• No results found

Biedt risicoverslaggeving in de chemische industrie voldoende houvast voor stakeholders? Klaas Jan Wijk (s1952161)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Biedt risicoverslaggeving in de chemische industrie voldoende houvast voor stakeholders? Klaas Jan Wijk (s1952161)"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Biedt risicoverslaggeving in de chemische

industrie voldoende houvast voor

stakeholders?

Klaas Jan Wijk

(s1952161)

MSc Accountancy & Controlling

Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Rijksuniversiteit Groningen, juli 2012.

(2)

2

Biedt risicoverslaggeving in de

chemische industrie voldoende

houvast voor stakeholders?

Een empirisch onderzoek naar de invloed van de factoren:

ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het

rechtssysteem op de mate van risicoverslaggeving door

beursgenoteerde chemische ondernemingen.

Auteur:

Klaas Jan Wijk

Studentnummer:

s1952161

Universiteit:

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit:

Economie & Bedrijfskunde

Opleiding:

MSc Accountancy & Controlling

Begeleider RuG:

Dhr. E.P. Rutkens

Tweede beoordelaar RuG:

Dhr. F.W. Hanekamp

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterafstudeerscriptie die ik heb geschreven ter afronding van mijn master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Met de ramp bij Chemie-Pack in Moerdijk in januari 2011 werd mijn interesse om een onderzoek in de chemische industrie te doen gewekt. Voornamelijk de relatie tussen

risicomanagement en de gevolgen voor stakeholders die hieruit kunnen voortvloeien, boeien mij. Met het inzichtelijk maken van de invloed van de factoren ondernemingsgrootte, de onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem op de mate van risicoverslaggeving van ondernemingen in de chemische industrie, hoop ik een bescheiden bijdrage te hebben geleverd aan de wetenschap.

Na eerst 2,5 jaar werkervaring opgedaan te hebben, heb ik er in september 2009 voor gekozen om weer voltijd te gaan studeren. Dit om mijn doel om een mastertitel te behalen, te kunnen realiseren. Tijdens deze studie en met het afronden van deze scriptie heb ik gemerkt dat als je maar doorzet je alles kunt bereiken wat je wilt. Het was voor mij, na een intensieve periode van veel colleges en samenwerking met medestudenten, dan ook best even wennen aan het schrijven van deze masterscriptie. Een scriptant is een einzelgänger en moet continue zijn eigen motivatie en uitdaging zien te vinden. Maar de scriptie is klaar en ik heb mijn droom verwezenlijkt. Graag wil ik nog een aantal personen bedanken die betrokken zijn geweest bij mijn

scriptietraject. Zo bedank ik mijn goede vriend Paul en studiegenoot Sander voor hun advies en kritische blik bij het schrijven van deze scriptie. In het bijzonder wil graag mijn vriendin Rianne bedanken voor haar betrokkenheid, steun en advies en daarnaast voor het mij attenderen op het afronden van deze scriptie.

Klaas Jan Wijk, Groningen, juli 2012.

(4)

4

Samenvatting

Naar aanleiding van een aantal grote boekhoudschandalen rond 2000, waaronder Ahold en Enron, is de maatschappelijke behoefte aan transparante informatie toegenomen (Kevelam & ter Hoeven, 2008). Vanaf dat moment is risicomanagement en het daaruit voortvloeiende

risicoverslaggeving bij organisaties ‘in de spotlights’ komen te staan. De huidige financiële crisis heeft de aandacht voor beide begrippen nog meer aangewakkerd.

Dit onderzoek richt zich specifiek op de risicoverslaggeving van chemische ondernemingen wereldwijd. De keuze om deze industrie nader te onderzoek is voortgekomen uit een aantal chemische rampen die zich in het verleden hebben voorgedaan en de verstrekkende gevolgen die deze rampen kunnen hebben voor stakeholders. Het is in zowel het belang van de organisatie zelf als in het belang van de stakeholders dat zij hun risicomanagement goed op orde hebben. Dit onderzoek analyseert de risicoverslaggeving van chemische ondernemingen in de jaarverslagen over boekjaar 2010. Om eventuele verschillen in risicoverslaggeving te kunnen verklaren is tevens de invloed van de factoren: ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem onderzocht. Deze factoren blijken uit eerdere onderzoeken van La Porta et al. (1998), Ball et al. (1999), Jaggi & Low (2000), Hope et al. (2003), Beretta & Bozzolan (2004), Mohobbot (2005), Beasley et al. (2005), Linsley & Shrives (2006), Abraham & Cox (2007), van der Bouwhede & Willekens (2008) en Hassan (2009), een relatie te kennen met de mate van risicoverslaggeving opgenomen in de jaarverslagen van ondernemingen.

De centrale hoofdvraag in dit onderzoek luidt als volgt:

‘’ In hoeverre hebben de ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem invloed op de mate van risicoverslaggeving in het jaarverslag over 2010

van beursgenoteerde ondernemingen in de chemische industrie?’’

De resultaten van het analyseren van de verzamelde data uit de jaarverslagen over 2010 geven aan dat vooral de werelddelen Noord-Amerika en Europa gemiddeld veel woorden rapporteren op risicoverslaggevingsgebied. Uit analyse van de verzamelde data is gebleken dat het

werelddeel Azië het minste rapporteert omtrent risicoverslaggeving. Naast het aantal woorden is ook gekeken naar de verhouding van risicoverslaggeving ten opzichte van het totale

jaarverslag. Hieruit is gebleken dat Noord-Amerika ook verhoudingsgewijs de hoogste mate van risicoverslaggeving kent.

Uit empirisch onderzoek is gebleken dat er geen positieve significante relaties zijn te onderkennen tussen de mate van risicoverslaggeving en de invloed van de factoren:

ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem. Een verklaring voor het feit dat de drie opgestelde hypothesen niet bewezen zijn kan worden gezocht in dat de conclusies van eerdere onderzoeken gebaseerd zijn op data van voor 2005. Terwijl na deze periode naar aanleiding van een aantal boekhoudschandalen en een financiële crisis veel wet- en regelgeving wereldwijd is aangescherpt op het gebied van risicoverslaggeving.

- Classificatie: Masterscriptie Accountancy & Controlling.

- Trefwoorden: Risicoverslaggeving, Chemische industrie, Rechtssysteem, Ondernemingsgrootte, Onafhankelijkheid van de board, Jaarverslagen.

- Gebruikte data: Engelstalige jaarverslagen publiekelijk beschikbaar op websites van chemische ondernemingen wereldwijd over boekjaar 2010.

(5)

5

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 7

1.1 Aanleiding ... 7 1.2 Probleemstelling ... 9 1.2.1. Doelstelling ... 9 1.2.2. Vraagstelling ... 10 1.3. Relevantie ... 10 1.3.1. Wetenschappelijke relevantie ... 10 1.3.2. Praktische relevantie ... 11 1.4. Onderzoeksopzet ... 12 1.5. Opbouw ... 13

2. Literatuurstudie ... 14

2.1. Risicomanagement ... 14 2.1.1. Introductie ... 14

2.1.2. Het begrip risicomanagement ... 15

2.1.3. Risicomanagement als systeem ... 15

2.1.4. Het proces van het risicomanagementsysteem (ERM systeem) ... 16

2.1.5. Randvoorwaarden van het risicomanagementsysteem ... 18

2.1.6. Verbinding risicomanagement en risicoverslaggeving ... 18

2.2 Risicoverslaggeving ... 19

2.2.1. Introductie ... 19

2.2.2. De risicoparagraaf in het jaarverslag ... 20

2.2.3. Eerdere onderzoeken risicoverslaggeving ... 21

2.3. Conclusie ... 24

3. Hypothesen ... 25

3.1. Ondernemingsgrootte ... 25

3.2. Onafhankelijkheid van de board ... 26

3.3. Rechtssysteem ... 27

3.4. Conclusie en conceptueel model ... 28

4.

Onderzoeksmethode ... 29

4.1. Criteria voor toetsing hypothesen ... 29

4.1.1. Onafhankelijke variabelen ... 29 4.1.2. Afhankelijke variabele ... 31 4.1.3. Controlevariabele ... 32 4.2. Samenstelling steekproef ... 32 4.3. Toetsing ... 34

5.

Onderzoeksresultaten ... 35

5.1. Beschrijvende statistiek ... 35

5.1.1. De mate van risicoverslaggeving (gemeten in het aantal woorden) ... 35

(6)

6

5.1.3. Correlatietest ... 39

5.2. H1: de invloed van de ondernemingsgrootte op de mate van risicoverslaggeving ... 40

5.3. H2: de invloed van onafhankelijkheid van de board op mate van risicoverslaggeving . 40 5.4. H3: de invloed van het rechtssysteem op de mate van risicoverslaggeving ... 41

5.5. Conclusie en discussie ... 41

6.

Conclusie, beperkingen en aanbevelingen ... 45

6.1. Conclusie ... 45

6.2. Beperkingen van het onderzoek ... 46

6.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ... 47

Referenties ... 48

Bijlagen ... 52

Bijlage 1: gehanteerde dataset ... 53

Bijlage 2: uitkomsten correlatietest ... 53

(7)

7

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Hoewel weinig mensen het beseffen, speelt de chemische industrie een grote rol in ons dagelijks leven. Zij produceert en bewerkt grondstoffen en producten door middel van chemische

veranderingen aan bestaande stoffen. Het eindresultaat zijn producten die wij allemaal gebruiken, zoals: kunststoffen, voedingsmiddelen, cosmetica, shampoo, medicijnen,

geavanceerde metalen en vele andere producten. Inmiddels is de chemische sector zo belangrijk en vanzelfsprekend dat we niet meer zonder kunnen.

Chemische producten hebben hun eigen inherente eigenschappen en gevaren. Sommigen van hen kunnen brandbaar, explosief, giftig of bijtend zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de bedrijven in de chemiesector behoorden tot de eerste bedrijven die gezondheid en veiligheid van hun werknemers en het milieu van de directe omgeving serieus namen. De chemische sector is inmiddels uitgegroeid tot één van de veiligste bedrijfstakken wereldwijd (Gruiter, 2010). Desondanks hebben zich in het verleden in de chemische industrie veel incidenten voorgedaan, waaronder een explosie bij Marbon in Amsterdam in 1971, een ramp met chemische stoffen in Seveso (Noord-Italië) in 1976, een grote explosie in Bhopal (India) in 1984 en recentelijk de olieramp van BP in Texas (VS) in 2010 en in januari 2011 de brand bij Chemie-pack in Moerdijk. In veel gevallen vielen er doden en vaak tientallen gewonden. Daarnaast leden honderden mensen schade door ondermeer giftige gassen die vrijkwamen en ingeademd werden.

Chemiebedrijven genieten over het algemeen weinig individuele bekendheid. Mensen hebben meer een algemeen beeld van de gehele industrie dan een specifiek bedrijfsbeeld. Indien er zich een chemische ramp voordoet, zoals de gevallen Seveso en Bhopal, dan krijgen deze incidenten veel media-aandacht. Door het algemene industriebeeld dat mensen hebben, wordt ook de beeldvorming van andere chemiebedrijven aangetast. Ook al hebben ze niets met het incident te maken. Door een aantal grote chemische rampen uit het verleden kampt vrijwel de gehele chemische sector met een slecht imago. Deze reputatie speelt organisaties geen parten zolang er een goede relatie bestaat tussen het bedrijf en haar stakeholders (Gruiter, 2010).

Stakeholders zijn alle belanghebbenden van een organisatie. Volgens Freeman (1984)behoort iemand tot een stakeholder indien deze direct of indirect invloed uit kan oefenen op de

onderneming of de ondernemingsactiviteiten kan beïnvloeden. De relatie van de onderneming met de verschillende groepen stakeholders is zeer divers en elke groep heeft een eigen belang ten opzichte van de onderneming (Deegan, 2002). Organisaties in het algemeen en chemische ondernemingen in het bijzonder hebben een afhankelijkheidsrelatie met hun stakeholders. Deze groep geeft het bedrijf immers een ‘license to operate’ (Gruiter, 2010). Voorbeelden van

stakeholders die chemische ondernemingen onderkennen zijn: klanten, toeleveranciers, werknemers, investeerders (waaronder shareholders), wetenschappers, overheid, media, actiegroepen en gemeenschapsvertegenwoordigers (bijvoorbeeld omwonenden) (website BASF, 2012). Over het algemeen geldt dat organisaties in een sector met een slecht imago, meer

afhankelijk zijn van haar stakeholders dan van het grote publiek (Gruiter, 2010). Het krantenbericht uit Me Judice op 16 augustus 2010 getiteld ‘Helft koersverlies BP lijkt

reputatieschade’, illustreert wat de gevolgen kunnen zijn indien investeerders (onder andere shareholders) hun vertrouwen opzeggen. Direct hieraan gerelateerd is de invloed van de media

(8)

8

te zien. Indien krantenberichten zoals bovenstaande gepubliceerd worden, zal dit over het algemeen het imago van chemische ondernemingen aantasten. Ook omwonenden kunnen een behoorlijke invloed uitoefenen op chemische ondernemingen. Zo kwamen bij Chemie-pack in Moerdijk tientallen klachten en reacties binnen van mensen met gezondheidsklachten. Zij waren bezorgd over de eventuele giftige stoffen en roetdeeltjes die zij hadden ingeademd uit de rook die bij de brand bij Chemie-pack ontstond en wilden meer en vollediger informatie hieromtrent (Bodemnieuws, 10-01-11). Gevolg hiervan zijn dure onderzoeken die hierover uitsluitsel dienen te geven. Ook actiegroepen kunnen zorgen voor hoge kostenposten voor chemische

ondernemingen. Zij richten zich veelal op de nadelige gevolgen die onder andere de uitstoot van chemische ondernemingen kunnen hebben en eisen hierover opheldering. Om deze te

verschaffen worden vaak dure experts ingehuurd die gaan onderzoeken hoe het gesteld is bij de chemische organisaties. Daarnaast kunnen omwonenden en actiegroepen tevens

uitbreidingsplannen dwarsbomen door het indienen van bezwaarschriften, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de Tweede Maasvlakte (Volkskrant, 08-08-09).

De nauwe relatie met haar stakeholders brengt met zich mee dat deze groep vaak ook de belangrijkste groep gedupeerden vormen in het geval van een chemische ramp. Rampen in de chemische industrie hebben vaak verstrekkende gevolgen voor hun directe omgeving en hebben daarnaast grote nadelige gevolgen voor de stakeholders. Voorbeelden van gevolgen zijn een dalende aandelenkoers, verslechtering van de liquiditeitspositie en onrust/wantrouwen onder de stakeholders (Onderzoek Université Paris-Dauphine, 2010). In het ergste geval kan een chemische ramp zelfs het einde betekenen van een organisatie. Chemie-pack in Moerdijk is hier het meest recente voorbeeld van. Onderstaand kader illustreert nog een aantal andere gevolgen die chemische rampen met zich mee kunnen brengen.

Ziektes verbonden aan de gevolgen Chemie-Pack Moerdijk failliet van de BP olieramp

Bron: NOS nieuws, 23-08-11 Bron: Platform Argusoog, 27-01-11

Onderzoek Universite Paris-Dauphine mei 2010

Onze resultaten tonen aan dat aandeelhouders een verlies van ongeveer 1,3% in de twee dagen direct na de ramp lijden. Regressieanalyse stelt vast dat verliezen in de eerste dagen sterk zijn gerelateerd aan de ernst van het ongeval.

Belastingverhoging door brand Chemie-Pack definitief

Bron; Bredavandaag, 08-12-11

Half miljoen boete voor chemische ramp

Bron: De Pers, 14-09-11

Figuur 1: Krantenkoppen gevolgen chemische rampen.

Voor stakeholders is het, gezien de grote gevolgen van chemische rampen, belangrijk om

informatie te krijgen van de onderneming waarin zij geïnvesteerd hebben. Deze informatie dient betrekking te hebben op de risico’s die de organisatie loopt en de manier waarop deze risico’s beheerst worden. Dit wordt ook wel risicoverslaggeving genoemd (de Groot, 2006). Uit

onderzoek van Linsley & Shrives (2006) is gebleken dat organisaties in een omgeving met veel risico’s en een hoger inherent risicoprofiel, meer risicoverslaggeving opnemen in hun

(9)

9

inherent risicoprofiel hebben. Op basis hiervan is de verwachting dat de chemische industrie relatief veel rapporteert op het gebied van risicoverslaggeving.

Om te onderzoeken hoe het gesteld is met de mate van risicoverslaggeving in de chemische industrie, wordt aangehaakt bij een uitspraak van Beattie et al. (2004). Zij geven aan dat de kwantiteit, bij gelijkblijvende omstandigheden, een goede indicator is voor de kwaliteit van de risicoverslaggeving. In het algemeen wordt de mate van risicoverslaggeving (kwantiteit) gebruikt om vergelijkingen te maken tussen jaarverslagen onderling en deze relatie te onderzoeken. Onderzoeken uit het verleden die deze meetmethodiek hebben toegepast zijn afkomstig van Mohobbot (2005), Linsley & Shrives (2006), Abraham & Cox (2007) en Hassan (2009).

Om eventuele verschillen in de mate van risicoverslaggeving door chemische ondernemingen te kunnen verklaren, wordt in dit onderzoek tevens de invloed onderzocht van een aantal factoren die uit eerder onderzoek van invloed blijken op de mate van risicoverslaggeving. Een voorbeeld hiervan is de factor ondernemingsgrootte. Zo hebben Beretta & Bozzolan (2004), Mohobbot (2005), Linsley & Shrives (2006), Abraham & Cox (2007) en Hassan (2009) allemaal een relatie geconstateerd tussen de mate van risicoverslaggeving en de ondernemingsgrootte. Abraham & Cox (2007) vonden tevens een verband tussen de mate van risicoverslaggeving en de

onafhankelijkheid van de board. Daarnaast kan het geldende rechtssysteem ook van belang zijn (La Porta et al., 1998; Ball et al., 1999; Jaggi & Low, 2000; Hope, 2003).

1.2 Probleemstelling

Zoals in de voorgaande paragraaf al is genoemd, is de chemische industrie een sector die te maken heeft met een aantal grote risico’s. Indien deze risico’s onvoldoende worden beheerst en er zich chemische rampen voordoen, zijn de gevolgen groot. Om dit zoveel mogelijk te

voorkomen is adequate risicobeheersing van groot belang. 1.2.1. Doelstelling

Sinds de laatste jaren besteden organisaties meer aandacht aan de inhoud van hun jaarverslagen en lijken zij zich te realiseren dat zij niet kunnen volstaan met weinig tot geen risico-informatie. Stakeholders eisen, in ruil voor de ‘license-to-operate’ die zij de organisatie verschaffen,

verantwoording omtrent de risico’s die spelen bij een onderneming en de manier waarop zij deze tracht te beheersen (de Waard, 2011). Beide zaken komen tot uiting in een intern risicomanagementsysteem en externe risicoverslaggeving in het jaarverslag. Inzicht in

risicoverslaggeving helpt stakeholders om een vrij nauwkeurige inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid en diepgaandheid van de informatie in het jaarverslag die zij mogen

verwachten. Naast de stakeholders, heeft ook het management van chemische bedrijven baat bij inzicht in risicoverslaggeving. Een uitgebreide en diepgaande risicoparagraaf in een jaarverslag brengt met zich mee dat een onderneming gedwongen wordt na te denken over de risico’s die zij loopt en hoe zij hiermee omgaat, oftewel dat zij een risicomanagementsysteem vormgeeft. Daarnaast zijn er andere positieve neveneffecten, waaronder het feit dat een uitgebreide rapportage over risico’s en beheersing zorgt voor een meer liquide markt, betere prestaties op de beurs en een lagere gevoeligheid van de omzet (Paape, 2008). Daarnaast levert het voordelen op, zoals het beter kunnen managen van veranderingen en het verlagen van de kosten van het aantrekken van kapitaal (Abraham & Cox, 2007). Dit onderzoek tracht inzicht te krijgen in de mate van risicoverslaggeving van beursgenoteerde chemische organisaties wereldwijd over het

(10)

10

jaar 2010. De drie factoren die, uit eerder onderzoek en geïntroduceerd in paragraaf 1.1, van invloed blijken op de mate van risicoverslaggeving, kunnen eventuele verschillen in

risicoverslaggeving door chemische ondernemingen verklaren. 1.2.2. Vraagstelling

Bovenstaande doelstelling leidt tot de volgende centrale hoofdvraag:

‘’ In hoeverre hebben de ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem invloed op de mate van risicoverslaggeving in het jaarverslag over 2010

van beursgenoteerde ondernemingen in de chemische industrie?’’

Om stapsgewijs de hoofdvraag te beantwoorden, zijn vier deelvragen geformuleerd, te weten: 1. Wat is risicomanagement en risicoverslaggeving?

2. Wat is de invloed van de factoren: ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem op de mate van risicoverslaggeving?

3. Wat is de mate van risicoverslaggeving in het jaarverslag 2010 van beursgenoteerde ondernemingen in de chemische sector?

4. Welke relatie is er tussen de factoren en de mate van risicoverslaggeving door beursgenoteerde ondernemingen in de chemische sector?

1.3. Relevantie

1.3.1. Wetenschappelijke relevantie

Risicomanagement en de daaruit voortvloeiende risicoverslaggeving is de afgelopen jaren, zowel bij stakeholders als bij wetenschappelijke onderzoekers, meer in de belangstelling komen te staan. Aanleiding hiervoor waren een aantal grote boekhoudschandalen rond 2000, die, zo bleek later, veroorzaakt waren door een gebrek aan interne beheersing met betrekking tot de

financiële verslaggeving (Paape et al., 2009). Vanaf dit moment nam de maatschappelijke behoefte aan transparante informatie in het jaarverslag over de voor een organisatie relevante risico’s en de manier waarop deze beheerst worden, oftewel risicoverslaggeving, toe. (Kevelam & ter Hoeven, 2008). Om het vertrouwen in de kapitaalmarkten te herstellen is wereldwijd nieuwe wet- en regelgeving geïntroduceerd, bijvoorbeeld de Sarbanes-Oxley act, en zijn diverse corporate governance codes ingevoerd en/of uitgebreid, waaronder de Britse Cadbury Code en de Nederlandse Code Tabaksblat.

De introductie van diverse corporate governance codes heeft tot gevolg gehad dat

ondernemingen zich bewust moeten zijn van de risico’s waaraan zij onderhevig zijn en het bestuur en de raad van commissarissen hierover dient te rapporteren in de jaarverslagen (de Groot, 2006; van Offeren, 2000). Op die manier wordt verantwoording afgelegd aan de

stakeholders en wordt voorzien in de behoefte aan meer transparante informatie uit het begin van deze alinea. Uit het onderzoek van Kajüter & Winkler (2003) is gebleken dat de mate van risicoverslaggeving in het jaarverslag in de periode 1999 tot en met 2001 is toegenomen. Deze toename kan volgens een aantal onderzoekers worden toegeschreven aan de afkondiging van de verschillende corporate governance codes (Hermanson, 2000; Doyle et al., 2007; Asbaugh-Skaife et al, 2007; Rajab & Handley-Schachler, 2009).

Hoewel corporate governance codes hebben geleid tot meer risicoverslaggeving, zijn er ook een aantal onderzoeken die de toename van risicoverslaggeving verklaren door een aantal specifieke factoren die risicoverslaggeving in de jaarverslagen kunnen beïnvloeden. Factoren die uit eerder

(11)

11

onderzoek van invloed blijken op de mate van risicoverslaggeving en relevant zijn in de context van beursgenoteerde chemische ondernemingen zijn: ondernemingsgrootte (Beretta &

Bozzolan, 2004; Mohobbot, 2005; Linsley & Shrives, 2006; Abraham & Cox, 2007 en Hassan, 2009), onafhankelijkheid van de board (Beasley et al., 2005 en Abraham & Cox, 2007) en het rechtssysteem(La Porta et al., 1998; Ball et al., 1999; Jaggi & Low, 2000 en Hope, 2003). Door middel van dit onderzoek wordt inzichtelijk welke invloed de drie factoren:

ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem hebben op de mate van risicoverslaggeving in de jaarverslagen over 2010 van chemische ondernemingen. De invloed van de drie gekozen factoren op de mate van risicoverslaggeving door chemische ondernemingen is nog niet eerder object van onderzoek geweest.

1.3.2. Praktische relevantie

In bovenstaande wetenschappelijke onderzoeken naar de invloed van de factoren op de mate van risicoverslaggeving, is vooral risicoverslaggeving uit de jaarverslagen tussen 1996 en 2005 geïnventariseerd. Na 2002 hebben veel landen zoals de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hun corporate governance codes, als gaat om risicorapportage, gewijzigd en uitgebreid. Weliswaar zijn er na 2005 nieuwe onderzoeken uitgevoerd, maar bijna nooit is gebruikgemaakt van jaarverslagen met boekjaar 2006 en later. Terwijl na 2005 een aantal belangrijke financiële gebeurtenissen zich hebben voorgedaan, waaronder: een kredietcrisis, een bankencrisis, een landencrisis en nu een eurocrisis. Door de crisissen nam de onrust en het wantrouwen onder de stakeholders toe (de Groot, 2010). Zij eisten meer informatie over de risico’s en vonden belangrijk dat er meer bekend zou moeten worden gemaakt over de mate van risicoverslaggeving (Kevelam & ter Hoeven, 2008).

Uit onderzoek van Speekenbrink (2010) is gebleken dat risicomanagement vóór de kredietcrisis nog in de kinderschoenen stond. De boekhoudschandalen, nieuwe wet- en regelgeving,

economische onrust en het falen van toezicht hebben een impuls gegeven aan de ontwikkeling van risicomanagement bij ondernemingen. Voor de kredietcrisis werden de zwakke punten in het risicomanagementsysteem niet waargenomen, omdat risicomanagement onvoldoende ontwikkeld was en geen hoge prioriteit kende, aldus Pruijm (2009). Ook was de

ondernemingscultuur in sommige gevallen ongunstig, waardoor de kwaliteit van

risicomanagement niet optimaal was (Liu, 2011). Annema-Killop (2010) stelt dat indien

risicomanagement verder en beter ontwikkeld was, de impact van de kredietcrisis minder groot zou zijn. De toegenomen aandacht voor risicomanagement leidt tot toename van

risicoverslaggeving, aldus Liu (2011). Op basis van deze uitspraak wordt de indruk gewekt dat de inhoud van de risicoparagraaf in de jaarverslagen sinds de crisissen veranderd is.

De verwachting is dat vanaf 2005 het meer inzichtelijk is geworden voor stakeholders over hoe ondernemingen met risico’s omgaan en deze trachten te beheersen. De risicoverslaggeving van chemische organisaties in hun jaarverslagen zou, zeker gezien een aantal grote risico’s waarmee zij te maken hebben, de laatste jaren vrij uitgebreid moeten zijn. Uit onderzoek van Linsley & Shrives (2006) is namelijk gebleken dat de mate van risicoverslaggeving door organisaties in een omgeving met veel risico’s hoger is dan die van organisaties die in een omgeving opereren met minder risico’s. Of dit ook daadwerkelijk het geval is, is nog niet eerder onderzocht voor deze sector. Doordat weinig onderzoeken op het gebied van risicoverslaggeving gebruik hebben gemaakt van jaarverslagen na 2005, is het momenteel niet inzichtelijk hoe het gesteld is met de

(12)

12

mate van risicoverslaggeving van beursgenoteerde chemische bedrijven wereldwijd. Daarom wordt voor dit onderzoek gebruikgemaakt van de meest actuele gegevens uit jaarverslagen. Dit betreft het jaarverslag 2010, omdat dit, ten tijde van uitvoering van dit onderzoek, de meest recente gecontroleerde jaarverslagen door de accountant zijn. Het onderzoek geeft daardoor een actueel inzicht in de mate van risicoverslaggeving van beursgenoteerde chemische

ondernemingen en vormt daarmee een aanvulling op de bestaande literatuur.

1.4. Onderzoeksopzet

Het onderzoek bestaat uit twee delen, te weten een literatuurstudie en een empirische analyse. Het eerste deel zal voornamelijk van kwalitatieve aard zijn. De literatuurstudie zal uitgevoerd worden door gebruik te maken van een aantal wetenschappelijke artikelen uit verschillende Nederlandse en buitenlandse financieel-economische vakbladen. Daarnaast worden

vaktechnische literatuurboeken gebruikt om bij te dragen aan een theoretische onderbouwing van het onderzoek. Met behulp van de literatuur zal een antwoord worden gegeven op de deelvragen ‘Wat is risicomanagement en risicoverslaggeving?’ en ‘Wat is de invloed van de factoren: ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem op de mate van risicoverslaggeving?’. De literatuur geeft namelijk inzicht in wat onder

risicomanagement en risicoverslaggeving wordt verstaan en wat de verwachte invloed van de factoren is op de mate van risicoverslaggeving. Aan de hand van hoofdstuk 2 en 3 worden hypothesen gevormd. Deze hypothesen zullen vervolgens statistisch worden getoetst. De data die als input dient voor het empirische gedeelte, wordt verzameld door middel van jaarverslagonderzoek. Dit onderzoek zal voornamelijk van kwantitatieve aard zijn.

Lajili & Zégal (2005) geven aan dat risico-informatie op drie verschillende niveaus

gecommuniceerd kan worden, namelijk: intern, extern en er tussenin (communicatie naar bestuur). Dit onderzoek zal zich voornamelijk richten op de externe gecommuniceerde risico-informatie, namelijk de risicoparagraaf in het jaarverslag 2010. Deze zal van een aantal beursgenoteerde chemische ondernemingen worden doorgenomen om vervolgens het aantal woorden te tellen dat betrekking heeft op risicoverslaggeving.

Eerdere onderzoeken over de mate van risicoverslaggeving, hebben zich veelal gericht op één land. Voorbeelden zijn: het onderzoek van Beretta & Bozzolan (2004) gericht op ondernemingen in Italië, het onderzoek van Mohobbot (2005) naar ondernemingen uit Japan en het onderzoek van Linsley & Shrives (2006) specifiek gericht op ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk. Dit onderzoek richt zich op ondernemingen in de wereldwijde chemische industrie en kent daarom een steekproef met daarin ondernemingen uit veel verschillende landen. De in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn allemaal beursgenoteerd en hebben een Engelstalig jaarverslag gepubliceerd. Een factor die specifieke toelichting behoeft, is de factor

rechtssysteem. Om inzichtelijk te krijgen welk rechtssysteem gehanteerd wordt, zal gebruik gemaakt worden van de indeling van Choi & Meek (2008). Voor de landen die Choi & Meek (2008) niet hebben geclassificeerd, wordt de website juriglobe.ca geraadpleegd.

Voor het empirische onderzoek zullen de gestelde hypothesen statistisch worden getoetst. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). Met behulp van dit programma zal een multiregressieanalyse uitgevoerd worden om zodoende te onderzoeken wat de invloed is van de factoren op de mate van risicoverslaggeving. Aan de hand van de regressieanalyse kan geconcludeerd worden welke

(13)

13

hypothesen aangenomen of verworpen dienen te worden en kan zowel de derde als de vierde deelvraag beantwoord worden.

1.5. Opbouw

Na de introductie en de aanleiding voor het onderzoek te hebben besproken, zal in hoofdstuk twee het eerste gedeelte van het literatuuronderzoek plaatsvinden. Dit hoofdstuk zal ingaan op bestaande literatuur omtrent risicomanagement en risicoverslaggeving. In hoofdstuk drie wordt de literatuurstudie vervolgd en uiteengezet welke eerdere onderzoeken er zijn gedaan naar de factoren: ondernemingsgrootte, de onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem en hun invloed op de mate van risicoverslaggeving. Op basis hiervan worden hypothesen geformuleerd en deze worden aan het eind van hoofdstuk drie samengevat in een conceptueel model.

In hoofdstuk vier wordt de onderzoeksmethode voor het empirische gedeelte van dit onderzoek beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de toetsingscriteria voor de hypothesen. Tevens wordt de selectie van de steekproef beschreven en daarnaast hoe de data is verzameld en hoe deze gebruikt wordt voor het beantwoorden van de hypothesen. Hoofdstuk vijf staat stil bij de onderzoeksresultaten van de empirische analyse en geeft antwoord op het aannemen of verwerpen van de hypothesen uit hoofdstuk drie. Vervolgens volgen in hoofdstuk zes de

conclusie en aanbevelingen. Dit laatste hoofdstuk herhaalt kort alle resultaten om vervolgens de hoofdvraag te beantwoorden. Daarnaast zullen een aantal aanbevelingen worden gedaan voor toekomstig onderzoek omtrent de mate van risicoverslaggeving, al dan niet in de chemische industrie.

(14)

14

2. Literatuurstudie

In hoofdstuk één is de centrale hoofdvraag gedefinieerd, namelijk: ‘’In hoeverre hebben de ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het rechtssysteem invloed op de mate van risicoverslaggeving in het jaarverslag over 2010 van beursgenoteerde ondernemingen in de chemische industrie?’’. Alvorens hier een antwoord op gegeven kan worden, wordt allereerst een literatuurstudie verricht. Door middel van deze literatuurstudie wordt inzicht verkregen in de begrippen risicomanagement en risicoverslaggeving. Ondanks dat de focus van dit onderzoek ligt op risicoverslaggeving, vindt eerst een verdieping van het begrip risicomanagement plaats. De reden hiervoor is dat risicomanagement, als integraal onderdeel van interne beheersing en governance, de basis vormt voor risicoverslaggeving (Lajili & Zéghal, 2005). Tevens worden een aantal eerdere onderzoeken uiteengezet omtrent risicoverslaggeving. Deze onderzoeken zullen als basis dienen voor de hypothesen die in hoofdstuk drie geformuleerd worden. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk, paragraaf 2.3, geeft antwoord op de eerste deelvraag die naar aanleiding van de literatuurstudie beantwoord kan worden.

2.1. Risicomanagement

2.1.1. Introductie

De omgeving waarin bedrijven tegenwoordig opereren, kenmerkt zich door een toenemende snelheid van veranderingen en een toenemende complexiteit. Sinds de jaren ’90 zijn de markten internationaler geworden doordat de globalisering in een stroomversnelling raakte. Als gevolg hiervan is de onderlinge concurrentie heviger geworden. Dit zorgt ervoor dat ondernemingen voortdurend blootstaan aan risico’s die het voortbestaan van de organisatie kunnen aantasten of soms zelfs in gevaar brengen (Schilder et al., 2002). Daarnaast kent de chemische industrie van zichzelf al een aantal grote bedrijfsrisico’s en daaraan verwant een hoog inherent risicoprofiel. Risico’s vereisen een adequate respons en zijn onlosmakelijk verbonden met de strategie en waardecreërende activiteiten van organisaties. Er is gebleken dat iedere onderneming aan risicomanagement doet, maar dat de vorm en wijze sterk verschilt (Schilder et al., 2002). Voor chemische ondernemingen kan risicomanagement bijdragen aan het minimaliseren van de kans dat een risico zich verwezenlijkt. De gevolgen (impact) indien een risico zich toch verwezenlijkt zijn in deze sector vrij groot, zie bijvoorbeeld de gevolgen van de olieramp van BP in Texas in 2010. Het is hierdoor denkbaar dat de impact van risico’s in de chemische sector groter zijn dan die in andere sectoren indien een ramp zich voordoet.

Sinds een aantal grote boekhoudschandalen rond 2000, waaronder Enron (2002) en Worldcom (2002), is de aandacht voor risicomanagement in een stroomversnelling geraakt. Nadat bleek dat de boekhoudschandalen waren ontstaan door een gebrek aan interne beheersing met betrekking tot de financiële verslaggeving, nam de maatschappelijke behoefte aan transparante informatie over risico’s en het hieraan gerelateerde risicomanagement van ondernemingen vanaf dat moment toe (Kevelam & ter Hoeven, 2008). Het vertrouwen van de maatschappij was door de gebeurtenissen flink geschonden en diende te worden herwonnen. Om het vertrouwen te herstellen is wereldwijd nieuwe wet- en regelgeving ingevoerd, bijvoorbeeld de

Sarbanes-Oxley Act in de Verenigde Staten (Paape et al., 2009). Een onderdeel van deze nieuwe wet- en regelgeving gaat in op het identificeren en beheersen van risico’s, oftewel

risicomanagement. Vanaf de introductie van de nieuwe wet- en regelgeving werd van

ondernemingen verlangt dat zij de risico’s waarmee zij te maken hebben serieus nemen en een adequaat stelsel van beheersingsmaatregelen inrichten en onderhouden (Paape et al., 2009).

(15)

15

In de volgende subparagrafen zal eerst worden ingegaan op het begrip ‘risicomanagement’, waarna vervolgens het systeem van risicomanagement zal worden uitgelegd en tot slot wordt beschreven hoe ondernemingen risicomanagement binnen hun organisatie kunnen toepassen.

2.1.2. Het begrip risicomanagement

Om goed uit te kunnen leggen wat risicomanagement inhoudt, is het van belang om eerst het begrip risico te definiëren. Volgens COSO Enterprise Risk Management (ERM) (2004) betreft een risico ‘’een kans op het optreden van een gebeurtenis of omstandigheid die er toe kan leiden dat een doelstelling niet gehaald wordt’’. Het is voor ondernemingen van belang dat ze rekening houden met het feit dat ze met risico’s te maken hebben en dat ze maatregelen nemen om deze risico’s te beheersen.

COSO ERM (2004) definieert risicomanagement als ‘’een proces dat bewerkstelligd wordt door het bestuur van de onderneming, het management en ander personeel en wordt toegepast bij het formuleren van de strategie en binnen de gehele onderneming, ontworpen om potentiële gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op de onderneming te identificeren en om risico’s te beheersen zodat deze binnen de risicoacceptatiegraad vallen, om een redelijke zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van de ondernemingsdoelstellingen’’. Uit de definitie van COSO ERM (2004) wordt duidelijk dat risicomanagement een proces betreft waarin het draait om de belangrijkste risico’s waarmee een organisatie te maken heeft. Een manier om deze risico’s te beheersen, is het inbedden van een risicomanagementsysteem. Emanuels & de Munnik (2006) hebben een raamwerk voor een intern risicomanagementsysteem ontworpen, dat

inmiddels door veel organisaties gehanteerd is. In de volgende subparagraaf zal het risicomanagementsysteem worden beschreven.

2.1.3. Risicomanagement als systeem

Een begrip dat gelijkstaat aan een risicomanagementsysteem in de wetenschappelijke literatuur, is het ERM systeem. Beide begrippen betekenen in deze paragraaf dan ook hetzelfde. Het

systeem van Emanuels & de Munnik (2006) is gebaseerd op het risicomanagementsysteem van COSO ERM: Integrated Framework (2004). Hieronder staat het ERM systeem van Emanuels & de Munnik weergegeven.

(16)

16

Figuur 2 is een schematische weergave van het ERM systeem. Het systeem bestaat uit een proces met een aantal opeenvolgende stappen dat functioneert binnen een aantal randvoorwaarden. De stappen in het proces zijn: bepalen van doelstellingen, inschatten van risico’s, treffen van

beheersingsmaatregelen, bewaken van de effectiviteit en het bijsturen indien nodig. De randvoorwaarden betreffen: cultuur, structuur, competenties en techniek. Het proces en de randvoorwaarden tezamen wordt het ERM systeem genoemd.

Volgens Emanuels & de Munnik (2005) is het doel van risicomanagement dat een onderneming met een gewenste mate van zekerheid kan stellen dat de ondernemingsdoelstellingen behaald kunnen worden. Onvoldoende aandacht voor risicomanagement kan er toe leiden dat de doelstellingen niet behaald worden, maar in het ergste geval kan ook de continuïteit van een organisatie in het geding komen. Hiervan is Chemiepack uit Moerdijk een bekend voorbeeld. Het risicomanagementsysteem (ERM systeem) dient er voor te zorgen dat risico’s van het niet behalen van de doelstellingen worden beheerst.

Emanuels (2005) verstaat onder een ERM systeem ‘’een systeem dat het management in staat stelt om de relevante risico’s, die het behalen van de doelstellingen van de organisatie bedreigen, te kunnen identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen’’. Onder een systeem verstaan de auteurs een doelmatig geordend geheel van bij elkaar horende entiteiten en hun relaties onderling.

Het ERM systeem richt zich op doelstellingen in verschillende categorieën, namelijk strategisch, operationeel, compliance en verantwoording. Strategische doelstellingen spelen zich af op het allerhoogste niveau binnen organisaties en zijn gebaseerd op de missie en visie van de

onderneming. Operationele doelstellingen gaan in op de effectieve en efficiënte inzet van middelen. Verantwoordingsdoelstellingen hebben betrekking op de rapportage en de informatievoorziening jegens stakeholders met als doel hen een betrouwbaar beeld te verschaffen. Compliance betreft dat de onderneming handelt in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Door het richten op de verschillende doelstellingscategorieën kunnen de risico’s inzichtelijker in kaart worden gebracht en kan de informatie die nodig is om de risico’s te kunnen inschatten en te kunnen beheersen gerichter verzameld worden (Roth & Espersen, 2002).

2.1.4. Het proces van het risicomanagementsysteem (ERM systeem)

In deze paragraaf zal het risicomanagementsysteem, eerder weergeven met het model van Emanuels & de Munnik (2006), per processtap worden toegelicht.

Bepalen van de doelstellingen

De eerste stap van het ERM systeem is het definiëren van de te beheersen doelstellingen. De doelstellingen worden op het strategische niveau bepaald vanuit de missie en visie van de organisatieleiding op het verwezenlijken van die missie. Daarna zal een strategie worden bepaald om deze doelstellingen te behalen, en wordt de strategie vertaald in doelstellingen op operationele, verantwoording en compliancegebieden. Daarnaast dient een risicohouding ten opzichte van de doelstellingen te worden gekozen. De risicohouding wordt internationaal aangeduid met de term ‘risk appetite’. Volgens Emanuels & de Munnik is de gewenste waarde van de te beheersen doelstelling afhankelijk van de mate waarin een organisatie risico wil lopen. In de praktijk wordt voor elke doelstelling een gebied afgebakend door het stellen van een

(17)

17

boven-/ ondergrens waarbinnen doelrealisaties nog als acceptabel worden beschouwd in relatie tot het aanvaarde risico.

Inschatten van de risico’s

In deze processtap worden de risico’s onderkend en in kaart gebracht. Dit wordt gedaan door het identificeren van mogelijke gebeurtenissen die de haalbaarheid van de doelstelling negatief kunnen beïnvloeden. Dit is de risico-onderkenning (risk identification) en risicobeschrijving (risk description) (de Groot, 2006). Hierbij zal onderscheid gemaakt worden in interne en externe gebeurtenissen. Interne gebeurtenissen betreffen omstandigheden waar de organisatie zelf verantwoordelijkheid voor draagt. Externe gebeurtenissen betreffen omstandigheden die buiten de organisatie ontstaan en die deel uitmaken van de context waarbinnen de organisatie moet opereren. Dit onderscheid is van belang om inzichtelijk te hebben of de onderneming slechts kan anticiperen of reageren op de gevolgen van gebeurtenissen of dat de onderneming zelf ook interne beheersingsmaatregelen kan treffen voor het tegengaan van de gevolgen van gebeurtenissen.

Vervolgens moeten de geconstateerde risico’s beoordeeld worden (risk assessment). Hierbij staat de vraag centraal hoe groot de kans/waarschijnlijkheid (internationaal aangeduid als ‘likelihood’) is dat een risico zich zal voordoen en daarnaast hoe groot de impact op de te bereiken doelstelling zal zijn wanneer het risico zich verwezenlijkt. Het resultaat van deze processtap is een onderbouwde kansverdeling per gebeurtenis (intern en extern), gerelateerd aan de gestelde doelen en categorieën.

Treffen van beheersmaatregelen

De derde processtap van het ERM systeem is het treffen van maatregelen om de risico’s te mitigeren. Met de kansverdeling als basis, maakt de leiding van een onderneming keuzes voor wat betreft de aard en omvang van de te treffen maatregelen om de risico’s terug te dringen. Indien de kans op een negatieve afwijking van de gestelde doelstelling groter is dan het risico dat de leiding wenst te lopen (risk appetite), dienen er beheersmaatregelen te worden genomen. Op de risico’s die voldoende ernstig zijn moet de organisatie adequate reacties formuleren (risk responding). Een reactie op een risico kan verschillende vormen aannemen, namelijk

voorkomen, verminderen, uitbesteden of accepteren. Het inherente risico kan worden verkleind tot een aanvaardbaar risico overblijft door het nemen van interne beheersmaatregelen

(Emanuels & de Munnik, 2006). Bewaking en bijsturing

De laatste twee processtappen van het ERM systeem proces betreffen bewaking en bijsturing. Bewaking houdt in dat periodiek de effectiviteit van het risicomanagementsysteem getest wordt. Tijdens deze periodieke testen worden de gebeurtenissen die zich feitelijk voordoen gemeten en geanalyseerd naar oorzaak en impact. Deze testen kunnen vervolgens resulteren in het

identificeren van potentiële verbeteringen als blijkt dat bepaalde risico’s groter of moeilijker beheersbaar zijn (bijsturing). Voorbeelden hiervan kunnen zijn het aanpassen van de

doelstellingen, het bijstellen van inschattingen omtrent de impact en ‘likelihood’, het bijstellen van de ‘riskresponding’ en andere beheersactiviteiten.

Kortom, het risicomanagementsysteem betreft een continu proces. De processtappen van het systeem worden continu opnieuw doorlopen, waardoor de doelstellingen procesmatig beheerst

(18)

18

worden. Het systeem dient op verschillende niveaus binnen organisaties te worden toegepast. Er is sprake van een adequaat intern risicobeheersingssysteem, wanneer het proces consequent en binnen de gehele organisatie is geborgd.

2.1.5. Randvoorwaarden van het risicomanagementsysteem

Het risicomanagementsysteem kent naast de vijf processtappen een viertal randvoorwaarden. Cultuur

De eerste randvoorwaarde is cultuur. Cultuur betreft één van de belangrijkste

randvoorwaarden, omdat cultuur in staat is om de bedrijfsvoering van een organisatie te beïnvloeden en derhalve het functioneren van een organisatie. Het management dient rekening te houden met de aanwezige cultuur binnen de organisatie, maar kan deze ook in grote mate zelf beïnvloeden. Voor een adequaat risicomanagementsysteem dient een cultuur aanwezig te zijn, waarin men uitgedaagd wordt om de relevante risico’s te beheersen. Relevante risico’s zijn de risico’s die ervoor kunnen zorgen dat de doelstellingen niet gehaald kunnen gaan worden. Structuur

De structuur heeft te maken met de opzet van het systeem en de organisatie van processen. Het ERM systeem kent een top-down benadering. Het systeem wordt verankert op het allerhoogste niveau (strategisch) binnen een organisatie. De directie is verantwoordelijk voor de juiste opzet en werking van het risicomanagementsysteem. Het proces moet worden vertaald in taken die ondergebracht worden bij lijn- en ondersteunende functies. Hierbij dient men rekening te houden met functiescheiding en specialisaties.

Competenties

Hierbij gaat het om specifieke kennis en vaardigheden van diverse functionarissen binnen de organisatie. Van hen wordt verwacht dat ze in risico’s denken en risico’s regelmatig evalueren. Om dit goed in hun gedragspatroon in te bedden dienen de functionarissen hierop gerichte trainingen en cursussen te volgen.

Techniek

De techniek heeft betrekking op de hulpmiddelen die processen ondersteunen bij het toepassen van risicomanagement. De mate van ondersteuning kan afhankelijk zijn van de complexiteit van het ERM vraagstuk en de omvang van een onderneming. Voor de keuze om wel of niet te

investeren in technieken moet altijd een kosten-baten verhouding worden gemaakt, rekening houdend met de doelstellingen van een organisatie.

2.1.6. Verbinding risicomanagement en risicoverslaggeving

In een onderzoek van Linsley & Shrives (2005) wordt aangegeven dat de stakeholders van een organisatie het belangrijk vinden om informatie te krijgen over risico’s en risicomanagement. Vooral investeerders hebben baat bij toekomstige risico-informatie. Op basis hiervan hebben zij inzicht in de risico’s waarmee de onderneming te maken heeft en de manier waarop zij deze beheerst. Zodoende kunnen zij hun oordeel vellen, in de zin van of zij het risicoprofiel van een organisatie wel of niet acceptabel vinden. Het zijn niet alleen investeerders van een

ondernemingen die hier een mening over hebben, maar ook de organisatie zelf moet zich bewust zijn van haar risicoprofiel. Indien het management risico’s wil onderkennen, prioriteren en vervolgens analyseren en beheersen, kan zij een risicomanagementsysteem, zoals bijvoorbeeld

(19)

19

het systeem van Emanuels & de Munnik (2006) welke eerder beschreven is, inbedden in haar organisatie. In een onderzoek van Lajili & Zéghal uit 2005 staat tevens benoemd dat

risicomanagement een integraal onderdeel is van interne beheersing.

Linsley & Shrives (2006) geven daarnaast aan dat een logische plaats om informatie over risico’s en risicomanagement te vermelden, het jaarverslag is. Als onderbouwing noemen zij dat

jaarverslagen worden gezien als fundamenteel belangrijke publieke instrumenten.

2.2 Risicoverslaggeving

2.2.1. Introductie

Van oudsher doen ondernemingen al aan externe verslaggeving om stakeholders inzicht te geven in het financiële ‘reilen en zeilen’ van de onderneming. Volgens art. 2:362 lid 1 BW dient een jaarrekening een zodanig inzicht te geven dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van een rechtspersoon, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en liquiditeit. De financiële verslaggeving wordt voornamelijk gepubliceerd in de vorm van: een jaarrekening, jaarverslag, kwartaalcijfers en ad hoc financiële publicaties. Hierin deden ondernemingen al in beperkte mate aan risicoverslaggeving. Een adequate financiële verslaggeving vereist immers dat er tevens over financiële risico’s, die een onderneming loopt, gerapporteerd wordt. Bij deze risico’s kan gedacht worden aan valutarisico’s en renterisico’s en effecten die dergelijke risico’s hebben op de financiële positie van de onderneming (Meijer, 2003).

Net als bij financiële verslaggeving, is risicoverslaggeving bedoeld om de gebruikers van de jaarrekening te ondersteunen in economische beslissingen (Abraham & Cox, 2007; Paape, 2008). Dobler (2005) geeft in zijn artikel aan dat risicoverslaggeving leidt tot meer effectief

risicomanagement en daarnaast dat shareholders hun risicoportfolio beter kunnen managen. Het doel van risicoverslaggeving is het rapporteren van risico-informatie aan stakeholders over toekomstige werkzaamheden van de organisatie (Linsley & Shrives, 2006). Dit helpt de

stakeholders bij het inschatten van de marktwaarde van de onderneming en de juistheid van beursvoorspellingen (Berreta & Bozzolan, 2004; Abraham & Cox, 2007). In een artikel van Deumes (2008) concludeerde de auteur dat stakeholders beter de toekomstige risico’s kunnen inschatten met informatie uit de risicoparagraaf in het jaarverslag dan met de beschikbare op het verleden gebaseerde marktinformatie.

Dat ook ondernemingen baat hebben bij risicoverslaggeving blijkt uit het artikel van Epstein & Buhovac (2006). Deze auteurs geven aan dat goede risicoverslaggeving leidt tot verbeterde interne besluitvorming en de besluitvorming in het algemeen meer voldoet aan de wet- en regelgeving. Ook stellen zij dat goede risicoverslaggeving leidt tot meer vertrouwen van de stakeholders in de organisatie. Volgens de auteurs is goede rapportage over risico’s belangrijk, zodat managers risico evaluaties kunnen integreren en betere en weloverwogen operationele en kapitaalbeslissingen, prestatiebeoordelingen en compensatie beslissingen kunnen maken. Tevens kan door risicoverslaggeving de duurzaamheid van waardecreërende strategieën worden bepaald (Berreta & Bozzolan, 2004). Volgens Paape (2008) leidt een uitgebreide verslaggeving over risico’s en de beheersing daaromtrent tot een meer liquide markt, betere prestaties op de beurs en een lagere gevoeligheid van de omzet. Zo stellen Linsley & Shrives (2006) dat risicoverslaggeving tot een betere toegang tot de kapitaalmarkt kan leiden. Daarnaast stellen Berreta & Bozzolan (2004) dat rapportage over risico’s kan leiden tot een lagere kans op

(20)

20

falen van de onderneming. Tot slot geeft de Ridder (2007) aan dat risicoverslaggeving kan meewerken aan de efficiëntie en kwaliteit van de financiële verslaggeving in het algemeen. 2.2.2. De risicoparagraaf in het jaarverslag

Risicoverslaggeving bestaat uit de volgende drie componenten: een risicoprofiel, een beschrijving van het risicomanagementsysteem en een in-controlverklaring. De drie

componenten dienen allen met elkaar samen te hangen en vormen tezamen de risicoparagraaf in het jaarverslag (de Groot, 2008). In een ander artikel van de Groot (2010), in samenwerking met van Boxtel, zijn de 3 componenten en hun onderlinge samenhang schematisch weergegeven.

Figuur 3: componenten van de risicoparagraaf (de Groot & van Boxtel,2010) De drie componenten worden hieronder nader toegelicht.

1.

Het risicoprofiel: is een opsomming van de belangrijkste strategische, operationele,

financiële en wet- en regelgevingrisico’s waaraan de organisatie blootstaat. Dit houdt concreet in dat in het risicoprofiel de belangrijkste risico’s, gerelateerd aan de

strategische doelstellingen van de onderneming en de risicohouding hieromtrent, staan beschreven. Daarnaast dient er een beschrijving van de voornaamste strategische, operationele, compliance- en financiële verantwoordingsrisico’s te worden opgenomen. Tenslotte dient er een gevoeligheidsanalyse van de geïdentificeerde risico’s in het risicoprofiel te worden opgenomen.

2.

Beschrijving risicomanagementsysteem: dit betreft een uiteenzetting van de

karakteristieken van het organisatiespecifieke systeem van risicomanagement waarmee de bedrijfsrisico’s worden beheerst. In deze component in de risicoparagraaf dienen de risico’s, die door het interne risicobeheerings- en controlesysteem worden beheerst, te worden beschreven. Tevens dient er in deze component een beschrijving aanwezig te zijn over de organisatie van het interne risicobeheersings- en controlesysteem en hoe deze is ingebed in de organisatie. De resultaten van de periodieke test van de opzet en werking van het risicobeheersings- en controlesysteem en de eventuele

verbetermaatregelen dienen tevens openbaar te worden gemaakt in deze component van de risicoparagraaf.

3.

De in-controlverklaring: de in-controlverklaring omvat een uitspraak van het

(21)

21

(deel)systeem van het risicomanagement, interne beheersing en/of de betrouwbaarheid van het risicoprofiel.

In het risicoverslag staan het risicoprofiel en het interne risicobeheersings-, en

controlesystemen centraal. De interne risicobeheersings- en controlesystemen betreft een verzamelnaam voor alle maatregelen die worden genomen om de risico’s te beheersen, ook wel het organisatiespecifieke beheersraamwerk genoemd. Vanuit de wet- en regelgeving heeft de in-controlverklaring slechts betrekking op financiële verslaggevingsrisico’s en niet op

operationele of strategische risico’s (de Groot, 2008).

De afgelopen jaren heeft de nadruk veel gelegen op de in-controlverklaring van ondernemingen, terwijl de stakeholders (en dan met name shareholders) voor het nemen van

investeringsbeslissingen juist geïnteresseerd zijn in de eerste twee componenten van de risicoparagraaf (de Groot, 2008). De in-controlverklaring is voor hen minder relevant. Bij calamiteiten zal in juridische procedures echter wel teruggekomen worden op de in-controlverklaring (de Groot, 2008).

2.2.3. Eerdere onderzoeken risicoverslaggeving

De afgelopen jaren is de mate van risicoverslaggeving toegenomen. Dit wordt erkend door het onderzoek van Kajüter & Winkler (2003). Zij onderzochten 83 Duitse ondernemingen in de periode van 1999 tot en met 2001, waarbij in totaal 247 jaarverslagen zijn onderzocht op de omvang van de risicoverantwoording. Kajüter & Winkler concludeerden dat de omvang van risicoverslaggeving (gemeten in zinnen) in de periode 1999 tot 2001 is toegenomen. Echter dient opgemerkt te worden dat in Duitsland in 1999 de risicoverslaggeving niet gereguleerd was, in 2000 werd risicoverantwoording aanbevolen en sinds 2001 is risicoverslaggeving verankerd in de wet- en regelgeving.

Onderzoek Beretta & Bozzolan (2004)

Beretta & Bozzolan (2004) komen in hun artikel met een raamwerk voor (vrijwillige

risicocommunicatie) en een index voor het meten van de kwaliteit van risicoverslaggeving. De onderzoekers stellen dat bij risicoverslaggeving niet alleen gekeken moet worden naar de hoeveelheid, maar tevens naar de betekenis van hetgeen dat verantwoord is en hoe dit gedaan is. Beretta & Bozzolan onderzochten 85 jaarverslagen van Italiaanse niet-financiële

beursgenoteerde ondernemingen uit het boekjaar 2001. De Italiaanse ondernemingen, genoteerd aan de Italiaanse aandelenbeurs, zijn afkomstig uit verschillende branches, waaronder transport, elektronica, kleding, levensmiddelen nutssector en media.

Berreta & Bozzolan gebruikten niet-financiële ondernemingen, omdat de risicoverantwoording niet verplicht is gesteld door de Italiaanse beurs. Zodoende is alle verantwoording vrijwillig en daardoor is de inhoud van de verantwoording en de manier waarop de informatie is

gepresenteerd niet beïnvloed door regels. Middels een regressieanalyse hebben zij aangetoond dat de hoeveelheid risicoverslaggeving wordt beïnvloed door de ondernemingsgrootte (gemeten in omzet). De hoeveelheid risicoverslaggeving wordt niet beïnvloed door het type industrie waarin een organisatie actief is. De kwaliteit van de risicoverslaggeving wordt niet significant beïnvloed door de ondernemingsgrootte en het type industrie waarin een onderneming actief is.

(22)

22 Onderzoek Mohobbot (2005)

Mohobbot (2005) onderzocht van 90 Japanse ondernemingen de omvang van de

risicoverslaggeving in jaarverslagen uit het boekjaar 2003. Middels een inhoudsanalyse testte hij een aantal factoren die invloed kunnen uitoefenen op de mate van risicoverantwoording. Deze factoren betreffen ondernemingsgrootte (gemeten in omzet), winstgevendheid, ‘leverage’ (verhouding eigen vermogen t.o.v. vreemd vermogen) en eigendomsstructuur. Vervolgens is in het onderzoek gekeken naar de mate waarin de ondernemingen risico’s kwantificeren, wat uitgedrukt wordt in monetaire risicoverslaggeving. Tevens werd de mate van historische- en toekomstgerichte risicoverslaggeving meegenomen in het onderzoek. Mohobbot heeft

aangetoond dat alleen de factor ondernemingsgrootte een positieve significante relatie kent met de hoeveelheid risicoverslaggeving. Ondernemingen rapporteren meer niet-monetaire dan monetaire risicoverslaggeving. Tenslotte is aangetoond dat ondernemingen in het algemeen meer over het verleden rapporteren dan over de toekomst.

Onderzoek Linsley & Shrives (2006)

Linsley & Shrives hebben in 2006 de jaarverslagen van 79 Britse niet-financiële

beursgenoteerde ondernemingen onderzocht uit het boekjaar 2000. De ondernemingen waren op 1 januari 2000 allen genoteerd aan de FTSE 100. Volgens de auteurs betreffen financiële ondernemingen risicomanagement entiteitenen hun verwachting is dat deze bedrijven

significant een ander type risicoverslaggeving verantwoorden. In het onderzoek wordt de relatie onderzocht tussen de hoeveelheid risicoverslaggeving en de ondernemingsgrootte (gemeten in omzet) en het niveau van risico (levels of company risk). Daarnaast is er gekeken naar het verschil in monetaire en niet-monetaire risicoverslaggeving, historische en toekomstgerichte risicoverslaggeving en goed en slecht nieuws in risicoverslaggeving, hetgeen vergelijkbaar is met het onderzoek van Mohobbot (2005). Linsley & Shrives maakten, evenals als Mohobbot, gebruik van een inhoudsanalyse om de kwantiteit van de risicoverslaggeving te bepalen. Dit hebben zij gedaan door het aantal zinnen te tellen dat de lezer informeert over risico’s. Om de hypothesen van het onderzoek te toetsen gebruikten de auteurs de Pearson correlatiecoëfficiënt en de Wilcoxon test. Uit het onderzoek is gebleken dat de ondernemingsgrootte (gemeten in omzet) een significant positief verband laat zien ten opzichte van de hoeveelheid risicoverslaggeving. De onderzoekers hebben tevens aangetoond dat er significant meer niet-monetaire

risicoverslaggeving verantwoord wordt dan monetaire risicoverslaggeving. Dit komt overeen met de conclusie uit het onderzoek van Mohobbot (2005). Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat er niet significant meer over historische risicoverslaggeving gerapporteerd wordt dan toekomstgerichte risicoverslaggeving. Deze conclusie wijkt af van het onderzoek van Mohobbot (2005). Er wordt volgens de onderzoekers meer gerapporteerd over

toekomstgerichte dan historische risicoverslaggeving. Deze uitkomst ging tegen de verwachting van Linsley & Shrives, voorafgaand aan het onderzoek, in. Tenslotte vonden zij significant meer risicorapportage over goed nieuws dan over slecht nieuws.

Onderzoek Abraham & Cox (2007)

Abraham & Cox (2007) onderzochten bij 71 Britse beursgenoteerde ondernemingen de relatie tussen de hoeveelheid risicoverslaggeving en het aantal bestuurders, type bestuurders,

institutioneel eigendom en een dubbele beursnotering. Als controlevariabelen zijn:

ondernemingsgrootte, type industrie en ondernemingsrisico gebruikt. De ondernemingen waren allen genoteerd aan de FTSE 100. Abraham & Cox gebruikten de gegevens uit de jaarverslagen van het boekjaar 2002. Om de hoeveelheid risicoverslaggeving vast te stellen, werd door de

(23)

23

onderzoekers, even als bij Mohobbot (2005) en Linsley & Shrives (2006), gebruikgemaakt van een inhoudsanalyse. De kwantiteit van de risicoverslaggeving werd gemeten door het aantal woorden te tellen in de zinnen over risicoverslaggeving. De hypothesen van dit onderzoek zijn getoetst middels een regressieanalyse en hieruit concludeerden Abraham & Cox dat het aantal bestuurders een positief significante invloed heeft op de mate van risicoverslaggeving. Echter blijkt uit het onderzoek dat verschillende type bestuurders tevens een andere werking hebben op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Het aantal “independent directors” heeft een positieve invloed op de mate van risicoverslaggeving, terwijl het aantal “dependent executive directors” een negatief verband laat zien met de hoeveelheid risicoverslaggeving. Het institutionele eigendom kan worden onderverdeeld in “short-term institutions” en “long-term institutions”. Abraham & Cox hebben een positieve relatie gevonden voor de “short-term institutions” en een negatieve relatie voor de ‘’long-term institutions’’ met de hoeveelheid risicoverslaggeving. Met een dubbele beursnotering in dit onderzoek bedoelen de onderzoekers dat de ondernemingen naast een beursnotering aan de Britse beurs tevens een beursnotering in Verenigde Staten hebben. Hun conclusie is dat een dubbele beursnotering een positieve invloed heeft op de risicoverslaggeving. Bij een dubbele beursnotering willen de ondernemingen aan de

aandeelhouders laten zien dat ze zich optimaal gedragen en daarnaast zijn de kosten van extra risico-informatie laag.

Onderzoek Hassan (2009)

Hassan (2009) onderzocht bij 49 beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) de relatie tussen ondernemingskarakteristieken en de mate van

risicoverslaggeving. De ondernemingen staan genoteerd aan de Dubai Financial Market en de Abu Dubai Security Market. Hassan gebruikte voor zijn onderzoek jaarverslagen uit het boekjaar 2005. De ondernemingskarakteristieken zijn: ondernemingsgrootte (gemeten in balanstotaal), type industrie, niveau van risico (levels of risk) en reserves. Hassan meet de risicoverslaggeving aan de hand van een index met 45 items. De verschillende hypothesen in het onderzoek werden getoetst op basis van de Mann-Whitney U test. Uit het onderzoek blijkt dat er een positieve relatie is tussen de ondernemingskarakteristieken leverage en reserves met de mate van risicoverslaggeving. Hassan vond geen positieve significante relatie tussen de

ondernemingsgrootte en de mate van risicoverslaggeving. Hiermee wijkt deze conclusie af van eerdere onderzoeken, waaronder Linsley & Shrives (2006). Hassan verklaart dit verschil door het feit dat deze eerdere onderzoeken uitgevoerd werden bij bedrijven die in Europese markt opereren. In Europa wijkt de maatschappij, wet- en regelgeving en institutionele context af ten opzichte van het Midden Oosten. Tenslotte geeft Hassan aan dat de Verenigde Arabische

Emiraten (nog) niet te maken hebben gehad met grootschalige boekhoudschandalen, waardoor de noodzaak tot risicoverslaggeving minder is ten opzichte van Europa. Er heerst in de

Verenigde Arabische Emiraten een open zakelijke omgeving, waarbij ondernemingen vrij opereren binnen het overheidswetgevingsraamwerk.

(24)

24

2.3. Conclusie

Naar aanleiding van hoofdstuk 2 kan antwoord worden gegeven op de eerste deelvraag ‘wat is risicomanagement en risicoverslaggeving?’. Uit de definitie van COSO en het raamwerk van Emanuels & de Munnik (2006) is gebleken dat risicomanagement een continue proces betreft. Indien in het vervolg van deze scriptie het begrip ‘risicomanagement’ genoemd wordt, wordt hieronder verstaan: het continue doorlopen van proces waarin getracht wordt de risico’s, die de doelstellingen kunnen bedreigen, te identificeren en te beheersen, om hiermee een redelijke zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van de ondernemingsdoelstellingen.

Meer specifiek voor de chemische industrie geldt, dat deze ondernemingen door het volgen van de processtappen in het raamwerk van Emanuels & de Munnik (2006) effectief

risicomanagement kunnen implementeren. De processtappen waar de vorige zin over spreekt zijn: het bepalen van doelstellingen, inschatten van risico’s, treffen van beheersmaatregelen en bewaking en bijsturing. Bij het doorlopen van de processtappen is het van belang dat de gehele organisatie bij de implementatie van risicomanagement wordt betrokken. Alleen dan kan zij gaan beschikken over een effectief risicomanagementsysteem.

Risicoverslaggeving vloeit voort uit risicomanagement en bestaat uit drie componenten, te weten: het risicoprofiel, een beschrijving van het risicomanagementsysteem en de

in-controlverklaring. Voor stakeholders zijn vooral de eerste twee componenten van belang, deze ondersteunen hen bij het nemen van investeringsbeslissingen (de Groot, 2008). Naast de externe voordelen van risicoverslaggeving geven Epstein & Buhovac (2006) aan dat goede

risicoverslaggeving leidt tot verbeterde interne besluitvorming en de besluitvorming in het algemeen meer voldoet aan de wet- en regelgeving. Ook stellen zij dat goede risicoverslaggeving leidt tot meer vertrouwen van de stakeholders in de organisatie.

(25)

25

3.

Hypothesen

In dit hoofdstuk vindt het vervolg van de literatuurstudie plaats. Op basis van eerdere

onderzoeken zijn een aantal factoren van invloed gebleken op de mate van risicoverslaggeving. Uit deze factoren zijn: ondernemingsgrootte, onafhankelijkheid van de board en het

rechtssysteem gekozen om in dit onderzoek te betrekken. In dit hoofdstuk worden op basis van relaties die in de literatuur tussen de factoren en de mate van risicoverslaggeving verondersteld worden, hypothesen geformuleerd. Deze dienen als input voor het empirische gedeelte.

3.1. Ondernemingsgrootte

In het verleden hebben er vele onderzoeken plaatsgevonden die het verschil in verantwoording (disclosure) in zijn algemeenheid verklaarden door de factor ondernemingsgrootte. Volgens eerdere onderzoeken blijkt de ondernemingsgrootte een significante invloed te hebben op de omvang van de verantwoording in het jaarverslag (Firth, 1979; Belkaoui & Karpik, 1989; Cooke, 1992; Ahmed & Courtis, 1999).

In de literatuur worden een aantal redenen genoemd die veronderstellen dat

ondernemingsgrootte van invloed is op de mate van verantwoording. Kleinere ondernemingen zijn minder geneigd om concurrentiegevoelige en cruciale informatie te verantwoorden, omdat deze ondernemingen bang zijn om daarmee hun concurrentiepositie in de markt te verspelen (Singhvi & Desai, 1971; Firth, 1979). Grote ondernemingen hebben veelal interne informatie nodig om het bedrijf te beheersen. De kosten om meer te rapporteren in de jaarverslagen zijn daardoor lager voor grote ondernemingen (Buzby, 1974). Daarnaast hebben grote en

beursgenoteerde ondernemingen te maken met meer toezicht van de overheid. De grotere bedrijven willen onder deze druk uitkomen door meer te willen toelichten in de jaarverslagen (Buzby, 1974). De grote ondernemingen zijn veelal beursgenoteerde ondernemingen. Deze zullen, indien nodig, de kapitaalmarkten aanwenden om hen in het benodigde vermogen te voorzien. De grote ondernemingen zijn zich daarmee bewust van de voordelen van het voorzien van de extra toelichting in het jaarverslag (Singhvi & Desai, 1971).

Daarnaast hebben ook onderzoeken plaatsgevonden naar de invloed van ondernemingsgrootte op de mate van risicoverslaggeving. Hier is echter een gemengd beeld waarneembaar. De onderzoeken van Beretta & Bozzolan (2004), Mohobbot (2005), Linsley & Shrives (2006) en Abraham & Cox (2007), al besproken in paragraaf 2.2.4, hebben een positieve relatie aangetoond tussen de mate van risicoverslaggeving en de ondernemingsgrootte.

Het onderzoek van Hassan (2009) kent een afwijkende conclusie, hij vond geen significante invloed van de ondernemingsgrootte op de hoeveelheid risicoverslaggeving.

Omdat het meest actuele onderzoek van Hassan (2009) een andere conclusie weergeeft, ten opzichte van eerdere onderzoeken, is het anno 2010 interessant om te onderzoeken of de factor ondernemingsgrootte een significante invloed op de hoeveelheid risicoverslaggeving heeft. Hiervoor is de volgende hypothese opgesteld:

H1: Er is een positieve relatie te onderkennen tussen de ondernemingsgrootte en de mate van risicoverslaggeving door ondernemingen in de chemische industrie.

(26)

26

3.2. Onafhankelijkheid van de board

Eerdere onderzoeken omtrent de board kunnen worden onderverdeeld in twee groepen, waarvan de ene groep zich richt op de omvang van de board en de andere groep gaat in op de samenstelling van de board. De board, ook wel de board of directors genoemd, heeft een toezichthoudende taak ten opzichte van de raad van bestuur. De board bestaat veelal uit zowel afhankelijke ‘directors’ (bestuurders) als onafhankelijke ‘directors’ (toezichthouders)

(Lückerath-Rovers & Smits, 2010). Uit onderzoeken van Forker (1992) en Gul & Leung (2004) is gebleken dat de verhouding tussen het aantal afhankelijke ‘directors’ en het aantal

onafhankelijke ‘directors’, ook wel board independence genoemd, een verklarende factor is voor de mate van verantwoording.

In het verleden zijn er een aantal onderzoeken geweest die specifiek de relatie tussen de onafhankelijkheid van de board en de mate van risicoverslaggeving hebben onderzocht. Zo stelden Abraham & Cox (2007) vast dat de samenstelling van de board een belangrijke rol speelt in de mate van risicoverslaggeving. Het aantal onafhankelijke ‘directors’ bleek uit hun onderzoek een positief effect te hebben op de mate van risicoverslaggeving. Het aantal afhankelijke

‘directors’ had daarentegen een negatief effect op de mate van risicoverslaggeving. Abraham & Cox (2007) hebben hiermee de bevindingen van Fama & Jensen (1983) bevestigd. Een ander onderzoek uit 2007, afkomstig van Lim et al., heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van de board en de mate van een aantal vrijwillige

verantwoordingselementen. Zij kwamen tot de conclusie dat een meer onafhankelijke board leidt tot een hogere mate van verantwoording inzake strategische en toekomstgerichte informatie.

Uit onderzoek van Beasley (1996) is gebleken dat een groter aantal onafhankelijke board ‘directors’, een positieve invloed heeft op het verlagen van de kans op frauduleuze

boekhoudschandalen. Daarnaast heeft Beasley (1996) aangetoond dat de zittingsduur van de board-members en de onafhankelijkheid van de board een positieve relatie heeft op de mate van risicoverslaggeving. Yermack heeft in 1996 nog onderzocht dat kleinere boards een positieve werking hebben op de uitvoering van de Corporate Governance.

Een onderzoek van Dionne & Triki uit 2005 heeft aangetoond dat naast onafhankelijkheid, ook de financiële geschooldheid van board ‘directors’ een positieve invloed kent op de mate van risicoverslaggeving. Financiële scholing brengt bewustwording met zich mee en hierdoor neemt de hoeveelheid rapportage in het jaarverslag toe.

Uit bovenstaande alinea’s blijkt dat al veel onderzoek verricht is naar zowel de samenstelling als de omvang van de board. De invloed van de board op de risicoverslaggeving van chemische ondernemingen is echter (nog) niet eerder object van onderzoek geweest. In de context van dit onderzoek worden de werkwijzen van Beasley (1996) en Abraham & Cox (2007) gecombineerd. Dit komt erop neer dat zowel het aantal afhankelijke als onafhankelijke boardleden in kaart wordt gebracht en op basis hiervan de verhouding onafhankelijke boardleden wordt berekend. De tweede hypothese luidt als volgt:

H2: Er is een positieve relatie te onderkennen tussen de verhouding onafhankelijke ‘directors’ in de board en de mate van risicoverslaggeving door ondernemingen in de chemische industrie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit dat dictaat kwamen twee aspecten duidelijk naar voren: de statica (dat is de leer van de rustsituatie) wordt goed beschreven via een energie-minimaliseringsbeginsel, terwijl voor

Op vrijdag 3 april 2020 organiseert de Chemie-Historische Groep (CHG) van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging in Reünie- en Congrescentrum Kumpulan op Landgoed

Reader, Imperial Chemical Industries: A History

Op verzoek van de Overheid bouwde men een methylchloride- fabriek (Chemische Industrie De Adelaar). groot gebrek aan dit koelmiddel. die helemaal niets met pigmenten

Als belangrijkste anorganische grondstoffen kunnen worden genoemd: lood (in blokken), cadmium (in staven), zoutzuur, zwavelzuur, salpeterzuur, koolzuur, natronloog,

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,

Tenslotte heb ik in het 3 e model de relatie getoetst tussen productdiversificatie en de hoeveelheid risicoverslaggeving zonder rekening te houden met de richting van

• mogelijke procesroute(s): een opeenvolging van op industriele schale uitvoerbare.