‘Wij zullen ons anders moeten oriënteeren’
1Chris de Graaff en de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad in de
Tweede Wereldoorlog.
Chris de Graaff2
Naam: Claire Bloemendaal Studentnummer: 1502700
Afstudeerscriptie MA Journalistiek (Studiepad dagbladjournalistiek) Faculteit der Letteren
Rijksuniversiteit Groningen
Begeleidend docent: Prof.dr. J.W. Renders Tweede lezer: Drs. R. van der Hoeven Aantal woorden: 26.093
1 Citaat Chris de Graaf in het getuigenverhoor van zijn buurvrouw Julie Elisabeth Stork (Naar
aanleiding van het arresteren van Chris de Graaff werden op 14 en 19 maart 1946 acht getuigen gehoord). Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer: 18283, dossier Chris de Graaff, Nationaal Archief, Den Haag.
2
Weet één ding goed: de Mof knecht ook de kunst,
Hij maakt haar slaafs, gewetenloos, ontoonbaar.
Wie kruipt en likt en knoeit, verwerft zijn gunst.
Vecht daarom voort; Halfheid is onverschoonbaar
Sinds hier cultuur wordt tot Kultur verklunst.
Vecht voort! En maak de wereld weer bewoonbaar
Voor vrije kunstenaars en vrije kunst.
3
Inhoudsopgave
1. Inleiding
5
1.1 Onderwerp en these ... 5
1.2 Aanpak ... 6
1.3 Periodisering ... 7
2. Context: de Duitse inval en de organisatorische gevolgen voor de pers
9
2.1 Na de capitulatie ... 9
2.2 De Raad van Voorlichting der Nederlandse Pers ... 10
2.3 Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten ... 12
2.4 Het Persgilde der Nederlandse Kultuurkamer ... 13
3. Het Algemeen Handelsblad
16
3.1 Geschiedenis en signatuur ... 16
3.2 De eerste oorlogsmaanden ... 20
3.3 De inval ... 20
4. Collaboratie en de Kunstredactie
23
4.1 De definitie van collaboratie ... 23
4.2 Vlaamse journalistiek: Volk en Kultuur ... 24
5. Chris de Graaff
26
5.1 Drijfveren ... 26
5.2 Escalatie ... 27
5.3 Reputatie en invloed ... 30
5.4 Berechting ... 34
6. De samenstelling van de kunstredactie
36
6.1 Onderzoek naar de kunstredacteuren van het Handelsblad ... 36
6.1.1 Chris de Graaff
37
6.1.2 Frans Hannema
37
6.1.3 Ed Hoornik
41
6.1.4 Albert Kuyle
44
6.1.5 Herman Rutters
46
6.1.6 Gerard Wijdeveld
48
7. De naoorlogse zuivering
51
7.1. De aanloop naar de naoorlogse perszuivering ... 51
4
7.3 Beoordelingscriteria van de Commissie voor de Perszuivering ... 56
7.4 Wijzigingen in de zuiveringsnormen ... 59
7.5 De Raad van Beroep voor de Perszuivering... 60
8. Het Algemeen Handelsblad na de bevrijding
64
8.1 Bevrijding en doorstart ... 64
8.2 Beoordeling van de krant door zuiveringscommissies ... 67
8.3 Beoordeling van de bestuurders van het Algemeen Handelsblad ... 68
9. Conclusies
71
9.1 Conclusies ... 71
9.2 Verder onderzoek ... 74
Bibliografie
75
Archieven... 75
Artikelen ... 75
Kranten ... 76
Literatuur ... 76
Websites ... 80
Bijlage 1 - Reichskommissariat für die besetzten niederländischen Gebiete 82
Bijlage 2 - Beoordeling van de Handelsblad-kunstredacteuren door de
5
1. Inleiding
1.1 Onderwerp en these
De Tweede Wereldoorlog ligt meer dan 65 jaar achter ons. Maar wanneer een
oudere Nederlander wordt gevraagd welke krant ‘fout’ was in de oorlog, dan is het
antwoord steevast ‘De Telegraaf’. Een enkeling noemt nog Het Vaderland en dan
is het collectieve geheugen op dit terrein wel zo ongeveer uitgeput. De naam van
het Algemeen Handelsblad wordt vrijwel nooit genoemd.
3In de afgelopen jaren is een klein aantal diepgravende studies verricht naar de
gedragingen van de Nederlandse pers in oorlogstijd. Onder meer het proefschrift
van René Vos en het overzichtswerk van Loe de Jong hebben ons geleerd dat bij de
beoordeling van het gedrag van journalisten en redacties de nodige nuancering in
de oordeelsvorming op zijn plaats is.
4De van Duitse kant uitgeoefende druk – en
zo nodig terreur – die tijdens de bezetting werd uitgeoefend, leidde tot een hoge
mate van invloed op wat er gepubliceerd werd. De vraag welke journalisten en
persorganisaties het meest vatbaar waren voor Duitse inhoud, is niet eenvoudig te
beantwoorden. Er moet bij een dergelijke beoordeling immers met veel factoren en
invloeden rekening worden gehouden. Niet in de minste mate met de tijdgeest.
Toch komt uit studies zoals de hierboven genoemden ook naar voren dat het
predicaat ‘fout’ in een aantal gevallen wel degelijk van toepassing was op de
werkwijze en op bepaalde onderdelen van een krant of een redactie en met name
op bepaalde personen. Zo kan het handhaven, de benoeming of de promotie van
redacteuren met een duidelijk pro-Duitse instelling, zeker wanneer deze zonder
overmatige druk van Duitse zijde plaatsvond, een maatstaf zijn van de ‘foute’
opstelling van een krant.
De kunstredactie van een krant of tijdschrift bevindt zich in veel gevallen in
een wat beschermde ‘enclave’ van de journalistieke werkzaamheden. Er bestaat in
het algemeen een wat afstandelijke opstelling ten opzichte van de hectiek van de
dagelijkse nieuwsgaring. De achtergrond van de journalisten is vaak gelegen in de
culturele wereld en bij de onderwerpen (toneel, muziek, literatuur e.d.) die men
3 Het Handelsblad wordt ook niet genoemd in het verder goed geïnformeerde en genuanceerde
artikel ‘Zuivering’ van Harry van Wijnen in het NR C Handelsblad van 22 april 1995. Dit artikel verscheen naar aanleiding van een door de Telegraaf uitgebrachte bevrijdingskrant en
memoreerde dat De Telegraaf lang niet als enige krant voor de bezetter was gezwicht én dat het besluit van de Commissie voor de Perszuivering (CPZ) al vrij snel (in 1949) door de Raad van Beroep voor de Perszuivering was teruggedraaid.
4 René Vos, Niet voor publicatie: de legale Nederlandse pers tijdens de Duitse bezetting, Sijthoff,
6
geacht wordt van commentaar te voorzien. De vraag rijst: is een kunstredactie in
oorlogstijd een neutraal element dat zich afzijdig houdt van de ‘banale’
buitenwereld? Of is het juist een graadmeter van de ideologische geaardheid van
een krant? In dit onderzoek wordt uitgegaan van de tweede aanname, namelijk dat
een studie van de achtergrond en de gedragingen van de kunstredacteuren een
waardevol licht kan werpen op de ideologische stellingname van een krant.
Meer concreet zal de werkwijze eruit bestaan de achtergrond van een aantal
prominente leden van de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad tegen het
licht te houden. Dit om de vraag te kunnen stellen: werpen de uitkomsten van een
dergelijk onderzoek een nieuw licht op de opstelling van het Algemeen
Handelsblad gedurende de bezetting?
Op basis van een dergelijke vraagstelling luidt de these van dit onderzoek als
volgt: de opstelling van de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad in de
periode 1940-1945 werpt een ander licht op het huidige beeld van een relatief
neutrale stellingname van de krant ten opzichte van de Duitse bezetter en zijn
denkbeelden.
1.2 Aanpak
Om deze these te behandelen, is het onderzoek als volgt opgebouwd:
Allereerst is de context geschetst in een hoofdstuk over de Duitse inval en de
organisatorische gevolgen voor de pers. De van Nederlandse en Duitse kant
ingestelde organen ter controle van het perswezen werden daartoe onder de loep
genomen. Hierop volgt een hoofdstuk over het Algemeen Handelsblad waarin de
situatie voorafgaand aan en gedurende de eerste fase van de oorlog wordt
geschetst.
Collaboratie is een wankel begrip. Daarom wordt aan de hand van de criteria
van het Vlaamse onderzoek Collaboratie of Cultuur? en de door de naoorlogse
rechtspleging gehanteerde criteria vastgesteld wat onder collaboratie verstaan
werd.
5In dit onderzoek komt de chef van de kunstredactie van het Handelsblad
tijdens het grootste deel van de bezetting, Chris de Graaff, centraal te staan. De
beschrijving van zijn doen en denken vormt de basis van de zoektocht naar de
signatuur van het Algemeen Handelsblad tijdens de Tweede Wereldoorlog. Aan De
Graaff wordt dan ook een apart hoofdstuk gewijd.
5 Dirk de Geest & Eveline Vanfraussen & Marnix Beyen & Ilse Mestdagh, Collaboratie of cultuur?
7
Om een zo compleet mogelijk beeld van de kunstredactie van het Algemeen
Handelsblad te krijgen, staat het daarna volgende hoofdstuk in het teken van een
drietal afzonderlijke redacteuren die in de kranten van de – voor dit onderzoek
genomen – steekproef de meeste artikelen produceerden. Net als bij Chris de
Graaff zullen hun gedragingen aan het opgemaakte ‘collaboratie-kader’ worden
getoetst. Wat was de achtergrond en bewijsbare ideologische stellingname van
deze redacteuren? Daarbij is de nadruk komen te liggen op aantoonbare zaken als
lidmaatschappen en ondersteuning van nationaalsocialistische instituties en
daarnaast opvallende publicaties in en buiten het Algemeen Handelsblad.
Na de oorlog werd een aantal commissies in het leven geroepen om een oordeel
te vormen over kranten en individuele journalisten en schrijvers die tijdens de
gehele oorlog waren blijven publiceren. Dit onderzoek zou niet compleet zijn
zonder een hoofdstuk dat de werkwijze van deze organisaties in kaart brengt. Het
daaropvolgende hoofdstuk gaat in op het lot van het Algemeen Handelsblad
tijdens de naoorlogse zuivering van de Nederlandse pers.
Ten slotte zullen alle bevindingen samen komen in een laatste hoofdstuk met
conclusies ten aanzien van de these.
1.3 Periodisering
In een aantal historische onderzoeken wordt een indeling van de Tweede
Wereldoorlog in vier fasen gehanteerd.
6Aan iedere fase ging een staking vooraf die
een verandering in de status quo teweegbracht. In dit onderzoek zal de nadruk op
drie fasen, die relevant zijn voor de veranderingen in het perslandschap, komen te
liggen.
De eerste fase liep van mei 1940 tot eind juni 1941. In deze fase werd loyaliteit
van de pers verwacht en door de bezetter gestimuleerd. Van dwang was nog geen
sprake.
De tweede fase liep van eind juni 1941 tot ongeveer het midden van 1943 en
werd ingeluid door de Februaristaking.
7Op 22 en 23 februari 1941 werden in
Amsterdam 425 joodse mannen opgepakt tijdens een razzia. Als direct gevolg
hiervan riep de Communistische Partij Nederland op tot een staking tegen de
antisemitische bezetter. De staking kreeg vorm op 25 en 26 februari met de
6 Deze indeling zien we onder meer terug in de werken Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog (14 delen) van historicus Loe de Jong en het proefschrift Niet voor publicatie van pershistoricus René Vos. Historicus J.C.H. Blom wijst in zijn werk In de ban van goed en fout de drie grote stakingen aan als oorzaak van de overgang naar een volgende fase. J.C.H.Blom, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, Boom, Amsterdam 2007, p. 36-37.
8
moedige stratenmaker Willem Kraan als voorman. Het oproer sloeg over op
Hilversum, de Zaanstreek, Haarlem, Velsen, Utrecht, Muiden en Weesp, maar
werd na twee dagen hard neergeslagen door de bezetter.
8Met de Februaristaking
van 1941 kwam er een einde aan het geduld van de bezetter. Na een aantal
maanden werden de gevolgen ook duidelijk voor de pers. Vanaf juni 1941 vond er
een verharding van het Duitse persbeleid plaats en was er sprake van gedwongen
nazificatie waarbij de pers partij moest kiezen voor Duitsland en met loyaliteit en
afzijdigheid geen genoegen meer werd genomen.
De derde fase werd ingeluid door de April-meistaking en liep van midden 1943
tot aan de bevrijding.
9Deze periode van oproer ontstond naar aanleiding van het
nieuws dat Nederlandse oud-militairen als krijgsgevangenen naar Duitsland
zouden worden gebracht om te werk gesteld te worden. De stakingen maakten
pijnlijk duidelijk dat de Nederlanders niet meer voor de Duitse zaak te winnen
waren. In het Duitse persbeleid veranderde concreet niet zoveel, de propaganda
werd tot aan de bevrijding volgehouden. De nadruk kwam nog meer te liggen op de
dreiging en het gevaar van de naderende geallieerden.
10De periode na ‘Dolle Dinsdag’ (5 september 1944) wordt gezien als het begin
van de vierde en laatste fase.
11Dit was tevens het moment waarop de
Spoorwegstaking begon.
12Deze staking van het Nederlandse spoorwegpersoneel
duurde voort tot aan de bevrijding. Deze laatste fase was niet van invloed op het
persbeleid. Uiteraard waren er wel mensen die – zich van hun schuldbewust – na
Dolle Dinsdag op de vlucht waren geslagen en tijdens de oorlog geen rol van
betekenis meer zouden spelen. Aan deze vierde fase zal in dit onderzoek geen
verdere aandacht worden besteed.
138 B.A. Sijes, De Februari-staking 25-26 februari 1941, H.J.W Becht, Amsterdam 1954, p. 220-226. 9 Blom, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, p. 36. 10 Vos, Niet voor publicatie, p. 15.
11 Vos, Niet voor publicatie, idem.
12 Blom, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, p.
37.
9
2. Context: de Duitse inval en de organisatorische gevolgen voor de pers
Om een duidelijk kader te schetsen waarbinnen de ontwikkelingen van het
Nederlandse krantenwezen – en de specifieke rol van het Algemeen Handelsblad –
kunnen worden bezien, is het van belang de institutionele kant van het Duitse
persbeleid te belichten. Het is niet eenvoudig om dit ‘doolhof van instanties,
regelingen en competenties’ in kaart te brengen.
14Dit ingewikkelde systeem was
het gevolg van de verdeel-en-heers politiek van de bezetter, waarmee men wilde
voorkomen dat teveel macht bij een enkele instantie kwam te liggen.
De nadruk zal daarom komen te liggen op de instituties die in de eerste fase
van de bezetting in het leven werden geroepen en zo invloed hadden op de
veranderingen die in deze fase plaatsvonden.
2.1 Na de capitulatie
‘Wij willen beschermers en bevorderaars zijn,’ berichtte Reichskommissar
Seyss-Inquart in zijn installatierede op 29 mei 1940 in de Haagse Ridderzaal.
15Deze
geruststellende woorden bleken vrij snel een valse belofte. De dag na de bezetting
ging de Duitse overheerser over tot de gelijkschakeling van radio en pers. Hiervoor
werd de van oorsprong Nederlandse Heinrich Haushahn aangewezen. Deze was
sinds 1937 verbonden aan het Duitse gezantschap in Den Haag, als contactpersoon
van het Reichspropagandaministerium.
16Zowel radio- als krantenwezen waren
sterk afhankelijk van de nieuwsvoorziening door het Algemeen Nederlands
Persbureau (
ANP). Het was aan dit nieuwsorgaan dat Haushahn zijn eerste bezoek
bracht.
17President-directeur van het
ANP, H.H.J. van de Pol, kon niet anders doen dan
toezien hoe zijn joodse werknemers werden ontslagen en de contracten met
buitenlandse persbureaus, zoals Havas en Reuters, werden verbroken.
18Het
ANPwerd op die manier afgesloten van de meeste buitenlandse bronnen en het
Deutsches Nachrichtenbüro (
DNB) werd vanaf dat moment de belangrijkste
informatiebron. Haushahn had het
ANPin korte tijd weten om te vormen tot een
14 Vos, Niet voor publicatie, p. 149.
15 Vos, Niet voor publicatie, p. 50. NB: in Bijlage 1 worden de positie en de activiteiten van het
Reichskommissariat für die besetzten Niederländischen Gebiete belicht.
16 Vos, Niet voor publicatie, p. 58.
17 Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IV, Staatsuitgeverij,
Den Haag, 1972, p. 7-9. NB: In dit onderzoek wordt de meer populaire uitgave van Het Koninkrijk der Nederlanden gebruikt.
10
Duits propaganda-instrument, een rol die tijdens de oorlog niet meer zou
veranderen.
19Op 16 mei 1940 ontvingen de hoofdredacties van de Nederlandse kranten een
aantal richtlijnen waarin de van hen verwachte houding tegenover de bezetter
beschreven werd.
20Hoewel het nog ging om algemene richtlijnen in plaats van
preventieve censuur, wijzen de eerste maatregelen van de bezetter – de
gelijkschakeling van het
ANPen de eerste verplicht gestelde kopij – erop dat deze
niet van plan was om de teugels te laten vieren.
2.2 De Raad van Voorlichting der Nederlandse Pers
Seyss-Inquart wilde in eerste instantie de invoering van organen die naar Duits
voorbeeld waren ingericht beperken. Op het gebied van de pers en propaganda
ontstond vanuit deze gedachtegang korte tijd een hiaat. Hier kwam echter
verandering in toen al in juni 1940, op Nederlands initiatief, de Raad van
Voorlichting der Nederlandse Pers (
RVV) in het leven geroepen werd.
21Volgens een
ANP-bericht had de Raad het plan om ‘een Nederlandse perskamer voor te bereiden
die de gehele pers corporatief zou omvatten en daaraan met publiekrechtelijke
bevoegdheid in “volkschen zin” leiding aan te geven’.
22Naast het plan om een Nederlandse perskamer op te richten, had de
RVVtwee
directe taken: ‘Het verstrekken van voorlichting aan de pers ten einde deze in staat
te stellen haar taak van nationale opvoeding van de lezers te vervullen, een taak
die erop gericht zou moeten zijn het Nederlandse volk daadwerkelijk te doen
deelnemen aan de Europese gemeenschap, en waar nodig de overheid van advies te
dienen.’
23Met deze taken wilden zij de basis leggen voor de inhoudelijke
gelijkschakeling. De
RVVwas samengesteld uit dr. T. Goedewaagen (voorzitter), A.
Meijer-Schwencke (vice-voorzitter), drs. W. Goedhuys (secretaris) en de leden P.J.
19 Jan Brauer & Jan Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, Fibula-Van Dishoeck,
Weesp 1984, p. 14.
20 Alle kranten werden verplicht om op 16 of 17 mei te openen met het volgende bericht: ‘De
bladen, behorende tot de Nederlandse dagbladpers, zullen tijdens de duur van de bezetting door de militaire autoriteiten verschijnen zonder dat op deze bladen voorcensuur wordt uitgeoefend. Deze tegemoetkomende houding veronderstelt natuurlijk een absoluut loyale houding van verantwoordelijke uitgevers en redacteuren.’ In: De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IV, p. 9.
21 J.B. Th. Spaan, ‘Pers en propaganda’, in: Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd
(Deel 2), Red. J.J. Bolhuis, C.D.J. Brandt, H.M. van Randwijk en B.C. Slotemaker, Van Loghum Slaterus/J.M. Meulenhoff, Arnhem/Amsterdam 1947, p. 142.
11
van Megchelen, dr. J.E.A. van de Poel en de alom aanwezige mr. M.M. Rost van
Tonningen.
24Een van de successen van de
RVVwas de oprichting van een verbond voor
journalisten. Hieraan vooraf ging de ontbinding van de Provinciale en periodieke
pers. Deze organisaties toonden zich snel bereid om met de Raad in zee te gaan:
‘Slechts één bespreking […] was nodig om de beide organisaties ervan te
overtuigen, dat zij zich ten spoedigste moesten ontbinden, om vereend als
corporatieve vakgroep onder auspiciën van de Raad van Voorlichting, te
herrijzen.’
25Tijdens een bespreking op 27 juni 1940 tussen de nieuwe Vakgroep Provinciale
en Periodieke pers en de
RVV, kondigde Goedewaagen de oprichting van het
‘Verbond van Nederlandse Journalisten’ (
VNJ) aan. Hij gaf daarbij aan de hoop te
hebben dat de aansluiting van de Nederlandse Dagbladpers (
NDP) niet lang op zich
zou laten wachten. Medewerking van de
NDPwas van groot belang om de gewenste
ordening van de pers te voltooien, de Dagbladpers had immers het grootste
aandeel in het Nederlandse perswezen. Na enig verzet van de kant van de
NDP,
verspreidde de
RVVhet gerucht dat men zich snel bij het
VNJmoest aanmelden (31
augustus zou daarvoor de laatste dag zijn). Deze tactiek van de
RVVbleek een
succes, want honderden leden van de Journalistenkring maakten de overstap.
26Zo
slaagde de Raad er binnen enkele maanden in om de Nederlandse georganiseerde
pers uit te hollen en in te lijven.
De volgende stap van de
RVVwas de oprichting van een Nederlandse
Perskamer op 13 september.
27Toen de verantwoordelijke van Duitse zijde
24 Het eerste artikel van de hand van Van de Poel verscheen op 15 juni. ‘De taak van de pers’, met
als onderkop ‘Dienende voorlichting van eigen volk in trouw aan eigen zedelijk-godsdienstige beginselen’, werd door ongeveer tachtig dagbladen overgenomen. In het artikel zette de R V V uiteen dat de taak van de pers was ‘dat niet langer kolommen en beschouwingen worden gewijd aan het onderhouden, betasten en bestreelen van eigen verdeeldheid, van onderlinge verscheurdheid, integendeel alle zeilen dienen te worden bijgezet tot versterking van de eigen Nederlandsche volksverbondenheid, van de Nederlandsche volkskracht, - over het gehele gebied van Dollard tot Duinkerken, waar Nederlanders wonen, Nederlanders naar wezen en afstamming, naar beschaving en naar uitdrukking dier eeuwenoude beschaving: onze eigen rijke, krachtige en vloeiende taal’. In: Vos, Niet voor publicatie, p. 85.
25 A.J. van der Leeuw, ‘De gelijkschakeling van de Nederlandse persorganisaties in zomer en herfst
van 1940’, in: Studies over Nederland in oorlogstijd (Deel 1). Red. drs. A.H. Paape, Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage 1972, p. 4-5.
26 Gerhard Hirschfeld, Bezetting en collaboratie tijdens de oorlogsjaren 1940-1945, Becht,
Haarlem 1991, p. 108-109.
27 Deze oprichting was in de eerste plaats het werk van Meijer-Schwencke. Deze was ter ore
12
Generalkommissar zur besonderen Verwendung Frits Schmidt hier lucht van
kreeg, maakte hij de oprichting ongedaan. ‘Eine Pressekammer wird von uns
errichtet, nicht von den Holländern!’ Met deze opmerking maakte Schmidt de
verhoudingen glashelder. Het incident liep met een sisser af, hierna heeft de
RVVgeen rol van betekenis meer gespeeld. Goedewaagen werd voorzitter van het
Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (
DVK). Met deze organisatie
zouden de ambities van de Raad om een perskamer op te richten, wel vorm
krijgen.
282.3 Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten
Om het Duitse Generalkommissariat zur besondere Verwendung te ondersteunen,
was een Nederlandse tegenhanger nodig. Deze kwam er in november 1940 in de
vorm van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, met Toby
Goedewaagen aan het roer. Het
DVKvormde een afspiegeling van het
Reichspropagandaministerium van Goebbels.
29De organisatiestructuur van het
DVKzag er als volgt uit:
A. Stafafdelingen
1. Kabinet en Juridische Zaken
2. Algemene zaken
3. Comptabiliteit
B. Sector Volksvoorlichting
4. Perswezen
5. Radio- en Filmwezen
6. (Actief) Propaganda
7. Bouwkunst, Beeldende Kunsten en
Kunstnijverheid
C. Sector Kunsten
8. Muziek
9. Boekwezen
10. Theater en Dans
11. Ontspanning en Cultuur (later: Culturele
Propaganda)
30Begin 1942 werd een twaalfde afdeling, Informatie en Documentatie, in het leven
geroepen. Deze viel onder de sector kunsten, maar ondersteunde in wezen alle
afdelingen van het
DVK.
31De maatregelen die het Departement nam waren
veelomvattend. Te meer dat het de eerste keer was dat er in Nederland een
13
overheidsinstantie werd ingesteld die zo duidelijk richting probeerde te geven aan
de openbare mening.
32Alle medewerkers werden uit
NSB-kringen geworven, de pro-Duitse overtuiging
van de kandidaat speelde hierbij een belangrijke rol. N. Oosterbaan,
oud-medewerker van de Bataafse Petroleum Maatschappij, werd benoemd tot Directeur
van de afdeling Perswezen. Al in juni 1941 werd hij vervangen door Max Blokzijl.
Deze was redacteur bij het Algemeen Handelsblad, De Waag en De Standaard
geweest en had sinds het begin van de bezetting regelmatig radiopraatjes
gehouden.
33Naast zijn nationaalsocialistische overtuiging, had hij de nodige
ervaring op het gebied van de pers. Hij werd in het najaar van 1942 ook hoofd van
de Afdeling Propaganda.
34Als gevolg van het Journalistenbesluit van 2 mei 1941 werd de controle van de
bezetter over de Nederlandse dagbladenmarkt geïnstitutionaliseerd.
35Het
DVKen
de Afdeling Perswezen konden zich toeleggen op de nazificatie van de Nederlandse
pers. ‘Tegen het einde van 1942 was het leeuwendeel van de directe bemoeienissen
met de pers in handen van de afdeling Perswezen.’
362.4 Het Persgilde der Nederlandse Kultuurkamer
Om de culturele sector nog verder in nationaalsocialistische richting te stuwen,
verscheen op 25 november 1941 een decreet van de Reichskommissar betreffende
de Nederlandse Kultuurkamer (
NKK).
37In het eerste artikel werd onder meer
medegedeeld: ‘Zij die werkzaam zijn op het gebied van de beeldende kunsten,
daaronder begrepen de bouwkunst en het kunstambacht, of op het gebied van de
muziek, de literatuur, het theaterwezen, het filmwezen of het perswezen, worden
in gilden verenigd. Deze gilden vormen tezamen de Nederlandse Kultuurkamer.’
38De Kultuurkamer werd ingericht naar het voorbeeld van de Duitse
Reichskulturkammer.
3932 Hirschfeld, Bezetting en collaboratie tijdens de oorlogsjaren1940-1945, p. 102.
33 A.A. de Jonge, ‘Blokzijl, Marius Hugh Louis Wilhelm (1884-1946)’, in: Biografisch Woordenboek
van Nederland. http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/blokzijl [20-08-2008].
34 Vos, Niet voor publicatie, p. 164.
35 Door het Journalistenbesluit van 2 mei 1941 kreeg de secretaris-generaal van het DV K ‘de
bevoegdheid administratieve regelingen te treffen, toezicht uit te oefenen op het V NJ en
tuchtrechtelijk op te treden tegen journalisten die handelen in strijd met de bepalingen van het besluit.’ In: Hirschfeld, Bezetting en collaboratie tijdens de oorlogsjaren 1940-1945, p. 110.
36 Vos, Niet voor publicatie, p. 174-175. 37 Vos, Niet voor publicatie, p. 186. 38 Spaan, ‘Pers en propaganda’, p. 144.
39 Omdat de Raad van Voorlichting in september 1940 het initiatief had genomen om een
14
Een week na de instelling van het Persgilde, riep de President van de
Nederlandse Kultuurkamer iedereen die in het perswezen werkzaam was, zich te
melden. Alle verbonden die eerder deel uitmaakten van de
RVV, werden
omgevormd tot vakgroepen en zo deel van het Persgilde. Alleen het
NDP-bestuur
stribbelde begin 1942 tegen. De angst bestond dat de Dagbladpers haar relatieve
zelfstandigheid zou verliezen wanneer zij door het Persgilde omgevormd zou
worden.
Het Persgilde trad onafhankelijk van de
NKKop. Een van de redenen hiervoor
was dat de Kultuurkamer nooit goed heeft gefunctioneerd. Omdat de
NKKpas kon
bestaan als deze uit minstens twee gilden bestond, functioneerde het Persgilde in
wezen eerder dan de Kultuurkamer zelf. Hierdoor had het orgaan weinig behoefte
om verantwoording aan de
NKKaf te leggen. Daar komt bij dat de andere gilden
nooit zo goed uit de verf zijn gekomen als het Persgilde.
40Bron: René Vos, Niet voor publicatie: de legale Nederlandse pers tijdens de
Duitse bezetting, Sijthoff, Amsterdam 1988, p. 194.
Naast bovengenoemde persorganen, stond de Nederlandse pers ook onder het
toeziend oog van de Sicherheitsdienst (
SD). Deze dienst behoorde tot het
SS-apparaat en stond onder leiding van de Generalkommissar für das
perskamer was volgens de R V V simpel en piramidaal. De structuur van het Persgilde leek hier sterk op.
15
Sicherheitswesen Hanns Albin Rauter. De
SDnam regelmatig strenge maatregelen
tegen persorganen, wat tot botsingen met de Generalkommissar zur besonderen
Verwendung Schmidt en de afdeling perswezen van het
DVKleidde.
41Als het op de ‘Gleichschaltung’ aankomt werden de meeste doelen bereikt op
het gebied van de pers. De bezetter achtte het van groot belang om een vaste greep
op de Nederlandse informatievoorziening te krijgen. Het ‘milde’ beleid dat
kenmerkend was voor de eerste fase zou niet lang duren. Het regime versterkte
zijn greep op het Nederlandse culturele en politieke leven en in de zomer van 1941
werden de duimschroeven van de pers stevig aangedraaid.
41 De maatregelen van de S D werden uitgevoerd door de Sicherheitspolizei. Bij gebrek aan
16
3. Het Algemeen Handelsblad
3.1 Geschiedenis en signatuur
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd het Algemeen Handelsblad
door vakgenoten en lezers gezien als een van de oudste en meest gerespecteerde
kranten van Nederland. De krant was in 1828 in Amsterdam opgericht door
beurshandelaar Jacob Willem van den Biesen met als doel een meer onafhankelijk
beeld te schetsen van de gebeurtenissen in de hoofdstad en in het land dan voor
lezers beschikbaar was vanuit andere ‘couranten’. Drie maanden na verschijning
schreef het invloedrijke tijdschrift De Recensent ook der Recensenten een artikel
over de krant. Het Handelsblad werd geprezen als de ‘grootste en fraaiste van alle
Hollandse bladen’ en de redacteuren kenmerkten zich door ‘strenge
onpartijdigheid’.
42De burelen van het Handelsblad waren op de Nieuwezijds Voorburgwal
gevestigd, aan het deel dat bekend stond als de Pijpenmarkt.
43Tot dat moment was
het gebruikelijk dat bij de totstandkoming van de uitgaven een vorm van censuur –
in lijn met de overtuigingen van de eigenaren – werd toegepast. Zo berichtte de
Nederlandse pers in 1830 lange tijd niet over de Belgische opstand, uit angst voor
de gevolgen op de beurs wanneer de gebeurtenissen in de volle breedte bekend
zouden worden.
Van den Biesen was een goede bekende op de beursvloer, maar durfde deze stap
toch aan. In het Handelsblad van 29 oktober stonden verschillende artikelen die
de sympathie van de voormalige Generaliteitslanden voor de opstand blootlegden.
De hiervoor benodigde journalistieke (en zakelijke) moed werd beloond met een
vlijmscherpe reactie vanuit de Amsterdamse financiële wereld. Toen Van der
Biesen die avond het bij effectenhandelaars geliefde Franse Koffiehuis in de
Kalverstraat betrad, werd hij niet bepaald met open armen ontvangen. Velen
bestempelden hem als sympathisant van de zuidelijke revolutie en onruststoker en
toen Van der Biesen zich weer op de beursvloer durfde te vertonen, werd hij
letterlijk aangevallen. Hij trok zich vervolgens enige jaren terug uit de
krantenwereld en keerde pas in 1832 terug aan het roer van het Handelsblad.
44Oprichter Van den Biesen was naar negentiende-eeuwse traditie zowel eigenaar
van de krant als hoofdredacteur. Gedurende de eerste jaren na de oprichting, was
42 Jaco Schouwenaar, Tussen Beurs en Binnenhof. J.W. van den Biesen en de politieke
journalistiek van het Handelsblad (1828-1845), Prometheus, Amsterdam 1999, p. 24-25.
43 Martin van Amerongen & Jan Blokker & Herman van Run, Luizen in de pels: 100 jaar
journalistiek in Nederland, Uitgeverij Raamgracht, Amsterdam 1984, p. 21.
17
het Algemeen Handelsblad in veel opzichten even onoverzichtelijk samengesteld
als de vele, vooral uit korte bijdragen van correspondenten en uit annonces
bestaande couranten uit die tijd. De nadruk lag daarbij op handel en economie,
maar met – vanaf het begin – een stevige dosis algemeen, politiek en
internationaal nieuws. Tot aan het eind van de negentiende eeuw werden de
meeste bijdragen aan de krant, die drie keer per week verscheen, geleverd door
externe correspondenten zoals juristen, schoolmeesters en dominees.
45Van den Biesen bleef lange tijd directeur-hoofdredacteur, maar overleed in
1845.
46Een indrukwekkende reeks hoofdredacteuren volgde. De leiding van het
Handelsblad werd beschouwd als behorende tot de Amsterdamse elite. De lezers
en bedrijfsleiding hadden een overwegend liberale en protestante achtergrond. Dit
kwam naar voren in het feit dat de krant het ‘behoudende liberalisme van de
Liberale Staatspartij’ vertolkte, de partij die later werd omgedoopt tot de
VVD.
47Wie lezen het Algemeen Handelsblad? Dit vroeg de krant zich af bij haar
110-jarige bestaan. ‘Maar wie is die lezer? Is het de man, die, op politiek gebrand,
grommend of stralend de hoofdartikelen leest? Is het de huismoeder, die het
stadsnieuws, de advertenties en het feuilleton doorvliegt, wanneer haar plichten
daar een oogenblik tijd voor laten? Is het de kunstliefhebber […]? Is het de
beursman […]? Of is het ‘t jonge meisje, dat weten wil wie een tenniswedstrijd
gewonnen heeft?’ Wie die lezer ook was, hij of zij had bepaalde kenmerken: ‘De
lezer van het Handelsblad is voor den redacteur een eerlijk mensch, een
ontwikkeld mensch, een mensch van beschaving, fijn gevoel, humor en
menschenliefde. Die eigenschappen zijn den lezer gemeen; daarop rekent de
redactie.’
48Het Algemeen Handelsblad richtte zich dus niet alleen op de werkende,
hoger opgeleide man. Ook de ‘huismoeder’ en het ‘jonge meisje’ konden in de
krantenkolommen iets van hun gading vinden.
Het Handelsblad was, behalve in Amsterdam, sterk vertegenwoordigd in de
omgeving van Haarlem en Het Gooi. De krant bevond zich in de decennia voor de
Tweede Wereldoorlog qua signatuur tussen de meer flamboyante De Telegraaf en
de statige
NRC. In 1936 riep toenmalig hoofdredacteur D.J. von Balluseck zijn
redacteuren in een memo op ‘losser’ te schrijven om niet te ver van de
aantrekkingskracht van De Telegraaf verwijderd te raken. Tegelijk voelde men een
45 Schouwenaar, Tussen Beurs en Binnenhof, p. 37.
46 Jubileumboek voor mr. M. A. Polak (President-commissaris 1867-1907), Na veertig jaren,
Algemeen Handelsblad, Amsterdam 1907.
47 Pien van der Hoeven, Twee kranten, twee paleizen: Over de oorsprong van NRC Handelsblad,
NRC Boeken, Rotterdam 2010, p. 16.
48 Gedenkboek van de jubileumfeesten ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan Algemeen
18
‘rivaliserende verbondenheid’ met de
NRCmaar zelden kwamen
Handelsblad-redacteuren ertoe de strakke journalistieke discipline van die krant te volgen. Von
Balluseck legde de positie van zijn krant als volgt aan zijn collega’s uit: ‘In het
algemeen proberen wij wat de samenstelling (niet de richting) van de courant
betreft de volledigheid van de
NRCte paren aan den aantrekkelijken vorm en
gevarieerdheid en in bepaalde rubrieken ook aan de luchtigheid van De
Telegraaf’.
49In het recent verschenen Twee paleizen, twee kranten van pershistorica Pien
van der Hoeven, wordt opgemerkt dat hoofdredacteuren in hoge mate bepalend
waren voor de signatuur van een krant.
50Tegen deze achtergrond is het van belang
meer te weten over de drijfveren en botsingen van twee toonaangevende figuren in
die periode: Alex Heldring, de directeur met hoofdredactionele ambities, en zijn
hoofdredacteur Daniël von Balluseck. Hun relatie kan veel vertellen over de
roerige periode tot aan de Duitse inval en over de gewetenskwesties binnen een
rechts-liberale krant ten tijde van het opkomend nationaalsocialisme.
In oktober 1923 benoemden de commissarissen van het Handelsblad Alex
Heldring tot directeur. Deze sterke persoonlijkheid, telg uit een bankiersgeslacht
en oom van de latere
NRCHandelsblad hoofdredacteur J.L. Heldring, stuurde het
Handelsblad door een moeilijke tijd.
51De jaren twintig waren een periode van
groei en in 1928 werd onder leiding van Heldring het 100-jarig bestaan op grootse
wijze gevierd. Bij die gelegenheid werd door Heldring het motto ‘Lux et Libertas’,
dat het Handelsblad in 1828 had geadopteerd, in ere hersteld. De daarna volgende
economische crisis liet ook het Algemeen Handelsblad niet onberoerd.
Daniel von Balluseck trad in 1918 als redacteur buitenland in dienst bij het
Handelsblad. Hij verbleef lange tijd als correspondent in het buitenland, onder
meer bij de vredesconferentie in Parijs en in New York, Genève en Londen. In 1929
keerde hij terug naar Amsterdam en werd door Heldring aangesteld als
hoofdredacteur. In die functie zette Von Balluseck de rechts-liberale lijn van zijn
voorgangers door, waarbij hij gaandeweg meer aandacht besteedde aan de gevaren
van het opkomend fascisme in Europa. Hij gaf zijn medewerkers op de redactie
grote ruimte, maar hield de touwtjes ondertussen strak in handen.
5249 Van der Hoeven, Twee kranten, twee paleizen, p. 29. 50 Van der Hoeven, Twee kranten, twee paleizen, p. 18.
51 Dagboekpassage van Hendrik de Booij, commissaris van het Algemeen Handelsblad van
1920-1950, op 25 oktober 1923, Bron: privéarchief familie De Booij. http://www.egoproject.nl/archief-debooijfamilie/frag%20deB%20%20Handelsblad.htm.
52 J.L. Heldring, ‘Balluseck, Daniel Johannes von (1895-1976)’, in: Biografisch Woordenboek van
19
In een tweetal gevallen leidde de gegeven ruimte, achteraf, tot voor Von
Balluseck ongewenste gevolgen. De correspondent in Berlijn, Max Blokzijl,
bestudeerde de ontwikkelingen in Duitsland van nabij en zou zich tot een berucht
pleitbezorger van de
NSBen van Nazi-Duitsland ontpoppen. Op de redactie zelf
bleek de landbouwredacteur S.S. Hoogterp zich uiteindelijk in dezelfde richting als
Blokzijl te hebben ontwikkeld. Zijn nauwe band met de
NSBleverde hem het
hoofdredacteurschap op toen Von Balluseck in 1941 uit die functie werd
ontheven.
53Vanaf midden jaren ’30 raakten Heldring en Von Balluseck op een ramkoers.
Heldring begon zich zorgen te maken over de gaandeweg scherpere toon van Von
Balluseck tegenover het nationaalsocialisme en over de mogelijkheid dat het
Handelsblad zich hiermee van een deel van de lezers zou vervreemden. Met steun
van de commissarissen van Algemeen Handelsblad
NVwerd begin 1935 de
maatregel ingevoerd dat, behalve de hoofdredacteur, ook de directeur alle kopij
persoonlijk moest goedkeuren. Heldring maakte zich zorgen om het teruglopende
aantal abonnees. De
NSBhad bij de Provinciale Statenverkiezingen in 1935 bijna
acht procent van de stemmen gehaald. Dit percentage lag gemiddeld nog hoger in
gebieden waar het Handelsblad veel werd gelezen.
54Heldring verweet Von Balluseck onder meer ‘een weinig onderhoudende manier
van schrijven’ maar de werkelijke reden voor de onenigheid lag dieper. De
werkrelatie verslechterde in de jaren daarna zodanig dat Heldring in januari 1938
met steun van de commissarissen een einde maakte aan het hoofdredacteurschap
van Von Balluseck en zijn naam uit de kop van de krant verdween. Heldring liet
zichzelf tot eerste hoofdredacteur benoemen.
55Kort na deze controversiële ingreep
werd Heldring echter ziek en in september ’38 overleed hij. In de avondeditie van
23 september 1938 werd het gedicht ‘Afscheid’ van redacteur Ed. Hoornik
geplaatst. Hoornik vraagt zich in het gedicht af wat Heldring had gedaan voordat
hij de laatste keer het Handelsblad gebouw aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal had
verlaten:
Hij heeft alleen maar naar de klok gekeken,
hij wachtte scherp op het bekende teeken:
precies op tijd zetten de persen aan...
5653 Vos, Niet voor publicatie, p. 208.
54 Heldring, ‘Balluseck, Daniel Johannes von’, Biografisch woordenboek van Nederland. 55 Idem, Biografisch woordenboek van Nederland.
20
Na het overlijden van Heldring kreeg Von Balluseck zijn oude functie weer terug,
maar zijn naam kwam pas eind 1939 terug in de kop van de krant. Von Balluseck
kreeg vanaf die periode de ruimte om het Handelsblad naar eigen inzicht vorm te
geven. Hij zou zich richting lezers en de verdere buitenwereld gaandeweg sterker
tot liberaal pleitbezorger gaan ontwikkelen. ‘Lux et Libertas’ in een steeds
donkerder wereld.
3.2 De eerste oorlogsmaanden
In de avond van 14 mei had Von Balluseck van de Nederlandse regering het
dringende verzoek gekregen om die nacht, samen met een aantal andere
vooraanstaande figuren uit de Nederlandse pers, per torpedobootjager naar
Engeland te vertrekken. Hij weigerde echter het Handelsblad en de medewerkers
in de steek te laten.
57Zo kwam het dat het Handelsblad zijn werkzaamheden
gewoon voortzette.
Eind mei ’40 kreeg de krant het verzoek de uitgave van de Duitse krant
Deutsche Zeitung in der Niederlanden te verzorgen. Het Handelsblad ging echter
niet zomaar akkoord. Na zware druk van de bezetter werd een compromis gesloten,
de Deutsche Zeitung zou bij de krant worden gezet, maar de administratie en het
drukken moesten bij een andere krant plaatsvinden. Hiervoor wendden de
Duitsers zich tot De Telegraaf. Tot 20 november 1942 was het zetwerk in handen
van het Handelsblad, na deze datum nam De Telegraaf ook het zetwerk over.
583.3 De inval
Gedurende de eerste fase van de bezetting behield het Algemeen Handelsblad zijn
liberale en neutrale karakter. D.J. von Balluseck was sinds 1929 hoofdredacteur en
betuigde in zijn artikelen openlijk steun aan de Nederlandse Unie. De Unie was
een politieke beweging opgericht op 24 juli 1940 door een Nederlands
Driemanschap bestaande uit de prominenten mr. Einthoven, mr. J. Linthorst
Homan en prof.dr. J.E. de Quay. De Unie wilde een tegenwicht bieden aan de
NSB.
De partij presenteerde zich als een nationale eenheidsbeweging en gebruikte
daarbij termen als volkskarakter, volkseenheid en vernieuwing. Na de bevrijding
kreeg de Unie stevige kritiek te verduren. Met name de voormalige illegaliteit
57 Koert Broersma, Buigen onder de storm. Een levensschets van Philip Mechanicus 1889-1944,
Van Gennep Amsterdam 1993, p. 95.
21
verdacht de partij ervan dat deze aan had gedrongen op samenwerking met de
bezetter. Dit zou vooral tot uiting zijn gekomen in het weekblad van de Unie.
59Op een zeker moment bestempelde de directeur van De Arbeiderspers, H.J.
Kerkmeester, de krant zelfs als een ‘vergaarbak van anti-Duitsche en Joodsche
elementen, lijfblad van ‘de Unie’’.
60Deze steunbetuiging aan de Unie zorgde voor
een toename van het lezerspubliek. In de eerste maanden na mei 1940 was geen
sprake was van een merkbare ‘verduitsing’ bij de krant. Het Handelsblad
probeerde in zijn berichtgeving de bezetter juist te dwarsbomen. Een van de
redacteuren die in dienst was op het moment van de Duitse invasie was Eduard
(Ward) Messer. Deze vertrok bij het Handelsblad toen de hoofdredactie medio
1941 werd vervangen. In ‘Buigen onder de Storm’. Levensschets van Philip
Mechanicus beschrijft hij de situatie bij de krant: ‘De stemming bij de hele krant
was over het algemeen fel anti-Duits. De lezers hadden in de gaten dat we iets
deden op dat gebied. We drukten legerberichten weg naar een onopvallende plaats,
of braken berichten gewoon halverwege af. Dat deden we dus wel, een soort stil
verzet.’
61De keerzijde van het toegenomen lezerspubliek was dat de krant steeds meer in
de gaten werd gehouden door de Duitse Sicherheitsdienst. De recalcitrante
houding waaraan de krant haar populariteit te danken had, werkte dan ook steeds
meer tegenstand van de bezetter in de hand.
62In november 1940 stond de krant
volgens de Sicherheitsdienst ‘in der negativen Haltung immer noch an der Spitze
und wirkt somit propagandistisch ungünstig’.
Op 5 juli 1941 deed de Sicherheitspolizei een inval in het kantoor van het
Handelsblad. Om het voortbestaan van de krant veilig te stellen, moest deze aan
een aantal voorwaarden voldoen: Hoofdredacteur Von Balluseck en onderdirecteur
A.J. Boskamp moesten onmiddellijk ontslagen worden. Beide heren werden
opgepakt en in Sint-Michielsgestel vastgezet. Landbouw redacteur S.S. Hoogterp
moest benoemd worden tot waarnemend hoofdredacteur en chef algemene zaken
A.J. van Dijk zou de plek van Boskamp moeten innemen. Beide waren lid van de
NSB.
Ook eiste de Sicherheidsdienst vertrek van alle joodse redacteuren.
63Dit
59 Wichert ten Have, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in
bezettingstijd 1940-1941, Prometheus, Amsterdam 1999, p. 11.
60 Vos, Niet voor publicatie, p. 207-209. 61 Broersma, Buigen onder de storm, p. 100.
62 Het aantal abonnees van het Algemeen Handelsblad steeg van 39.883 op 1 juni 1940 tot 58.476
een jaar later.
63 Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog V, Staatsuitgeverij,
22
waren er veertien in totaal, waaronder: Philip Mechanicus, L. Aletrino, A.
Holdert-Zuikerberg, E. Harrison en Th. Da Silva Roda.
64Omdat Hoogterp ‘pas’ in december 1940 lid van de
NSBwas geworden, bestond
er twijfel over zijn geschiktheid. Ter ondersteuning werd de redactie aangevuld
met een aantal pro-Duitse redacteuren. Zo moest Maurits Uyldert, chef van de
kunstredactie, plaatsmaken voor Chris de Graaff, over wie later meer. In december
1941 werd Hoogterp volwaardig hoofdredacteur.
De inval bij het Handelsblad vond plaats op het moment dat er een kentering
plaatsvond in het persbeleid van de bezetter. De Februaristaking was de
voornaamste aanleiding voor de verharding van het Duitse persbeleid. Deze
omslag werd voelbaar na de inval van Duitsland in Rusland, de zogenaamde
‘Operatie Barbarossa’ in juni 1941. Bij de bezetter was het geduld van het wachten
op loyaliteit op en in plaats hiervan werd de pers nu gedwongen partij te kiezen
voor Duitsland.
65De eerste fase maakte daarmee plaats voor de fase van de
‘gedwongen nazificatie’. De inval bij het Handelsblad is hier een van de meest
duidelijke voorbeelden van. Directeur H.M. Planten en de raad van
commissarissen waren op de eisen van de bezetter ingegaan om te voorkomen dat
de vierhonderd werknemers van de krant niet op straat kwamen te staan.
Tot zover de beschrijving van de gang van zaken bij het Algemeen Handelsblad
in de periode tot vlak na de eerste verscherping van de druk van de Duitse bezetter
op de bedrijfsvoering en de redactionele activiteiten van de Nederlandse pers.
23
4. Collaboratie en de Kunstredactie
Eén van de uitdagingen van dit onderzoek bestaat eruit vast te stellen op welk
moment een kunstredacteur de grens van de toen (enigszins) geaccepteerde
collaboratie overschrijdt. Daarbij dient een aantal vragen te worden beantwoord:
-
Wat is collaboratie?
-
Op grond van welke criteria kan een journalist of redacteur van collaboratie
worden beticht?
-
Welke specifieke eisen kunnen daarbij voor het kunstredactionele vakgebied
worden gesteld?
4.1 De definitie van collaboratie
Naast het beoordelen van afzonderlijke personen, kreeg de naoorlogse Commissie
voor de Perszuivering de ondankbare taak om te bepalen wie recht had op een
zogenaamd ‘certificaat van geen bezwaar’. Iedere journalist, of ander persoon in
dienst van een krant, diende in bezit te zijn van een dergelijk certificaat alvorens
men weer aan het werk mocht in het perswezen.
66Voor het verdere verloop van dit
onderzoek, is het van belang te definiëren wat, binnen de context van de
naoorlogse perszuivering, als collaboratie werd bestempeld.
De belangrijkste richtlijn voor de zuivering stond in artikel 2 van het herziene
Tijdelijk Persbesluit van 18 september 1945 en luidde als volgt: ‘De redacteur,
redactioneel medewerker of verslaggever van een dagblad, die tijdens de bezetting
zijn taak op zoodanige wijze heeft vervuld, dat mede daardoor
nationaal-socialistische beginselen of denkbeelden, dan wel ideologieën van den vijand
ingang zouden hebben kunnen vinden, kan worden ontzet van het recht om bij een
dagbladonderneming werkzaam te zijn in eenige journalistieke functie.’
67Een reden waarom een journalist geen certificaat van geen bezwaar zou kunnen
krijgen, is als deze zijn taken zo zou hebben vervuld, dat nationaalsocialistische
denkbeelden ingang konden krijgen. Het bovenstaande artikel wijst erop dat een
journalist en in het bijzonder een kunstredacteur ook daadwerkelijk actieve daden
zou moeten verrichten waaruit dit op een ‘zoodanige wijze’ taken vervullen zou
moeten blijken.
Dit in gedachten houdend, kan hier de mening worden geponeerd dat op basis
van deze definitie bijvoorbeeld het verplicht plaatsen van persberichten op zichzelf
24
niet als collaboratie gezien hoeft te worden. Voor het plegen van collaboratie lijkt
een actieve (gewilde) daad nodig te zijn. Hierbij is het relevant om de volgende
vraag te stellen: waaruit kan voor een kunstredacteur zo’n actieve en gewilde daad
bestaan?
4.2 Vlaamse journalistiek: Volk en Kultuur
De Belgische historicus Dirk de Geest heeft met een aantal collega’s een studie
verricht naar het culturele tijdschrift Volk en Kultuur dat van 1940 tot 1944 werd
uitgegeven. Het bijzondere aan deze studie is het neutrale standpunt dat de
auteurs kiezen. De behoefte om de journalisten en hun werkwijze als ‘fout’ te
bestempelen wordt onderdrukt. In plaats daarvan wordt een analyse gegeven van
de werkwijze op basis van de feitelijke publicaties. Deze worden bezien tegen de
achtergrond van de tijdgeest en het Vlaamse nationalisme.
68Daarbij stuitten de
auteurs op een thema dat studies over collaboratie vroeger of later bemoeilijkt: ‘de
complexiteit van het onderwerp’.
Zo stelt De Geest bijvoorbeeld vast dat het tijdschrift een opvallend voorbeeld
is van de wijze waarop vooroorlogse opvattingen en met name ‘bepaalde katholieke
stellingnames en het gangbare spreken over de Vlaamse beweging en het verleden
van Vlaanderen en door het nationaalsocialisme gevoede ideeën vrijwel naadloos
in elkaar overgaan’.
69Om een door anderen te vellen oordeel over mogelijke collaboratie van de
redacteuren van Volk en Kultuur van een wetenschappelijke basis te voorzien,
beperken de auteurs zich tot het reconstrueren, analyseren en verklaren van voor
én tijdens de bezetting geldende waardeoordelen. Daarbij komen ze middels het
veelvuldig gebruik van citaten tot een aantal criteria dat ook in dit onderzoek
gehanteerd kan worden. Deze zijn:
-
In hoeverre is er (bij collaborerende kunstredacteuren) sprake van een
‘ander’ type van vertoog dat gepaard gaat met nieuwe termen
-
(subtieler) Het gebruik van ogenschijnlijk vertrouwde woorden in een andere
dan tot nu toe gangbare context en betekenis
De auteurs stellen daarbij de vraag hoe begrippen en redeneringen uit het
stereotiepe nationaalsocialistische betoog overgebracht kunnen worden naar het
68 Dirk de Geest & Eveline Vanfraussen & Marnix Beyen & Ilse Mestdagh, Collaboratie of cultuur?
Een Vlaams tijdschrift in bezettingstijd, 1941-1944, Meulenhoff, Amsterdam 1997.
25
domein van het literaire en kunstkritische spreken. De hier genoemde criteria
kunnen tegen deze achtergrond dienen als toetsing van het gedrag van een
journalist tijdens een periode van overheersing en als hulpmiddel bij de
vaststelling van het aantal stappen waarmee een serieuze kunstcriticus de vage
grens van regulier werk naar collaboratie nadert.
4.3 Tussenbalans en aanpak
Voorbeelden als het boek Collaboratie of Cultuur geven aan dat het uitermate
lastig is puur aan de hand van de inhoud van artikelen vast te stellen in hoeverre
een kunstredacteur de grenzen van goed en fout overschrijdt. De analyse van
artikelen over culturele onderwerpen en elke poging om in de inhoud
nationaalsocialistische tendensen te bespeuren, is een gewaagde zaak.
Om deze reden zal in het verdere onderzoek de nadruk worden gelegd op een
tweetal meetbare onderzoeksgebieden:
1.
Welke leden van de kunstredactie van het Handelsblad hebben in de
besproken periode qua volume het meest bijgedragen. Oftewel, van welke
kunstredacteuren en (kunst)correspondenten verschenen de meeste
artikelen in het Algemeen Handelsblad tijdens de bezettingsperiode.
2.
Wat is er bekend over de achtergrond en ideologische opstelling van deze
personen.
Kortom, in het verdere onderzoek is de nadruk komen te liggen op de objectief vast
te stellen ideologische standpunten van een selectie van de meest prominente
kunstredacteuren van het Handelsblad. Vanuit dat startpunt zal worden
26
5. Chris de Graaff
5.1 Drijfveren
Christiaan Jacobus Julius de Graaff werd in 1890 in ’s-Hertogenbosch geboren in
een katholiek gezin. In zijn jeugd maakte hij alle aspecten mee van het toen nog
‘rijke Roomse leven’ en dit heeft hem in aanzienlijke mate getekend. Het was een
katholieke wereld, voortgekomen uit de negentiende eeuw, gewikkeld in een hevige
emancipatiestrijd, waarin men de kunstenaar maar al te zeer nodig had.
70De Graaff studeerde Nederlandse letterkunde aan de Gemeentelijke
Universiteit van Amsterdam, waar hij na het kandidaatsexamen in 1914 zijn studie
beëindigde en bij het persbureau Vaz Diaz ging werken. Na zijn diensttijd tijdens
de mobilisatie in 1914 ging hij aan het werk bij De Telegraaf en werkte van 1919
tot 1923 als correspondent van deze krant in Brussel. Vervolgens werd hij
redacteur Kunst en Wetenschappen op de hoofdredactie in Amsterdam en stapte in
1924 over naar een vergelijkbare functie (‘Kunst en Letteren’) bij het Algemeen
Handelsblad. In ‘1938 of 1939’ werd hij chef van de kunstredactie.
71Eerder, in 1930, was De Graaff ook redacteur geworden bij het door en voor
jonge katholieke intellectuelen samengestelde tijdschrift De Gemeenschap, dat in
Utrecht werd uitgegeven. Bekende auteurs als Jan Engelman en Anton van
Duinkerken verwierven er naam. Vanaf begin jaren ’30 ging het blad gaandeweg
een antifascistische koers varen. Zo publiceerde Jef Last tijdens de Spaanse
burgeroorlog artikelen van de republikeinse kant van het Spaanse front. Deze
reputatie droeg bij aan het in 1941 uitgevaardigde verschijningsverbod en het
einde van het tijdschrift.
Zover was het in de tijd dat Chris de Graaff voor De Gemeenschap werkte
echter nog niet. Hij publiceerde in 1931 bij uitgeverij De Gemeenschap zijn
dichtbundel Alleenspraak, een laat debuut voor de toen 41-jarige De Graaff. Al na
een jaar nam De Graaff echter – samen met collega redacteur Lou Lichtveld –
ontslag omdat hij zich niet kon verenigen met de door het bisdom en de
aartsbisschop van Utrecht ingestelde censuur.
72In het januarinummer van 1932 werd het vertrek van de twee redacteuren
toegelicht: ‘Ofschoon De Gemeenschap voor talrijke lezers op de eerste plaats de
70 Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1: Het systeem, Uitgeverij De
Arbeiderspers, Amsterdam 1988, p. 265.
71 Biografische details uit de door Chris de Graaff afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor
Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer: 18283, dossier Chris de Graaff, Nationaal Archief, Den Haag.
72 Idem. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer: 18283,
27
beteekenis kreeg van een tijdschrift, werd dit maandblad steeds geredigeerd met
het inzicht, dat de overtuigingskracht van een geslaagd kunstwerk sterker en
verstrekkender is dan die van een geslaagd betoog. […] De grondslag van ons
werkprogram is het katholiek beginsel, en dit is een strijdbaar beginsel, omdat wij
leden zijn van de Strijdende Kerk, die gedurig bidt om de vernieuwing van het
aanschijn der aarde. […] Wij zien geen redenen om met deze traditie te breken.
Eerder integendeel. Ons maandblad is sinds 1929 onderworpen aan de
praeventieve censuur. Dit betekent, dat ieder nummer, alvorens te verschijnen,
nagezien en soms gewijzigd wordt door een priester, dien Z.H.E. de Aartsbisschop
van Utrecht daartoe heeft aangesteld. Op een onzerzijds gedaan verzoek tot
ontslag van deze praeventieve censuur, heeft Z.H.E. in overleg met het voltallige
Nederlandsche Episcopaat weigerend beslist. Voor twee redacteuren, Chr. de
Graaff en Lou Lichtveld, werd dit een reden tot het nemen van ontslag. Zij
meenden niet langer verantwoordelijk te kunnen blijven voor den inhoud van een
maandschrift, hetwelk, na door de redactie te zijn opgesteld, nog kans heeft te
worden gewijzigd. Deze meening kunnen wij voor het onderhavige geval niet
deelen.’
73De twee uittredende redacteuren distantieerden zich beiden van het
controlerende kader dat door de kerk was gecreëerd rondom de katholieke pers en
literatuur. Ze verwijderen zich echter in verschillende richtingen. Lichtveld
vertrok als correspondent voor De Groene Amsterdammer naar Spanje en
ontwikkelde zich snel naar overtuigd links. Hij koos – schrijvend onder het
pseudoniem Albert Helman – voor het republikeinse Spanje.
5.2 Escalatie
Na zijn vertrek bij De Gemeenschap nam ook De Graaff afstand van het katholieke
geloof en trad kort daarna toe tot het Zwart Front. Het Nederlandsch
Volksfascisme-Zwart Front werd op 5 mei 1934 opgericht door de van oorsprong
katholieke Arnold Meijer, die op de dag van oprichting 29 jaar geworden was.
74Ondanks een vergelijkbaar gedachtegoed, zette het Zwart Front zich af tegen de
NSB. De verschillen qua denkrichting bestonden eruit dat de
NSBgericht was op
Duitse nationaalsocialisme en het Zwart Front op het Italiaanse fascisme. Verder
streefde het Zwarte Front naar een ‘Groot-Nederland’ bestaande uit de
73 Anton van Duinkerken, ‘Verantwoording’, in: De Gemeenschap 1(1932)8, p. 2.
74 G.R. Zondergeld, Een kleine troep vervuld van haat. Arnold Meijer en het Nationaal Front, De
28
Nederlandse gewesten, Vlaanderen en Frans-Vlaanderen.
75De
NSBdaarentegen
richtte zich op een andere vorm van versmelting, namelijk die van de Nederlandse
gewesten met Duitsland in een ‘Germaansche Statenbond’.
76Op 23 september 1939 werd het Zwarte Front herdoopt tot Nationaal Front.
Volgens Meijer was een naamsverandering in ieder geval een goed idee omdat men
ten noorden van de rivieren ‘zwart’ met ‘katholiek’ associeerde.
77Nederland moest
naar de mening van het Nationaal Front binnen het Duitse rijk een autonome rol
blijven vervullen en Meijer streefde er verder naar dat de manschappen die
geleverd werden voor de oorlogsinzet een eed zouden afleggen op de Nederlandse
vlag. Deze denkrichting leidde tot opheffing van het Nationaal Front in 1941.
78De Graaff publiceerde in de kringen van het Zwarte Front/Nationaal Front
artikelen en een aantal, op de nationaalsocialistische leest geschoeide, gedichten,
waarvan ‘De stormvogel’ een voorbeeld is:
Verlaat de luwte voor 't geweld daarbuiten
en laat de reuk der zee u overstelpen;
treed nader over rinkelende schelpen
in 't licht, dat alle verten gaat ontsluiten.
Trotseer de branding; hoor den kreet der meeuwen:
zij zwichten strandwaarts en 't gekrijsch wordt klagend;
op golf na golf herneemt de wind, neervlagend,
zijn heerschappij, die is van alle eeuwen.
Luister, de wilde wind geeft taal en teeken
van 't fier en stoer geslacht, dat zeewaarts vóórging:
Blijf't water trouw, wat schip er ook teloor ging,
eens zult gij allen weer den loef afsteken.
En in dit teeken zult gij overwinnen,
volk, zoo ge indachtig zijt wat houw en trouw doet:
Eén vogel tart de vlagen! - Vliegt de blauwvoet?
- Ja, storm op zee! De storm dien wij beminnen.
7975 Zondergeld, Een kleine troep vervuld van haat, p. 87.
76 Anton A. Mussert, Nederland en de Germaansche Statenbond, Nenasu (Uitgegeven in opdracht
van de Afdeeling Propaganda der N.S.B.), Leiden 1942, p. 24.
77 Zondergeld, Een kleine troep vervuld van haat, p. 115. 78 Zondergeld, Een kleine troep vervuld van haat, p. 247-248.
29
De ondertoon van naderende verandering moet hebben aangesproken in de
kringen van het Nationaal Front, waarvan De Graaf tot aan de opheffing lid bleef.
Na de opheffing van het Nationaal Front trad hij toe tot de
NSB. Tijdens zijn
naoorlogse proces gaf hij overigens te kennen dat zijn overstap naar de
NSBniet
van harte was gegaan. In het verslag van zijn berechting voor het Tribunaal voor
Bijzondere Rechtspleging staat daarover het volgende opgetekend: ‘Ik was lid van
het Nationaal Front. Toen deze partij door den Duitschers was verboden, heeft de
hoofdredacteur van het Handelsblad, den heer S.S. Hoogterp, op mij pressie
uitgeoefend om lid te worden van de
NSBIk kon uit zijn gezegden opmaken dat als
ik dat niet deed, ik na eenige tijd wel af zou vloeien. Ik heb nog eenige maanden
gewacht en ben toen op herhaalde drang sympathiserend lid geworden van de
NSB.’
80De Graaff ging twee jaar later een serieuze stap verder en sloot zich op 22
december 1943 als begunstigend lid aan bij de 3
e SSStandaard.
81Tijdens zijn
latere proces concludeerde het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging ‘…de
aanduiding
B.
L. of Begunstigend Lid der Germaansche
SS(runentekens), heeft de
betekenis, dat deze persoon instemt met de eed van trouw op den Fuhrer, Adolf
Hitler.’
82Eerder had Chris de Graaff ook gewerkt voor Het Weekblad Cinema & Theater,
waarvan hoofdredacteur J.T. Hulsekamp overtuigd nazi was. Het tijdschrift had
zich, direct na de Duitse inval, achter de bezetter geschaard. Het blad was bezaaid
met hakenkruisen en riep op tot de strijd tegen het Bolsjewisme.
83Ook had hij in
1940 en 1942 enkele malen gepubliceerd in Criterium in de periode dat
mederedacteur Hoornik er ook werkzaam was. Toen zijn gedichten in 1942 in het
blad verschenen, was allang duidelijk uit welk hout hij gesneden was. Chris de
Graaff werd echter gezien als een rijzende ster binnen de Nederlandse letteren
waardoor het mogelijk was dat men zijn werk bij Criterium niet kritisch genoeg
bezag.
84Zoals we zagen was Chris de Graaff al sinds 1924 in dienst van het
Handelsblad. In deze periode vertoonde zijn carrière geen duidelijk opgaande lijn.
80 Citaat uit de door De Graaff afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere
Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 18283, dossier Chris de Graaff, Nationaal Archief, Den Haag.
81 Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1: Het systeem p. 270.
82 Citaat uit de uitspraak gedaan door het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging te Amsterdam
op 2 juli 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer: 18283 dossier Chris de Graaff, Nationaal Archief, Den Haag.
83 Hans Renders, Wie weet slaag ik in de dood: Biografie van Jan Campert, De Bezige Bij,
Amsterdam 2004, p. 317-318.