• No results found

Chris de Graaff 37

In document Chris de Graaff (pagina 37-53)

6. De samenstelling van de kunstredactie 36

6.1.1 Chris de Graaff 37

In hoofdstuk 5 is al dieper ingegaan op de centrale rol die Chris de Graaff tijdens

de bezetting speelde op de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad en zijn

naoorlogse berechting.

6.1.2 Frans Hannema

Frans Hannema werd op 26 februari 1905 geboren te Amsterdam. In 1917 verliet

hij de lagere school waarna hij naar het Gymnasium ging. Hij studeerde aan de

Universiteit van Amsterdamse waar hij de vakken Germaanse taal en letterkunde,

Algemene Taalwetenschap en Kunstgeschiedenis volgde. In 1926 nam Hannema

deel aan de Officierscursus in Kampen en het jaar daarop werd hij tot ‘vaandrig’

38

(onderofficier) benoemd.

107

Na deze cursus gaf Hannema zich vrijwillig op als

instructeur bij de vooroefeningen van de Landstorm in de Oranje Nassaukazerne

in Amsterdam.

Tussen 1930 en 1933 studeerde Hannema muziekgeschiedenis aan het Muziek

Lyceum en in 1934 werd hij muziekcriticus bij dagblad Het Volk. Twee jaar later

werd Hannema redacteur bij het

ANP

. In 1938 moest hij het veld ruimen vanwege

een reorganisatie, maar kon nog wel zijn werkloze dagen vullen met het houden

van lezingen, het adviseren van kunsthandelaars en af en toe leverde hij een

bijdrage aan tijdschriften.

Toen het Nederlandse leger zich in 1939 mobiliseerde, werd Hannema gelegerd

in garnizoenen in Hoorn en Amsterdam. In de meidagen van 1940 mocht hij zich

commandant van de garnizoenswacht van het koninklijk paleis noemen. Na de

demobilisatie bleef hij nog een tijdje in dienst voor de afwikkeling van zaken.

Hannema benadrukt in zijn getuigenverhoor dat hij in die hoedanigheid

verschillende stukken heeft verbrand die ‘dienstig’ geweest zouden kunnen zijn

voor de bezetter.

108

In oktober 1940 kwam hij weer zonder baan te zitten.

Op verzoek van en kennis diende Hannema, vanaf januari 1941, als stroman

voor de joodse kunstmakelaar Albert Spanjaard. Eind 1941 kwam hij op

aanbeveling van Clemens Meuleman bij het Algemeen Handelsblad terecht waar

hij medewerker werd van de rubriek Kunst en Letteren. Daar bleef Hannema

werken tot de Hongerwinter.

In 1943 verscheen Hannema’s boek Gerard Terborch bij de Amsterdamse

Uitgeverij De Gulden Ster.

109

Tijdens de oorlogsjaren publiceerde deze uitgeverij

ook werken van de nationaalsocialistische dichter en romanschrijver Martien

Beversluis en vertaalde werken van verschillende Duitse auteurs die gelieerd

waren aan nationaalsocialistische instanties in hun thuisland.

110

107 Biografische details uit de door Frans Hannema afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.

108 Biografische details uit de door Frans Hannema afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.

109 Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en met 1945, p. 336.

110 Van Martien Berversluis verschenen bij Uitgeverij De Gulden Ster de boeken: Uit de wijdte. Sonnetten (1943) en Het zaad. Een Sonnettenkrans (1944).

Bron: Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en

met 1945, p. 65. Een voorbeeld van Duitse auteurs wiens boeken door Uitgeverij De Gulden Ster gepubliceerd werd: John Knittel, Abd-ol-kader. Roman uit het Marokkaansche Atlas gebergte (1945). Knittel was tijdens de Tweede Wereldoorlog lid geworden van de Europäische

Schriftsteller-Vereinigung na een introductie door toenmalig propagandaminister Joseph

39

In zijn verhoor ontkende Hannema ooit lid te zijn geweest van de Kultuurkamer

of het

VNJ

. In een ander formulier dat in zijn dossier te vinden is, staat eveneens

dat de man nooit lid is geweest van nationaalsocialistische organisaties als

NSB

,

WA

,

SS

,

NSKK

, Landwacht of Landstorm,

NJS

.

111

Er liep geen zaak tegen hem wegens

verraad of collaboratie en Hannema ontving geen

NSB

-lectuur thuis en bezocht

evenmin

NSB

-bijeenkomsten. Toch is er sprake van een afwijking in zijn

verklaring: ‘In het dossier bevindt zich een karthotheekkaartje der

NSB

waarop

Hannema als sympathiseerend overkomt, doch deze verklaart hiervan niets te

weten.’

112

Hannema ontkende deze aantijgingen: ‘De kaart die u mij toont van het

Hoofdkwartier der

NSB

te Utrecht en waarop gegevens vermeld staan mijn persoon

betreffende is een voor mij onbegrijpelijk stuk. Nimmer heb ik mij mondeling of

schriftelijk als sympathiserend lid

NSB

opgegeven en heeft mij dan ook nooit

bericht over bereikt. Op tot mij gerichte uitnodigingen tot het bij wonen van

vergaderingen, bijeenkomsten en dergelijke, heb ik nimmer gereageerd. Ik ben

nimmer gedetineerd geweest.’

113

Naast het karthotheekkaartje uit de

NSB

-archieven werd een aantal artikelen,

die Hannema voor het Handelsblad schreef, aangehaald als bewijs van zijn

nationaalsocialistische opvattingen. Het ging om de artikelen ‘Bedenkelijke jonge

schilderkunst’, ‘De groote tentoonstelling Rijksmuseum’ en ‘Kunst der Front’.

114

Wat in de zaak van Hannema door het Bijzondere Gerechtshof niet werd vermeld,

is dat deze samen met

SS

’erJan van der Made en Sybren Modderman (redacteur

van De Waag) initiatiefnemer was van de oprichting van het hernieuwde Groot

Nederland, een nationaalsocialistisch tijdschrift voor kunst en literatuur. Het

tijdschrift werd opgericht omdat de mannen hun vertrouwen in de initiatieven van

het

DVK

waren verloren.

115

Hannema publiceerde in de eerste editie het artikel ‘De

Zwitserse auteurs uit. In: Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en met 1945, p. 457. Er staan geen reclames en vermeldingen van de Gulden Ster met een opvallend pro-Duitse toon in de uitgaven van het Nieuwsblad van den Boekhandel tussen juni 1941 en mei 1945.

111 Staat van Inlichtingen opgetekend door Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging, Politieke Recherche Amsterdam. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.

112 Idem. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.

113 Biografische details uit de door Frans Hannema afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.

114 ‘Bedenkelijke jonge schilderkunst’, in: Algemeen Handelsblad 16 juli 1942. ‘De groote

tentoonstelling Rijksmuseum’, in: Algemeen Handelsblad 8 augustus 1942. Kunst der Front’, in: Algemeen Handelsblad 1 februari 1943.

115 Frank van den Bogaard, Een stoottroep in de letteren. ‘Groot Nederland’, de S S en de

Nederlandse literatuur (1942-1944), Stichting Bibliographia Neerlandica, ’s-Gravenhage 1987, p. 35.

40

onlust in de moderne schilderkunst’ waarin hij zijn visie gaf op het verleden: ‘De

maatschappelijk en geestelijk ontwortelden, de paria's der samenleving, die de

kunstenaars binnen deze verdwaasde “orde” wel worden moesten (bannelingen uit

het rijk der Schoonheid en gevallen engelen, op hun bitteren doortocht vaak nog

door rasvreemde elementen betooverd en bekoord) schonken het aanschijn aan de

meest dolzinnige probeersels, door enkele snobs een tijdlang uitbundig

verwelkomd, om spoedig voor nieuwe sensaties te worden verlaten. De kloof

tusschen volk en kunstenaar werd gedurig dieper, de grenslijnen tusschen kunst en

kitsch, tusschen intellectualistisch bedrog eenerzijds en plutocratisch snobisme

anderzijds vervaagden allengs geheel. De begenadigde enkeling onder de

scheppende geesten, die onder den druk der tijden nog in staat was waarlijk groote

kunst in het leven te roepen, zij het dan ook een kunst, die door slechts weinige

erudieten werd verstaan en genoten, sloot zich in zijn ivoren toren op en wendde

zich vol walging af van een wereld, waarin de geestelijke en maatschappelijke

chaos hoogtij vierde en de plebejische banaliteit den adel van geest en bloed

verdrong.’

116

Daarbij merkt Venema op dat ‘Hannema behoorde tot de groep voor

wie

NSB

en Kultuurkamer maar kleinburgerlijke organisaties waren’.

Hannema werd door het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging voor tien jaar

ontzet van het recht tot ‘het bekleden van ambten; het dienen bij de gewapende

macht; het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorstel

uitgeschreven verkiezingen; het zijn van raadsman of gerechtelijk

bewindsvoerder’.

117

Over een veroordeling – in de vorm van een weigering van een

certificaat van geen bezwaar – door de Commissie voor de Perszuivering is geen

bronnenmateriaal gevonden.

Na de bevrijding schreef Hannema nog twee cultuurhistorische boeken De

Romanesken. Grepen uit de cultuurgeschiedenis der Romantiek (1950) en Uit de

schatkamer der middeleeuwen (1950).

118

De reputatie van Frans Hannema was

dermate slecht dat Dirk Hannema, directeur van het Museum Boymans van

Beuningen - die zelf ook geen smetteloze reputatie had - de behoefte had om te

116 Frans Hannema, ‘De onlust in de moderne schilderkunst’, in: Groot Nederland 2(1943)41, p. 10-11.

117 Beslissing betreffende voorwaardelijke buitenvervolgingsstelling van Frans Hannema op 15 oktober 1947. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.

118 G.J. van der Lek & Dirk de Jong, Brinkman’s catalogus van boeken die gedurende 1946 tot en met 1950 in Nederland en Vlaanderen zijn uitgegeven of herdrukt, benevens aanvullingen over voorafgaande jaren, opgaven betreffende overgegane fondsartikelen en in prijs gewijzigde boeken. http://biografieinstituut.ub.rug.nl/root/Brinkman/.

41

benadrukken dat hij geen familie was van naamgenoot Frans.

119

Toen Hannema

stierf, was hij alleenstaand en kinderloos.

6.1.3 Ed Hoornik

Eduard Jozef Antonie Marie Hoornik werd op 9 maart 1910 in Den Haag geboren.

Hij kreeg katholiek onderwijs, maar wegens wangedrag werd hij van school

gestuurd en ging hij naar een gemeentelijke

HBS

. Hij studeerde een jaar

medicijnen in Leiden voordat hij erkende dat zijn hart bij de letteren lag. In april

1929 debuteerde hij in het Het Roomsch Studentenblad met het gedicht ‘Mist’.

Datzelfde jaar ging hij als journalist aan het werk bij De Tijd en begon hij met het

publiceren van zijn verhalen in verschillende media. In 1933 werd hij redacteur bij

het Algemeen Handelsblad. Hoornik schreef samen met Gerard den Brabander en

Jac. van Hattum de dichtbundel Drie op één perron, een aanklacht tegen het

verwijt dat de drie heren klakkeloos Du Perron achterna gingen.

Samen met dichters Han G. Hoekstra en Cola Debrot vormde Hoornik tussen

1940-1942 de redactie van het tijdschrift Criterium vormde. Hierdoor kregen de

dichters het label Criterium-generatie opgeplakt.

120

Naast Criterium was Hoornik

ook redacteur bij Helikon, Tijdschrift voor poëzie. Een reeks poëziebundels

uitgegeven door bibliograaf en uitgever A.A.M. Stols met wie Hoornik vanaf juli

1938 een regelmatige briefwisseling onderhield die uitgroeide tot een

vriendschappelijk onderhoud.

121

In 1939 verscheen Hoornik’s gedicht ‘Pogrom’ (in de bundel Stenen) waarin hij

waarschuwde tegen de gevaren van het nazisme:

Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,

of een gelaat, omgord door walm en vlam?

Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?

119 Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1: Het systeem, p. 82-83.

120 W.A. Ornée, ‘Hoornik, Eduard Jozef Antonie Marie (1910-1970)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland.

Http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/hoornik.

121 Anky Hilgersom [ed.], Geld verdienen zal ik er nooit aan. Briefwisseling Ed. Hoornik en A.A.M. Stols, 1938-1954, Letterkundig Museum, Den Haag 1999, p. 1. A.A.M. Stols bracht tijdens de oorlog 62 clandestiene werken uit. Daarnaast hield Stols zijn bedrijf draaiende door het uitgeven van herdrukken. Toch wordt het ogenschijnlijk smetteloze blazoen van Stols genuanceerd door Sjoerd van Faassen en Salma Chen: ‘Uit de oorlog komt hij niet als held tevoorschijn, maar als een weinig principiële, accommoderende kleine krabbelaar, die met de oorlog als excuus nogal

eigenmachtig meende te mogen omspringen met het werk van sommige van zijn auteurs, en wiens talrijke, clandestiene uitgaven een voornamelijk commercieel doel dienden.’ In: Sjoerd van Faassen en Salma Chen, ‘‘Wij zijn geen collaborateurs’, A.A.M. Stols’, in: Hans Renders & Lisa Kuitert & Ernst Bruinsma [red.], Inktpatronen. De Tweede Wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen, De Bezige Bij, Amsterdam 2006, p. 282.

42

Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?

Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,

is dit het water, dat hem langzaam nam,

is dit de Spree, en dat de Grenadierstraat?

Het is de Amstelstroom, 't is Amsterdam.

Op 't Rembrandtsplein gaan de lantarens branden,

over de daken sproeit een lichtfontein.

Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.

De Jodenbreestraat is een diep ravijn;

ik zie mijn schaduw dansen op de wanden.

Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.

122

Tijdens de bezetting zijn verschillende publicaties van Hoornik uitgegeven door

Uitgeverij Stols, zoals onder meer Een liefde (1941); Geboorte, gevolgd door

Mattheus en andere gedichten (1941); Mijn dochter en ik (1942).

123

Hoewel de

zuivere motieven van A.A.M Stols door Sjoerd van Faassen genuanceerd worden,

doet dit niet af aan het aan het beeld dat de overtuiging van Hoornik, tijdens de

bezetting, in essentie niet ‘fout’ was.

In 1941 verhuisde Hoornik van de binnenland- naar de kunstredactie van het

Handelsblad. Zijn nieuwe chef, Chris de Graaff, was overtuigd nationaalsocialist

en probeerde de naleving van de regels van de bezetter in zijn redactie te

waarborgen. Dit bracht Hoornik in een lastig pakket. Hij had uit principiële

overwegingen moeite zich aan de opgelegde censuur te houden. Tegelijkertijd had

hij een gezin te onderhouden.

Volgens Venema werd met de aanstelling van De Graaf ‘het fatsoen […]

ingeruild voor het onfatsoen en in dat nieuwe klimaat kwam Ed. Hoornik met zijn

eerste geruchtmakende verhaal […] het op 31 juli 1941 gepubliceerde gesprek met

Henri Bruning’.

124

Hoornik en De Graaff zouden ruim een jaar lang in de

genazificeerde krant het beleid ten aanzien van de literatuur bepalen, zodat het

122 Mies Bouhuys & Ed. Hoornik, Het is maar tien uur sporen naar Berlijn: Mies Bouhuys over Ed. Hoornik met een keuze uit zijn werk, Meulenhoff, Amsterdam 1985, p. 75.

123 Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en met 1945, p. 384.

124 Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1: Het systeem, p. 388. ‘Duitschlands Geestesleven’, in: Algemeen Handelsblad 31 juli 1941.

43

geen verwondering mag wekken dat Jan H. Eekhout zich in januari 1942 in een

‘Open Brief aan mijn broeders in de kunst’ wendde tot (zoals zijn eigen toevoeging

luidde) Chris de Graaff en Ed. Hoornik.

125

Hoornik nam in 1942 ontslag bij de krant en dook onder. Ter gelegenheid van

het verschijnen van zijn clandestiene dichtbundel Tweespalt in augustus 1943

vierde Hoornik met familie en vrienden een feestje. Hier werd hij samen met zijn

vrouw door de bezetter gearresteerd. Hoornik werd gevangen gezet in kamp Vught

en op 26 mei 1944 overgebracht naar concentratiekamp Dachau.

126

Op 29 april 1944 werd het kamp door de Amerikanen bevrijd. In Voor altijd

Dachau beschrijft Hoornik de bevrijding: ‘Uit de wachttoren die ik zien kan,

tuimelt een neergeschoten

S

.

S

.’er; andere lopen met hun handen omhoog. Toch

lijken ze kleiner dan anders. Even later staat de eerste Amerikaan in de poort van

het kamp: “Hello boys, here we are.” Dan begint het: het juichen, het schreeuwen,

het huilen. Aan flarden gescheurde portretten van Hitler en Himmler dwarrelen

uit de ramen van de Kommandantur. Alles gaat golven. Ik heb een gevoel of ik

word opgetild. Ik brul. Ik ben terug op de wereld.’

127

Na de bevrijding publiceerde Hoornik enkele toneelstukken zoals de De

bezoeker (1952) en Kains geslacht (1955). In 1968 verscheen zijn laatste roman

genaamd De overlevende. Hoornik dankte zijn bekendheid vooral aan zijn

vooroorlogse dichterschap en essays. Op 1 maart 1970 overleed Hoornik in zijn

huis aan een hartaanval. In een In memoriam-gedicht beschreef zijn schoonzoon,

de dichter J. Bernlef (pseudoniem van Henk Marsman) hem als volgt:

Jij: een van de vele palen

waartussen het schrikdraad

gespannen staat

in heel zijn schrikwekkend

voltage dat ons schokt tot

het eind onzer dagen

128

125 ‘Open brief aan mijn broeders in de kunst: Chr. De Graaff en Ed. Hoornik; door Jan H. Eekhout’, in: Algemeen Handelsblad 24 januari 1942.

126 Ornée, ‘Hoornik, Eduard Jozef Antonie Marie’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland.

127 Ed. Hoornik, ‘Voor altijd Dachau (1965)’, in: De Gids 3(1970), p. 236.

44

6.1.4 Albert Kuyle

Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer (pseudoniem: Albert Kuyle) werd op 27

februari 1904 in Utrecht geboren en groeide op in een Katholiek

middenstandsgezin. Nadat hij vlak voor zijn examen van het Mulo was gestuurd,

begon Kuyle op zijn zestiende bij het Utrechtse dagblad Het Centrum waar hij Jan

Engelman ontmoette. Samen met Engelman, zijn broer Henk en bevriende

architect Willem Maas richtte hij het culturele tijdschrift De Gemeenschap,

Maandschrift voor Katholieke Reconstructie op, dat tot 1941 hét literaire

tijdschrift onder Katholieke jongeren zou zijn. Hoewel hij als redactiesecretaris

officieel niet in de redactie zat, had Kuyle al snel grote invloed op de inhoud en

vormgeving van het tijdschrift.

129

In 1924 debuteerde Kuyle met de dichtbundel Seinen en in 1925 verscheen

zijn eerste verhalenbundel Zeiltocht. Met zijn proza werd Kuyle een van de

belangrijkste vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid in de Nederlandse

literatuur.

130

Eduard du Perron noemde hem in 1931 ‘een der beste jongere

prozaschrijvers’.

131

Eind jaren ’20 en begin jaren ’30 schreef Kuyle ook polemieken die

verschenen in de rubriek Hagel in De Gemeenschap. In de artikelen bekritiseerde

Kuyle de bezadigdheid van het ‘rijke roomse leven’, een opvallende en in

katholieke sferen vrij revolutionaire stellingname. Daarnaast ging Kuyle een stap

verder door aan de wieg te staan van de Rooms-Katholieke stormtroepen. Deze

groep ‘streefde naar de vestiging van een christelijk-corporatieve samenleving’.

Een jaar na oprichting hielden de

RK

-stormtroepen, door tegenstand van de kerk,

op te bestaan. Kuyle’s deelname in de stormtroepen markeerde een verandering in

zijn houding, die voorheen nauwelijks gericht was op politieke activiteit.

132

Begin jaren dertig liepen de spanningen op de redactie van het De

Gemeenschap op. De gebroeders Kuitenbrouwer radicaliseerden steeds meer

richting fascisme en antisemitisme en kwamen zo tegenover de andere

redactieleden te staan. Eind 1933 stapten ze op en richtten meteen een nieuw

tijdschrift op: De Nieuwe Gemeenschap. In 1936 verscheen de eerste openlijke

antisemitische tekst van de hand van Albert Kuyle. Het tijdschrift werd vanaf dat

moment steeds fascistischer. Nadat het laatste nummer van De Nieuwe

129 Lex van de Haterd, ‘Albert Kuyle en De Gemeenschap’, in: Boekenpost 11 (2003) 68, p. 6-8.

130 Van de Haterd, ‘Albert Kuyle en De Gemeenschap’, idem.

131 Harry Scholten, ‘Zwarte jagers op de Heer. Over Albert Kuyle en De Nieuwe Gemeenschap’, in: Bzzlletin 9 (1980-1981) 85, p. 91-93.

132 Th. A.P. Bijvoet, ‘Kuitenbrouwer, Louis Maria Albertus (1904-1958)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland.

45

Gemeenschap in december 1936 uitkwam, verdiende Kuyle zijn brood bij een

reclamebureau en vanaf 1939 deed hij redactiewerk voor uitgeverij Het Spectrum.

Daarnaast schreef hij onder het pseudoniem Van Oldenzael voor het weekblad

Zwart Front van de gelijknamige Nederlandse facistische organisatie onder leiding

van Arnold Meijer. Binnen Meijer’s front, nam Kuyle vanaf 1936 een steeds

belangrijker positie in. Zo wist hij van Zwart Front een stevig agitatieblad te

maken.

133

Toen het Zwarte Front in 1939 werd omgedoopt tot het Nationaal Front

ging Kuyle, onder verschillende pseudoniemen schrijven voor de organen

Nederlandsch Dagblad en De Weg. Ook verzorgde hij de propaganda voor de

organisatie tot de bezetter het Nationaal Front in september 1941 verbood.

Eind 1942 ging Kuyle voor de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad

schrijven. De krant was ten tijde van zijn komst al gelijkgeschakeld. In mei 1943

dreigde een uitzending voor de Arbeidseinsatz naar Duitsland. Om dit te

voorkomen ging Kuyle werken voor het Bureau Oogstvoorziening van het

departement van Landbouw en Visserij.

134

Na de oorlog werd Kuyle voor zijn

antisemitische en pro-Duitse teksten veroordeeld door het Tribunaal voor

Bijzondere Rechtspleging waartegen hij in hoger beroep ging. Zelf beweerde hij

niet schuldig te zijn omdat hij niet lid was geweest van de

NSB

en evenmin van de

Kultuurkamer. Ook had hij sinds 1941 niet meer gepubliceerd. Hij was naar eigen

zeggen lid geweest van het Zwarte Front dat wilde voorkomen dat de

NSB

aan de

macht kwam. Ongeacht deze argumenten werd hij, ondanks zijn hoger beroep,

In document Chris de Graaff (pagina 37-53)