6. De samenstelling van de kunstredactie 36
6.1.1 Chris de Graaff 37
In hoofdstuk 5 is al dieper ingegaan op de centrale rol die Chris de Graaff tijdens
de bezetting speelde op de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad en zijn
naoorlogse berechting.
6.1.2 Frans Hannema
Frans Hannema werd op 26 februari 1905 geboren te Amsterdam. In 1917 verliet
hij de lagere school waarna hij naar het Gymnasium ging. Hij studeerde aan de
Universiteit van Amsterdamse waar hij de vakken Germaanse taal en letterkunde,
Algemene Taalwetenschap en Kunstgeschiedenis volgde. In 1926 nam Hannema
deel aan de Officierscursus in Kampen en het jaar daarop werd hij tot ‘vaandrig’
38
(onderofficier) benoemd.
107Na deze cursus gaf Hannema zich vrijwillig op als
instructeur bij de vooroefeningen van de Landstorm in de Oranje Nassaukazerne
in Amsterdam.
Tussen 1930 en 1933 studeerde Hannema muziekgeschiedenis aan het Muziek
Lyceum en in 1934 werd hij muziekcriticus bij dagblad Het Volk. Twee jaar later
werd Hannema redacteur bij het
ANP. In 1938 moest hij het veld ruimen vanwege
een reorganisatie, maar kon nog wel zijn werkloze dagen vullen met het houden
van lezingen, het adviseren van kunsthandelaars en af en toe leverde hij een
bijdrage aan tijdschriften.
Toen het Nederlandse leger zich in 1939 mobiliseerde, werd Hannema gelegerd
in garnizoenen in Hoorn en Amsterdam. In de meidagen van 1940 mocht hij zich
commandant van de garnizoenswacht van het koninklijk paleis noemen. Na de
demobilisatie bleef hij nog een tijdje in dienst voor de afwikkeling van zaken.
Hannema benadrukt in zijn getuigenverhoor dat hij in die hoedanigheid
verschillende stukken heeft verbrand die ‘dienstig’ geweest zouden kunnen zijn
voor de bezetter.
108In oktober 1940 kwam hij weer zonder baan te zitten.
Op verzoek van en kennis diende Hannema, vanaf januari 1941, als stroman
voor de joodse kunstmakelaar Albert Spanjaard. Eind 1941 kwam hij op
aanbeveling van Clemens Meuleman bij het Algemeen Handelsblad terecht waar
hij medewerker werd van de rubriek Kunst en Letteren. Daar bleef Hannema
werken tot de Hongerwinter.
In 1943 verscheen Hannema’s boek Gerard Terborch bij de Amsterdamse
Uitgeverij De Gulden Ster.
109Tijdens de oorlogsjaren publiceerde deze uitgeverij
ook werken van de nationaalsocialistische dichter en romanschrijver Martien
Beversluis en vertaalde werken van verschillende Duitse auteurs die gelieerd
waren aan nationaalsocialistische instanties in hun thuisland.
110107 Biografische details uit de door Frans Hannema afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.
108 Biografische details uit de door Frans Hannema afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.
109 Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en met 1945, p. 336.
110 Van Martien Berversluis verschenen bij Uitgeverij De Gulden Ster de boeken: Uit de wijdte. Sonnetten (1943) en Het zaad. Een Sonnettenkrans (1944).
Bron: Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en
met 1945, p. 65. Een voorbeeld van Duitse auteurs wiens boeken door Uitgeverij De Gulden Ster gepubliceerd werd: John Knittel, Abd-ol-kader. Roman uit het Marokkaansche Atlas gebergte (1945). Knittel was tijdens de Tweede Wereldoorlog lid geworden van de Europäische
Schriftsteller-Vereinigung na een introductie door toenmalig propagandaminister Joseph
39
In zijn verhoor ontkende Hannema ooit lid te zijn geweest van de Kultuurkamer
of het
VNJ. In een ander formulier dat in zijn dossier te vinden is, staat eveneens
dat de man nooit lid is geweest van nationaalsocialistische organisaties als
NSB,
WA,
SS,
NSKK, Landwacht of Landstorm,
NJS.
111Er liep geen zaak tegen hem wegens
verraad of collaboratie en Hannema ontving geen
NSB-lectuur thuis en bezocht
evenmin
NSB-bijeenkomsten. Toch is er sprake van een afwijking in zijn
verklaring: ‘In het dossier bevindt zich een karthotheekkaartje der
NSBwaarop
Hannema als sympathiseerend overkomt, doch deze verklaart hiervan niets te
weten.’
112Hannema ontkende deze aantijgingen: ‘De kaart die u mij toont van het
Hoofdkwartier der
NSBte Utrecht en waarop gegevens vermeld staan mijn persoon
betreffende is een voor mij onbegrijpelijk stuk. Nimmer heb ik mij mondeling of
schriftelijk als sympathiserend lid
NSBopgegeven en heeft mij dan ook nooit
bericht over bereikt. Op tot mij gerichte uitnodigingen tot het bij wonen van
vergaderingen, bijeenkomsten en dergelijke, heb ik nimmer gereageerd. Ik ben
nimmer gedetineerd geweest.’
113Naast het karthotheekkaartje uit de
NSB-archieven werd een aantal artikelen,
die Hannema voor het Handelsblad schreef, aangehaald als bewijs van zijn
nationaalsocialistische opvattingen. Het ging om de artikelen ‘Bedenkelijke jonge
schilderkunst’, ‘De groote tentoonstelling Rijksmuseum’ en ‘Kunst der Front’.
114Wat in de zaak van Hannema door het Bijzondere Gerechtshof niet werd vermeld,
is dat deze samen met
SS’erJan van der Made en Sybren Modderman (redacteur
van De Waag) initiatiefnemer was van de oprichting van het hernieuwde Groot
Nederland, een nationaalsocialistisch tijdschrift voor kunst en literatuur. Het
tijdschrift werd opgericht omdat de mannen hun vertrouwen in de initiatieven van
het
DVKwaren verloren.
115Hannema publiceerde in de eerste editie het artikel ‘De
Zwitserse auteurs uit. In: Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en met 1945, p. 457. Er staan geen reclames en vermeldingen van de Gulden Ster met een opvallend pro-Duitse toon in de uitgaven van het Nieuwsblad van den Boekhandel tussen juni 1941 en mei 1945.
111 Staat van Inlichtingen opgetekend door Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging, Politieke Recherche Amsterdam. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.
112 Idem. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.
113 Biografische details uit de door Frans Hannema afgelegde verklaring voor het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging op 19 maart 1946. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.
114 ‘Bedenkelijke jonge schilderkunst’, in: Algemeen Handelsblad 16 juli 1942. ‘De groote
tentoonstelling Rijksmuseum’, in: Algemeen Handelsblad 8 augustus 1942. Kunst der Front’, in: Algemeen Handelsblad 1 februari 1943.
115 Frank van den Bogaard, Een stoottroep in de letteren. ‘Groot Nederland’, de S S en de
Nederlandse literatuur (1942-1944), Stichting Bibliographia Neerlandica, ’s-Gravenhage 1987, p. 35.
40
onlust in de moderne schilderkunst’ waarin hij zijn visie gaf op het verleden: ‘De
maatschappelijk en geestelijk ontwortelden, de paria's der samenleving, die de
kunstenaars binnen deze verdwaasde “orde” wel worden moesten (bannelingen uit
het rijk der Schoonheid en gevallen engelen, op hun bitteren doortocht vaak nog
door rasvreemde elementen betooverd en bekoord) schonken het aanschijn aan de
meest dolzinnige probeersels, door enkele snobs een tijdlang uitbundig
verwelkomd, om spoedig voor nieuwe sensaties te worden verlaten. De kloof
tusschen volk en kunstenaar werd gedurig dieper, de grenslijnen tusschen kunst en
kitsch, tusschen intellectualistisch bedrog eenerzijds en plutocratisch snobisme
anderzijds vervaagden allengs geheel. De begenadigde enkeling onder de
scheppende geesten, die onder den druk der tijden nog in staat was waarlijk groote
kunst in het leven te roepen, zij het dan ook een kunst, die door slechts weinige
erudieten werd verstaan en genoten, sloot zich in zijn ivoren toren op en wendde
zich vol walging af van een wereld, waarin de geestelijke en maatschappelijke
chaos hoogtij vierde en de plebejische banaliteit den adel van geest en bloed
verdrong.’
116Daarbij merkt Venema op dat ‘Hannema behoorde tot de groep voor
wie
NSBen Kultuurkamer maar kleinburgerlijke organisaties waren’.
Hannema werd door het Tribunaal voor Bijzondere Rechtspleging voor tien jaar
ontzet van het recht tot ‘het bekleden van ambten; het dienen bij de gewapende
macht; het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorstel
uitgeschreven verkiezingen; het zijn van raadsman of gerechtelijk
bewindsvoerder’.
117Over een veroordeling – in de vorm van een weigering van een
certificaat van geen bezwaar – door de Commissie voor de Perszuivering is geen
bronnenmateriaal gevonden.
Na de bevrijding schreef Hannema nog twee cultuurhistorische boeken De
Romanesken. Grepen uit de cultuurgeschiedenis der Romantiek (1950) en Uit de
schatkamer der middeleeuwen (1950).
118De reputatie van Frans Hannema was
dermate slecht dat Dirk Hannema, directeur van het Museum Boymans van
Beuningen - die zelf ook geen smetteloze reputatie had - de behoefte had om te
116 Frans Hannema, ‘De onlust in de moderne schilderkunst’, in: Groot Nederland 2(1943)41, p. 10-11.
117 Beslissing betreffende voorwaardelijke buitenvervolgingsstelling van Frans Hannema op 15 oktober 1947. Bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 1945-1952, inventarisnummer 85704, dossier Frans Hannema, Nationaal Archief, Den Haag.
118 G.J. van der Lek & Dirk de Jong, Brinkman’s catalogus van boeken die gedurende 1946 tot en met 1950 in Nederland en Vlaanderen zijn uitgegeven of herdrukt, benevens aanvullingen over voorafgaande jaren, opgaven betreffende overgegane fondsartikelen en in prijs gewijzigde boeken. http://biografieinstituut.ub.rug.nl/root/Brinkman/.
41
benadrukken dat hij geen familie was van naamgenoot Frans.
119Toen Hannema
stierf, was hij alleenstaand en kinderloos.
6.1.3 Ed Hoornik
Eduard Jozef Antonie Marie Hoornik werd op 9 maart 1910 in Den Haag geboren.
Hij kreeg katholiek onderwijs, maar wegens wangedrag werd hij van school
gestuurd en ging hij naar een gemeentelijke
HBS. Hij studeerde een jaar
medicijnen in Leiden voordat hij erkende dat zijn hart bij de letteren lag. In april
1929 debuteerde hij in het Het Roomsch Studentenblad met het gedicht ‘Mist’.
Datzelfde jaar ging hij als journalist aan het werk bij De Tijd en begon hij met het
publiceren van zijn verhalen in verschillende media. In 1933 werd hij redacteur bij
het Algemeen Handelsblad. Hoornik schreef samen met Gerard den Brabander en
Jac. van Hattum de dichtbundel Drie op één perron, een aanklacht tegen het
verwijt dat de drie heren klakkeloos Du Perron achterna gingen.
Samen met dichters Han G. Hoekstra en Cola Debrot vormde Hoornik tussen
1940-1942 de redactie van het tijdschrift Criterium vormde. Hierdoor kregen de
dichters het label Criterium-generatie opgeplakt.
120Naast Criterium was Hoornik
ook redacteur bij Helikon, Tijdschrift voor poëzie. Een reeks poëziebundels
uitgegeven door bibliograaf en uitgever A.A.M. Stols met wie Hoornik vanaf juli
1938 een regelmatige briefwisseling onderhield die uitgroeide tot een
vriendschappelijk onderhoud.
121In 1939 verscheen Hoornik’s gedicht ‘Pogrom’ (in de bundel Stenen) waarin hij
waarschuwde tegen de gevaren van het nazisme:
Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
119 Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1: Het systeem, p. 82-83.
120 W.A. Ornée, ‘Hoornik, Eduard Jozef Antonie Marie (1910-1970)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland.
Http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/hoornik.
121 Anky Hilgersom [ed.], Geld verdienen zal ik er nooit aan. Briefwisseling Ed. Hoornik en A.A.M. Stols, 1938-1954, Letterkundig Museum, Den Haag 1999, p. 1. A.A.M. Stols bracht tijdens de oorlog 62 clandestiene werken uit. Daarnaast hield Stols zijn bedrijf draaiende door het uitgeven van herdrukken. Toch wordt het ogenschijnlijk smetteloze blazoen van Stols genuanceerd door Sjoerd van Faassen en Salma Chen: ‘Uit de oorlog komt hij niet als held tevoorschijn, maar als een weinig principiële, accommoderende kleine krabbelaar, die met de oorlog als excuus nogal
eigenmachtig meende te mogen omspringen met het werk van sommige van zijn auteurs, en wiens talrijke, clandestiene uitgaven een voornamelijk commercieel doel dienden.’ In: Sjoerd van Faassen en Salma Chen, ‘‘Wij zijn geen collaborateurs’, A.A.M. Stols’, in: Hans Renders & Lisa Kuitert & Ernst Bruinsma [red.], Inktpatronen. De Tweede Wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen, De Bezige Bij, Amsterdam 2006, p. 282.
42
Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?
Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,
is dit het water, dat hem langzaam nam,
is dit de Spree, en dat de Grenadierstraat?
Het is de Amstelstroom, 't is Amsterdam.
Op 't Rembrandtsplein gaan de lantarens branden,
over de daken sproeit een lichtfontein.
Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.
De Jodenbreestraat is een diep ravijn;
ik zie mijn schaduw dansen op de wanden.
Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.
122Tijdens de bezetting zijn verschillende publicaties van Hoornik uitgegeven door
Uitgeverij Stols, zoals onder meer Een liefde (1941); Geboorte, gevolgd door
Mattheus en andere gedichten (1941); Mijn dochter en ik (1942).
123Hoewel de
zuivere motieven van A.A.M Stols door Sjoerd van Faassen genuanceerd worden,
doet dit niet af aan het aan het beeld dat de overtuiging van Hoornik, tijdens de
bezetting, in essentie niet ‘fout’ was.
In 1941 verhuisde Hoornik van de binnenland- naar de kunstredactie van het
Handelsblad. Zijn nieuwe chef, Chris de Graaff, was overtuigd nationaalsocialist
en probeerde de naleving van de regels van de bezetter in zijn redactie te
waarborgen. Dit bracht Hoornik in een lastig pakket. Hij had uit principiële
overwegingen moeite zich aan de opgelegde censuur te houden. Tegelijkertijd had
hij een gezin te onderhouden.
Volgens Venema werd met de aanstelling van De Graaf ‘het fatsoen […]
ingeruild voor het onfatsoen en in dat nieuwe klimaat kwam Ed. Hoornik met zijn
eerste geruchtmakende verhaal […] het op 31 juli 1941 gepubliceerde gesprek met
Henri Bruning’.
124Hoornik en De Graaff zouden ruim een jaar lang in de
genazificeerde krant het beleid ten aanzien van de literatuur bepalen, zodat het
122 Mies Bouhuys & Ed. Hoornik, Het is maar tien uur sporen naar Berlijn: Mies Bouhuys over Ed. Hoornik met een keuze uit zijn werk, Meulenhoff, Amsterdam 1985, p. 75.
123 Van der Lek & De Jong, Brinkman’s catalogus van boeken 1941 tot en met 1945, p. 384.
124 Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1: Het systeem, p. 388. ‘Duitschlands Geestesleven’, in: Algemeen Handelsblad 31 juli 1941.
43
geen verwondering mag wekken dat Jan H. Eekhout zich in januari 1942 in een
‘Open Brief aan mijn broeders in de kunst’ wendde tot (zoals zijn eigen toevoeging
luidde) Chris de Graaff en Ed. Hoornik.
125Hoornik nam in 1942 ontslag bij de krant en dook onder. Ter gelegenheid van
het verschijnen van zijn clandestiene dichtbundel Tweespalt in augustus 1943
vierde Hoornik met familie en vrienden een feestje. Hier werd hij samen met zijn
vrouw door de bezetter gearresteerd. Hoornik werd gevangen gezet in kamp Vught
en op 26 mei 1944 overgebracht naar concentratiekamp Dachau.
126Op 29 april 1944 werd het kamp door de Amerikanen bevrijd. In Voor altijd
Dachau beschrijft Hoornik de bevrijding: ‘Uit de wachttoren die ik zien kan,
tuimelt een neergeschoten
S.
S.’er; andere lopen met hun handen omhoog. Toch
lijken ze kleiner dan anders. Even later staat de eerste Amerikaan in de poort van
het kamp: “Hello boys, here we are.” Dan begint het: het juichen, het schreeuwen,
het huilen. Aan flarden gescheurde portretten van Hitler en Himmler dwarrelen
uit de ramen van de Kommandantur. Alles gaat golven. Ik heb een gevoel of ik
word opgetild. Ik brul. Ik ben terug op de wereld.’
127Na de bevrijding publiceerde Hoornik enkele toneelstukken zoals de De
bezoeker (1952) en Kains geslacht (1955). In 1968 verscheen zijn laatste roman
genaamd De overlevende. Hoornik dankte zijn bekendheid vooral aan zijn
vooroorlogse dichterschap en essays. Op 1 maart 1970 overleed Hoornik in zijn
huis aan een hartaanval. In een In memoriam-gedicht beschreef zijn schoonzoon,
de dichter J. Bernlef (pseudoniem van Henk Marsman) hem als volgt:
Jij: een van de vele palen
waartussen het schrikdraad
gespannen staat
in heel zijn schrikwekkend
voltage dat ons schokt tot
het eind onzer dagen
128125 ‘Open brief aan mijn broeders in de kunst: Chr. De Graaff en Ed. Hoornik; door Jan H. Eekhout’, in: Algemeen Handelsblad 24 januari 1942.
126 Ornée, ‘Hoornik, Eduard Jozef Antonie Marie’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland.
127 Ed. Hoornik, ‘Voor altijd Dachau (1965)’, in: De Gids 3(1970), p. 236.
44
6.1.4 Albert Kuyle
Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer (pseudoniem: Albert Kuyle) werd op 27
februari 1904 in Utrecht geboren en groeide op in een Katholiek
middenstandsgezin. Nadat hij vlak voor zijn examen van het Mulo was gestuurd,
begon Kuyle op zijn zestiende bij het Utrechtse dagblad Het Centrum waar hij Jan
Engelman ontmoette. Samen met Engelman, zijn broer Henk en bevriende
architect Willem Maas richtte hij het culturele tijdschrift De Gemeenschap,
Maandschrift voor Katholieke Reconstructie op, dat tot 1941 hét literaire
tijdschrift onder Katholieke jongeren zou zijn. Hoewel hij als redactiesecretaris
officieel niet in de redactie zat, had Kuyle al snel grote invloed op de inhoud en
vormgeving van het tijdschrift.
129In 1924 debuteerde Kuyle met de dichtbundel Seinen en in 1925 verscheen
zijn eerste verhalenbundel Zeiltocht. Met zijn proza werd Kuyle een van de
belangrijkste vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid in de Nederlandse
literatuur.
130Eduard du Perron noemde hem in 1931 ‘een der beste jongere
prozaschrijvers’.
131Eind jaren ’20 en begin jaren ’30 schreef Kuyle ook polemieken die
verschenen in de rubriek Hagel in De Gemeenschap. In de artikelen bekritiseerde
Kuyle de bezadigdheid van het ‘rijke roomse leven’, een opvallende en in
katholieke sferen vrij revolutionaire stellingname. Daarnaast ging Kuyle een stap
verder door aan de wieg te staan van de Rooms-Katholieke stormtroepen. Deze
groep ‘streefde naar de vestiging van een christelijk-corporatieve samenleving’.
Een jaar na oprichting hielden de
RK-stormtroepen, door tegenstand van de kerk,
op te bestaan. Kuyle’s deelname in de stormtroepen markeerde een verandering in
zijn houding, die voorheen nauwelijks gericht was op politieke activiteit.
132Begin jaren dertig liepen de spanningen op de redactie van het De
Gemeenschap op. De gebroeders Kuitenbrouwer radicaliseerden steeds meer
richting fascisme en antisemitisme en kwamen zo tegenover de andere
redactieleden te staan. Eind 1933 stapten ze op en richtten meteen een nieuw
tijdschrift op: De Nieuwe Gemeenschap. In 1936 verscheen de eerste openlijke
antisemitische tekst van de hand van Albert Kuyle. Het tijdschrift werd vanaf dat
moment steeds fascistischer. Nadat het laatste nummer van De Nieuwe
129 Lex van de Haterd, ‘Albert Kuyle en De Gemeenschap’, in: Boekenpost 11 (2003) 68, p. 6-8.
130 Van de Haterd, ‘Albert Kuyle en De Gemeenschap’, idem.
131 Harry Scholten, ‘Zwarte jagers op de Heer. Over Albert Kuyle en De Nieuwe Gemeenschap’, in: Bzzlletin 9 (1980-1981) 85, p. 91-93.
132 Th. A.P. Bijvoet, ‘Kuitenbrouwer, Louis Maria Albertus (1904-1958)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland.