet, ja? De d j o n g o s had ze voor me gevangen - ze zat onder een bloempot in den tuin, en ik heb hem eerst nog gevraagd, of ze niet n a k a l (hier: gevaarlijk) was.’

‘Hoor eens’, zei Annie Smits, met ongewone scherpzinnigheid, ‘ik begin nu te begrijpen, waarom ze jou naar kostschool gestuurd hebben. Die juffrouw Voorland heeft er natuurlijk feestelijk voor bedankt, om bij je te blijven.’

‘Zoo? Dat zou wat moois wezen!’ Poppie was verontwaardigd bij de gedachte.

‘Waar is ze gebleven?’ informeerde Wies. ‘Is ze teruggegaan naar Holland?’

‘Neen, ze is bij kennissen van ma gekomen - bij een paar kleine peuters.’

‘Gelukkig voor haar. Die zal ze wel beter baas kunnen dan jou’, vond Annie.

‘Baas?’ deed Poppie verwonderd. ‘Zoo'n juffrouw hoeft toch niet den baas over je te spelen!’

‘Wat zei je ma wel, als je haar zoo plaagde?’ vroeg Wies.

‘Lachte natuurlijk óók, als ze zoo bang was’, zei Poppie.

Dat sprak vanzelf, vond ze.

‘Weet je’, zei Annie peinzend, ‘als ik later klaar ben - huisonderwijzeres wordt ik n i e t , dàt kan ik je verzekeren.’

‘O, als je dat zegt om juffrouw Voorland - die

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(35)

had 't wàt goed bij ons’, verklaarde Poppie. ‘Een eigen baboe - en zulke mooie dingen kreeg ze van ma -’

‘En gratis kakkerlakken op tafel en slangen in haar bed.’

Poppie werd kwaad. ‘Hè, wat zaniken jullie toch!’

Ze was waarlijk blij, dat de bel voor 't souper een einde maakte aan 't gezeur.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(36)

De eerste vacantie.

Toetie begreep al gauw: neen, ze zou niet sterven van verdriet hier op de kostschool, al was alles ook zoo heel anders dan thuis en al miste ze veel van daar ginds. Het ongeduldige ‘Sini’, dat in den aanvang vaak haar op de lippen lag, wanneer er iets opgeruimd moest worden, of het aan- of uitkleeden niet vlug genoeg ging naar haar zin, verleerde ze langzamerhand, toen ze eraan gewend raakte zich zelf te helpen.

En het samenzijn met die vele meisjes van gelijken leeftijd, kon soms toch echt prettig wezen. De K.B.-meisjes waren gewoon schatten, en ze wist niet wie haar wel het liefst was van de drie: de vriendelijke, verstandige Wies, de dikke, goedige Annie, die zoo moederlijk doen kon, of de vroolijke, luchthartige Poppie.

Er kwamen dagen, die door zoo veel en zoo velerlei in beslag genomen werden, dat T a n a h M o e d a er geheel door op den achtergrond gedreven werd. Bitter verweet Toetie zich dat dan later. Hoe was het mogelijk, dat ze haar papa vergeten kon? Die arme papa, die daar ginds nu heel alleen was, die door niemand verwelkomd werd, als hij thuis kwam, die nu altijd eenzaam aan tafel zat,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(37)

's-morgens, 's-middags en 's-avonds. - Zij stelde zich haar vader voor, zooals hij daar zitten moest. Zouden er bloemen op zijn tafel staan? Misschien zou Amat daar wel voor zorgen, maar Amat kón geen bloemen schikken. Mama had altijd gelachen, om de bonte, stijve bouquetten, die hij maakte, zoo nu en dan. - Maar mama ook! Wat stonden de bloemen altijd prachtig in de vazen overal, toen mama er nog voor zorgen kon! Die lieve, lieve mama, moest ze haar meisje, die haar een heelen dag vergeten kon, nu niet ondankbaar vinden?

Midden onder het spel konden zulke gepeinzen Toetie soms ineens overvallen, en dan gebeurde het meermalen, dat ze stilletjes wegsloop, van speelplaats of

récréatiezaal, naar de stille kapel, waar ze den eersten dag van haar hier-zijn troost gevonden had.

En weer waren er prettige dingen en kleine zorgen en plichten, die rouw en heimwee verdrongen. De dagen vlogen om. Ongelooflijk gauw gingen de eerste maanden voorbij. Toen kwam de Kerstvacantie. De K.B.-meisjes zouden allemaal naar huis gaan, met uitzondering van Wies Meesters, voor wie de reis te kostbaar was en trouwens ook te lang van duur. Ook voor Toetie was de reis naar huis wel wat lang: vier dagen voor de heen- en vier dagen voor de terugreis, zoodat er nog maar zes van de veertien vacantiedagen voor T a n a h M o e d a over-

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(38)

bleven. Maar zes heele dagen thuis, wat een heerlijkheid toch! En de vacantie werd dubbel heerlijk. Want Toetie's vader, wien zij in al haar brieven natuurlijk van de vriendinnen had verteld, had Wies Meesters uitgenoodigd, om met zijn dochtertje mee te komen naar T a n a h M o e d a .

Dat werd een reis, met z'n tweetjes op de boot! Toetie begreep niet, hoe ze dien tocht, toen ze naar kostschool reisde, zoo saai en vervelend had kunnen vinden. Het was toch juist zoo gezellig aan boord! En hoe zalig, na het ingespannen werken der laatste weken voor de repetities, nu languit in een dekstoel te kunnen liggen, turend naar de blauwe lucht en het blauwe, blinkende water en de schuimgolfjes rondom de boot!

Dan de aankomst in Belawan! Van af het schip zag Toetie haar vader al staan, en even achter hem stond Sini. Ja, Sini was er ook! En toen het kind, nadat eindelijk de boot vast lag, haar vader haast gesmoord had met haar kussen, vloog ze Sini om den hals, die goede, oude Sini, die haast schreide van vreugde, die al dadelijk, zachtkens, Toetie's pakjes uit haar handen nam en de jurk van het meisje gladstreek en haar hoed recht zette en de donkere krullen uit het warme gezichtje streelde en dan weer Toetie's kleine bruine handjes in de hare nam en niets anders zeggen kon dan: ‘Nonnie, nonnie, nonnie ada!’ (Nonnie is er.)

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(39)

‘Wat houdt ze veel van je,’ merkte Wies op.

En Toetie zei: ‘Sini, dit is nonnie Wies, m'n s o b a t - k r a s (hier: heel lieve vriendin), je moet net zoo veel van haar houden, als van mij, hoor!’

‘Kan je begrijpen!’ lachte Wies.

Maar Sini, met een ernstig gezicht, scheen het nu noodig te vinden, ook de jurk van Wies glad te strijken.

Voor het overige kon ze echter, ook met den besten wil, niets doen om de s o b a t - k r a s van haar jonge meesteres er nog keuriger te doen uitzien, dan ze nu al deed.

Mijnheer van Bazel had intusschen voor de bagage der beide jonge dames gezorgd en nu zaten ze al gauw in den trein, mijnheer tusschen de twee meisjes in.

‘Je had eigenlijk het heele K-B-clubje maar mee moeten brengen’, zei hij.

‘Ja, dat zou natuurlijk nòg leuker zijn geweest. Maar u begrijpt, de kinderen die naar huis kunnen gaan, doen dàt liever. Als Wies naar huis had gekund, zou ik haar ook niet mee gekregen hebben, dat spreekt!’

Wies kleurde even, maar mijnheer van Bazel tikte haar vriendelijk op de wang.

Toetie moest alles weten van T a n a h M o e d a . Waren al de bedienden er nog?

En wat voerde Sini nu toch eigenlijk den heelen dag uit, als er geen nonnie was?

Ja, dat wist papa ook niet zoo precies.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(40)

‘Ik geloof, dat ze zoowat den baas speelt over de andere lui’, meende hij. Maar op T a n a h M o e d a zou Toetie nu immers al gauw zelf kunnen zien, hoe alles er was.

De meisjes moesten maar liever vertellen van de kostschool. Dat interesseerde hem natuurlijk meer.

En de vriendinnen vertelden honderd uit. Van de nonnetjes en van de meisjes en van de lessen en van de speeluren, maar vooral van de K.B.-club, zoodat 't wel leek, alsof de K.B.-meisjes eigenlijk de spil vormden, waarom de heele school draaide!

Mijnheer van Bazel moest, telkens weer, zijn druk babbelend dochtertje aankijken, blij en tevreden, dat deze spoorreis nu zoo heel anders was, dan die hij den laatsten keer met haar maakte.

Op de plaats van bestemming, stond de auto van T a n a h M o e d a aan het station, om de familie af te halen.

Toetie wuifde vroolijk den inlandschen chauffeur toe, die, ten beleefden groet, de vlakke rechterhand opstak naast zijn voorhoofd, terwijl hij het portier openhield. De drie reizigers stapten in, Sini die, met de aan haar zorgen toevertrouwde pakjes, uit haar derde-klasse coupée was gestapt, klom naast den chauffeur op den bok en voort ging het, naar huis.

Daar, in de voorgalerij, die er met haar vele planten en bloemen zoo feestelijk uitzag, stonden al de bedienden, om de dochter des huizes te verwel-

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(41)

komen. Toetie gaf ze allen een hand en toen verdwenen ze weer, geruischloos, op hun bloote voeten.

Mijnheer van Bazel beval, dat onmiddellijk het eten moest worden opgediend.

‘En dan gaan nonnie nonnie dadelijk slapen’, zei hij tot Sini, die nog eens in de slaapkamer ging zien, of alles er wel keurig in orde was.

De nonnie nonnie hadden er niets op tegen. Het was nu op 't heetste van den dag;

ze waren allebei benauwd-warm en moe en verlangden er werkelijk naar, wat te kunnen gaan rusten.

‘Ik dacht, dat jullie het wel 't prettigst zouden vinden om samen op één kamer te slapen’, zei de gastheer. ‘Daarom heb ik op Toetie's kamer nog een tweede ledikant laten zetten.’

‘Heerlijk!’ vonden ze allebei.

Na de rijsttafel, in de slaapkamer, hurkte Sini dadelijk voor Toetie neer, om haar schoentjes los te maken. Maar Toetie trok haar voeten terug.

‘Je moet eerst nonnie Wies helpen. Jij domme Sini, weet je dat niet eens, dat je eerst voor de gast moet zorgen?’

Gedwee hurkte Sini nu voor de andere nonnie neer. Toen ze echter schoenen en kousen van Wies had uitgetrokken en opstond, om haar jurk los te maken, protesteerde het meisje.

‘Neen Toet, nu eerst jouw schoenen, dan zijn we zoowat gelijk klaar.’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(42)

En Sini hielp haar beiden om beurten. Ze vonden het toch wel heerlijk, nu weer eens, zooals vroeger thuis, in alles bediend te worden, al hadden ze sedert geleerd, zich zelf te helpen.

Toen de meisjes, na een flinken middagdut en een daaropvolgend frisch bad, weer te voorschijn kwamen in schoone witte jurken, wandelde mijnheer van Bazel met haar naar de familie Martens, waar ze gezellig thee dronken. Later volgde nog een wandeling door den tuin en naar de stallen en toen, na het souper, moesten de meisjes al spoedig naar bed, want den volgenden dag zou de heer des huizes voor zijn dochtertje en haar logée een groote kinderpartij geven. Dan mochten ze heel laat opblijven.

De volgende dag was 't Kerstmis. Toen Toetie 's-morgens wakker werd, ontmoetten haar oogen dadelijk het trouwe gezicht van Sini, die ineengehurkt zat op een matje vóór haar bed. En daar, in het andere ledikant, lag Wies Meesters, nog rustig slapend naar het scheen. Toetie voelde plotseling iets als een golf van pret over zich komen.

Ze kòn zich niet stil houden. Met een sprong was ze overeind en terwijl ze de tulen klamboe van haar ledikant openrukte, schreeuwde ze:

‘Wies, Wies, Wies, we hebben vacantie! We zijn op T a n a h M o e d a !’

Wies schrikte wakker, wreef zich de oogen uit, lachte, sprong ook uit bed en begon te zingen op

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(43)

een walsmelodie: ‘Va-can-tie, va-can-tie, va-can-tie....’ En het volgend oogenblik walsten de beide jonge dames in nachtpon, op bloote voetjes, de slaapkamer rond.

Toetie hield ineens op.

‘Wat zijn we toch misbaksels, Wies. We hebben nog niet eens gebeden. En 't is nog wel eerste Kerstdag vandaag!’

Samen knielden ze neer voor het morgengebed, maar de uitgelaten pret zat er zóó in, dat ze daarna opnieuw aan 't dansen raakten.

Sini had de waschkommen vol water geschonken en wachtte toen geduldig een heele poos, tot de nonnie nonnie zich zouden willen laten helpen. Ten slotte vermaande ze zacht: zou het niet te laat worden voor de kerk, als de nonnie nonnie zoo treuzelden?

‘Ja b e t o e l ,’ zei Toetie. ‘Sini heeft gelijk Wies!’

En nu werd er vlug toilet gemaakt, want in de achtergalerij hoorden ze papa's stem al.

Na het ontbijt kwam de auto voor, die de familie naar Medan bracht, waar ze eerst naar de kerk zouden gaan. Onderweg vertelde mijnheer van Bazel zijn verdere plannen voor dien dag. Na de Mis zouden ze een paar visites gaan maken, daarna lunchen in het Esplanade-hotel, dan een flinken middagdut, en om half zes zouden al de jonge Medansche gasten

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(44)

voor dien avond in het Esplanade-hotel bij elkaar komen en allen samen zouden ze dan naar T a n a h -M o e d a rijden.

‘Allemaal samen?’ zei Toetie, in een huismoederlijke opwelling, ‘moeten we er dan niet voor zorgen, dat alles in orde is, als de gasten komen? U weet wel, vroeger moest ik mama ook altijd helpen.’

‘Ja later, als je voor goed thuis bent, moet jij natuurlijk voor zulke dingen zorgen - nu beschouw ik je maar als gast, samen met Wiesje. En mevrouw Martens heeft me beloofd, dat ze thuis een oogje in 't zeil zal houden.’

‘Krijgen we een kerstboom?’ informeerde Toetie toen.

Haar vader trok de wenkbrauwen op. ‘'n Kerstboom? Och kom, daar zijn jullie nou toch te groot voor!’

Toetie zweeg. Ze was het niet met papa eens! Maar Wies, altijd verstandig, zei dadelijk: ‘Och kind, we kunnen immers zonder kerstboom net zoo goed pret hebben.’

De gasten voor T a n a h M o e d a waren netjes op tijd in het Esplanade-hotel en even over half zes zette de stoet zich in beweging: voorop de auto van de familie van Bazel en daarachter, in rijtuigen en auto's, de gasten. Ze reden niet hard en eenmaal buiten de stad ging het in nog langzamer tempo. Daar, terzijde van den landweg, zaten in een open

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(45)

rijtuig een stuk of vier Manilleezen. Dat rijtuig stelde zich aan het hoofd van den stoet en vandaar klonk nu ineens muziek. De kinderen rekten de halzen uit, om te zien waar die muziek vandaan kwam. Toetie en Wies, uitgelaten-vroolijk, begonnen het deuntje mee te zingen, in de volgende wagens werd het gezang overgenomen en toen schalde het vroolijk den stillen weg over: ‘Rijden, rijden, rossen in een wagentje -’ En een ander wijsje klonk: ‘Alle eendjes zwemmen in 't water -’ En toen deinden in alle rijtuigen de kinderen heen en weer, bij het oude liedeken: ‘Schuitje varen, theetje drinken -’

Zoo ging het door, den heelen weg over, het eene oude Hollandsche kinderliedje na het andere.

Toen de stoet goed halfweg was, kwam, met bijna plotselingen overgang van licht in donker, de avond. De muzikanten waren even stil en nu klonk, van overal rondom, een andere muziek: een sjilpen en snerpen en gonzen van djangkriks en kwawoongs, krekels en klappertorren, een oorverdoovend koor van duizenden insecten. En van achter een wolk kwam, groot en vol, de maan te voorschijn. Als vloeibaar zilver goot ze haar licht over den breeden, witten weg, over het ragfijne loover der tjemara's, over de djohorboomen, die hun geelroode bouquetten hoog ophieven naar het zachte, zilveren glanzen.

‘Een karretjen op een zandweg reed,

De maan scheen helder, de weg was breed -’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(46)

zette de muziek in en weer overstemden vroolijke kindergalmen het onzichtbare insektenkoor, tusschen boomen en struiken.

Toen kwam T a n a h M o e d a in het gezicht. Heel het groote huis straalde van licht en, hoog tegen de diepblauwe lucht, stonden rondom, als reuzenruikers, breed uitwaaierende palmen, overglansd van het zilveren manelicht.

Toetie kneep Wies in den arm. ‘Kijk toch, hoe mooi!’

‘'t Lijkt wel een sprookjespaleis!’ zei Wies, vol bewondering.

Toetie stond ineens op. Wat was dat daar, in het midden van de voorgalerij, met al die kleurige, stralende lichtjes? Dat was toch geen lamp! Opeens zàg ze wat het was en, dansend van pret, vloog ze haar vader om den hals.

‘Een kerstboom! Een kerstboom! Hoera, een kerstboom!’

Ook in de andere wagens zagen ze het nu. ‘Hoera! Hoera! Hoera!’ klonk het van alle kanten.

De muzikanten kwamen met hun vroolijkste deuntje: ‘Jan toerelesjoer -’ En, dansend in de rijtuigen, met bijna levensgevaarlijke sprongen en breede armgebaren, zongen de uitgelaten kinderen het mee:

‘Jan toerelesjoer, de beenen, de beenen, Jan toerelesjoer, de beenen van den vloer.’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(47)

Maar toen ze nu de breede marmeren trappen opgingen naar de voorgalerij, waar de kerstboom stond, hier, bij gebrek aan den traditioneelen Europeeschen den, een hooge, tot aan het plafond reikende tjemara-boom, beladen met allerlei slingers en snuisternijen, die straalden in het kleurige licht van haast ontelbare lampjes, werden ze even stil. Er is iets plechtigs aan een kerstboom. En plechtig is ook de melodie van het oude lied, die mevrouw Martens zachtkens speelde op de piano: ‘Stille nacht, heilige nacht -’

De kinderen schaarden zich in een kring om den boom en zongen het lied mee en ook dat andere lied zongen ze, dat óók de kinderen in Holland bij den kerstboom zingen: ‘De herderkens lagen bij na-a-achte -’

Toen brak de uitgelaten vroolijkheid weer los. Toetie vloog haar vader om den hals.

‘O, wat een heerlijke papa bent u toch! Wat een éénige verrassing!’ En ze zwaaide haar armen omhoog: ‘Lang zal-ie leven!’

De piano gaf dadelijk het wijsje aan en heel het jonge gezelschap danste om den gastheer heen:

‘Lang zal-ie leven, lang zal-ie leven - lang zal-ie leven in de glo-ri-a -’

Toen moesten de jongelui zoeken naar kerstcadeautjes, die overal in de galerij verstopt lagen, wat een loopen en draven en lachen veroorzaakte,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(48)

dat hooren en zien verging. Toetie en Wies vonden bij haar cadeautjes ieder een zilveren speldje met de letters K.B. en ook was er nog een doosje met gelijke speldjes voor de andere twee K.B.-meisjes. Ze waren er dol mee in haar schik. Natuurlijk zouden ze die insignes voortaan altijd dragen. En Annie en Pop ook.

Na het vroolijke diner, met allerlei leuke verrassingen, werd er in de groote achtergalerij gedanst. En toen eindelijk, na afloop van het feest, de gasten huistoe keerden, waren ze het er allen over eens, dat het ‘gewoon zalig’ was geweest.

De zes vacantiedagen vlògen natuurlijk om. Maar ofschoon het afscheid Toetie weer tranen kostte, toch vertrok ze nu met heel andere gevoelens naar Weltevreden dan den eersten keer. Ze wist nu immers, dat de kostschool heelemaal niets vreeselijks had en ze ging immers samen met haar vriendinnetje en ginds wachtten haar de andere K.B.-meisjes - en met Paschen kwam er wéér een vacantie -

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(49)

De gestoorde Fransche Les.

De meisjes zaten in den tuin, onder de schaduw van een reusachtigen, ouden waringinboom.

‘Hè,’ vond Toetie, ‘zoo tusschen vijf en zes 's-avonds, dat's toch 't prettigste uurtje van den heelen dag. Je voelt je dan zoo lekker na 't mandieën - en kijk eens wat 'n schaduw al in den tuin!’

‘Maar 's-morgens vroeg is 't toch nog heerlijker buiten,’ meende Wies Meesters.

‘'s-Morgens vroeg - nou ja, dan is 't wel mooi, maar dan heb je dien heelen langen, warmen werkdag nog vóór je - dat bederft je natuurlijk alle pret,’ viel de dikke Annie in, die wat traag was uitgevallen. ‘En 's-avonds hebben we haast niets meer te doen.

Neen hoor, ik hou ook meer van de avonden.’

‘Als je ten minste niet aan zoo'n verschrikkelijk handwerk bezig bent’, zuchtte Poppie Verduin.

Ze was, in een royale bui, aan een mooien antimacassar begonnen voor mama's verjaardag. Het ingewikkelde haakpatroon, waar ze met veel enthousiasme aan begonnen was, viel haar bij de bewerking lang niet mee en er zou alle kans zijn geweest, dat ze haar goede voornemen weer had opgegeven,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(50)

als de handwerkzuster er niet op gestaan had, dat ze het eenmaal begonnen werk nu ook op tijd voleindigde. Nu was mama over veertien dagen al jarig en ze móést dus wel voortmaken, zelfs al haar vrijen tijd aan het handwerkje geven, want in het begin was ze heelemaal niet opgeschoten.

Poppie zuchtte weer.

‘Och, och, kinderen, wat ben ik toch begonnen! Wat ben ik toch een lichtzinnig schepsel! En dan heeft papa nog wel in m'n poësie-album geschreven: Bezint eer ge begint! - Ja, papa, die kent z'n dochter wel. Maar wat helpen nou al zulke wijze vermaningen, als ik ze telkens vergeet? - Weet je wat, ik zal die spreuk in m'n bed hangen - och toe Wies, jij kan zoo mooi schrijven, ja? - schrijf jij 't voor me op een karton, héél groot: Bezint eer ge begint - ja? Misschien loop ik dan niet meer zoo, hals over kop, in m'n ongeluk.’

De K.B.-meisjes lachten en Annie wist nóg een schoone spreuk, die Pop dan maar meteen in haar bed moest hangen:

‘Eén uur van onbedachtzaamheid, kan maken, dat men jaren schreit.’

Maar Wies zei:

‘'t Is eigenlijk flauw van je, dat je zóó zit te lamenteeren, om dat onnoozele handwerkje.’

‘Ja, jij bent zoo pienter - jij hebt goed praten, ja?’

‘Jij kan 't óók best, maar in het begin heb je

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(51)

natuurlijk heelemaal niet voortgemaakt en nu moet 't, holderdebolder, af.’

‘Nou ja, s o e d a h , dat weet ik al lang. Daar heb ik al genoeg preeken over gehad.’

‘Je mama zal er erg blij mee zijn, denk ik.’

‘Och, als ik iets anders had gemaakt, dat gauwer af was, zou ze net zoo blij wezen, ja?’

‘Dat moet je niet zeggen, ze zal best kunnen zien, dat je hier veel werk aan hebt gehad, en 't wordt ook echt mooi.’

‘En je mama is zoo dol op je - jij mag ook wel eens wat voor hààr over hebben’, zei Toetie.

Zij dacht aan haar eigen gestorven moedertje. Hoe blij was die altijd, als zij eens 't een of andere prutswerkje voor haar maakte. Veel moois was het nooit geweest. - Zij had ook geen geduld gehad, om eens iets goeds tot stand te brengen.

O, als mama er nù nog was, als ze nu nog eens iets voor haar maken kón, wat zou ze haar best doen, wat zou ze werken, werken -

Poppie zat verwoed te haken.

‘Weet je wat zoo ellendig is, je kan toch nooit meer dan één steek tegelijk maken, al werk je nóg zoo hard, ja?’ zuchtte ze.

‘O, maar je schiet nu toch aardig op’, troostte Wies, ‘en kijk, nou je aan één stuk vlug doorwerkt, wordt 't ook veel mooier gelijk dan eerst, zie je wel?’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(52)

Poppie streek het fijne kantwerk even glad op haar knie. 't Werd werkelijk mooi!

‘Mama zal wèl in haar schik wezen, ja?’ zei ze met voldoening.

Op het breede tuinpad kwam, tusschen twee zusters in, een lange, magere dame aanwandelen.

‘Nou zeg, die zal ook niet stikken in haar vet’, zei Annie Smits giechelend.

‘Iedereen kan niet zoo'n dikke prop zijn als jij’, vond Wies.

Poppie keek even op van haar werk en toen ineens was ze, met een gilletje van verbazing, overeind.

‘M a n a b o l e h , juffrouw Voorland!’

Ze nam haar handwerkje haastig in de linkerhand en, met de rechter gul uitgestoken, liep ze op haar vroegere gouvernante toe:

‘Dag juffrouw, hoe maakt u 't? Wat grappig, dat u hier bent! Bent u niet meer bij die kleine, zoete kinderen?’ En zonder antwoord af te wachten voegde ze er in één adem bij, terwijl ze trotsch haar haakwerk omhoog hield: ‘Hoe vindt u 't? Maak ik voor mama's verjaardag. Mooi, ja? Maar vrééselijk moeielijk!’

Juffrouw Voorland stond er, tusschen de twee glimlachende zusters in, koeltjes bij en 't leek wel haast of ze bang terugweek voor het vroolijke meisje.

‘Zoo’, zei ze, ‘ben jij hier op kostschool?’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(53)

En meteen wandelde ze door, zonder zich verder een oogenblik met Poppie of haar kunstproduct op te houden. Verbluft keek het meisje de lange magere gestalte na.

‘Hoe vindt je haar?’ wendde ze zich tot Toetie, die achter haar aan kwam met het kluwen haakgaren, dat Poppie, toen ze zoo haastig opsprong, op den grond had laten vallen.

‘Drakerig!’ zei Toetie uit den grond van haar hart. Maar toen schoot ze in den lach: ‘O Pop, wat was ze blij, toen ze jou zag!’ De beide anderen moesten ook lachen.

‘'t Leek wel, of ze bang voor je was’, zei Wies. ‘Ze dacht zeker aan de slangen en de kakkerlakken.’

En Annie, juffrouw Voorland nakijkend, verbaasde zich weer: ‘Heb je ooit iemand gezien, die zóó mager is? Je kan haar beenderen hooren klapperen.’

Daar moest Poppie schaterend om lachen.

‘Pas maar op, dat ze dat niet hoort. Ze vindt zich zelf heelemaal niet mager, alleen maar slank, ja?’

‘Wat zou ze hier toch komen doen?’ opperde Wies. ‘Als ze maar geen les komt geven bij ons. Ze lijkt me niets aardig.’

‘O, maar ze is heusch zoo kwaad nog niet’, nam Poppie haar vroegere juffrouw in bescherming.

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(54)

Maar dien avond kwam ze, woedend en opgewonden, bij haar vriendinnen in de récréatie-zaal.

‘Verbeeldt je, ik moest bij de R é v é r e n d e m è r e komen. Dat spook van een Voorland heeft alles verteld, van de slang en de kakkerlakken en alles! En de R é v é r e n d e m è r e waarschuwde me - ze begreep wel, dat ik intusschen

verstandiger was geworden en ze vertrouwde ook wel, dat ik van zelf niet - maar ik begreep natuurlijk wel, dat zoo iets hier niet te pas kwam - ze wilde me dat nog maar eens even zeggen, omdat juffrouw Voorland ons Fransche les komt geven, zoo lang m è r e Anne ziek is. - Verbeeldt je - wat 'n spook, ja?’

De vriendinnen toonden zich verontwaardigd. Maar de nuchtere, verstandige Wies kon toch niet nalaten op te merken:

‘Eigenlijk begrijp ik niet goed, dat je je daarover zoo opwindt. Je hebt ons die dingen toch zelf ook verteld en jij vond 't een heel gewoon en vriendschappelijk ding, om iemand 'n slang in z'n bed te leggen en kakkerlakken -’

‘S o e d a h ’, viel Poppie haar in de reden, ‘zeur nou maar niet. De R é v é r e n d e m è r e scheen 't dan wèl erg te vinden en ik vind 't echt gemeen van juffrouw Voorland, om zoo te gaan klikken!’

‘Juffrouw Voorland, is dat die lange, dunne asperge, die van avond met mère Lucie en mère

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(55)

Agnes in den tuin liep?’ vroeg Roosje Verlaan, een kind uit de derde klas, die bij de meisjes had staan luisteren.

‘Jij peuter, zou je niet bij de kleintjes blijven?’ vermaande Annie moederlijk.

Maar Poppie streek goedig over het blonde kopje. Roosje Verlaan was haar bizonder beschermelingetje. Roosje was niet sterk, ze had dikwijls pijn, en dan was er niets van zoo verzachtenden invloed als Poppie's zacht streelende handen en Poppie's heerlijke bonbons, die haar dan met gulle mildheid werden toegestopt. Voor het kleine ding was Poppie dan ook het kort begrip van al wat een groot, vroolijk, aardig en goed meisje maar wezen kan. En Poppie voelde zich gevleid door de zoo vaak blijkende bewondering van het kind.

‘Ja Roosje’, zei ze, ‘die lange, dunne asperge was juffrouw Voorland, m'n vroegere gouvernante.’

‘Heeft ze van je geklikt?’ informeerde Roosje, met oogen gloeiend van verontwaardiging.

‘Ja. Spook, hè?’

Roosje drong zich tegen haar aan.

‘Wat had je gedaan?’ vroeg ze vleiend.

Poppie deed nog eens het verhaal van het onnoozele slangetje in het bed van juffrouw Voorland en van de kakkerlakken in de leerkamer, schoon met minder animo dan den eersten keer. Maar bij het kleine meisje vond ze een veel dankbaarder gehoor,

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(56)

dan bij de grootere, meer bezadigde vriendinnen. Roosje schaterde.

‘O, éénig, éénig!’ riep ze, in de handjes klappend van pret. Toen stak ze, met een geheimzinnig gebaar, haar blonde kopje vooruit:

‘O, luister eens Poppie, als ze bij jou in de klas les komt geven, moet je een heele doos vol kakkerlakken op haar lessenaar zetten. Ik weet een heelen boel kakkerlakken te vinden, een heelen boel, hoor! - Verleden week ben ik, 's-morgens vroeg, voorbij de g o e d a n g (provisiekamer) gekomen, daar stond de deur open en de grond zat vol en vol kakkerlakken! Als je wil, zal ik er wel wat voor je halen.’

‘Dat zal je wel laten’, zei Wies ernstig.

‘Nou’, zei Poppie, ‘verdiend heeft ze 't zeker.’

‘,Maar, je zal toch wel je verstand gebruiken? Je begrijpt toch, als er iets

ondeugends in de klas van juffrouw Voorland gebeurt, dan weet ze wel dadelijk, dat jij 't hebt uitgehaald.’

‘Kind, hou je maar kalm, ik zal wel zoet zijn!’ verzekerde Poppie.

Het was heel stil in de klas, toen juffrouw Voorland den volgenden ochtend, voor de Fransche les, haar lange, magere figuur stijf rechtop, het lokaal binnenstapte. Zij ging voor haar lessenaar staan en met harde, schelle stem zei ze langzaam:

‘Daar m è r e Anne, helaas, ziek is, heeft de R é v é r e n d e m è r e mij opgedragen, jullie voor-

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(57)

loopig Fransche les te geven.’ Hier rustte juffrouw Voorland even. En toen vervolgde ze plechtig: ‘Ik hoop, dat jullie ook tegenover mij niet den eerbied uit het oog zult verliezen, die je aan de Eerwaarde zusters verschuldigd bent en dat er - hm - dat er geen ongepaste aardigheden zullen voorkomen, die jonge dames onwaardig zijn.’

‘Dat slaat op de kakkerlakken’, telegrafeerde Toetie naar Poppie Verduin, die achter haar zat.

Poppie was rood geworden.

‘Als ze er nog eens haar mond over open doet, leg ik een schorpioen in haar bed’, fluisterde ze nijdig in Toetie's oor, terwijl ze quasi vooroverboog om haar pen te krijgen.

De Fransche les begon onder groote stilte. Maar langzamerhand kwam er iets onrustigs onder de meisjes. Nu hier, dan daar staken er een paar de hoofden bijeen, zoodat juffrouw Voorland telkens verbieden moest. Poppie zat ijverig te pennen. Ze was tamelijk zwak in de Fransche taal en ze wist, dat ze zeker onvoldoende ervoor op haar rapport zou krijgen, als ze zich niet geweldig inspande. Opeens werd ze door haar buurvrouw aan den arm gestooten.

‘Kijk eens’, hoorde ze fluisteren. En daar zag zij het ook. Overal op den grond zwarte vlekken, die langzaam voortkropen.

‘M a n a b o l e h , kakkerlakken!’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

(58)

Kakkerlakken in de klas, midden op den dag! Als juffrouw Voorland dat zag, viel ze flauw. Poppie zat even, met de hand voor haar gezicht, voorover gebogen te giechelen. Toen keek ze nieuwsgierig naar juffrouw Voorland. Zou die er niets van merken?

Zij zag juist nog hoe de juffrouw plotseling, met een doodsbleek gezicht, opsprong van haar lessenaar en verwilderd om zich heen keek. En nu was het ineens, of het heele lokaal vol kakkerlakken was. Overal kropen ze: over den grond, tegen de banken op, over de lessenaars, tegen de muren -

Juffrouw Voorland begon te gillen en de kinderen volgden onmiddellijk haar voorbeeld, tegelijk de gelegenheid te baat nemend, om van haar plaatsen te gaan.

Met korte gilletjes, half van pret en half van griezeligheid, drongen ze in troepjes op elkaar, om telkens opnieuw uiteen te stuiven, als in haar onmiddellijke nabijheid weer van die kleine, bruine, glimmende monstertjes kwamen aankruipen. Het was een leven in de klas, waarbij hooren en zien verging.

Opeens drong juffrouw Voorland, met een woedend gezicht, door de opgewonden kinderen heen, op Poppie Verduin af.

‘Ellendig kind, dat heb jij natuurlijk weer uitgehaald! Maar nù zal ik 't je betaald zetten! Onmiddellijk ga je mee naar de R é v é r e n d e m è r e !’

Lina Tervooren, Toetie Roetmop

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• The biggest challenges in creating safe work conditions for employees who cannot work remotely are the limited functioning of public transportation (65%) and the lack of

Ewerts vrouw Mary, die haar man in zijn laatste uren bijstond, neemt de verdediging op zich: ‘Craig had écht z’n redenen om de camera’s toe te laten aan zijn sterfbed’, zegt

Het zorgpersoneel heeft niet de tijd om lang met bewoners te praten, laat naast het bed van een stervende te waken. Vrijwilligers bieden net dat beetje extra: tijd die buiten

[r]

Lodi had op den grond zitten spelen met zijn bouwdoos, maar toen hij opeens merkte, dat Rika er niet meer was, ging hij bij kleine Treesje staan, die genoeglijk in haar wiegje

Wel Herder gepreezen, Wilt zoo wreed niet weezen, 'k Sal toonen mits dezen, Hier standvastigheid, En myn eerbaar hert, Dat is voor u altyd, Komt laat ons verbinden;?. Myn

Toen mijn directeur weer achter zijn met stapels boeken volgebouwde bureau zat, deelde ik hem mee, dat ik in aanwezigheid van klanten niet belachelijk wenste te worden gemaakt..

235 Jaar literair leven in Nederland en tweeëndertig jaar Letterkundig Museum hebben zeker veel meer dan 188 exposabele auteurs opgeleverd, zelfs volgens hen die de smaak van een