• No results found

M.A. Brandts-Buys, Gezelschapsliederen Oud en Nieuw · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "M.A. Brandts-Buys, Gezelschapsliederen Oud en Nieuw · dbnl"

Copied!
170
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M.A. Brandts-Buys

bron

M.A. Brandts-Buys, Gezelschapsliederen Oud en Nieuw. A.W. Sijthoff, Leiden 1875

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bran066geze01_01/colofon.php

© 2014 dbnl

(2)

[Voorwoord]

Heylgroete sij aan elck, hoogh-, middel-, minder-standt Die Neerduyts rijm bemint, in 't gansche Nederlant.

Dat het lied in 't algemeen een machtige hefboom is voor het schoonheidsgevoel, wie zal het betwijfelen? - Dat het eigen, het vaderlandsche lied de zelfstandigheid van een volk bevordert is mede zeker. - Laat Neêrlands Volk zich dus niet vernederen bij vreemden te borgen wat het gelukkig zelf bezit. - 'Es braust ein Ruf wie Donnerhall' en 'Was ist des Deutschen Vaterland?' zijn zeker schoone liederen, voor onzen oostelijken nabuur van het grootste gewicht; maar - ze behooren niet door ons aangeheven te worden: ze zijn schadelijk voor ons zelfstandig volksbestaan. Wij vergeten trouwens te dikwijls dat wij aan nationale liederen veel rijker zijn dan de Duitschers. Neemt b.v. hun: 'Heil dir im Siegerkranz'; de melodie van dat lied is die van het Engelsche volkslied: 'God save the king.' En wij - hebben wij niet ons: 'Wien Neêrlandsch bloed,' ons: 'Wij leven vrij, wij leven blij'?

Ja, v r i j en b l i j in l i e d en l e v e n moge steeds zijn en blijven het Neêrlandsche Volk.

B.

(3)

Ons Hollandsch lied moog door de ruimte schallen, Een helder lied, dat elk verstaat,

Een krachtig lied, dat luide spreekt tot allen Wien Hollandsch taal ter harte gaat.

Mr.J.N.VAN HALL.

(4)

Volkszang

1)

.

RICHARD HOL, geb. 1825.

1. Vrij - e zo - nen de - zer stran - den, mild be - sproeid met Willems bloed, kroost van 't volk der Ze-ven Lan - den, groot door Maurits' zwaard en moed.

Hou-den wij door al - le tij - den 't oud ver - bond ge-trouw in eer:

met O - ran - je in vreugd en lij - - den!

blijv' de leus, wat val - le of keer'.

Met O - ran - je in vreugd en lijden!

blijv' de leus, wat valle of keer'.

1) Dit lied is met piano-begeleiding uitgegeven bij den heerLOUIS ROOTHAANUtrecht en ook voor twee stemmen zonder begeleiding opgenomen inHOL'Sopus 59.

(5)

2. Krachtig als in 't grijs verleden, Eerlijk, 't schoon voordezen waard, Ons in 't wisselzieke heden Om d'alouden stam geschaard.

Nooit, waar Vorst en Volk zich wijden Aan elkanders heil en eer,

Storten in den stroom der tijden, Troon of vrijheidsouter neer.

Storten in den stroom der tijden, Troon of vrijheidsouter neer.

3. God der trouwe! sla genadig 't Oog op onzen dierbren grond.

Krone Uw Vadergunst weldadig Dag aan dag ons vast verbond.

Geef dat d'eendracht t'allen tijden, Ons beziele en sterke, o Heer!

En in lijden en verblijden, Zijn we 't Neêrland van weleer.

En in lijden en verblijden, Zijn we 't Neêrland van weleer.

S.J.VAN DEN BERGH, geb. 1814 † 1869.

Oranje-liedje.

J.J.VIOTTA, geb 1814 † 1859

1. 'O - ran - je - hout-je kan geen kwaad!' Dat heb ik wat ge zongen;

en 'k heb er, als een jon - gen, mee loopen zwieren

(6)

langs de straat;

en 't zal me nooit be - rou - wen, Wil-hel-mus van Nas-sou-wen,

Wil-hel-mus, Wil-hel-mus, Wil-hel-mus van Nas-sou-wen!

2. Wat hebben wij u liefgehad, Gij Prinsen van Oranje!

Wat is er tegen Spanje

Voor u al Neêrlandsch bloed gespat:

Maar 't zal ons nooit berouwen, Wilhelmus van Nassouwen, Wilhelmus, enz., enz.

3. Och, koning uit Oranjebloed!

De welvaart dezer landen Die stellen we in uw handen.

Voer staf en degen vroom en vroed!

Dan zal 't ons nooit berouwen, Wilhelmus van Nassouwen, Wilhelmus, enz., enz.

J.P.HEYE, geb. 1809.

(7)

'Wilhelmus van Nassouwen.'

Oorspronkelijke wijze.

1. Wil - hel - mus van Nas - sou - we, ben ick van duyt-schen bloet, het Va-der-lant ge - trou - we, blyf ick tot 's Lants be-hoet, 'een Prin-ce van O - ran - jen' ben ick vry on-ver-veert,

den Co - - - ninck van His - - pan - - jen, ik al-tyd hebb' ge - eert.

2. In Godes vrees te leven Heb ick altyts getracht, Daerom ben ick verdreven, Van Lant en goet gebracht.

Maar God sal my regeeren Als een goet instrument, Dat ick sal wederkeeren Noch in myn regiment.

3. Lyd' u myn ondersaten Die oprecht syt van aard,

(8)

God sal u niet verlaten, Al zyd' ghy nu beswaert.

Die vroom begeert te leven, Die bidde nacht en dag, Dat God my kracht wil geven Dat ick u helpen mach.

4. Lijf, goet, en al te samen Heb ick u niet verschoont.

Myn broeders hoog van namen Die hebben 't oock betoont.

'Graaf Adolf' is gebleven Te Vrieslant in den slag, Syn ziel, in 't eeuwig leven Verwacht den jongsten dag.

5. Een edel Prins geboren Van Keyserlick geslacht Een Vorst des rycx verkoren Ick altyts ben geacht.

Voor Godes Woord en leere, Heb ick vry onvertsaegt, Gelyck een held met eere, Myn edel bloet gewaegt.

6. Myn schilt en myn betrouwen Zyt ghy (O God myn Heer!) Op u soo wil ick bouwen;

Verlaet my nimmermeer:

Opdat ick vroom mach blyven, U Dienaer t' aller tyt,

De tyranny verdryven, Die menigh hert doorsnyt.

7. Voor al die my beswaren, En myn vervolgers zyn,

(9)

Wil my (o God!) bewaren In desen droeven schyn.

Dat sy my niet verrasschen In haren boosen moet,

Haer handen niet en wasschen, In myn onschuldig bloet.

8. Als David moste vluchten Voor Saul den tyran, Soo heb ick moeten suchten, Met menig Edelman:

Maer God heeft hem verheven Verlost uyt aller noot,

Een Coninckryck gegeven In Israël seer groot.

9. Nae 't suer sal ick ontfangen Van God den Heer oock 't soet, Waer kan meer na verlangen Myn Vorstelick gemoet, Dan dat ick hier mach sterven Met eeren in het veld, En 't eeuwig ryck beërven, Als een ghetrouwen held.

10. Niets doet my meer erbarmen In myn swaer ongeval, Dan dat men siet verarmen Des Conincx Landen al.

Dat u de Spanjaerts krencken O edel Nederlant!

Als ick dat gae bedencken, Myn edel harte brant.

11. Als een Prins opgeseten Blyf ick met myn heyrkracht

(10)

Van den tyran vermeten Heb ick den slag verwacht, Die by Maestricht begraven Zeer vreesde myn gewelt.

Myn ruyters sach men draven Seer moedig door het velt.

12. Soo het den wil des Heeren Had op dien tydt geweest Ick had wel willen keeren Van u dit swaer tempeest;

Maer dHeere van hier boven Die alle ding regeert, En die elck een moet loven, En heeft het niet begeert.

13. Seer Christlick was gedreven Myn Princelyck gemoet, Stantvastich is gebleven Myn hert in tegenspoet.

Den Heer heb ick gebeden Wt mynes herten gront Dat hy myn saeck en reden, Wtvoeren t'aller stont.

14. Oorlof myn arme schapen, Die zyt in grooten noot, U herder zal niet slapen, Al lydt ghy veel' aenstoot.

Tot God wilt u begeven, Syn heylsaem woord neemt aen, En een vroom Christen leven Want 't is hier haest gedaen.

15. Voor God wil ick belyden En voor syn groote macht,

(11)

Dat ick tot geener tyde Den Coninck heb veracht;

Dan dat ick Godes eere Most voorstaen aldereerst, Gehoorsaemheyt den Heere Bewysen moste meest.

MARNIX VAN ST.-ALDEGONDE, geb. 1538 † 1598.

Op 't vrije Nederland.

Nieuwere wijze van 't Wilhelmus-lied.

1. Laat klin-ken in deez' dagen een har-tig Neêr-landsch lied.

De bloo-daards mo-gen sa - gen maar wij ver - sa-gen niet.

Wie 't met de ha - zen hou-ê, wij blij - - ven in den nood

h e t Va -d e r -l a n d g e -t r o u -w e , g e -t r o u w t o t i n d e n d o o d .

(12)

2. Wij gunnen 't groot Germanje Zijn eenheid en zijn recht, Maar blijven aan Oranje

En eigen stam gehecht.

Elk Nederlander voede Den ouden vrijheidsdorst, En bouwe op Uwe hoede,

O God der Vorsten Vorst!

3. Elk volk, dat vrij wil wezen, Wijst juist op Nederland, En hoe het eens vóór dezen

Den Spanjaard heeft vermand.

De stem van 's Lands historie Roept: Nederlanders, ziet!

Bevlekt der vadren glorie, De zaak der vrijheid niet!

4. Ja v r i j moet blijvend wezen Ons dierbaar vaderland!

Uit wier en slib verrezen, Gevormd als met de hand;

Met eigen taal en zeden, En eigen grootsch verleên, Als Zwitserland en Zweden

Heldhaftig, rustig, kleen.

5. Voorwaar, zoolang een koning, Zoo goed als Willem Drie!

In wakkre moedsbetooning Ons voorgaat, wat geschiê, - Dan blijft ons volk het ouwe,

Oranjes bondgenoot,

E n 't Va d e r l a n d g e t r o u w e , G e t r o u w t o t i n d e n d o o d . J.JONGENEEL, geb. 1831.

(13)

's Konings verjaardag

1)

.

C.MÜHLENFELDT, geb. 1797 † 18

1. De koning leev'! de koning leev'!

zoo klinken stem en sna-ren:

dat God hem vreugde en voor - spoed geev' en me-nig tien-tal ja-ren!

Geen Vorst zij meer be-mind dan hij:

dat zingen en dat hidden wij.

2. Gegroet, gegroet, gij dageraad, Gegroet uit ieders woning!

Gij ziet geen trouwer onderzaat, Gij vindt geen braver koning;

Gij voert geen blijder feestdag aan Dan die voor Neêrland op mocht gaan.

3. Rijs op, rijs op, gebedendag!

Gods templen zijn ontsloten;

Daar waaien vaan en vreugdevlag, Daar knallen de eereschoten:

De nabuur hoort aan grens en strand Het feestgejuich van Nederland.

1) Opgenomen met toestemming van den heerG.T.N.SURINGARte Leeuwarden.

Wanneer dit lied door ééne stem wordt gezongen, herhaalt het koor - in den regel - de twee laatste regels.

(14)

4. 't Is feest, 't is feest! God dank! God lof!

We erkennen 's Hemels zegen:

Uit stad en vlek, uit hut en hof Klimt lof en dank Hem tegen;

En, schalt een zang of vloeit een traan, God heeft hen even goed verstaan.

5. Gij wert, o vorst! wat wensch het zij, Dien we u te staamlen trachten:

Geen kindren, meer verkleefd dan wij, Geen wal van trouwer wachten;

Geen vorst en volk zoo na verwant Als Nassau is en Nederland.

6. In nood en dood, in lief en leed, Zijn we aan elkaar verbonden;

Het nakroost houdt der vaadren eed, O koning, ongeschonden:

Ons goed, ons bloed.... beschik, bepaal!

Wij geven 't goud en grijpen 't staal.

7. Laat ver van hier zich de oproervaan In 't puin van tronen zetten;

Geev' stout en strafloos de onderdaan Zijn vorst, als meester, wetten:

Wie met die pest ons naadren zou, Hier stiet hij op een muur van trouw.

8. Kruip' staatsbelang, in krijg en vree, Langs duizend kromme wegen, Gij, koning! gij gaat recht door zee Met ons den springvloed tegen!

Hoe zwarter ginds de valschheid zij, Te blanker, Neêrland! schittert gij.

(15)

9. 's Lands vader leev'! 's lands moeder leev'!

Zoo juichen hart en snaren:

Dat God hun vreugde en voorspoed geev' En menig tiental jaren!

Onbreekbaar zij onze eendrachtsband:

Dat zingt en bidt het vaderland.

H.TOLLENS CZ., geb. 1780 † 1856.

Koning en vaderland

1)

.

A.C.W.STARING.

1. Aan Neêr - lands ko - ning wijdt ons lied een hul - de, die ons 't hart ge - biedt:

den va - der nooit van zor-gen moe, zingt jui - chend al - les ze - gen toe:

Hij leev'! Hij leev'! -

Dat Neêr-lands ko - ning leev' -!

1) Door de goedheid van MejuffrouwJ.STARING, klein-dochter van onzen dichter, ben ik in de gelegenheid dit lied (tot heden onuitgegeven) mede te deelen; ook de wijzen van de nog voorkomende gedichten van onzen staring ben ik aan haar verschuldigd.

(16)

2. Door eendracht, moed en deugd geschraagd Sta Nassaus troon; vergeefs belaagd!

Zoo blijv' der oudren roem ons bij, En eeuw aan eeuw herhaalt als wij:

Hoe schoon, hoe schoon Praalt Neêrlands eerekroon.

A.C.W.STARING, geb. 1767 † 1840.

Vlaggelied.

W.SMITS, geb. 1804 † 1869.

1. O schit-tren-de kleu-ren van Ne - der - lands vlag, wat wappert gij fier langs den vloed:

Hoe klopt ons het harte van vreugd en ontzag, wan-neer het uw banen be-groet!

Ont-plooi u, waai uit nu, bij nacht en bij dag, gij blijft ons het tee - - ken, o hei - - li - - ge vlag, van trouw en van vroom - heid,

van vroom-heid en moed, van

(17)

trouw en van vroomheid en moed!

De laatste maten ook wel:

van vroom-heid en moed,

van trouw en van vroom - heid en moed.

2. Of is niet dat Blauw, in zijn smetlooze pracht, Der t r o u w onzer Vaadren gewijd?

Of 'tuigt niet dat Rood van hun manlijke kracht En m o e d , in zoo menigen strijd?

Of wijst niet die blankheid, zoo rein en zoo zacht, Op v r o o m h e i d , die zegen van Gode verwacht,

Den zegen, die éénig, Die éénig gedijt,

Den zegen, die éénig gedijt?

3. Waai uit dan, o vlag! - Zij een tolk onzer bee, Om trouw en om vroomheid en moed.

De wereld ontzie u op golven en ree....

Maar - dáaldet gij óóit op den vloed - Wij heffen uw Wit uit de schuimende zee, En voeren naar 't Blauw van den hemel u mee...1)

Al kleurt zich uw Rood Met ons kostbaarste bloed,

Al kleurt zich uw Rood met ons bloed!

(Dr.J.P.HEYE.)

1) GedenkREINIER CLAASSEN, in 1606; enVAN SPEYK, 5 Febr. 1831.

(18)

De Neêrlandsche vlag

1)

.

LUDWIG FELIX BRANDTS BUYS, geb. 1847.

1. Daar wuift ge weer zoo vrij en blij, gij va-der-land-sche vaan!

Zoo waait ge - hoog, en fier, en vrij - langs zee en o - ce - aan;

Zoo vloogt ge vaak, in Noord en Zuid, op strand en wa - ter - baan

aan Neêr - lands roem - rijk heir voor - uit, gij, Va - der - land - sche Vaan,

aan Neêrlands roemrijk heir vooruit, gij Vaderlandsche Vaan!

1) Bij de FirmaW.J.THIEME EN COMP. te Zutfen is dit lied te verkrijgen voor ééne stem met klavier-begeleiding en voor twee stemmen zonder begeleiding.

(19)

2. Uw r o o d getuigt van edel bloed, Uw b l a n k van zuivre deugd;

Uw b l a u w toont God gewijd gemoed En heilge zielevreugd:

O, driekleur, - wáár, en góéd, en schóón, - Ge duidt den Volksaard aan:

Een groet van heil en eerbetoon, U, Vaderlandsche Vaan!

Een groet van heil en eerbetoon, U, Vaderlandsche Vaan!

3. Blijf Neêrlands hoop, blijf Neêrlands trots, En reik nog 't late kroost,

Den zoetsten teug des feestgenots, En moed, en steun, en troost.

En, waar wij - Land en Vorst getrouw - Aan 't eind staan onzer baan, Bemoedig' ons uw Hemelblauw,

O, Vaderlandsche Vaan!

Bemoedig' ons uw Hemelblauw, O, Vaderlandsche Vaan!

4. Wuif hoog dan op, wuif fier en vrij, Gij Vaderlandsche Vaan!

Waai eeuwen nog zoo vrij en blij Wijd over d'oceaan!

Vlieg eeuwen nog, van Noord tot Zuid, Op strand en waterbaan

Aan Neêrlands nijver volk vooruit, Gij, Vaderlandsche Vaan!

Aan Neêrlands nijver volk vooruit, Gij, Vaderlandsche Vaan!

TH.J.WERNDLY, geb. 1838 † 1868.

(20)

Wien Neêrlandsch bloed

1)

.

Wijze van J.W. Wilms, geb. 1771 † 1847.

1. Wien Neêrlandsch bloed in de aders vloeit, Van vreemde smetten vrij,

Wiens hart voor land en koning gloeit, Verheff' den zang als wij:

Hij stell' met ons, vereend van zin, Met onbeklemde borst,

Het godgevallig feestlied in Voor vaderland en vorst.

Voor vaderland en vorst.

2. De Godheid, op haar hemeltroon, Bezongen en vereerd,

Houdt gunstig ook naar onzen toon Het heilig oor gekeerd:

Zij geeft het eerst, na 't zalig koor, Dat hooger snaren spant, Het rond en hartig lied gehoor

Voor vorst en vaderland.

Voor vorst en vaderland.

3. Stort uit dan, broeders, eens van zin, Dien hoogverhoorden kreet;

Hij telt bij God een deugd te min, Die land en vorst vergeet;

Hij gloeit voor mensch en broeder niet.

In de onbewogen borst, Die koel blijft bij gebed en lied

Voor vaderland en vorst Voor vaderland en vorst

1) Medegedeeld met toestemming van den heerG.T.N.SURINGAR; de vasthoudendheid van den eigenaar der melodie heeft mij de mededeeling er van onmogelijk gemaakt; gelukkig dat ieder de wijze kent. Bij de melodie van 'de Nederlandsche Vlag' voegen zich de woorden ook bijzonder goed.

(21)

4. Ons klopt het hart, ons zwelt het bloed, Bij 't rijzen van dien toon:

Geen ander klinkt ons vol gemoed, Ons kloppend hart zoo schoon:

Hier smelt het eerst, het dierst belang, Van allen staat en stand

Tot één gevoel in d'eigen zang Voor vorst en vaderland.

Voor vorst en vaderland.

5. Bescherm, o God! bewaak den grond, Waarop onze adem gaat;

De plek, waar onze wieg op stond, Waar eens ons graf op staat.

Wij smeeken van uw vaderhand, Met diep geroerde borst, Behoud voor 't lieve vaderland,

Voor vaderland en vorst.

Voor vaderland en vorst.

6. Bescherm hem, God! bewaak zijn' troon Op duurzaam regt gebouwd;

Blink' altoos in ons oog zijn kroon Nog meer door deugd dan goud!

Steun gij den scepter, dien hij torscht, Bestier hem in zijn hand;

Beziel, o God! bewaar den vorst, Den vorst en 't vaderland.

Den vorst en 't vaderland.

7. Van hier, van hier wat wenschen smeedt Voor een van beide alleen:

Voor ons gevoel, in lief en leed, Zijn land en koning één.

Verhoor, o God! zijn aanroep niet, Wie ooit hen scheiden dorst, Maar hoor het één, het eigen lied

Voor vaderland en vorst!

Voor vaderland en vorst!

(22)

8. Dring' luid, van uit ons feestgedruisch, Die bee uw hemel in:

Bewaar den vorst, bewaar zijn huis En ons, zijn huisgezin.

Doe nog ons laatst, ons jongst gezang, Dien eigen wensch gestand:

Bewaar, o God! den koning lang En 't lieve vaderland.

En 't lieve vaderland.

H.TOLLENS CZ., geb. 1780 † 1856.

1815.

Wij leven vrij

1)

.

MARIUS A.BRANDTS BUYS, geb. 1840.

1. Wij le - ven vrij, wij le - ven blij op Neêr-lands dier-bren grond.

Ont-worsteld aan de slavernij, zijn wij door eendragt groot en vrij;

hier duldt de grond geen dwinglandij, waar vrijheid eeu-wen stond.

1) Daar het mij niet vergund was de oorspronkelijke wijze te gebruiken - zie de aanmerking bij het vorige lied - heb ik er eene nieuwe bijgevoegd, de melodie vanWILMS, in 1817, te gelijk met het 'wien Neêrlandsch bloed'; uitgegeven 'ingevolge het programma van Zijne Excellentie den heer Lt.-AdmiraalJ.H.VAN KINSBERGEN' enz., is echter te verkiezen.

(23)

2. Hoe dierbaar is ons 't Vaderland, Der helden bakermat,

Der kunsten wieg, 't gezegend strand, Waar 't heilig regt zijn zetel plant, En deugd, met een fluweelen band,

Den Vorst en 't Volk omvat.

3. De leeuw, die moedig voor ons waakt, Is 't beeld van Neêrlands magt.

Nooit zij dit beeld door ons verzaakt, Als 't onzen roem of vrijheid raakt.

Wee hem, die stout den leeuw genaakt En onzen moed veracht.

4. Wij leven vrij, wij leven blij;

Wij dienen éénen God.

Wat ook 't verschil in 't dienen zij, De wet laat allen godsdienst vrij.

Vereend als broeders, juichen wij:

Gezegend is ons lot!

5. Door vreemden werd de zuil geveld Van Neêrlands wapenroem;

Maar ze is door onzen moed hersteld.

Dit tuigt, o Quatre-Bras! uw veld, Dat met Algiers de glorie meldt

Van onze heldenbloem.

6. O, paren we aan dien heldenmoed Der Vadren zuivre deugd!

Elk zie, hoe Koning Willem doet, En volg' de Vorsten uit dat bloed;

Zoo blink' de deugd met nieuwen gloed, En sier' 's Lands wakkre jeugd.

(24)

7. Wij leven vrij, wij leven blij;

De zon van ons geluk, Oranje week, 't was slavernij;

Oranje daagde, en 't Land was vrij;

Wij zijn verlost, nu juichen wij:

Verbrijzeld is ons juk!

8. Dat lang de dierbre Koning leev', Aan Neêrlands heil verpand!

Dat God hem zijnen zegen geev', 't Geluk beschermend om hem zweev'!

Ja, leef, geliefde Koning! leef Voor Volk en Vaderland!

9. O, blijven we altijd eensgezind In deugd en heldenmoed:

Dat Hij, die ons als vader mint, Zijn kroost die liefde waardig vind';

En Neêrlands trouw ons zaam' verbind', In voor- en tegenspoed!

10. Zijn wij alsMAURITSin den strijd, AlsRUITERop de zee:

De handel bloeij' door onze vlijt!

Dat elk der kunsten offers wijd'!

En Neêrlands vlag blink' wijd en zijd, Tot aan de verste reê!

11. Zoo leven we altijd vrij en blij, Op Neêrlands dierbren grond:

Door trouw aan eigen wetten vrij, Praalt Neêrland in der volk'ren rij;

En 't Vaderland blijft groot en vrij, Tot 's werelds avondstond.

Mr.J.BRAND, geb. omstreeks 1784.

1815.

(25)

Hoezee, voor Oranje!

1. Hoe-zee, hoezee, voor O - ran-je!

Hoe-zee, hoezee, voor O-ran - je!

Voor 'Va - der Wil - lem' on-zen Vorst, klink' luid ons lied uit vol-le borst:

Hoe-zee, voor O - ran - je!

2. Hoezee, hoezee, voor ons Neêrland!

Hoezee, hoezee, voor ons Neêrland!

Voor 't dierbaar land, ons Vaderland, Blijv' steeds de Vrijheidsvaan geplant;

Hoezee, voor ons Neêrland!

3. Hoezee, hoezee, voor den Prince!

Hoezee, hoezee, voor den Prince!

Hij gaat ons voor, ten krijg gereed, En toont dat hij ook 'Willem' heet;

Hoezee, voor den Prince!

4. Hoezee, hoezee, voor de Vrijheid!

Hoezee, hoezee, voor de Vrijheid!

En zoo het zijn moet, sterven wij Voor Neêrlands rechten, vrij en blij;

Hoezee, voor de Vrijheid!

M.A.B.B.

1870.

(26)

Mijn vaderland

1)

.

1) Dit gedicht komt in de meeste oude liederen-bundels voor onder den titel: 'Holland bovenal', met de vermelding: wijze: 'Aan alle meisjes van de stad'; in een oud afschrift staat de titel:

'De waardij van Holland', wijze: 'Uit het bankroet van den schoenlapper'. Het eerste vers luidt in die vertaling als volgt:

'Van al de landen hier op aard, Is Holland mij het meeste waard, Het bloeit door 's Hemels zegen, Geen goud bedekt het in den schoot, Maar werkzaamheid verdient het brood In ruimte er allerwegen'.

De ook door mij aangeduide herhaling van den derden regel kan wegblijven; de kleine wijziging, die ik daar in de melodie gebracht heb, was noodig ter wille van eene goede declamatie. Men zong en zingt er nog als volgt:

Het bloeit door 's He - mels ze - gen.

Waarschijnlijk is de melodie van Franschen oorsprong; 't volgend gedicht wordt ook op deze wijze gezongen:

1. Un animal toujours content, Toujours joyeux, toujours galant, l'Effroi du misanthrope;

Se fichant de ses ennemis, Des procureurs et des soucis Tel est le fils d'Esope.

Tel est le fils d'Esope.

2. Quand tout le monde est suspens, Quand Bonaparte et l'Allemand, Viennent menacer l'Europe;

Riant comme si de rien n'était, Au cri du roi des premiers prèt, Tel est le fils d'Esope.

Tel est le fils d'Esope.

3. De ses amis le défenseur, Et de bon vin grand amateur, En chantant, il chopine;

Mais sans pareil est son bonheur, Si en trinquant, contre son coeur Il presse une Esopine.

Il presse une Esopine.

4. Et levons-nous, mes bons amis, Restons toujours, restons unis, Joyeux et philantropes,

Entonnons-nous, le verre en mains, Le noble, l'immortel refrain, Vivent les fils d'Esope.

Vivent les fils d'Esope.

(27)

het is er goed te wo - nen;

het brengt ju-weel noch goud - - erts voort, maar man - nen - man - nen van hun woord, en on-be - spro-ken schoo-nen,

en on -be-spro-ken schoo - nen.

(28)

2. Van alle talen, die men leest, Bevalt het Hollandsch mij het meest, Hoe slecht de vreemden 't spreken;

Het laat voor geen gevoel van 't hart, Voor liefde, wrevel, vreugde of smart Mij 't regte woord ontbreken.

Mij 't regte woord ontbreken.

3. Van alle meisjes, die ik zag, In Holland bloeit het liefste slag:

Ze ontwennen nooit te blozen;

Zijn ze elders geestig, dartel, stout, Hier zijn ze kuisch en rein als goud:

't Zijn onbevlekte rozen.

't Zijn onbevlekte rozen.

(29)

4. Van alle vrouwen op heel de aard'

Is 't Hollandsch vrouwtje de eerkroon waard Er leeft er nergens goeder.

Ze is vlijtig, zuinig, vroom en net En eerbaar, ook in 't huwlijksbed;

Zij is een teedre moeder.

Zij is een teedre moeder.

5. Van elk gebruik en levenstrant Verkies ik die van 't Vaderland, Onze oude, goede zeden.

Wij doen aan disch en beker eer, Maar leggen 't hoofd niet 's avonds neer, Of hebben eerst gebeden.

Of hebben eerst gebeden.

6. Ik groet u, volken, wijd en zijd, Voor wat altaar gij God belijdt, Wat kleur gij hebt gekregen!

De gansche wereld bloei en tier, Maar in geen voller maat dan hier Daal' ergens 's Hemels zegen!

Daal' ergens 's Hemels zegen!

H.TOLLENS CZ. Naar het Hoogduitsch vanG.PH.SCHMIDT VAN LÜBECK, geb. 1766

† 1849.

Oranje leev'

1)

.

Ran - - - plan - - - plan! daar ko - - - men ze ân, de

1) Dit liedje, evenals de woorden van: 'op 't vrije Nederland', zijn genomen uit: 'Liedjes voor Neêrlands volk, inzonderheid voor Neêrlands leger, vervaardigd en herzien doorJ.JONGENEEL, professor aan 't Athenaeum te Deventer, met zangwijzen vanM.A.B.B. Rotterdam,NIJGH EN VAN DITMAR. Dit bundeltje bevat zeven liedjes met klavier-begeleiding; de prijs is slechts 30 cents.

Van goede werking is het, op dit liedje dadelijk de nieuwere wijze van het Wilhelmus-lied te laten volgen.

(30)

jon - gens van Jan de Witt! Een dap - pre schaar, van zes - sen klaar, man voor man, ran - - plan - - plan! pas staan zij in 't ge - lid, of hoor! daar schalt het door de dreef: O - - ran - - - je leev'!

Een triomfantelijk lied van de Zilvervloot.

I.J.VIOTTA.

1. Heb je van de Zil - ve - ren Vloot wel ge - hoord, de Zil-ve-ren Vloot van Spanje?

Die had er veel Spaansche mat-ten aan boord en ap-pel-tjes van O - ran - je!

Piet

(31)

Hein, Piet Hein,

Piet Hein, zijn naam is klein,

zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot;

die heeft ge-won-nen de Zil - ve - ren Vloot,

die heeft ge-won-nen, ge-won - nen de Zil - ver - vloot.

Vooral onder het loopen, zingt het volk den aanhef van het refrein aldus:

Piet Hein -, Piet.

Het hierop volgende: 'zijn naam is klein' wordt in den regel volstemmig uitgejubeld en de laatste noot, door de hooge stemmen, een octaaf hooger genomen.

2. Zei toen niet Piet Hein, met een aalwaerig1)woord:

'Wel Jongetjes van Oranje,

Kom klim me 'reis gauw aan dat Spaansche boord, En rol me die mat van Spanje!'

Piet Hein, Piet Hein, enz.

3. Klommen niet de Jongens als katten in 't want En vochten ze niet als leeuwen?

Ze maakten de Spanjerds duchtig te schand,

1) Aalwaerig, in zijne oudste beteekenis: = ernstig-eenvoudig.

(32)
(33)

4. Kwam er nu ook nog 'reis zoo'n Zilveren Vloot, Zeg, zou jelui nòg zoo kloppen?

Of zoudt gij u vei - lig, en bui - ten schoot, Maar stil in je hangmat stoppen?

'Wel! Neêrlands bloed, Dat bloed

Heeft nòg wel moed!

Al bennen we niet groot, Al bennen we niet groot, We zouen winnen een Zilveren Vloot,

We zouen winnen, ja winnen, een Zilvervloot.' Dr.J.P.HEYE.

Een liedje van de Watergeuzen.

Op 1 april 1872.

Wijze van het voorgaande lied.

1. Heb je wel gehoord van het heugelijk feest, Het heugelijk feest van heden?

Hoe dapper die Geuzen steeds zijn geweest, In 't Eeuwenoud verleden.

De Geus! de Geus!

Slechts V r i j h e i d was zên leus! - Hij volgde kloek en trouw,

Hij volgde kloek en trouw,

De baak der Vrijheid: de P r i n s v a n N a s s o u w ! De baak der Vrijheid: de P r i n s v a n N a s s o u w !

(34)

2. Zie, het was maar goed, dat ook de Engelschman De Geuzen niet meer wou bergen;

Ze hielden wat Spaansche schepen ân, En maakten van Spanjerds - dwergen. -

Toen voort, ten Noord, Naar 't lang geteisterd oord:

Het kleine Nederland, Het kleine Nederland,

Voor hen, het heiligst', het dierste pand.

Voor hen, het heiligst', het dierste pand.

3. Ja, daar rees de kust van het Vaderland weer; - Ze knielden eerbiedig samen,

Ze bogen het hoofd eerbiedig neer En spraken eerbiedig: Amen. -

Alva! Alva!

Voor d' uwen geen genâ!

De Geuzen rukken aan, De Geuzen rukken aan,

't Is met uw grootheid en macht gedaan.

't Is met uw grootheid en macht gedaan.

4. 't Was ook toen juist de éérste, van de maand April, - Nu driehonderd jaar geleden,

Dat Alva verloor zên kostbaren bril; - 't Begin van den strijd was gestreden:

Den Briel, Den Briel, De Geus in handen viel;

Met schand' en spot belaân, Met schand' en spot belaân, Kon hertog Alva naar huis toe gaan.

Kon hertog Alva naar huis toe gaan.

5. Zingen we thans blijde het feestelijk lied, Om den z e g e n der V r i j h e i d te melden;

De Geuzen, de Geuzen vergeten we niet, Het waren echt Neêrlandsche helden!

Der Geuzen leus, Blijv' nog ons aller keus;

'Vo o r V r i j h e i d , R e c h t e n T r o u w ,' 'Vo o r V r i j h e i d , R e c h t e n T r o u w ,' 'E n v o o r h e t H u i s v a n O r a n j e -N a s s o u w .' 'E n v o o r h e t H u i s v a n O r a n j e -N a s s o u w .'

M.A.B.B. (Februari 1872).

(35)

'Van mannen in oorlog.'

1. Van man-nen in oor-log, van man-nen in vree, oud- Hol - - - - land! daar mocht je van spre - - - ken;

en riep je te land, of riep je ter zee, ze bleven niet in ge-bre - ken!

De - zelf - de hand greep fiksch ge - noeg

het zwaard, den roerstok en den ploeg,

tot heil van 't lieve Va - der - land, van 't lieve Va - der - land.

2. Wat suf-je, jong-Neêrland! wat sluimer je dan?

Waarachtig, 't is zonde, 't is schande - Net of je geen tien haast meer tellen kan

Te water en ook te lande!

Kom, sla uw hand, En fiksch genoeg,

Om zwaard, om roerstok en om ploeg, Tot heil |: van 't lieve Vaderland. :|

Dr.J.P.HEYE.

(36)

Marschlied, voor de jongelingsvereenigingen tot oefening in den wapenhandel.

C.A.BRANDTS BUYS, geb. 1812.

1. 't Is plicht, dat ie - der jon - gen, aan d'onaf - hank'lijk-heid van zijn ge-lief-de Va-der-land, zijn bes - te krachten wijdt.

Hoe - zee! Hoe - zee!

Voor Ne - der - land hoe-zee!

Hoe - zee! Hoe - zee!

Voor Nederland hoe-zee!

Voor Ko - ning en voor Va - der - land waakt ie - der jon-gen mee,

voor Koning en voor Vaderland waakt ieder jongen mee.

(37)

2. Als vaderlandsche jongens, Beminnen wij den grond, Waarop het graf der vad'ren staat, En onze wieg eens stond.

Hoezee! Hoezee!

Voor 't Vaderland hoezee!

Hoezee! Hoezee!

Voor 't Vaderland hoezee!

Voor Koning en voor Vaderland, Waakt ieder jongen mee.

Voor Koning en voor Vaderland, Waakt ieder jongen mee.

3. Komt ooit de vijand naken, Is 't Vaderland in nood,

Dan staan wij pal en blijven het Getrouw tot in den dood.

Hoezee! Hoezee!

Voor 't Vaderland hoezee!

Hoezee! Hoezee!

Voor 't Vaderland hoezee!

Ja, Nederland, wij allen zijn U trouw tot in den dood.

Ja, Nederland, wij allen zijn U trouw tot in den dood.

4. 'Slechts Eendracht maakt ons machtig!' Zij immer ons parool, -

De driekleur met Oranje-strik Van V r i j h e i d het symbool.

Hoezee! Hoezee!

Voor 't Vaderland hoezee Hoezee! Hoezee!

Voor 't Vaderland hoezee Voor Koning en voor Vaderland, Waakt ieder jongen mee Voor Koning en voor Vaderland, Waakt ieder jongen mee

1870.

(38)

Onze leus

1)

.

FR.KÜCKEN, geb. 1810.

1. Zoo in al - le wereld - oorden 't volk wel-eer niets goed en vond wat in drie-ën niet be - stond, heden galmt een viertal woor - den de aar-de rond van mond tot mond:

Vrienden, on-ze leuze zij, vol be - gees - tring zingen wij:

Frisch en vroo - lijk, vroom en vrij, frisch en vroo - lijk vroom en vrij!

Vrienden on - ze leu - ze zij vol be - gees - tring zin-gen wij:

Frisch en vroo - lijk, vroom en vrij -, frisch en vroo-lijk vroom en vrij -!

1) De wijze van dit lied behoort oorspronkelijk tot het bekende: 'Wer will unter die Soldaten' uitF.KÜCKEN'Sopus 61. - De dichter voegde in de eerste uitgave van zijn 'Zingzang' er deze melodie bij; de laatste maten zijn oorspronkelijk anders; ik heb ze genoteerd zooals men ze in den regel hoort zingen.

(39)

2. Frisch te zijn van lijf en zinnen, Is dat niet een heerlijk goed, Waar elkeen naar streven moet?

Vroolijk zal men dan beginnen, Wat den zwakke beven doet.

Vrienden, onze leuze zij, enz.

3. Vrij te zijn is 't recht van allen;

Wie zich vrij gevoelt is vroom, Kent, wat kome, geenen schroom, Staat, waar slaven nedervallen,

Pal en stevig als een boom.

Vrienden, onze leuze zij, enz.

4. 't Zij langs doornen of langs bloemen, Frisch en vroolijk gaan wij voort;

Vroom, dat zijn wij, als het hoort;

En wie zou er vrij zich noemen, Paste niet op ons dat woord?

Vrienden, onze leuze zij, enz.

FRANS DE CORT, geb. 1834.

De kabels los.

Matrozen-lied.

J.J.VIOTTA.

1. De ka - bels los, de zei - len op, dat gaat er op een

(40)

varen;

al waren wij sin-jeurs aan wal, ons hart lei in de ba - ren:

Een Hol - - landsch kind, dat is be - kend, die vindt in zee zijn e-le-ment,

jo-ho, jo-ho, jo-ho, jo-ho!

Die1)vindt in zee zijn e-le-ment.

2. En zijn we zoo geen banjerds meer Als in verleden dagen,

Toen ieder voor Jan-Companie Een flikker had geslagen:

Toch zeilen wij op iedre zee Zoo goed nog als de beste mee,

Joho, joho, joho, joho!

Zoo goed nog als de beste mee!

3. Hoezee dan, jongens: in het want!

De handen uit de mouwen,

Laat Duitscher, Noor of Engelschman Niet klimmen in je touwen, Dàn kan je varen zonder peil, Al blies de Nikker in het zeil,

Joho, joho, joho, joho!

Al blies de Nikker in het zeil!

Dr.J.P.HEYE.

1) Oorspronkelijk is de laatste noot der 9de, 10deen 11demaat een' f; de g is voor den volkszang echter te verkiezen.

(41)

Hou zee!

1)

1. Hou zee, hou zee, hou moe-dig zee,

gij leus van on-ze va-dren, stort kracht en moed in de a-dren:

- het loo-pe te-gen, 't loope mee,...

hou zee, hou zee!

2. Hou zee, hou zee, In krijg en vree!

Kamp wakker met de golven, Wel worstlend, nooit bedolven:

Het loope tegen, 't loope mee, Hou zee, hou zee!

3. Hou zee, hou zee, Hou krachtig zee!

Wat stormen u omgeven, Tot God de ziel geheven:

Het loope tegen, 't loope mee, Hou zee, hou zee!

4. Hou zee, hou zee, Hou juichend zee!

1) Dit liedje en het volgende: 'Mijne moedertaal' zijn genomen uit: Zingzang, 12 Nederlandsche Liederen voor ééne zangstem met klavierbegeleiding vanMARIUS A.EN LUDWIG FELIX BRANDTS BUYS. Rotterdam, nijgh en van ditmar. Prijs 60 Cents.

(42)

Wie dan zijn vlag moog strijken, Ons Neêrland zal niet wijken.

Het loope ons tegen, 't loope ons mee, 't Houdt zee, 't houdt zee.

M.A.B.B.

Mijne moedertaal.

1. Mijne moedertaal, mijne moedertaal, wie of haar ook klei-nee - re, min ik als mijn va - der - land, sta ik voor met hand en tand!

o, mijn Neêr - landsch, mijn Neêr-landsch, dat houd ik steeds in ee - re,

o mijn Neer-landsch, mijn Neer-landsch, dat houd ik steeds in ee-re!

2. Mijne moedertaal, mijne moedertaal, Wat andre komt daarnevens!

Zwaardgekletter, klokkenklank, Snarenspel en minnezang,

O, mijn Neerlandsch, mijn Neerlandsch, Dat alles zijt gij tevens.

O, mijn Neerlandsch, mijn Neerlandsch, Dat alles zijt gij tevens.

(43)

3. Mijne moedertaal is de schoonste taal, En zou ze 't ook niet wezen,

Haar verkiezen zou ik nog, Want zij is de mijne toch!

O, mijn Neerlandsch, mijn Neerlandsch, Wees eeuwig mij geprezen!

O, mijn Neerlandsch, mijn Neerlandsch, Wees eeuwig mij geprezen!

FRANS DE CORT.

Liedt: Het daghet uyt den oosten

1)

.

1. Het daghet uyt den Oos - ten, het licht schijnt o - ver-al - -,

hoe wey - nigh weet de lief - - - ste waer dat ick heenen sal - -,

hoe wey - nigh weet de lief - - - - ste, ja de lief - - - ste.

1) Voor het 2decouplet moet men de eerste noot weglaten of wel een woordje bijvoegen, b.v.

Och, waren enz. - De dichterGERBRAND ADRIAANSZ.BREDEROis geboren 1535, den 16den Maart, en gestorven den 23stenAugustus van het jaar 1618. Hoewel hij het gedicht als grondslag voor een Treurspel gebruikt heeft, is het van veel ouderen datum, waarschijnlijk uit de Veertiende Eeuw.

(44)

2. Waren 't al mijn vrinden, Dat mijn vyanden zijn, Ick voerden u uyt de lande

Mijn troost, mijn minnekyn, Ik voerden u |: uyt de lande. :|

3. Werwaerts wout ghy mijn voeren Stout Ruyter wel ghemoet?

Al onder de Lindeboom groene Mijn troost mijn waerde groet, Al onder de Lindeboom groene,

Linde groene.

4. Ik legg' in mijn liefs armen, Met grooter eerwaardigheydt:

Ik legg' in mijn liefs armen Stout Ruyter wel ghemoet, Ik legg' in |: mijn liefs armen. :|

5. Leght ghy in u liefs armen, Bylo dat is niet waer:

Gaet onder de Linde groene Verslaghen soo leyt hy daer, Gaet onder de |: Linde groene. :|

6. Het Meysjen nam haer mantel, En sy ging eenen gang, Al onder de Linde groene

Daer sy hem verslaghen vant, Al onder de |: Linde groene. :|

7. Och leghdy hier verslaghen, Versmoort al in u bleedt:

Dit heeft ghedaen u roemen,

(45)

En uwe hooghe moet, Dit heeft ghedaen u roemen

Ja, u roemen.

8. Och leghdy hier verslaghen, Die mij te troosten plach?

Wat hebdy my nae ghelaten, Soo menighen droeven dagh, Wat hebdy my |: nae ghelaten. :|

9. Het Meysjen keerden haer omme En sy ging eenen gang, Al voor haer Vaders poorte,

Die syder ontsloten vant, Al voor haer |: Vaders poorte. :|

10. En is hier niemandt inne, Noch Heer of Edelman:

Die my nu dese dooden, Ter aerden helpen kan, Die my nu |: dese dooden. :|

11. De Heeren sweghen stille Sy ghaven gheen gheluyt, Het Meysjen keerden haer omme,

Sy ging al weenend uyt,

Het Meysjen keerden |: haer omme. :|

12. Met haren geelen hayren Dat syder 't bloedt of vreef, Met haer snee-witser handen,

Dat sy sijn wonden verbondt, Met haer snee-witser handen,

Met haer handen.

(46)

13. Met sijne blancke swaerde, Dat syder dat grafje groef, Met haren blancken armen

Dat sy hem ter aerden droegh, Met haren |: blancken armen. :|

14. Met haren blancken handen Dat syder het belletjen klonck, Met hare heldere keele,

Dat sy de Vigilie song, Met hare heldre keele,

heldre keele.

15. Nu wil ick my begheven, In een kleyn Kloosterkijn:

En draghen de swarte wylen, Ter eeren de liefste mijn.

En draghen de |: swarte wylen. :|

UitG.A.BREDERO'SWerken, uitgave van 1644.

Klachtigh maeghden-liedt

1)

.

Wijze van het voorgaande lied.

1. Helaes! ick heb verlooren De Vorst van mijn gemoet, Een Ridder hoogh geboren

Van klaer en Prinslijck bloet, Dus magh ick sijn verscheyen,

wel beschreyen.

1) Dit gedicht is genomen uit de 'Bron der Minnen'. Ook in het, in de voorgaande aanteekening genoemde Treurspel komt het voor als een 'Rey van jufferen'.

(47)

2. Nu sal ick niet meer hooren Dat lieffelijck geluydt, Dat mij de ziel ten ooren

Soo soetjes troonden uyt, Met aertigh minlijck spreecken,

en schoon smeecken.

3. Die Spieghel sal verdwijnen, Daar ick mijn aangesicht Soo helder sagh in schijnen:

O lief en vriend'lijck licht, U luyster en u brallen,

sal vervallen.

4. Ghij zijt sonder gevoelen Van lichaem en van hert, Ach, kond' ick soo verkoelen

Mijn ongemeene smert, Soo soud ick nu niet weenen,

noch niet steenen.

5. Nu wil ick mij begeven In een kleyn kloosterkijn.

En eynden daer mijn leven En heymelijcke pijn, En sal u doodt beklagen

al mijn dagen.

6. Doch ick sal u doen bouwen Hier op dit graf een huys, Daar ick my met vertrouwen

In eenigheyt mijn kruys En mijn rampsaligh vryen

mach belyen,

(48)

7. Nu moet ick mij gaen ylen En decken mijn aenschijn, En dragen de swarte wylen

Ter eeren de liefste mijn, Ick sal hem noch vereeren

met rouw-kleeren.

G.A.BREDERO.

'Windeken, daar dit bosch af drilt.'

1. Windeken, daar dit bosch af drilt, wijst mijn brak toch op het wild dat ik jage,

spreid die hage

en die telg - jes van malkaer, mooglijk zit mijn nimfje daar.

2. Nimfje zoo haast als gij vermoedt Dat mijn gang tot uwaarts spoedt,

Gij gaat schuilen In de kuilen

In het naauwste van het woud Daar gij met regt vervaard zijn zoud.

3. Vreest gij niet dat de Saters daar U, eens mogten nemen waar

(49)

En beknellen, 't Zijn gezellen

Die wel nemen 't uwer spijt, Daar u de herder lang om vrijt.

4. Zonder te duchten dat in 't kruid Dikmaals slangen glad van huid

Zijn verholen, Gij gaat dolen,

Maar nogtans hoe zeer gij vliedt, Dat gij mij haat en dunkt mij niet.

5. Want toen wij laatst van 's avonds laat Zongen tot den dageraad

Met malkander, D'een door d'ander', Tot den dans ik u verkoos, Bloosden uw wangen als een roos.

6. Mompelen hoorde ik op dat pas Dat het geen kwaad teeken was,

En wanneer ik Zeer begeerlijk

Kussen kwam uw mondeken teêr, Repten uw lipjens, docht mij, weêr.

7. 't Weigeren en de afwezigheid Voegt zoo wel niet als men zeit,

Voor de vrouwen, 't Kan haar rouwen,

Die geboden dienst versmaadt, Wenscht daar wel om als 't is te laat.

Uit eene geschreven verzamelin[g] voorM.DE WIT, ao1593.

LE JEUNE, Proeven van de Nederlandsche Volkszangen sedert de XVdeEeuw, blz.

133.

(50)

Mijn lief is al mijn vreugd.

Wijze van het voorgaande lied.

1. Och Leliana! al mijn goet, Die mijn hartjen branden doet,

Door uw lonkjes, Vol van vonkjes,

Vonkjes die van 't lodder oog Quetzen, als pijltjes van een boog.

2. Schoone, waar schuylje hier in 't groen?

'k Moet my laven met een zoen, Voor de tipjes,

Van uw lipjes, Lipjes die, als rozeblaân, Zijn met een zoete dauw belaân.

3. 't Rijzend zonnetje gaat my voor, Wenkt mijn lusjes, om zijn spoor

Na te reppen, En te leppen

't Vochje van uw montje zoet, Als hij 't van zijn Laura doet.

4. Nu dan mijn waarde, sla geluit, Steek uw hooft ten groenten uit;

Met dit wachten, Mijn gedachten

Raken in een diep gepeins;

Lelienhalsje, dat 's niet reins.

5. Of hebt gij uit boertery Voorgenomen, datje my

(51)

Wat zoudt kwellen, En eens stellen

In een vuur van ongedult?

'k Zweer, dat je 't my betalen zult.

6. Als ik je nu maar vinden kan, Prille Nimph, zoo moet je 'er an;

Hondert kusjes Zijn mijn lusjes

Niet genoegzaam tot een wraak:

't Gelt dan uw halsje, mont, en kaak.

J.LUYKEN, geb. 1649 † 1712.

Uit de, in 1671 uitgegeven 'Duytsche Lier'.

'O, Angenietje.'

Wijze van een oud-Fransche dans.

1. { O, An-ge-niet-je!, Mijn Ho - nigh-Bietje!

Mijn vro-lijck-heijd, mijn vreughd!

Fon-teijn van mijn ge-neughd -!

{ Mijn soetste sus-je!, Mijn hoogh-ste-lus-je!

Mijn al - der-waerd - ste goed!

O Vrou van mijn ge - moed -!

Hoe langh sult ghij u vein - sen noch voor mij, daer ick niet meer, soeck of be-geer, als u ver-maeck en eer -?

(52)

2. Ghij schijnt te schuwen, 't Geneuchelijck huwen:

't Welck sulcken soeten saeck Is, en soo schoon vermaeck,

Dat alle de Geesten, Van menschen en beesten, Jae, wat de Son beschijnt Sich daer met vlijt toe pijnt1).

Vliedt ghij het geen, Tot lust streckt yeder een?

Daer al wat leeft, Sich toe begeeft,

En zijn vermaeck in heeft?

3. Wat sal dat gelijcken?

Want eer-je kondt kijcken Of loopen, troude jou Moêr, Daar sij niet qualijck bij voer,

En benje nu wijser, Als sij, die veel grijser En ouder is als ghij?

Wat, dat komt gantsch niet bij2), O schoon'! slijt niet,

U jaren in verdriet, Maer uwe jeughd, Eerbaer verheught,

Wijl ghy 't verheugen meught.

4. Denckt, dat de jaren, Dees geestige hayren, (Die ghy nu krult soo gaeu3) Haest sullen maecken graeu,

1) Moeite geeft.

2) Dat lijkt er niet na.

3) Bevallig.

(53)

En dat dese leden, Soo geestigh besneden, Dit bol, swack, jeughdigh lijf, Sal worden krom en stijf:

En ghy sult dan Alheel niet weten van De soetigheyd, Daer elck van seyt, Daer men u nu toe vleyt.

5. Och! wilt u besinnen, En wederom minnen Die u soo troulijck mient, Soo vierigh bidt en dient:

Soo sul-je, met kusjes, In vrolijcke lusjes U dagen brengen deur, Niet wetend van getreur;

En word-je weêr,

In 't end oud, sieck, of teêr, Met alle vlijt

In uwe strijd

Worden gediend altijd.

J.J.STARTER, geb. 1594, sterfjaar onbekend.

Uit Dr.J.VAN VLOTEN'Suitgave der Friesche Lusthof, blz. 264.

(54)

Minne-klacht

1)

.

1. 's Nachts, doen een blauw ge - - star - - de kleed be-deck - ten 't blauw Ge - - welf,

docht my, ik sagh een kind dat kreet, en 't was Cu - - pi - - do self:

Die sloegh vast sijn ghe - sicht om hoogh, en klapten in sijn handen,

'Ach! (seyd' hy) ick wil mijn pylen en mijn boogh van stonden aen ver-bran-den.'

2. 't Wicht klaegden noch hoe langs hoe meer, De tranen borsten uyt,

En rolden by zijn wangen neêr;

Het maeckten een geluydt, Dat 't alder-hardste hart van steen

Sou tranen moeten braken:,

'Ach! (seyd hy) wanneer sal ick het yeder een Te passe konnen maken?'

1) De wijze van dit lied is waarschijnlijk van Mr.JAQUES VREDEMAN, 'Musyck-Mr. der stadt Leeuwarden', die 'bij alle onbekende Voysen' van starter's 'Friesche Lust-hof, de Noten ofte Musyck heeft gevoegd'.

(55)

3. 'Sien ick eens Harders armoed aen, En dwing eens Konings kind, Dat hy, door liefd', nae haer te gaen,

Met al sijn schat begint,

So houd' ick regel, maet noch reên, Ick kan geen g'lijcke raken:1)

Maer hoe soud' ick doch het konnen yeder een Soo nau te passe maken?'

4. 'Soo ick dan twee gelijcke voegh In Rijckdom bij malkaêr, Soo is't: was hy niet rijck genoegh,

Al vryden hy een aer?

Een schoon', hoewel van midd'len kleen?

Soo mocht haer armoed staken:

Maer hoe soud' ick doch het konnen yeder een Soo nau te passe maken?'

5. Voegh' ick dan t'saem twee ongeleerd, Om 't smalen eens t'ontgaan, Soo is't: ey siet, dit 's recht verkeerd,

Dees heeft hij niet2)gedaen;

Was nu noch een wijs van hun tween, Die mocht voor d'ander waken:

Maer hoe soud' ick doch het konnen yeder een Soo nau te passe maken?'

6. 'Soo ick dan, dien ick 't wijste ken, Voegh bij een slechte3)Meyd, Is't voort: nu heeft een wyse Hen

Een ey in 't Riedt geleyd;

Het geen hy prijst, sal (soo ick meen) Sijn Wijf wel dapper laken:

1) Geen twee van gelijken rang elkander doen minnen.

2) Niets goeds.

3) Een voudige.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naar de Kolonies heen, Wy gaan vol moed van wal, En als men weer komen zal, Zyn onze Schepen weer ryk gelaan.. Gaan wy, het zal

6 Ik was eerst van zints na kooy te gaan Maar ik kreeg nog trek om eens te rooken, Zaa Jonge geeft myn de pyp eens aan, Myn Heer die heb ik zoo gebrooken, Dogt ik het niet jou

Naar de Kolonies heen, Wy gaan vol moed van wal, En als men weer komen zal, Zyn onze Schepen weer ryk gelaan.. Gaan wy, het zal

Een jongman praat veel wonder zoet, Maar het is zomtyds daarom, Dat hy dan eerst zyn listval doet, En plukt de maagdeblom,. Want dat de maagd er na beklaagd, Men vint er hier als

Want daar is geen troost meer over, Daar de liefde driftig vaart, 't Is een leeven zonder leeven, 't Is gestadig sterven pyn, Als twee herten zaamen kleeven, Moet het schyden

Want ik heb van Jantje Paf geproevd Soete lieve Meid die laat haar kussen Van bombe latie Peeperkoek3. Van bombe latie

Waar is wel de plek op aard, Zelfs in de duistere hoeken, Waar ik om u niet zoude zoeken, offer steeds voor u mijn bloed, Het zij in voor- of tegenspoed.. Verlaten in het aardsche

Soldeeren, soldeeren, de ketel is kapot, Een ieder is thans in de weer, Met heeten bout en oud soldeer, Soldeeren, soldeeren, een tuitje aan de pot2. Soldeeren, soldeeren, de ketel