• No results found

De Raad van Beroep voor de Perszuivering

In document Chris de Graaff (pagina 60-64)

6. De samenstelling van de kunstredactie 36

7.5 De Raad van Beroep voor de Perszuivering

Een van de punten van kritiek op de

CPZ

was het ontbreken van een mogelijkheid

tot beroep. Daar kwam bij dat de samenstelling van de commissie teveel leunde op

‘deskundigheid’ uit de perswereld in plaats van een stevig juridisch orgaan te zijn.

De discussie over de invoering van een beroepsmogelijkheid had in de perswereld

al voor- en tegenstanders. In de Tweede Kamer was de meerderheid voor de

invoering en in april 1946 werd hier dan ook voor gepleit bij minister Gielen. In

december zegde hij daadwerkelijk de invoering van een beroepsinstantie toe.

191

In

het wetsontwerp Noodvoorziening Perswezen werd in de artikelen 10 tot en met 12

de beroepsinstantie omschreven. In tegenstelling tot de

CPZ

kwam de meerderheid

– zeven van de tien – van de Raad van Beroep voor de Perszuivering (

RBPZ

) uit

juristen te bestaan. Zes van hen hadden zelfs ervaring bij de rechterlijke macht. De

RBPZ

was zo samengesteld dat deze geen indruk zou wekken partijdig te zijn, een

van de kritiekpunten op de

CPZ

. De ‘oude’, ‘nieuwe’ en voormalige illegaliteit

waren geen van allen vertegenwoordigd.

192

189 Vos, Niet voor publicatie, p. 415.

190 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 80.

191 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 123.

61

Personen en instanties die door de

CPZ

veroordeeld waren, kregen de

mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak in beroep te gaan bij de

RBPZ

.

Dit maakte dat veel mensen hun straf al hadden uitgezeten waardoor de

beroepsmogelijkheid haar waarde verloor. De Raad kon ook beslissen of van de

termijn van vier weken kon worden afgeweken, wat in de meeste gevallen

gebeurde. Naast persondernemingen en personen, kon ook de getuige-deskundige

van de

CPZ

, A.L. Govers, beroep aantekenen. Dit had meestal tot doel om meer

gelijkvormigheid in de uitspraken van de

CPZ

te krijgen. De

RBPZ

maakte daarbij

gebruik van de dossiers van de perscommissie.

193

De jurisprudentie van de

RBPZ

verschildeaanzienlijk van de zuiveringsnormen

van de

CPZ

. De zuiveringscommissie nam de verantwoordelijkheid van de directie

voor de inhoud als uitgangspunt. De

RBPZ

daarentegen, had er begrip voor

wanneer de directie het blad liet doorverschijnen ook al kreeg deze grote druk van

de bezetter te verduren. Het werd zelfs als zwaktebod gezien wanneer de leiding de

uitgave van haar blad had gestaakt zonder dat zij daartoe werd gedwongen. Dit kon

namelijk consequenties hebben voor het personeel en de kans bestond dat er een

krant met bezwaarlijker inhoud van dezelfde persen zou rollen. Ook had een legaal

blad de verantwoordelijkheid om het Nederlandse volk voor te lichten. Een taak

die de illegale pers niet alleen zou kunnen dragen.

194

Het Algemeen Handelsblad is

een voorbeeld van een krant die medio 1941 een

NSB

-hoofdredacteur kreeg, in de

persoon van S.S. Hoogterp. De

RBPZ

sprak zijn waardering uit over de moeilijkere

weg die de krant had gekozen: ‘onbaatzuchtige trouw in moeilijke omstandigheden

is een voortreffelijke eigenschap die de Raad van Beroep bij uitstek nationaal

acht.’

195

193 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 125-126.

194 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 127-128.

195 Uitspraak R B P Z inzake het Algemeen Handelsblad op 1 mei 1948. Bron: Archief Raad van Beroep voor de Perszuivering, inventarisnummer: 44, Nationaal Archief, Den Haag.

62

In de periode dat de

RBPZ

werkzaam was, heeft deze 278 beroepen behandeld. Deze

waren als volgt verdeeld:

Tabel 11.8 afkomstig uit René Vos, Niet voor publicatie.

196

In 61 van de 278 beroepen heeft de

RBPZ

geen uitspraak gedaan:

Tabel 11.9 afkomstig uit René Vos, Niet voor publicatie.

197

De uitspraak van de 217 zaken die wel behandeld zijn, was als volgt:

Tabel 11.10 afkomstig uit René Vos, Niet voor publicatie.

198

196 Vos, Niet voor publicatie, p. 440.

197 Vos, Niet voor publicatie, p. 440.

63

Tegen 21 van de 39 naamsverboden uitgevaardigd door de

CPZ

werd beroep

aangetekend:

Tabel 11.13 afkomstig uit René Vos, Niet voor publicatie.

199

Wanneer de uitspraken worden bezien, ontstaat het beeld dat het in beroep gaan in

de meeste gevallen een positieve uitkomst had. Opvallend is wel dat door de Raad

geen inhoudelijk onderzoek werd gedaan over de mate van collaboratie in de eigen

kopij van de krant. Binnen de

RBPZ

ontstond eind mei 1946 verdeeldheid over

richting die de Raad uitging in zijn uitspraken. De leden A. Stapelberg en mr. H.P.

Berghuis stapten op omdat zij het niet eens waren met de opvatting dat het

opnemen van pro-Duitse kopij aanvaardbaar was wanneer dat de voortzetting van

het blad kon waarborgen. Dit zou namelijk in strijd zijn met de wet

Noodvoorziening perswezen. Het aftreden van de twee heren zorgde voor veel

reacties in de pers en in de Tweede Kamer ontstond in juni 1948 opnieuw discussie

over de normen van perszuivering en samenstelling van de Raad. Ook vanuit de

CPZ

kwam er kritiek op de

RBPZ

.De gemiddelde ontzettingstermijn opgelegd door

de

CPZ

lag gemiddeld drieëneenhalf jaar hoger dan die uitgesproken door de

Raad.

200

Het contrast tussen de uitspraken van beide organen was zo groot dat

getuige-deskundige Govers in december 1948 besloot om de onbehandelde

beroepsaanvragen in te trekken.

201

In de loop van 1950 werden de laatste

uitspraken in de perszuiveringszaken gedaan. Wanneer de balans over deze

periode wordt opgemaakt, dan lijkt de situatie na de zuivering niet veel te

verschillen van de situatie voor de oorlog.

202

199 Vos, Niet voor publicatie, p. 442.

200 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 136.

201 Brauer & Driever, Perszuivering: de Nederlandse pers 1944-1951, p. 133.

64

In document Chris de Graaff (pagina 60-64)