• No results found

Juffrouw Voorland

In document Lina Tervooren, Toetie Roetmop · dbnl (pagina 86-95)

M è r e Anne bleef langen tijd ziek en al dien tijd bleef juffrouw Voorland haar vervangen. Ze was er nu reeds eenige maanden, maar na haar ongelukkig débuut op die eerste Fransche les met de kakkerlakken-geschiedenis, was ze er heelemaal niet in kunnen slagen, de sympathie van de kinderen te winnen. Noch haar voorkomen, noch haar stem, noch haar wijze van optreden waren in het voordeel van de Fransche onderwijzeres. De meisjes vonden haar gewoonweg een ‘draak’ en dachten verder niet over haar na.

Toen dan ook, op een loom-warme middag, juffrouw Voorland de mededeeling deed, dat m è r e Anne nu weer voldoende was hersteld, om de lessen te kunnen hervatten en zijzelve dus spoedig van haar leerlingen afscheid zou moeten nemen, ging er in de klasse een spontaan gejuich op. En bij geen der kinderen kwam de gedachte boven, dat dit juichen al heel onbeleefd was tegenover de onderwijzeres.

Toetie had onbedacht mee gejubeld met de anderen, maar nu zag ze ineens, dat juffrouw Voorland doodsbleek geworden was. En tegelijk kwam er in

haar ontvankelijk hartje een vriendelijk zacht medelijden op. Voor de eerste maal nu vroeg ze zich af, hoe wel het leven zou zijn van die juffrouw, die niemand scheen lief te hebben en van wie niemand scheen te houden. Gedurende de les, die nu volgde, spande ze zich in om goed op te letten en na de les, de eenige van dien middag, waarna de meisjes vrij waren, bleef ze treuzelen met opruimen.

Toen al de andere kinderen het lokaal uit waren, de juffrouw alleen nog te werken zat bij haar lessenaar, ging Toetie op haar toe:

‘Juffrouw Voorland’, zei ze vriendelijk, ‘het spijt me, dat u heengaat.’ De juffrouw keek haar verrast aan.

‘Meen je dat, Toetie?’ ‘Ja zeker.’

De onderwijzeres kleurde even.

‘Dan zal jij toch wel de eenige zijn, denk ik.’

‘O, dat weet u niet’, zie Toetie haastig. Er was iets in den toon van de juffrouw, dat haar pijn deed en zij zocht naar woorden, die haar zouden kunnen troosten.

‘Meisjes houden niet gáúw van een onderwijzeres, ziet u - en u bent nog maar zoo kort hier - en m è r e Anne is er natuurlijk altijd al geweest.’

Juffrouw Voorland was opgestaan. En nu ineens trok ze het kind naar zich toe.

‘Ik dank je, Toetie, ik dank je’, zei ze heesch. ‘Je bent lief - er is nog nooit iemand in Indië zoo lief voor me geweest.’

Haar stem brak af in een zonderling snikkend geluid.

Toetie schrok ervan. Zij durfde niet opkijken. Het was haar, of het onbescheiden zou zijn, de juffrouw nu aan te zien. En toen zij, met een zonderling klinkende stem nog, zei: ‘Ga nou maar spelen, Toetie’, sloop ze stil het lokaal uit, met een wonderlijk zacht gevoel, van blijdschap en van droefheid tevens.

De vriendinnen wachtten haar al ongeduldig. ‘Waar zit jij toch, in 's-hemels naam?’

‘Vindt je 't ook niet heerlijk, dat de draak weggaat?’ vroeg Poppie vroolijk. Maar Toetie begon dadelijk:

‘Hoor eens, het was vreeselijk ongemanierd van ons allemaal, om zoo te juichen, toen juffrouw Voorland vertelde, dat ze heengaat.’

‘M a n a b o l e h ’, deed Poppie minachtend. ‘Dat zou nog al wat!’

‘Ja, het zou zeker wat! Zagen jullie niet - ze werd doodsbleek - k a s s i a n !’ ‘Ja, het was ook niet aardig voor haar’, gaf Wies toe.

En Annie Smits, die in haar gedachten zich zelve even als onderwijzeres voelde in de plaats van juffrouw Voorland, moest ook bekennen:

‘Neen, natuurlijk was het niet leuk voor haar. Het spijt me, dat ik daar niet aan gedacht heb.’

‘M a n a b o l e h ’, kwam Poppie weer, met haar geliefkoosde Maleische uitdrukking voor verbazing of minachting, ‘maken jullie toch zoo'n drukte niet. Voor zoo'n naar schepsel! Ze is nog al lief, ja?’

‘Er is ook niemand lief voor haar’, zei Toetie. ‘En dat ze niet knap is en geen prettige stem heeft en zoo, dat kan ze toch niet helpen.’

En toen vertelde zij de anderen van het kleine voorvalletje na de Fransche les. De meisjes werden er stil van en dachten na

-Dien avond, toen juffrouw Voorland met een boek in den tuin wandelde en ze als gewoonlijk, met een stijven hoofdknik, ons viertal wilde voorbij gaan, stond Toetie op. En terwijl ze haar arm door dien van de juffrouw stak, vroeg ze vleiend:

‘Hè toe, komt u nu eens bij ons zitten? Dat hebt u nog nooit gedaan!’

Het leek wel, of juffrouw Voorland even kleurde, maar gewillig liet ze zich door Toetie meetrekken naar het kleine priëel, waar de andere drie vriendinnen zaten.

Het gesprek vlotte eerst niet recht. De kinderen zeiden om beurten een onverschillig iets en de juffrouw zat er stijf en stokkerig bij. Maar langzamerhand kregen ze voeling met elkaar. De meisjes

vertelden van haar club en toen Poppie, met veel gevoel, het reglement in versmaat voordroeg:

‘Eerstens moeten de leden, zonder krakeelen, Alle lekkers met elkander deelen.

Ten tweede elkaar bijstaan in allen nood En blijven trouw tot aan den dood,’

toen lachte juffrouw Voorland hardop. Het was de eerste maal, dat de kinderen haar hoorden lachen en hiermee scheen dan ook ineens het ijs te zijn gebroken.

En nu, langzaam aan, begon de juffrouw ook iets te vertellen van haar zelve. Zij stond heelemaal alleen op de wereld. Ze was een eenig kind geweest en thuis zeer verwend en zoo veel te harder viel het haar, toen ze, bij den dood van haar ouders, zich plotseling genoodzaakt zag, te werken voor haar brood. Goddank, had ze altijd gemakkelijk kunnen leeren en, bijna spelenderwijs, een paar acten gehaald. Die kwamen haar nu goed van pas. Ze had zich toen heel wat voorgesteld van een verblijf in Indië, maar alles was er haar tegengevallen.

‘Dat ligt ook wel aan me zelf. Ik weet wel, dat ik niet prettig ben, om mee om te gaan en het verdriet heeft m'n humeur niet verbeterd. En dan al die beesten hier! -Ja, dat vinden jullie nu natuurlijk vreeselijk flauw, maar ik ben altijd, van kind af aan al, zoo schrikkelijk bang geweest voor

allerlei ongedierte. - Daar kan ik niets aan doen - het is als een ziekte.’ Poppie keek haar verlegen aan.

‘Dat - dat heb ik niet geweten, juffrouw.’

‘Neen kind, dat begrijp ik wel - jullie vonden me alleen maar erg flauw en kinderachtig.’

‘Als ik 't geweten had -’ begon Poppie weer.

‘Hoor eens kind, ik voel me tegenover jou ook wel een beetje schuldig. Ik had toen niets moeten zeggen tegen de R é v é r e n d e m è r e en ik had je ook niet aanstonds maar mogen beschuldigen.’

Poppie werd vuurrood.

‘O, maar nu begrijp ik 't best. U was zóó doodsbenauwd, dat ik weer zulke streken uit zou halen, dat u 't wel zeggen móést!’

Opeens sloeg ze haar arm om den hals van de juffrouw en kuste haar. Juffrouw Voorland glimlachte.

‘Dat had ik nooit durven denken, dat ik ten slotte toch nog prettige herinneringen van hier zou meenemen.’

‘En waar gaat u nou heen?’ informeerde Toetie.

‘Eerst nog tijdelijk vervangen op een andere school en intusschen zoek ik maar weer naar een nieuwe betrekking. Misschien vind ik toch ooit nog eens een tehuis.’

Er was Toetie plotseling iets ingevallen. In een van zijn laatste brieven had papa geschreven, dat

mevrouw Martens van plan was, om voor haar kinderen een gouvernante te nemen. Dan hoefde ze haar troepje ten minste nog niet van huis te sturen. Als juffrouw Voorland dáár kon komen, zou ze het goed treffen. Mevrouw Martens was een schat en de kinderen waren echt leuk. Daar zou de juffrouw bepaald wel heelemaal ontdooien. Ze was nu al aardig op weg.

Dienzelfden avond nog schreef Toetie erover naar haar vader.

‘We hebben juffrouw Voorland wel altijd een draak gevonden’, zoo schreef ze, ‘maar eigenlijk is ze heelemaal geen draak. Het is alleen maar zoo erg voor haar, dat ze niemand heeft, die van haar houdt. Als ze bij mevrouw Martens was, zou ze bepaald wel heel lief worden. Ze mogen haar alleen niet plagen met beesten, want daar kan ze heelemaal niet tegen.’

De eerstvolgende dagen werd er, op initiatief van de vier K.B.-meisjes, op de heele school een inzameling gehouden voor een afscheidscadeau aan juffrouw Voorland. En het werd een heele drukte van beraadslagingen der meisjes onder elkaar en met de zusters, waaruit dat cadeau wel zou moeten bestaan. Juffrouw Voorland zelve mocht, op uitdrukkelijk verlangen van de vier vriendinnen, niet geraadpleegd worden. Het geschenk moest geheel en al een verrassing voor haar blijven.

De onmogelijkste dingen werden voorgesteld, tot tenslotte met bijna algemeene stemmen werd besloten tot den aankoop van een mooien schommelstoel, die dicht gevouwen kon worden. Niemand wist meer precies bij wie dit denkbeeld het eerst was opgekomen, maar de meisjes waren meer en meer verrukt over haar plan. En al de vele voordeelen van zoo'n opvouwbaren schommelstoel werden telkens weer van alle kanten in het licht gezet en bekeken.

Bij haar heen-en-weer reizen van de eene betrekking naar de andere, kon de juffrouw zoo'n stoel ten minste altijd mee nemen. Zelfs kon ze hem onderweg op de boot als dekstoel gebruiken. En op haar eigen kamer zou het altijd een gezellig meubel wezen.

De vier K.B.-meisjes mochten met een der zusters mee de stad in, om het geschenk te gaan koopen. En toen de werkelijk mooie stoel bij het afscheid aan juffrouw Voorland werd aangeboden, toonde zij zich zóó oprecht verrast en blij ontroerd, dat bij al de kinderen er geen enkele meer was, die het eigenlijk onzin vond, om zoo'n draak als juffrouw Voorland nog een cadeau te geven, nu ze eindelijk weer heenging.

Op Toetie's brief aan haar vader over juffrouw Voorland volgde een correspondentie tusschen mevrouw Martens en de onderwijzeres en tot Toetie's

groote voldoening had die ten slotte tot gevolg, dat de juffrouw als gouvernante voor de kinderen Martens werd aangenomen.

En hier, in een vriendelijken menschenkring, ontdooide juffrouw Voorland, die intusschen ook geleerd had zich meer te geven, werkelijk geheel en al.

In document Lina Tervooren, Toetie Roetmop · dbnl (pagina 86-95)