• No results found

De overgang naar een perscommissie

In document Chris de Graaff (pagina 53-56)

6. De samenstelling van de kunstredactie 36

7.2 De overgang naar een perscommissie

Het Militair Gezag hield zich veel langer dan verwacht bezig met de perszuivering.

Het orgaan werd veel bekritiseerd en verzocht de regering regelmatig om van het

werk rondom de pers te worden ontheven. Het

MG

was ook van mening dat

definitieve beslissingen op dit gebied noodzakelijk waren. Op 13 juli 1945 bracht

de Subsectie Perszuivering en Papiertoewijzing een rapport uit waarin alle

problemen binnen het perswezen uiteen werden gezet.

168

Bladen die niet meer mochten verschijnen tot ze waren beoordeeld leden

bijvoorbeeld grote bedrijfseconomische schade. Met name de regionale pers moest

met lede ogen toezien hoe haar verspreidingsgebied werd overgenomen door

concurrenten. Ook werd gewezen op de zwakke positie van bladen die tijdens de

bezetting tot de illegaliteit hadden behoord. Deze werden sinds de bevrijding op

165 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 27.

166 Van den Heuvel, De vrijheid van de pers, p. 39.

167 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 51-52.

54

gevorderde persen gedrukt en zouden deze meteen kwijtraken wanneer de ‘oude’

kranten weer terugkwamen. Mede om deze redenen vond de Subsectie

Perszuivering en Papiertoewijzing dat de oprichting van een perscommissie niet

langer kon worden uitgesteld. Het werd tijd dat de Nederlandse pers door een

commissie werd geordend en alle journalisten apart werden onderzocht.

169

Als gevolg van het rapport van het

MG

, nam de regering plotseling snelle

beslissingen. Eind juli 1945 maakte Beel, minister van Binnenlandse Zaken,

bekend dat het

MG

zich vanaf 1 augustus 1945 niet meer mocht bezighouden met de

pers. Vanaf dat moment zou de perszuivering in handen zijn van het ministerie van

Binnenlandse Zaken. Het herstel van het perswezen zou de verantwoordelijkheid

van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (

OK

&

W

) worden. Dr.

C. Beekenkamp werd aangewezen als verantwoordelijke voor alle werkzaamheden

rondom de pers.

170

Beekenkamp was op vijfentwintigjarige leeftijd

redactiesecretaris geworden van De Rotterdammer, een plaatselijk

antirevolutionair blad. In de jaren 1929-1941 was hij verbonden aan de

Anti-Revolutionaire Partij en van 1931-1941 was hij lid van de Leidse gemeenteraad. In

1941 kwam hij terecht in St.-Michelsgestel waar hij tot 1943 gegijzeld was. Tot

maart 1947 zou hij een zeer invloedrijk man zijn in de Nederlandse perswereld.

171

In het Tijdelijk Persbesluit 1944 was de te vormen perscommissie beperkt

omschreven. Dit moest in een tweede Persbesluit verder worden uitgewerkt. In het

kabinet Schermerhoorn-Drees werd in de maanden juli tot september 1945

verschillende malen aandacht besteed aan de persaangelegenheden. Het resultaat

hiervan was het Tijdelijk Persbesluit van 1945. Het belangrijkste verschil met zijn

voorganger was de bepaling dat persorganen die na 1 januari 1943 waren blijven

verschijnen niet perse een verschijningsverbod kregen. De nadruk kwam te liggen

op de zuivering van personen. Als gevolg hiervan mochten bladen alleen

verschijnen wanneer alle medewerkers in het bezit waren van een (voorlopig)

certificaat van geen bezwaar. De zuivering van persorganen en de ordening van het

perswezen werden in het nieuwe Persbesluit buiten beschouwing gelaten.

172

Het Tijdelijk Persbesluit 1945 gaf concrete criteria voor de zuivering van

personen. Zo las artikel 2 lid 1 van het

TPB

1945: ‘de redacteur, redactioneel

medewerker of verslaggever van een dagblad, [waaronder mede elk ander

periodiek orgaan moest worden verstaan (art. 2.2)] die tijdens de bezetting zijn

taak op de wijze als hiervoren bedoeld, geen bezwaar te hebben gehad, kan worden

169 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 55.

170 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 56.

171 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 57-58.

55

ontzet van het recht om bij een zoodanige onderneming werkzaam te zijn in eenige

journalistieke of leidende niet-journalistieke functie’. Een ontzetting kon

maximaal twintig jaar duren (art. 3.1).

173

Een tweede wijziging ten opzichte van het eerdere persbesluit was de

veranderde indeling van bevoegdheden. Bij het

TPB

1944 werd bepaald dat alle

persaangelegenheden geregeld werden door een perscommissie. Bij gebrek aan

deze commissie gingen de verantwoordelijkheden over op het Militaire Gezag. In

het

TPB

1945 lagen de taken bij drie verschillende organen. De ministers van

Binnenlandse Zaken en

OK

&

W

namen de besluiten (art. 1.), een Persraad kreeg

enkele uitvoerende taken, maar moest in eerste instantie de ministers adviseren

over persaangelegenheden (art. 9). De Raad kwam onder voorzitterschap van Dr.

C. Beekenkamp te staan. Het derde orgaan was de Commissie voor de

Perszuivering die onderzoek moest doen naar redenen voor een ontzetting van

recht, uitspraken moest doen over ontzettingen en certificaten van geen bezwaar

moest verlenen aan personen die geen procedure tot ontzetting kregen (art. 6, 7 en

11). Er was geen mogelijkheid tot beroep op de door de commissie uitgesproken

(voorlopige) ontzettingen ook al stonden deze gelijk aan een rechterlijke uitspraak

(art. 20).

174

De auteurs van het

TPB

1945 hadden de inrichting van de perscommissie al

volledig uitgedacht. Hierdoor kon op 19 september 1945, een dag na de

afkondiging van het nieuwe persbesluit, de Commissie voor de Perszuivering door

minister Beel worden geïnstalleerd.

175

De

CPZ

zou bestaan uit een voorzitter

(jurist), een ondervoorzitter (jurist), minstens achttien leden (waarvan drie jurist)

en een hoeveelheid plaatsvervangende leden (waarvan twee jurist). Deze werden

benoemd door Beel. Een verdeling in vijf regionale kamers zou de procedures

aanzienlijk versnellen: Zuid-Holland; Noord-Holland en Utrecht; Gelderland en

Overijssel; Noord-Brabant, Zeeland en Limburg; Friesland, Groningen en Drenthe.

Ook kon er een bijzondere kamer in het leven worden geroepen bij ingewikkelde

zaken, dit gebeurde bijvoorbeeld bij De Telegraaf/Het Nieuws van de Dag. Iedere

regionale kamer bestond uit zeven leden. Vier juristen hadden vaste zitting in alle

kamers, hierdoor moest er een zekere eenheid in de uitspraken komen.

176

Ondanks

173 Vos, Niet voor publicatie, p. 412.

174 Vos, Niet voor publicatie, p. 412.

175 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 66.

176 De andere drie leden moesten bekend zijn met de perssituatie in de regio en waren

verantwoordelijk voor het vooronderzoek van de zaken. Zij bekleedden doorgaans de functie van journalist en dagbladdirecteur, de derde persoon diende een vertrouwensband met de illegaliteit te hebben.

56

dit streven, bestonden er verschillende meningen over de maatstaven voor de

zuivering. Zo kwam het niet zelden voor dat in zaken met een vergelijkbare

strekking, de uitspraak sterk verschilde.

Veel leden van de

CPZ

waren afkomstig uit de illegaliteit. Later zou de

zuiveringscommissie de kritiek krijgen dat de samenstelling te eenzijdig was. Op

het moment zelf is dit echter nooit in overweging genomen. De reden voor deze

onevenwichtige samenstelling school er vooral in, dat iedereen afkomstig uit de

illegaliteit sowieso het stempel ‘zuiver’ droeg. Dit maakte het tegelijkertijd

moeilijk om kandidaten uit de legale pers te selecteren, aangezien dezen eerst

onderzocht moesten worden. Omdat een groot deel van de commissieleden

afkomstig was uit de perswereld, vormden concurrentiemotieven een bron van

moeilijkheden. Om dit probleem zoveel mogelijk in te perken, probeerde de

CPZ

haar leden uit verschillende politieke sferen te halen.

177

Beekenkamp stelde de leden van de

CPZ

aan. Voorzitter van de commissiewerd

mr. J.L.A.M. Loeff, een katholieke Rotterdamse Jurist die eerder zitting had in de

ad-hoc zuiveringscommissie van de

NRC

. Mr. E.J.E.G. Vonkenberg werd

vice-voorzitter. In de praktijk had deze evenveel inspraak als de voorzitter en trad zelfs

wat meer op de voorgrond.

178

In document Chris de Graaff (pagina 53-56)