• No results found

Bachelor thesis Social Work NAAM: ROOS KAREL KLAS: 45_4D02 STUDENTNUMMER: PCN: ONDERWIJSEENHEID: FONTYS HOGESCHOOL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bachelor thesis Social Work NAAM: ROOS KAREL KLAS: 45_4D02 STUDENTNUMMER: PCN: ONDERWIJSEENHEID: FONTYS HOGESCHOOL"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Afstudeeronderzoek over hoe de sociaal agoog in interactie met de boer de sociale zelfredzaamheid van

(Dak- en thuisloze) cliënten met EPA die wonen en werken binnen zorgboerderijen N. kan vergroten.

Juni 2021

Bachelor thesis Social Work NAAM: ROOS KAREL

KLAS: 45_4D02

STUDENTNUMMER: 3342077 PCN: 389423

ONDERWIJSEENHEID: FONTYS HOGESCHOOL OPLEIDING: SOCIALE STUDIES

PROFIEL: GGZ

BEGELEIDING: MARIA STORTELDER PROGRESSCODE: 21VD4X-AFOZ

(2)

1 Samenvatting

Met de komst van de participatiewet kunnen burgers minder terugvallen op professionals van het sociale domein en de overheid. Er moet meer vertrouwen komen in de eigen kracht van de burger en beter voor elkaar gezorgd worden en de sociale zelfredzaamheid kan dankzij sociale verbanden groeien (Omlo, Bool, & Rensen, 2013). Verschoor (2015) benoemt dat de maatschappij moet

accepteren dat sommige kwetsbare mensen voor een beperkte tijd of altijd, geen familie of netwerk hebben met belangrijke anderen waar zij op terug kunnen vallen. Professionele zorg is bij deze mensen altijd nodig, terwijl zij geen recht meer hebben op zorg. Dit geldt ook voor dak- en thuisloze cliënten met Ernstig Psychiatrische Aandoeningen (EPA) die wonen en werken binnen

zorgboerderijen vanuit organisatie N. binnen de GGZ-verslavingszorg. Deze cliënten hebben

begeleiding nodig en worden daartoe ambulant bezocht door sociaal agogen die in interactie met de boer deze doelgroep begeleiden.

Het doel van dit onderzoek is om kennis en inzichten te vergaren over hoe de sociaal agoog in interactie met de boer werkzaam binnen organisatie N., cliënten met EPA kan begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid, zodat deze cliënten een goede kans maken om na de trajecten wonen/werken op zorgboerderijen van organisatie N. duurzaam te kunnen functioneren in de maatschappij.

Om de hoofdvraag te beantwoorden is kwalitatief onderzoek gedaan. Door middel van het

bestuderen van literatuur is onderzoek gedaan naar theorieën en methodes die in verband staan met het vergroten van de sociale zelfredzaamheid, door sociaal agogen in interactie met de boer binnen zorgboerderijen. Deze theorieën vormden de basis om de huidige situatie te onderzoeken en te kijken wat in de praktijk nodig is. Ten behoeve van dit onderzoek zijn vier sociaal agogen, twee boeren en drie cliënten geïnterviewd. De resultaten van de gehouden interviews vormden de basis om antwoord te geven op de deelvragen en vervolgens op de hoofdvraag.

Aan de hand van de antwoorden op de deelvragen kan geconcludeerd worden dat de sociaal agoog in interactie met de boer de sociale zelfredzaamheid van cliënten na plaatsing binnen het traject wonen en werken op de zorgboerderij van organisatie N. de sociale zelfredzaamheid kan vergoten:

door cliënten vanuit een herstel ondersteunende, presente en oplossingsgerichte houding te begeleiden in het inzetten en gebruik maken van hun eigen kracht en mogelijkheden binnen het wonen en werken binnen de zorgboerderij (ZB), om na één jaar, succesvol uit te kunnen stromen naar het zelfstandig of begeleid wonen binnen de samenleving of naar een vervolgtraject. De literatuur sluit hier passend bij aan. Zo stellen Korevaar en Droes (2016b, p. 36) dat herstellen een proces is van het ontdekken en gebruiken van eigen kracht en mogelijkheden (Korevaar & Droes, 2016b, p. 36).

Daarbij is het belangrijk dat nazorg verleend wordt, nadat de cliënt is uitgestroomd, om zo terugval zoveel mogelijk te beperken en herankering in de samenleving mogelijk te maken. Dit sluit aan bij de gedachtegang van Van Regenmortel, Demeyer, Vandenbempt en Van Damme (2006, p. 111). Vanuit deze conclusie zijn aanbevelingen opgesteld voor de sociaal agogen/ boeren/cliënten werkzaam, wonen/werken binnen N.

(3)

2 Voorwoord

Voor u ligt het afstudeeronderzoek van Roos Karel, geschreven in het kader van de opleiding Sociale Studies Hogeschool Eindhoven, afstudeerkring ggz. Er is gedurende een half jaar onderzoek verricht naar de vraag ‘hoe de sociaal agoog in interactie met de boer de sociale zelfredzaamheid van dak- thuisloze cliënten die wonen en werken op zorgboerderijen van organisatie N. kan vergroten’. Het onderzoek is tot stand gekomen doordat de onderzoeker, zelf werkzaam binnen organisatie N., bemerkte dat niet alle cliënten die uitstromen van uit een instelling, ‘het redden’ in de maatschappij.

Verondersteld wordt dat elke burger dient te participeren binnen de samenleving. Door te

onderzoeken hoe trajecten wonen werken binnen organisatie N. verlopen en door betrokkenen te interviewen, kon de onderzoeker aan antwoorden komen over hoe de sociaal agoog in interactie met de boer de sociale zelfredzaamheid van cliënten met EPA kan vergroten zodat zij op een duurzame wijze uit kunnen stromen en een grotere kans maken het ‘te redden’ in de maatschappij en daardoor het risico vermindert om weer dak- en of thuisloos te geraken.

In mijn rol als onderzoeker wil ik graag alle sociaal agogen, boeren en cliënten die deelnamen als respondenten aan dit onderzoek, bedanken. Zonder hun informatie had dit onderzoekverslag niet tot stand gekomen. Ook wil ik onderzoek docente Maria Stortelder bedanken voor haar waardevolle feedback op de hoofdstukken van het onderzoek die mij geholpen heeft om de kwaliteit van het verslag te kunnen verbeteren en te voldoen aan de gestelde eisen. Bovendien wil ik diegenen bedanken die mij ondersteunden tijdens dit proces, voor hun geduld en aandacht.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Roos Karel Juni 2021

(4)

3 Inhoud

Samenvatting……….…………1

Voorwoord ………..…………2

Inhoud ………3/4 Inleiding ...7

Hoofdstuk 1- Context en probleemschets ...9

1.1 Probleemanalyse ...9

1.1.1 Kwetsbaren in de participatiesamenleving en de Wmo ...9

1.1.2 Zorgboerderijen als stap naar mogelijk herstel ... 10

1.1.3. Sociaal agogen cliënten met EPA ... 10

1.1.4 Sociaal agogen binnen organisatie N. ... 11

1.1.5 Cliënten met EPA binnen organisatie N. ... 11

1.2 Probleemstelling en verificatie ... 11

1.2.1 Probleemstelling ... 11

1.2.2 Verificatie in de praktijk ... 12

1.3 Onderzoeksdoelstelling ... 12

1.4 Hoofdvraag en deelvragen ... 12

1.4.1 Hoofdvraag: ... 12

1.4.2 Deelvragen: ... 13

Deelvraag 1 ... 13

Deelvraag 2 ... 13

Deelvraag 3 ... 13

Deelvraag 4 ... 13

1.5 Begripskadering ... 13

Hoofdstuk 2- Theoretisch kader ... 14

2.1 Cliënten met EPA ... 15

2.1.1 Achtergrond/kenmerken EPA ... 15

2.1.2 Zelfstandig wonen EPA ... 15

2.1.3 Dak- en thuislozen en EPA ... 15

2.1.4 Stigmatisering EPA ... 16

2.1.5 Ontankering/herankering EPA ... 16

2.1.6 Sociale zelfredzaamheid EPA ... 16

2.2 Zorgboerderijen ... 17

2.2.1 De kracht van zorgboerderijen voor mensen met EPA... 17

2.2.2 Functie van de boer ... 17

(5)

4

2.3 Methodieken ... 17

2.3.1 Herstel ondersteunende zorg/rehabilitatie ... 17

2.3.2 Herstel/herstel ondersteunende zorg (HZ) ... 18

2.4 Sociaal agoog (hierna agoog) en herstelgericht ondersteunen ... 18

2.4.1 Presentiebenadering ... 18

2.4.2 Krachtgericht werken ... 19

Hoofdstuk 3- Methodologie ... 19

3.1 Onderzoekspopulatie en steekproef Onderzoekspopulatie ... 19

3.1.1 Onderzoekspopulatie ... 19

3.1.2 Steekproef ... 19

3.1.3 Waarborgen Anonimiteit respondenten ... 20

3.2 Dataverzamelingsmethode ... 20

3.2.1 Ethische verantwoording ... 21

3.3 Meetinstrument ... 21

3.3.1 Betrouwbaarheid en validiteit ... 21

3.4 Data- analyse ... 22

Hoofdstuk 4- Resultaten ... 23

4.1 Algemeen ... 23

4.2 Deelvraag 1 ... 23

4.2.1 Trajecten op zorgboerderijen (ZB) van organisatie N. ... 23

4.2.2 Herstel... 24

4.2.3 Zorgboerderijen... 25

4.2.4 Wat de samenwerking boer/agoog/cliënt op ZB betreft... 26

4.2.5 Uitstroom cliënten uit zorgboerderij ... 26

4.2.6 Inzetten methodieken ... 26

4.3 Deelvraag 2 ... 27

4.3.1 Cliënten ... 27

4.3.2 Trajecten ... 27

4.3.3 Wonen/werken zorgboerderij ... 28

4.3.4 Werkrelatie ... 28

4.3.5 Methodisch werken ... 28

4.3.6 Uitstroom ... 28

4.3.7 Na uitstroom ... 28

4.4 Deelvraag 3 ... 29

4.4.1 trajecten ... 29

4.4.2 Boerderij ... 29

(6)

5

4.4.3 Begeleiding ... 30

4.4.4 Uitstroom ... 30

4.4.5 Na uitstroom ... 30

4.5 Deelvraag 4 ... 30

4.5.1 Traject ... 30

4.5.2 De boerderij... 31

4.5.3 Wat het herstel/HZ betreft ... 31

4.5.4 Wat de samenwerking met de sociaal agoog betreft ... 31

4.5.5 Wat de uitstroom betreft ... 31

4.5.6 Na de uitstroom ... 31

Hoofdstuk 5- Conclusies en aanbevelingen ... 32

5.1 Conclusies ... 32

5.1.1 Antwoord deelvraag 1 ... 32

5.1.2 Antwoord deelvraag 2 ... 32

5.1.3 Antwoord deelvraag 3 ... 33

5.1.4 Antwoord deelvraag 4 ... 34

5.1.5 Antwoord hoofdvraag... 34

5.2 Aanbevelingen voor de sociaal agoog/boer ... 35

5.2.1 Informatieboekje met checklist maken ten behoeve van uitstroom/nazorg ... 35

5.2.2 Zorgen voor flexibiliteit in kortere/langere duur traject ... 36

5.2.3 Nazorg bieden ... 36

5.2.4 Inzetten methodieken ... 36

5.2.5 Bevorderend gezondheid ... 37

Hoofdstuk 6- Discussie ... 37

6.1. Betekenis en bruikbaarheid ... 37

Betekenis ... 37

Bruikbaarheid ... 38

6.2 Sterkte- en zwakteanalyse onderzoek ... 38

6.2.1 Steekproef ... 38

6.2.2. Meetinstrument ... 39

Bibliografie ... 40

Bijlagen: ... 47

Bijlage 1: Kenmerken van de presentiebenadering (Stichting Presentie, z.d.). ... 47

Bijlage 2: Bijdrage boer en boerenbedrijf (Elings en Joop, (2013). ... 47

Bijlage 3: Informed consent ... 48

Bijlage 4: Feedbackformulier ... 49

(7)

6

Bijlage 5: Topiclijsten/vragenlijsten ... 50

Topiclijsten sociaal agoog/boer/cliënt in-uitstroom ... 50

Bijlage 6: codeboom ... 60

Codeboom... 60

(8)

7

Inleiding

Binnen het werkveld wordt de ervaring opgedaan dat veel dak- en thuisloze cliënten met Ernstig Psychiatrische Problemen (EPA) het niet redden na uitstroom vanuit een organisatie naar de participatiesamenleving, met uiteindelijk een groot risico hun woonruimte te verliezen en op straat terecht te komen (persoonlijke communicatie Roos Karel 2021).

Met de komst van de participatiewet kunnen burgers minder terugvallen op professionals van het sociale domein en de overheid. Er moet meer vertrouwen komen in de eigen kracht van de burger en beter voor elkaar gezorgd worden. De sociale zelfredzaamheid kan dankzij sociale verbanden groeien (Omlo et al., 2013).

Verschoor (2015) benoemt dat de maatschappij moet accepteren dat sommige kwetsbare mensen voor een beperkte tijd of altijd, geen familie of netwerk hebben met belangrijke anderen waar zij op terug kunnen vallen. Professionele zorg is bij deze mensen altijd nodig, terwijl zij er geen recht meer op hebben. Deze kwetsbare burger behoort tot de categorie ‘afhankelijken’. Het uitgangspunt van de participatiewet is zelfstandigheid, maar cliënten die het niet redden kunnen in de samenleving in problemen komen.

Bovenstaande geldt ook voor dak- en thuisloze cliënten met EPA die wonen en werken binnen een zorgboerderij van organisatie N. binnen de GGZ-verslavingszorg. Er worden trajecten wonen en werken aangeboden op zorgboerderijen (ZB) voor cliënten van 18 jaar tot 99 jaar met EPA, om stappen te maken richting herstel, door te werken vanuit een individueel zorgplan met doelen en acties. Deze cliënten worden daartoe ambulant bezocht door sociaal agogen (hierna: agogen) die in interactie met de boer deze doelgroep begeleiden. Vanuit de politiek en samenleving wordt

aangegeven dat de hulpverlening van mensen met EPA meer in de thuissituatie moet plaatsvinden en minder in een instelling (Van de Lindt, Van Erp, Van Wamel, & Van Rooijen, 2014).

De agogen die deze doelgroep begeleiden, hebben behoefte aan meer kennis en vaardigheden over hoe zij dak- en thuisloze cliënten met EPA kunnen begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid tijdens trajecten, zodat de cliënt stappen zet richting herstel en herankering. Zo blijkt vanuit hun praktijkervaring dat dak en thuisloze cliënten met EPA het vaak niet zelfstandig in de samenleving redden, na uitstroom vanuit trajecten wonen/werken op zorgboerderijen van

organisatie N. (persoonlijke communicatie, 2021).

Doel van dit onderzoek is, kennis en inzichten te verwerven over hoe agogen cliënten met EPA kunnen begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid tijdens trajecten wonen en werken op een zorgboerderij van organisatie N. Daarbij wordt gekeken naar hoe zij momenteel deze cliënten begeleiden, wat in die begeleiding bevorderend en belemmerend werkt, wat deze cliënten nodig hebben om hun sociale zelfredzaamheid te vergroten en wat de boer nodig heeft van de sociaal agogen om de cliënten te begeleiden naar sociale zelfredzaamheid. Om vanuit die kennis en inzichten, aanbevelingen te geven aan de sociaal agogen/boeren, zodat de cliënt doelgericht kan werken aan zijn herstel van maatschappelijke rollen (Kole, Beenackers, Berndsen, & De Haan, 2013).

Het uiteindelijke doel is dat de cliënt na uitstroom op een duurzame wijze deelneemt aan de

participatiemaatschappij, waarin verwacht wordt dat ‘iedereen meedoet’ (Witte, 2016b) en daardoor de kans te verkleinen dat de cliënt opnieuw ontankerd raakt en in de dak- en thuislozen opvang of op straat terecht komt.

(9)

8 Leeswijzer

In hoofdstuk één wordt de probleemanalyse beschreven op macro-, meso-, en microniveau. Daarna volgen doelstelling, probleemstelling, hoofdvraag en deelvragen met een begripskadering.

Hoofdstuk twee betreft het theoretisch kader. Er wordt onder andere ingegaan op de doelgroep en de manieren hoe de sociaal agoog hun begeleiding verrichten binnen de organisatie.

In hoofdstuk drie wordt de methodologie beschreven, zoals populatie, meetinstrument, interviews, dataverzamelingsmethode kwalitatieve onderzoek en date analyse. Ook wordt aandacht besteed aan betrouwbaarheid en validiteit.

Vervolgens worden in hoofdstuk vier de onderzoeksresultaten van de verzamelde data besproken en de data zo mogelijk verbonden met het theoretisch kader.

In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving gegeven van de conclusies op de deelvragen, een antwoord gegeven op de hoofdvraag en aanbevelingen gedaan naar de sociaal agoog, de boer en cliënten.

Tenslotte volgt in hoofdstuk zes de discussie, waarin de resultaten worden vergeleken met de probleemanalyse en wordt de sterkte- zwakteanalyse van het onderzoek besproken.

(10)

9

Hoofdstuk 1- Context en probleemschets

In de context en probleemschets wordt de probleemanalyse beschreven op macro- (kwetsbaren in de samenleving en de Wmo), meso-, (zorgboerderijen als stap naar mogelijk herstel) en microniveau (sociaal agogen versus cliënten met EPA; sociaal agogen binnen organisatie N.; cliënten met EPA binnen organisatie N.). Daarna volgen probleemstelling met verificatie (1.2), onderzoeksdoelstelling (1.3), hoofdvraag en deelvragen (1.4) en begripsafbakening (1.5).

1.1 Probleemanalyse

1.1.1 Kwetsbaren in de participatiesamenleving en de Wmo

Nederland is sinds 2014 overgegaan naar een participatiesamenleving en zijn taken overgeheveld van overheid naar gemeenten (Witte, 2016b). Deze voeren sinds de invoering van de participatiewet de regie over het sociale beleid (zorg, welzijn, inkomen, werk en jeugd) en dragen zorg voor de

participatie en integratie van burgers in de maatschappij. Daaronder vallen ook burgers in kwetsbare posities, zoals dak- en thuisloze mensen met EPA (Witte, 2016b).

Binnen de participatiesamenleving wordt van burgers verwacht die dat kunnen,

verantwoordelijkheid te nemen voor hun leven en omgeving (Witte, 2016b). Burgers moeten meer naar elkaar omkijken/zorgen en verantwoordelijkheid nemen voor (kwetsbare) mensen in hun sociale omgeving die ondersteuning nodig hebben (De Bruijn, 2017). Echter de burgers die

initiatieven nemen blijken, zo geeft Abma (2017) aan, vooral hoogopgeleide autochtone burgers te zijn. Daardoor kan een tweedeling ontstaan van aan de ene kant een elite van hoger opgeleide autochtone burgers die de weg in de samenleving kent en het goed weet te regelen voor zichzelf. En aan de andere kant een klasse van lager opgeleiden, zoals mensen met EPA die het niet redden in deze ingewikkelde samenleving.

In Nederland wonen omstreeks 281.000 mensen met een EPA dat is 1,7% van de totale bevolking.

‘Cijfers over het aantal dakloze- en thuisloze mensen in Nederland - zij kampen vaak met EPA - lopen uiteen van 39.300 tot 70.000. Afhankelijk van de definitie en de wijze van tellen’ (Planije, 2017). CBS (2019) houdt het getal 39.300 in 2019 aan. Het grootste deel van de mensen met EPA woont op zichzelf, met ambulante zorg (GGZ, 2017). Een kleine groep woont in een instelling of beschermde woonvorm. De aanduiding ‘ernstig’ heeft betrekking op de bijkomende beperking die deze doelgroep heeft op meerdere levensgebieden. In de dagelijkse praktijk is de groep mensen met EPA heel verschillend. In Nederland is deze doelgroep heel specifiek omschreven en moet naast een psychische stoornis, sprake zijn van een ‘persistent verloop en disfunctioneren’. Binnen deze

doelgroep zijn veel mensen te vinden met psychotische aandoeningen. Daarnaast hebben sommigen te maken met verslaving en stemmings- of persoonlijkheidsstoornis. Er is vaak sprake van co-

morbiditeit of multi- morbiditeit (GGZ Standaarden, 2019a). Het gaat daarbij om cliënten met meerdere (chronische) aandoeningen van somatische en/of psychische aard.

Uit actieonderzoek blijkt dat lang niet alle burgers zoals dak- en thuisloze mensen met EPA kunnen meedoen in de participatiemaatschappij (Hoekstra & De Stefano, 2019). ‘Voor hen is het moeilijk om de juiste handvatten en aanknopingspunten te vinden in de huidige participatiesamenleving’.

Daardoor worden hun problemen steeds groter en verdwijnt hun perspectief op een betere toekomst naar de horizon. Volgens Hoekstra en De Stefano ontbreekt het deze groep vaak aan denkvermogen om accuraat en op tijd te handelen als het mis gaat en/of aan een stevig netwerk om

(11)

10

op terug te vallen. Daardoor worden de problemen die zij hebben alleen maar groter en verdwijnt langzaam hun perspectief op een zekere toekomst.

Gemeenten dragen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de (financiële) verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke ondersteuning bij sociale zelfredzaamheid van burgers (Witte, 2016b). Hierbij kan het gaan om cliënten met EPA binnen zorgboerderijen organisatie N. Eén van de doelen van de Wmo is ‘om desocialezelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking ofmet chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te ondersteunen’ (Witte, 2016b, p. 54). Ook Van de Lindt et al. (2014) vinden dat de ondersteuning van mensen met een EPA meer in de thuissituatie moet plaatsvinden en minder in een instelling. Hulpverleners gaan zelf op pad en werken ambulant. Dijk, Jansen, Lubbes en Looman (2020b, p.13) benoemen dat de ambulantisering van de ggz het proces is van intramurale ggz- plaatsen afbouwen en de ambulante zorg (behandeling, begeleiding en ondersteuning) opbouwen, met name voor de doelgroep EPA. Het uiteindelijke doel is dat de ggz in samenwerking met andere sectoren en de cliënten met EPA zelf, een bijdrage levert aan de kwaliteit van leven en de sociale inclusie van deze mensen met EPA in onze samenleving. Zorgboerderijen leveren daar een bijdrage aan. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.

1.1.2 Zorgboerderijen als stap naar mogelijk herstel

Het aantal geregistreerde zorgboerderijen nam afgelopen 20 jaar fors toe. Er waren in 1998 75 zorgboerderijen bekend. De Federatie Landbouw en Zorg schat het aantal zorgboerderijen in 2017 op 1100 tot 1200 (Van Hogedorp, 2018). Bij de federatie zijn zo’n 820 boeren aangesloten. 10.000 tot 15.000 mensen nemen hier deel aan dagbesteding of ontvangen zorg. De gemiddelde grootte van een zorgboerderij wordt geschat op 15-20 cliënten. Al deze mensen komen niet allemaal op dezelfde dagdelen. Van Hogedorp geeft aan dat de gemiddelde grootte van zorgboerderijen toeneemt en dat vraag naar plekken op een zorgboerderij groter wordt.

Een zorgboerderij is een bedrijf waar cliënten om meerdere redenen terecht kunnen voor

wonen/werken en of dagbesteding, waarbij de boer de cliënten begeleidt en allerlei werkzaamheden uitgevoerd worden in een natuurlijke omgeving. De nadruk ligt op de individuele ontwikkeling van de cliënt en integratie binnen de samenleving, aldus Van Hogendorp. Er zijn meerdere uiteenlopende doelgroepen uit de zorg- en welzijnssector woon/werkzaam op zorgboerderijen., zoals mensen met EPA, een licht verstandelijke beperking, of bijvoorbeeld verslavingsproblematiek. Er is vaak sprake van co- morbiditeit. Agogen begeleiden deze cliënten ambulant (Van Hogedorp, 2018). In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan.

1.1.3. Sociaal agogen cliënten met EPA

De wensen en behoeften en mogelijkheden van cliënten met EPA staan in de begeleiding die agogen geven centraal (Van Korven, 2017, p. 9). Soms worden ervaringsdeskundigen ingezet in de ambulante begeleiding als rolmodel, om het bewustzijn van de cliënt op het hebben van mogelijkheden en hoop voor de toekomst te vergroten. De agoog laat zoveel als mogelijk de verantwoordelijkheid bij de cliënt en probeert het zelfinzicht van de cliënt te stimuleren. De agoog moet beschikken over een herstel ondersteunende houding en relevante competenties. Het is belangrijk dat deze ruimte heeft en neemt om zoveel mogelijk inhoudelijk als qua omvang van de zorg mee te bewegen met de behoeften van de cliënt met EPA. Doel van de zorg die agogen bieden aan deze doelgroep, is dat zij weer een zelfstandig leven in de maatschappij kunnen leiden met hun beperkingen en mogelijkheden (Van Erp et al., 2020). Echter dit blijkt in de praktijk nog niet gerealiseerd te zijn. ‘Gelijkwaardig burgerschap en gelijke kansen en mogelijkheden zijn in dit opzicht belangrijke doelstellingen, maar

(12)

11

ook belangrijke voorwaarden om zelfstandig te kunnen deelnemen aan de samenleving’. Aan die voorwaarden ontbreekt het echter in velerlei opzicht nog’ (Van Erp et al., 2020).

1.1.4 Sociaal agogen binnen organisatie N.

Agogen binnen organisatie N. hebben in hun begeleiding het doel voor ogen dat de cliënt na

uitstroom op een duurzame wijze deel kan nemen aan de participatiemaatschappij, waarin verwacht wordt dat iedereen meedoet. Agogen bemerken echter dat een aantal cliënten met EPA het na een korte periode niet redden in de samenleving na uitstroom vanuit hun organisatie. Zij beschikken over te weinig sociale zelfredzaamheid, dat wil zeggen dat deze doelgroep niet het vermogen en de vaardigheden heeft die nodig zijn om zichzelf te kunnen redden in het leven en in de samenleving (Van Sleeuwen, z.d.). Nadat cliënten eindelijk de lang verwachte huissleutel krijgen, geschilderd en ingericht wordt, glijden veel cliënten na een korte periode weer af, vervallen in gebruik van

middelen, eenzaamheid, zelfverwaarlozing, depressies en hebben vaak schulden en rekeningen die niet meer betaald worden, met uiteindelijk een groot risico om hun woonruimte weer te verliezen en op straat terecht te komen (persoonlijke communicatie, 2021). Cliënten die geconfronteerd worden met stressvolle situaties kunnen bij onvoldoende sociale zelfredzaamheid de controle verliezen om zich staande te houden in de participatiesamenleving. Daardoor kunnen zij in de problemen komen met soms dak- of thuisloos als gevolg. Agogen voelen zich handelingsverlegen hoe zij de sociale zelfredzaamheid van deze doelgroep zodanig kunnen vergroten dat zij bij terugkeer in de

samenleving succesvol kunnen integreren in de maatschappij (persoonlijke communicatie, 2021). De agogen die deze doelgroep begeleiden, hebben behoefte aan meer kennis en vaardigheden over hoe zij in interactie met de boer dak- en thuisloze cliënten met EPA kunnen begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid, zodat de cliënt stappen zet richting herstel en herankering, om zo zijn kans op een geslaagde terugkeer naar de participatiesamenleving te kunnen vergroten

(persoonlijke communicatie, 2021).

1.1.5 Cliënten met EPA binnen organisatie N.

Wat mensen met EPA gemeenschappelijk hebben is dat zij op allerlei levensgebieden problemen hebben of beperkingen ondervinden. Zij hebben meerdere behandel- of ondersteuningsbehoeften die variëren over de tijd. Daardoor is de zorg rondom deze personen ingewikkeld.

‘Het is belangrijk dat cliënten met EPA laagdrempelig gebruik kunnen maken van een goede medisch- psychiatrische en psychologische behandeling’ (GGZ Standaarden, 2019b). Hun behoeften hebben echter niet alleen betrekking op het werkterrein van de ggz. Zij worstelen vaak met algemene

thema’s zoals ‘geaccepteerd worden als persoon, sociale relaties, de-stigmatisering en deelname aan het maatschappelijk verkeer’. Zij hebben dezelfde levenswensen als andere mensen. Hun positie is vaak kwetsbaar waardoor zij heel veel moeite hebben om hun wensen te vervullen, denk hierbij aan:

‘flinke achterstanden in lichamelijke gezondheid, behandeling, veiligheid, inkomen, arbeid en relaties’. Een groot deel van deze doelgroep benoemt dat zij meer ondersteuning willen om

duurzaam te kunnen participeren in de samenleving. Zoals eerder aangegeven geven sociaal agogen van organisatie aan dat als cliënten terugkeren naar de samenleving het qua sociale zelfredzaamheid niet redden (GGZ Standaarden, 2019b).

1.2 Probleemstelling en verificatie 1.2.1 Probleemstelling

Verschoor (2015) benoemt dat de participatiemaatschappij moet accepteren dat sommige kwetsbare mensen altijd zorg nodig zullen hebben, terwijl zij geen recht hebben op zorg. Het uitgangspunt van de participatiewet is zelfstandigheid, maar cliënten die het qua sociale zelfredzaamheid niet redden kunnen in de samenleving in problemen komen.

(13)

12

Agogen binnen organisatie N. benoemen dat kwetsbare cliënten met EPA die wonen en werken op zorgboerderijen organisatie N., na uitstroom naar een eigen woning binnen de samenleving het na een korte periode niet duurzaam redden in de maatschappij. Daardoor ligt de kans op de loer dat cliënten met EPA hun woonruimte verliezen en op straat komen te staan. Agogen willen graag weten wat zij aan kennis en inzichten nodig hebben om, tijdens hun begeleiding in interactie met de boer, de sociale zelfredzaamheid van cliënten met EPA kunnen vergroten om zo een bijdrage te kunnen leveren aan een duurzame terugkeer naar de samenleving.

1.2.2 Verificatie in de praktijk

Het geschetste probleem is geverifieerd in de praktijk door het met diverse collega’s bespreken van de problematiek. Wat binnen het werkveld opvalt is dat veel cliënten die uitstromen naar een wijk worden geacht om duurzaam te participeren in de samenleving (persoonlijke communicatie, 2021).

Collega’s binnen het werkveld zijn het er mee eens dat de begeleiding die wordt gegeven zo optimaal mogelijk moet zijn, zodat de cliënt een goede kans maakt om na trajecten wonen en werken binnen organisatie N. te kunnen functioneren in de maatschappij. Uit de praktijk blijkt echter dat veel cliënten het niet redden en in de problemen terecht komen. Cliënten die geconfronteerd worden met stressvolle situaties kunnen bij onvoldoende sociale zelfredzaamheid de controle verliezen om zich staande te houden in de participatiesamenleving. Daardoor kunnen zij in de problemen komen en dak- of thuisloos kunnen worden (persoonlijke communicatie, 2021). Ook Van Erp et al., (2020) benoemen dat er nu in de maatschappij veel mensen zijn met ernstige en/of chronische psychische aandoeningen die niet echt deelnemen in de samenleving. Bij velen stuiten de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling en levensloop op verschillende, soms hardnekkige barrières en processen van stagnatie’. Vaak ligt de oorzaak in terugkerende elementen, zoals traumatisering, gevoelens van onveiligheid en kwetsbaarheid, ervaringen van afwijzing, gebrek aan vertrouwen bij

‘omstanders’, het ontbreken van de gelegenheid en kansen een eigen leven op te bouwen of te herpakken en het ontbreken van adequate steun om die problemen het hoofd te bieden en te boven te komen.

1.3 Onderzoeksdoelstelling

Het doel van dit onderzoek is om kennis en inzichten te vergaren over hoe de sociaal agoog in interactie met de boer werkzaam binnen organisatie N., cliënten met EPA kan begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid, zodat deze cliënten een goede kans maken om na de trajecten wonen/werken op zorgboerderijen van organisatie N. duurzaam te kunnen functioneren in de maatschappij.

Op basis van deze kennis en inzichten worden aanbevelingen gedaan voor sociaal agogen en boeren, zodat de kwaliteit van de begeleiding bij het vergroten van de sociale zelfredzaamheid van cliënten verbetert, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het zelfstandig kunnen participeren van cliënten met EPA in de maatschappij.

1.4 Hoofdvraag en deelvragen 1.4.1 Hoofdvraag:

Hoe kan de sociaal agoog in interactie met de boer N. cliënten met EPA in de trajecten wonen en werken op zorgboerderijen van organisatie N., begeleiden in het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid?

(14)

13

1.4.2 Deelvragen:

Deelvraag 1

Hoe begeleidt de sociaal agoog in interactie met de boer, momenteel de cliënten met EPA op de zorgboerdijen van organisatie N. bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid?

Deelvraag 2

Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren van de begeleiding van de sociaal agoog in interactie met de boer bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid?

Deelvraag 3

Wat hebben de cliënten met EPA op de zorgboerderijen organisatie N. nodig in de

begeleiding van de sociaal agoog in interactie met de boer, om hun sociale zelfredzaamheid te vergroten?

Deelvraag 4

Wat heeft de boer nodig in de samenwerking met de sociaal agoog, om de sociale zelfredzaamheid van de cliënten met EPA te vergroten?

1.5 Begripskadering

De context van de begrippenkadering betreffen cliënten in trajecten wonen werken op

zorgboerderijen organisatie N. en de sociaal agoog/boer binnen het werkveld ggz-verslavingszorg organisatie N.

Sociaal agoog

In dit onderzoek wordt de term sociaal agoog gebruikt. Deze duidt de professional in de zorg aan, in deze context binnen de ggz. Ook wel ggz-agoog genoemd. De ggz-agoog biedt cliënten ondersteuning en begeleiding en helpt cliënten bij het herstellen van een psychische aandoening en bij de re-

integratie in de maatschappij behandeling (Registerplein, 2018).

Boer

In dit onderzoek is een boer een man of vrouw die leeft van de landbouw of veeteelt. Onder landbouw wordt verstaan het verbouwen van groentes zoals tarwe, suikerbieten, aardappels.

Veeteelt is het houden van dieren zoals koeien, kippen, geiten, schapen of varkens (Beroepen.nl, 2021). In het onderzoek gaat het over boeren die cliënten met EPA begeleiden en ondersteunen bij het wonen en werken op zorgboerderijen van organisatie N.

Cliënt

Met de term cliënt wordt een patiënt of een zorgvrager van de geestelijke gezondheidszorg bedoeld (Webredactie, 2016). Binnen dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van cliënt. Dit onderzoek doelt op de dak- en thuisloze cliënten binnen de ggz-verslavingszorg die wonen en werken op zorgboerderijen van organisatie N. Veel van deze cliënten kampen met EPA en hebben daarnaast soms een Licht verstandelijk handicap of autisme (co morbiditeit) (GGZ Standaarden, 2019a).

Trajecten wonen en werken zorgboerderijen organisatie N.

Cliënten ggz-verslavingszorg die deelnemen aan trajecten wonen werken bij organisatie N. ggz- verslavingszorg, wonen en werken gedurende een jaar op meerdere levensgebieden aan hun herstel (Van den Boogaard & Van Esch, 2021). De cliënt woont in een volledig ingerichte woonruimte.

Cliënten worden tijdens deze trajecten ondersteund en begeleid door sociaal agogen en ambulant

(15)

14

woonbegeleiders. Dagelijkse werkzaamheden op het erf worden aangestuurd en begeleid door de boer.

Organisatie N.

Organisatie N. bestaat sinds 2015. Het aantal deelnemende boerderijen bedraagt ongeveer 60 binnen Noord- Brabant, Noord- Limburg en Zeeland. Organisatie N. ggz-verslavingszorg biedt 165 cliënten tussen 18/99 jaar trajecten wonen werken aan op deze zorgboerderijen, die kampen met onder andere verslavings- problematiek en/of een afstand tot de arbeidsmarkt (Van den Boogaard &

Van Esch, 2021).

Sociale zelfredzaamheid

Onder sociale zelfredzaamheid wordt verstaan het sociale vermogen en de sociale vaardigheden die nodig zijn om jezelf te kunnen redden in het leven en in de samenleving (Van Leeuwen, 2018). In deze context betekent het, dat de cliënt over vaardigheden moet beschikken om na uitstroom organisatie N. in de nieuwe woonomgeving zijn leven opnieuw vorm te geven. Zelfredzaamheid gaat over het vermogen van cliënten met EPA om dagelijkse activiteiten zelfstandig te kunnen doen. Denk aan dag invulling, administratie of relaties onderhouden. Begrippen die vaak in dit verband worden genoemd zijn eigen kracht (zelf kunnen), eigen regie (zelf bepalen) en eigen verantwoordelijkheid (zelf moeten of mogen). Mensen zijn óók zelfredzaam als ze met mensen in hun omgeving hulp organiseren. Dit noemen we ‘samen redzaam’ (Van Erp et al., 2020).

EPA

Een veel gehanteerde definitie voor ernstige psychische aandoeningen (EPA) is ‘een psychiatrische stoornis die zorg/behandeling noodzakelijk maakt (niet in symptomatische remissie); die met ernstige beperkingen in het sociaal en/of maatschappelijke functioneren gepaard gaat, waarbij de beperking oorzaak en gevolg is van een psychiatrische stoornis die niet van voorbijgaande aard is (Structureel c.q. langdurig, ten minste enkele jaren), waarbij gecoördineerde zorg van professionele hulpverleners in zorgnetwerken geïndiceerd is om het behandelplan te realiseren’ (Delespaul & Van Weeghel, 2013; GGZ Standaarden, 2019b).

Ontankering

De theorie van ontankering/ proces van verlies. Met het begrip ‘ontankering’ wordt bedoeld, het proces van verlies van eigen persoon, steunend sociaal netwerk, verlies van inkomen/werk, houvast, contactpunten en het verlies van het vertrouwen in eigen mogelijkheden. Het betreft een proces en een groeiend gevoel, de macht over het leven te verliezen (De Coster & Van Audenhove, 2007).

Ontankering wordt in verband gebracht met kwetsbaarheid op meerdere vlakken en leefgebieden.

Zoals eerder aangeduid betekent ontankering ook het verlies van het contact met het sociale netwerk, terwijl dit netwerk in moeilijke tijden juist steunend kan zijn (Van Regenmortel et al., 2006, pp. 1-3).

Hoofdstuk 2- Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden theorieën en methodieken behandeld die in relatie staan met de hoofdvraag en deelvragen van het onderzoek. Zo wordt ingegaan op belangrijke kenmerken van (dak- en

thuisloze) cliënten met EPA, de doelgroep die in dit onderzoek centraal staat, op wonen en werken op zorgboerderijen en de rol van de boer en methodieken die sociaal agogen in kunnen zetten om

(16)

15

cliënten te ondersteunen bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid om zo succesvol te kunnen teruggaan naar se samenleving.

2.1 Cliënten met EPA

2.1.1 Achtergrond/kenmerken EPA

Volgens Delespaul en Van Weeghel (2013) is de uitdrukking EPA soms bedriegend, omdat alle mensen die psychisch lijden en zorg behoeven, als ‘ernstig’ kunnen worden beschouwd. Er is volgens hen geen eenvoudige manier voorhanden om ‘ernstig lijden’ goed in kaart te brengen en te

rangschikken. Het typerende aan de EPA-groep lijkt niet in de diagnose, invaliditeit, duur of ernst te zitten, maar in de verschillende indicaties voor zorg (Dijk et al., 2020b, p. 8). Eén van de belangrijkste kenmerken van EPA is dat een circulaire relatie bestaat tussen de psychische kwetsbaarheid en de levensomstandigheden (Couwenberg, Van Erp, Kroon, & Van Weeghel, 2021). Zorg moet daarom integraal op meerdere en soms alle domeinen worden aangeboden, door in samenhang en parallel aandacht te besteden aan symptoomvermindering, participatie en persoonlijk herstel. Deze specifieke zorg verlangt om een netwerkgerichte samenwerking.

2.1.2 Zelfstandig wonen EPA

Mensen metEPA (hierna EPA) wonen grotendeels zelfstandig, vaak met ambulante ondersteuning.

Voor mensen met EPA geldt dat hun kwaliteit van leven enorm achterloopt op die van de algemene bevolking (Trimbos instituut, 2008). De meeste cliënten met EPA wonen in een eigen woning, hun participatiegraad is laag en de eenzaamheidsproblematiek onder hen is groot. Ook Bauke Koekoek, lector onbegrepen gedrag en samenleving, benoemt dat veel kwetsbare mensen zoals cliënten met EPA, moeite hebben met het leven en moeilijkheden ervaren op het gebied wonen, werken en leven (Dijk et al., 2020b). Allen hebben op meerdere levensgebieden problemen/beperkingen en

behandeling en ondersteuningsbehoeften fluctueren over de tijd. De zorg rondom deze mensen is daarom complex (Couwenberg et al., 2021).

De jongere generatie cliënten met EPA wil ondanks hun beperkingen, sociaal en maatschappelijk actief kunnen zijn. Zij hebben behoefte aan meer begeleiding bij hun psychische klachten, sociale contacten, relaties, werk, opleiding en ‘gelijke’ kansen en erkenning (Trimbos instituut, 2008).

2.1.3 Dak- en thuislozen en EPA

Redenen waarom mensen dak- en of thuisloos worden. lopen sterk uiteen. Van Regenmortel,

Demeyer, Vandenbempt en Van Damme, B. (2006, p. 30) noemen een aantal belangrijke factoren die een rol kunnen spelen bij thuisloosheid, waaronder ook mensen met EPA. Factoren zijn: ‘materiële factoren zoals werkeloosheid, affectieve/ relationele factoren zoals het afbreken van sociale contacten met bijvoorbeeld familie of een vriendschap, persoonlijke factoren zoals psychische problemen en Institutionele factoren, zoals opname in instelling; problemen met justitie’.

Dak- en thuisloosheid ‘wordt niet alleen beschouwd als een individueel probleem, maar als een maatschappelijk probleem waar initiatieven gericht op het individu bijschaven niet voldoende zijn’

(De Vijlder, 2009).

Binnen EPA op zorgboerderijen van organisatie N. bevinden zich veel dak- en thuislozen die voor één jaar daar wonen en werken. De wisselwerking tussen stressvolle en/of bedreigende situaties dragen ertoe bij dat de groep cliënten met EPA wegraakt van zichzelf en de maatschappij.

Uit onderzoek onder 103 dak- en thuislozen in Den Haag (Van Everdingen, 2017) blijkt dat de

(17)

16

problemen die zij hebben op meerdere levensgebieden, hen kwetsbaar maken. Het vertrouwen in anderen, hulpverleners en instanties is bij velen beschadigd. De helft heeft zich in de afgelopen jaren bezorgd en onrustig gevoeld onder invloed van hun situatie en het gemis aan perspectief. Twee derde heeft ondanks alles een positieve instelling. Hun eigen waarden en het verlangen naar persoonlijk en maatschappelijk herstel vormen belangrijke ankerpunten en geven hun kracht, aldus Van Everdingen.

2.1.4 Stigmatisering EPA

‘Stigmatisering, is een proces waarin mensen worden gelabeld, veroordeeld en uitgesloten’ en kan leiden tot sociale uitsluiting en isolement (Samen sterk zonder stigma, 2018a). Over mensen met een EPA bestaan nogal wat vooroordelen, zoals: ‘Mensen met een EPA zijn gevaarlijk en onvoorspelbaar’.

Hierdoor zijn andere mensen en organisaties geneigd om mensen met EPA uit de weg te gaan, buiten te sluiten, hen te discrimineren en te labelen. Dit gebeurt op grond van gemeenschappelijke, afwijkende kenmerken en/of gedragingen die bij anderen angst of afkeer oproepen. Regelmatig wordt het gedrag van één enkele persoon als typerend gezien voor alle mensen met EPA en is sprake van overdrijving (Samen sterk zonder stigma, 2018b).

Stigmatisering kan ernstige negatieve gevolgen hebben voor EPA-cliënten, zoals angsten, werkloos raken, laag zelfbeeld, depressiviteit, hopeloosheid en het omzeilen van hulp van professionals. Dit zijn ook bedreigingen die kunnen leiden tot suïcidaliteit (Couwenberg et al., 2021). Door

stigmatisering trekken mensen zich terug, isoleren zich steeds verder en komen in een neerwaartse spiraal terecht, aldus Couwenberg et al. Daardoor kan het ‘Why try effect’ ontstaan, waardoor een persoon de hoop op kan geven om ooit nog een goed leven te kunnen leiden (Corrigan, Larson, &

Rusch, 2013). Door dit effect ligt ontankering op de loer. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.

2.1.5 Ontankering/herankering EPA

Ontankering wijst op het verlies aan maatschappelijke bindingen, zoals verlies van werk, relaties, houvast, contactpunten en steunfiguren en op de psychische gevolgen daarvan, een verlies aan geloof in eigen mogelijkheden en een groeiend gevoel van onmacht. Het ontankeringsproces is tegelijkertijd ook een bron van meer maatschappelijke kwetsbaarheid (De Coster & Van Audenhove, 2007). Dit verlies betekent ook het verlies van het sociale netwerk, terwijl mensen in moeilijke tijden daar juist veel steun uit kunnen putten (Van Regenmortel et al., 2006, pp. 1-3). Ontankering en de stress die daar mee gepaard gaat, kunnen ervoor zorgen dat mensen dak- en of thuisloos raken.

Binnen de trajecten op zorgboerderijen wonen/werken van N. worden mensen begeleid om weer de kans te krijgen op herankering in de maatschappij door ‘een mate van stabiliteit te kunnen bereiken op het gebied van wonen, dagbesteding- invulling en het hebben met een netwerk van belangrijke anderen’ (Van Regenmortel et al., 2006, p. 111). In de volgende paragraaf wordt ingezoomd op sociale zelfredzaamheid en kernbegrippen die daarmee samenhangen.

2.1.6 Sociale zelfredzaamheid EPA

In deze paragraaf wordt ingezoomd op sociale zelfredzaamheid, belangrijk kernbegrip uit de hoofdvraag.

Onder sociale zelfredzaamheid wordt verstaan het vermogen en de vaardigheden die nodig zijn om jezelf te kunnen redden in het leven en in de samenleving (Nederlands jeugdinstituut, z.d.). Hierbij gaat het ook om weerbaar zijn, dat wil zeggen het kunnen omgaan met bedreigende situaties, het inschatten van risico’s en bedenken van de juiste reactie daarop. En kunnen omgaan met

tegenslagen, verdriet en pijn, nee kunnen zeggen tegen drugs en alcohol. Vaak zijn mensen niet zo

(18)

17

goed in omgangsvormen. Omgangsvormen zijn, de manier waarop men zich in verschillende sociale situaties gedraagt (Nederlands jeugdinstituut, z.d.). Als de persoon te weinig vaardigheden bezit met betrekking tot assertiviteit of sensitiviteit, kan hij afgeremd worden om op een bevredigende manier een relatie aan te gaan of te onderhouden. Mensen met EPA die te weinig sociale

zelfredzaamheidsvaardigheden bezitten, kunnen mede daardoor ontankerd raken, waardoor zij in een maatschappelijk kwetsbare positie terecht kunnen komen (De Coster & Van Audenhove, 2007).

In de volgende paragraaf wordt omschreven hoe/ op welke manieren een zorgboerderij en de boer bij kan dragen aan herstelprocessen en sociale zelfredzaamheid van cliënten met EPA.

2.2 Zorgboerderijen

2.2.1 De kracht van zorgboerderijen voor mensen met EPA

Uit onderzoeken komt naar voren dat zorgboerderijen een gunstige invloed hebben op aspecten van gezondheid en welzijn van verschillende doelgroepen. Zorgboerderijen leveren door de aangeboden zorg en ondersteuning een bijdrage aan het realiseren van de gemeentelijke beleidsdoelstellingen.

‘De zinvolle werkzaamheden, de groene omgeving, het samen aan de slag zijn, de samenwerking met vrijwilligers en de aandacht voor beweging en gezond eten stimuleren naar verwachting de

maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van de verschillende cliëntengroepen’, aldus De Bruin, et al., 2017. Zorgboerderijen zijn agrarische bedrijven. Daar kunnen cliënten, bijvoorbeeld dak- en thuisloze cliënten met EPA, terecht voor’ dagbesteding, een begeleide werkplek, behandeling of een woonplek’ (Hassink, De Bruin, Verbeek, & Buist, 2017). ‘Zorgboerderijen passen in de

vermaatschappelijking, socialisering, normalisatie en de-institutionalisering van de chronische zorg’, aldus Hassink. Zorgboerderijen dragen volgens Hassink bij ‘aan empowerment en eigen kracht van deelnemers’.

2.2.2 Functie van de boer

De boer speelt een belangrijke rol in de begeleiding van mensen met EPA. Allereerst moet deze empathie voor deze mensen voelen en taken aan hen willen delegeren. Daarnaast noemen Elings en Joop (2013) een aantal eigenschappen die van belang zijn voor de interactie van de boer met mensen met EPA, dat zijn: ‘geduld; uithoudingsvermogen; inlevingsvermogen; nuchterheid; flexibiliteit;

creativiteit; positieve levensinstelling; humor; hart voor het werken met mensen; realisme;

vindingrijkheid; goede contactuele eigenschappen; instaat om grenzen te stellen; In staat om te kunnen organiseren; samenwerken met anderen; in staat zijn om een ander mee te nemen in een andere wereld; in staat zijn in te leven in wat de ander meemaakt en voelt; in staat zijn zelf

begeleiding te ontvangen; bereidheid om plannen bij te kunnen stellen als dat van belang is, of open staan voor andermans ideeën’ (Elings & Joop, 2013). In bijlage 2 is een overzicht te zien van thema’s die binnen zorgboerderijen bevorderend zijn voor het vergroten van de sociale zelfredzaamheid en ankering in de samenleving.

2.3 Methodieken

In deze paragraaf wordt ingegaan op methodieken die sociaal agogen in kunnen zetten om cliënten te ondersteunen bij hun sociale zelfredzaamheid, om zo het duurzaam te kunnen participeren in de samenleving te bevorderen. Aan bod komen: herstel ondersteunende zorg, waaronder rehabilitatie, presentiebenadering en krachtwerk.

2.3.1 Herstel ondersteunende zorg/rehabilitatie

Verantwoording

Het is belangrijk dat sociaal agogen van organisatie N. oog hebben voor en werken vanuit de uitgangspunten van de herstel ondersteunende zorg (HZ) (GGZ Standaarden, 2021). HZ kan deze doelgroep ondersteunen in het herankeren in de samenleving (Van Regenmortel et al., 2006, p. 111).

(19)

18

2.3.2 Herstel/herstel ondersteunende zorg (HZ)

Herstellen is een proces van het ontdekken en gebruiken van eigen kracht en mogelijkheden

(Korevaar & Droes, 2016b, p. 36). De volgende aspecten maken deel uit van het herstelproces: 1.

Herstel van gezondheid. Dit heeft betrekking op het herstel van lichaam en geest. 2. Herstel van identiteit. Hier wordt gekeken naar eigen normen en waarden, hoe wordt de persoonlijkheid gevormd en waar wordt de kracht uit geput om het herstel vorm te geven. 3. Herstel van

maatschappelijk rollen. Ieder mens heeft meerdere rollen in de maatschappij. Bijvoorbeeld, moeder, zus, dochter, vriendin, buurman of werknemer. Deze rollen vormen wie men is als mens. Dit kan een zoektocht betekenen naar de eigen identiteit, wie was ik ooit en wie wil ik zijn en wat vind ik

belangrijk 4. Herstel van dagelijks functioneren. Dit heeft betrekking op het dagritme, structuur en voor zichzelf en zijn omgeving zorgen (Korevaar & Droes, 2016b, pp. 36-38).

Bij HZ wordt professionele hulp op een terughoudende manier ingezet door het ondersteunen van processen. HZ gaat over wat het is en vooral over hoe de zorg gegeven wordt (Korevaar & Droes, 2016b, pp. 36-38). HZ omvat persoonlijk en maatschappelijk herstel en het scheppen van

voorwaarden voor herstel (Van Hoof et al., 2016). Het aansluiten bij de leefwereld van de mensen met EPA, bij zijn kijk op wat met hem aan de hand is en zijn ideeën over de gewenste opbrengst van de behandeling of begeleiding staan centraal. Hierbij draait het dus om het vergroten van eigen regie (Van Hoof et al., 2016). Er wordt binnen HZ naast het bestrijden of verhelpen van symptomen, gekeken naar wat de cliënten met EPA nodig hebben om te werken aan (herstel van) identiteit, dagelijks functioneren, sociale contacten en/of participatie (GGZ standaarden, 2021).

2.4 Sociaal agoog (hierna agoog) en herstelgericht ondersteunen

Een agoog kan cliënten herstelgericht ondersteunen door: ruimte te maken voor en aan te sluiten bij het levensverhaal van de EPA, door zijn professionele referentiekader terughoudend te gebruiken, mensgericht en vanuit gelijkwaardigheid en samenspraak te werken, aan te sluiten aan bij het tempo van de patiënt, zowel te vragen waar een cliënt met EPA last van heeft als naar dat wat zin geeft, vertrouwen te hebben en hoop te geven, aan te sluiten bij de sterke kanten en initiatief van de cliënt met EPA (GGZ standaarden, 2021, p. 9). In een onderzoek van Dijk et al. (2020b) komt naar voren dat de groep mensen met EPA een complexe doelgroep is. De behoeftes aan benodigde zorg en

ondersteuning blijken erg te verschillen. Het belangrijkste is dat vooral de persoon centraal wordt gesteld en niet de ziekte (Dijk et al., 2020b). De houding van de sociaal agoog naar cliënten met EPA is daarom toegankelijk dat wil zeggen: er wordt contact gezocht en gelegd met de cliënt met EPA, de agoog stelt betrokkenen op hun gemak op momenten dat zij dit nodig hebben en houdt rekening met eventuele beperkingen. Er is een basis van een respectvolle en gelijkwaardige houding vanuit de agoog jegens cliënten. Het is belangrijk om in kritische situaties rustig te blijven, goed te luisteren en samen te vatten. Doorvragen kan maken dat de agoog bij diepere lagen uitkomt. De agoog staat naast de cliënt en betrokkenen, maar zo nodig er ook tegenover. Alle ondersteuning is gericht op het herstel van de cliënt (Registerplein, 2021).

2.4.1 Presentiebenadering

De presentiebenadering (Baart, 2004) gaat hier over het aanwezig zijn en er- zijn voor de cliënt met EPA. Door aan te sluiten bij de cliënt met EPA kan een relatie van vertrouwen opgebouwd worden.

Daardoor voelt de cliënt met EPA zich gezien gehoord en voelt zich als een volwaardig mens. Het is een manier van werken die vraagt om zorgvuldige afstemming op een aansluiting bij de ander en kijken naar wat de ander nodig heeft. Deze benadering wordt gezien als basis voor hulp en steun en werkt herstel bevorderend. Voor de kenmerken van deze benadering, zie bijlage 1.

(20)

19

2.4.2 Krachtgericht werken

Met behulp van ‘Krachtwerk’ dat zich richt op meerdere levensgebieden, wordt methodische

gewerkt aan participatie en zelfregie (Wolf, 2012). De methodiek Krachtwerk is bedoeld voor mensen in en achterstandssituatie. Deze mensen zijn (tijdelijk) de grip op het leven kwijt, zoals dak- en thuisloze mensen met EPA. Krachtgericht werken past bij iedere cliënt, ongeacht achtergronden, leeftijd, verstandelijk vermogen, psychische en/of verslavingsproblemen. Het vertrekpunt hierbij zijn de eigen kracht en de mogelijkheid om te groeien en wat cliënten met EPA het belangrijkste vinden voor hun leven (Wolf, 2012, pp. 1-3). De overtuiging is dat alle cliënten met EPA de kracht en mogelijkheid in zich hebben die aangeboord kunnen worden, om te veranderen en adequaat om te leren gaan met tegenslagen en het er weer bovenop komen (Wolf, 2012, pp. 1-3. De basisprincipes van deze methode zijn: de cliënt heeft het vermogen te herstellen, focus ligt op krachten niet op tekortkomingen, de cliënt heeft de regie over de begeleiding, de werkrelatie is primair en essentieel, werk in de natuurlijke omgeving, de samenleving als hulpbron (Wolf, 2012, pp. 1-3).

Hoofdstuk 3- Methodologie

In paragraaf 3.1 de onderzoekspopulatie toegelicht en de steekproef beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 aangegeven welke dataverzamelingsmethode werd gebruikt. Daarna volgt in paragraaf 3.3 een beschrijving van het meetinstrument en de betrouwbaarheid en validiteit hiervan.

Als laatste komt in paragraaf 3.4 de data-analyse aan bod.

3.1 Onderzoekspopulatie en steekproef Onderzoekspopulatie 3.1.1 Onderzoekspopulatie

Volgens Boeije (2016) en Baarda et al., (2018) kan een populatie bestaan uit ‘organisaties, groepen, bedrijven of personen onder wie het onderzoek wordt gehouden’. In dit onderzoek wordt bekeken hoe de sociaal agoog in interactie met de boer cliënten met EPA kunnen begeleiden in het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid. Deze hoofdvraag omvat een driedelige populatie, de sociaal agogen, boeren en cliënten met EPA. In dit onderzoek wordt gekozen voor individuele personen (respondenten) als onderzoekspopulatie, omdat het kwalitatieve onderzoek dat is gedaan, gaat over zowel eigen- als praktijkervaringen, opinies, gevoelens en belevingen van deze individuele personen betreffende het thema (Baarda et al., 2018, pp. 1–3).

Binnen organisatie N. werken twaalf agogen. Deze zijn allen hbo opgeleid. Het aantal cliënten binnen N. met EPA betreft ongeveer 165. En het aantal deelnemende boerderijen rond 60. Dit zijn bedrijven met koeien, paarden, varkens, geiten, kippen of een combinatie daarvan, of het verzorgen van honden in een kennel en ook boeren die een bedrijf runnen in bouwmaterialen, of

landbouwproducten, tuinderijen. Het aantal geplaatste cliënten 2020 is 53, uitgestroomd 44 en 21 niet succesvol uitgestroomd.

3.1.2 Steekproef

Volgens Baarda et al., (2018) is een steekproef een selectie die gemaakt wordt uit de

waarnemingseenheden in een onderzoek. ‘Wat voor steekproef gekozen wordt hangt af van de onderzoeksvraag, onderzoeksdoelstelling en onderzoeksrapport’ (Baarda et al., 2018, pp. 1-3). Er zijn tien respondenten doelgericht geselecteerd (Boeije, 2016) door de onderzoeker.

Uit de driedelige populatie zijn geselecteerd één vrouwelijke cliënt die werkt op een zorgboerderij van organisatie N., drie cliënten, waarvan één vrouw en één man die uitgestroomd zijn vanuit een zorgboerderij naar de maatschappij, een cliënt met een terugval vier sociaal agogen, waarvan twee vrouwen en twee mannen die werkzaam zijn binnen organisatie N. Daarnaast zijn twee boeren, een man en een vrouw, geselecteerd die als zorgboer aangesloten zijn bij organisatie N.

(21)

20

Volgens Baarda et al., (2018, p. 111) houdt een gerichte steekproef in dat de respondenten geselecteerd zijn op verschillende kenmerken. De respondenten zijn geselecteerd op de volgende kenmerken:

• Eén respondent heeft een EPA, woont en werkt op een zorgboerderij organisatie N. en stroomt bijna uit. Twee respondenten met EPA zijn uitgestroomd na een traject wonen werken in de samenleving. Deze respondenten beschikken over ervaringen met betrekking tot het totale verloop van de trajecten, inclusief de uitstroom binnen de zorgboerderij waar zij vertoefd hebben en een cliënt die niet succesvol uitgestroomd is.

• Vier sociaal agogen met veel jaren werkervaring binnen het werkveld ggz-verslavingszorg.

• Twee boeren met vele jaren ervaring als zorgboer. Het betreft een zorg- en een werkboerderij.

Zo beschikken de respondenten over voldoende eigen ervarings-, theorie-en praktijkkennis om een duidelijk antwoord te kunnen geven op de deelvragen die betrekking hebben op de hoofdvraag.

3.1.3 Waarborgen Anonimiteit respondenten

Bij zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek is het belangrijk om zorgvuldig om te gaan met de persoonsgegevens van de respondenten en namen van de organisatie (Baarda et al., 2018; Boeije, 2016).

De anonimiteit binnen dit onderzoek wordt gewaarborgd door de naam van de organisatie te

vervangen door een letter en de namen van respondenten te vervangen door letters en cijfers. Ook is in de bij de resultaatbeschrijving gebruikte citaten gelet op de anonimiteit.

Respondenten hebben voor aanvang van het interview informatie gekregen over het onderzoek en het gebruik van de verzamelde gegevens, waarbij de anonimiteit gegarandeerd wordt. Naar

aanleiding daarvan hebben zij toestemming gegeven voor het gebruiken van deze data (Baarda et al., 2018; Boeije, 2016).

3.2 Dataverzamelingsmethode

In deze paragraaf wordt beschreven hoe de dataverzamelingsmethode heeft plaatsgevonden.

Op basis van de vraagstelling is zoals eerder aangegeven, de keuze gevallen op het doen van een kwalitatief onderzoek met daarbij passende kwalitatieve dataverzamelingsmethode en

meetinstrument (Baarda et al., 2018). Het belangrijkste aspect van kwalitatief onderzoek is volgens Verhoeven (2018) ‘waarde hechten aan de betekenis die mensen aan zaken geven’. Kwalitatief onderzoek heeft volgens Verhoeven een open en flexibele karakter. Daardoor kan dieper ingegaan worden op belevingen, ervaringen, behoeftes van de respondenten met betrekking tot het

begeleiden van cliënten met EPA in het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid.

Alle data werden verzameld door middel van semigestructureerde interviews, waarbij de

onderwerpen (topics) van het onderzoek vast staan (Baarda et al., 2018). Er werd gekozen voor een semigestructureerd interview, omdat de onderzoeker erachter wilde komen wat respondenten weten, denken, voelen en willen betreffende een bepaald onderwerp, een gebeurtenis, gewoontes of personen (Baarda et al., 2018, p. 167). Een semigestructureerd interview is geschikt voor

exploratief onderzoek, omdat door kwalitatieve vragen te stellen, doorgevraagd kan worden en diepgang in een gesprek ontstaat. Daardoor wordt informatie naar boven gehaald die belangrijk is voor dit onderzoek (ScriptieMaster, 2020).

Het theoretisch kader waarin relevante literatuur is beschreven, vormt tezamen met de hoofdvraag en deelvragen de basis voor de onderwerpen van de topiclijsten. De interviews werden individueel

(22)

21

afgenomen, zodat de ervaring en mening van de respondent kan worden gewaarborgd (Boeije, 2016).

3.2.1 Ethische verantwoording

De gedragscode van de hbo-raad is nagekomen, waardoor de waarden van de respondenten worden gerespecteerd (Andriessen, Onstenk, Delnooz, Smeijsters, & Peij, 2010). Verder zijn in alle negen interviews de volgende vier zaken toegepast. Bij de contactlegging stelt de interviewer zichzelf als onderzoeker voor, maakt zijn rol naar de respondent duidelijk en benoemt het doel en de duur van het interview. Verder vraagt de onderzoeker bij ieder interview hoe de respondent de

terugkoppeling van het interview wil hebben. Ook benoemt de onderzoeker dat voor de zorgvuldigheid van het onderzoek de respondent geanonimiseerd wordt. Daardoor voelt de respondent zich veilig om eerlijk antwoord te geven op de gestelde vragen. De onderzoeker vraagt toestemming om het interview op te mogen nemen en de resultaten te mogen verwerken. Daarnaast geeft de onderzoeker aan dat de respondent zich altijd kan terugtrekken uit het onderzoek

(Andriessen et al., 2010). Alleen de onderzoeker heeft toegang tot de data en deze worden na afloop van het onderzoek vernietigd.

3.3 Meetinstrument

Het gekozen meetinstrument moet passen bij kwalitatief onderzoek en bestaat uit kwalitatieve interviews met topics en vragen. Voor het samenstellen van de topiclijst is gebruik gemaakt van de onderzoeksvraag en ook het literatuuronderzoek /theoretisch kader is daarbij betrokken,

voordbeelden van topics zijn: traject, herstel, zorgboerderijnen/ boer, agoog/begeleiding, uitstroom en nazorg. Om zo een diepgaand beeld te krijgen van de individuele opvattingen en meningen over hoe de sociaal agoog in interactie met de boer N. de sociale zelfredzaamheid van cliënten kan vergroten. De topics vormen de basis voor het stellen van open vragen, zie bijlage 5. Er zijn

verschillende topiclijsten gemaakt voor de sociaal agoog, de boer en cliënt en uitgestroomde cliënten De sociaal agoog heeft namelijk ervaring in de praktijk en is theoretisch onderlegd, de boer heeft jarenlang ervaring met cliënten op het erf en de cliënt bekijkt het vanuit zijn gezichtspunt. Volgens Baarda et al. (2018) is het belangrijk om naar de volgorde van de topics te kijken, van gemakkelijk naar moeilijk, chronologische volgorde en van breed naar smal, beginnend met een introductie en wat algemene informatie over het gehele onderzoek en daarna over wat speelt binnen de

begeleiding op de zorgboerderij.

3.3.1 Betrouwbaarheid en validiteit

Betrouwbaarheid meetinstrument: De betrouwbaarheid van dit onderzoek is vergroot door de topiclijst te laten controleren door de praktijkbegeleider van organisatie N. Om er zo voor te zorgen dat de vragen passend zijn voor de gekozen respondenten. De vragenlijsten zijn aangepast, sommige vragen werden te breed gesteld. Sommige vragen werden verwijderd, omdat ze niet relevant bleken voor het onderzoek. Zo is een vraag over eenzaamheid geschrapt bij de topic ‘na uitstroom’ en ook een vraag over ‘of er wel eens iets met een buurman/vrouw wordt ondernomen’.

Verder zijn door de onderzoeker aan de respondenten open vragen gesteld en heeft deze erop gelet om de antwoorden van de respondenten zo min mogelijk te beïnvloeden, waardoor de

betrouwbaarheid meer gewaarborgd wordt. Ook zijn interviews afgenomen in een veilige omgeving, op locatie, van de respondenten en zijn zij individueel geïnterviewd, om zo onderlinge beïnvloeding

(23)

22

te voorkomen. Deze elementen versterken de betrouwbaarheid van het onderzoek (Baarda et al., 2018; Van der Zee, 2017).

Betrouwbaarheid data-analyse: De betrouwbaarheid bij het analyseren van de gegevens uit de interviews is versterkt doordat de interviews zijn opgenomen met een voicerecorder en letterlijk uit zijn uitgeschreven Zo wordt de kans op foute interpretatie van de onderzoeker verkleind. Daarnaast zijn alle interviews op dezelfde manier en door één persoon gecodeerd (de onderzoeker) volgens de stappen aangegeven door Baarda et al. (open, axiaal en selectief coderen), waardoor de analyse zo betrouwbaar mogelijk is (Baarda et al., 2018, pp. 252-273). De labels zijn bekeken door een praktijkbegeleider, wat een positief effect heeft op de inter-beoordelaars betrouwbaarheid.

Alle topics van de topiclijsten zijn bij alle respondenten aan bod gekomen, wat een positief effect heeft op de validiteit van het onderzoek. Verder is de interne validiteit versterkt doordat de onderzoeker verschillende wetenschappelijke bronnen gebruikt heeft, zoals te zien is uit de bibliografie en doordat meerdere actoren (sociaal agogen, boeren en cliënt en uitgestroomde cliënten) zijn meegenomen in het onderzoek.

Doordat alle begrippen uit de hoofdvraag en deelvragen duidelijk omschreven en afgebakend zijn konden de respondenten deze niet verschillend uitleggen. Dat versterkt ook de interne validiteit van dit onderzoek (constructvaliditeit) (Baarda et al., 2018; Van der Zee, 2017). Daarnaast is de

methodologie, aangegeven in onderzoek boeken in het opzetten en uitvoeren van dit onderzoek, op een juiste wijze toegepast. Daarop is controle geweest van een deskundig onderzoek docent

(Methodologische validiteit) (Baarda et al., 2018; Van der Zee, 2017). De externe validiteit,

generaliseerbaarheid, is klein en kan vergroot worden door het doen van een aansluitend onderzoek op bredere schaal. Er is geen proefafname gedaan met de topiclijst, deze is wel zoals eerder is aangegeven, bekeken door de praktijkbegeleider.

3.4 Data- analyse

In deze paragraaf volgt een beschrijving over hoe de verkregen gegevens vanuit de interviews zijn getranscribeerd en geanalyseerd. Bij de kwalitatieve analyse vormen de vraag en doelstelling het uitgangspunt van waaruit het onderzoeksmateriaal wordt bekeken. Het doel van een kwalitatieve analyse is om een bepaalde structuur en/of patroon in de “ruwe” gegevens aan te brengen en belangrijke begrippen te ontdekken en te ontwikkelen (Baarda et al., 2018, pp. 238-251).

De transcripties zijn in drie stappen gecodeerd, te weten open-, axiaal en selectief coderen (Baarda et al., 2018, pp. 252-273).

Open codering

Vanuit de vraag- en doelstelling wordt de letterlijk uitgeschreven informatie geselecteerd op belangrijkheid (Baarda et al., 2018, p. 253). Daarbij worden tekstfragmenten die niet van belang zijn uit de tekst weggestreept, maar niet weggegooid. Het kan zijn dat deze nog nodig zijn. De relevante tekst wordt opgesplitst in fragmenten. ‘Elk fragment geeft informatie over één thema en is los van de context te lezen en te begrijpen, is niet te klein zijn en fragmenten mogen elkaar niet overlappen’. De fragmenten worden genummerd bijvoorbeeld 1.1 is interview 1 fragment 1 en 2.3 is interview 2 fragment 3. Door open te coderen ontstond een lijst van codes.

Axiaal coderen

Nadat in de exploratiefase het ruwe informatiemateriaal uiteengerafeld is in losse codes, wordt in deze fase gekeken naar achterliggende dimensies (Baarda et al., 2018). Hierbij gaat het om het ordenen en reduceren van codes en is het belangrijk om te kijken naar de belangrijkheid en

betekenis van de codes (Baarda et al., 2018, pp. 260-268). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt

(24)

23

tussen hoofd- en sub codes. Fragmenten met overeenkomstige codes werden aan elkaar gekoppeld, waardoor een codeboom ontstond (zie bijlage 4).

Selectief coderen

Categorieën zijn gekoppeld aan de deelvragen van het onderzoek en er zijn tevens verbanden gelegd met de theorie. Zo kunnen de resultaten met behulp van deze codeboom beschreven worden en op basis daarvan een antwoord worden gegeven op deelvragen en hoofdvraag (Baarda et al., 2018, pp.

268-274).

Voorbeeld vanuit coderen onderzoek:

pen/axiaal/selectief coderen: Open codes, zoals (grotendeels clean zijn, geschikt voor wonen/leven zorgboerderij/volledige abstinentie zijn ondergebracht onder de sub code voorwaarden voor traject (axiaal). De subcodes; voorwaarden voor traject, producten en andere subcodes zijn ondergebracht onder de hoofdcode trajecten (axiaal). Vervolgens zijn meerdere hoofdcodes gerangschikt onder de deelvragen (selectief) om zo gemakkelijker de resultaatbeschrijving te kunnen verrichten.

Hoofdstuk 4- Resultaten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de resultaten vanuit de data-analyse per deelvraag beschreven. Zo mogelijk worden de resultaten gelinkt aan relevante theorie vanuit het theoretisch kader of nieuwe theorieën en worden ter ondersteuning van de resultaten citaten gebruikt. Er zouden tien interviews

afgenomen zijn. Helaas heeft de laatste uitgestroomde cliënt zich teruggetrokken uit het onderzoek.

Deze cliënt had extra informatie kunnen geven over hoe het kwam dat het hem niet is gelukt om een terugval te voorkomen.

Feitelijke steekproef: Door de tijdspanne waarbinnen het onderzoek moest zijn afgerond, was geen tijd om meer dan tien respondenten te interviewen. Er werden totaal tien respondenten

uitgenodigd waarvan één helaas afhaakte. Het betrof een cliënt die niet succesvol was uitgestroomd.

Het bleek na herhaalde pogingen niet mogelijk om een vervangende respondent te vinden. Onder de geïnterviewde cliënten is één cliënt die in eerste instantie niet succesvol uitstroomde maar zich herpakte. Dat betekent dat het wegvallen van één cliënt geen serieuze gevolgen had voor het onderzoek en dat veel vragen beantwoord werden. Er zijn uiteindelijk geen tien maar negen interviews afgenomen, vier bij sociaal agogen die cliënten begeleiden op zorgboerderijen van organisatie N. (A1 tot en met A4), twee bij boeren van een zorgboerderij (B5 en B6) en drie bij cliënten, waarvan twee zijn uitgestroomd (CU7, CU8) en één die deelneemt aan het traject (uitstroom op 25-05-2021, CI9).

4.2 Deelvraag 1

‘Hoe begeleidt de sociaal agoog in interactie met de boer momenteel de cliënten op de zorgboerdijen van organisatie N. bij het vergroten van hun (sociale) zelfredzaamheid?’

Deze vraag is beantwoord door A1 tot en met A4 respondenten.

4.2.1 Trajecten op zorgboerderijen (ZB) van organisatie N.

Alle agogen benoemen dat naast woon/werk trajecten voor WLZ-klanten, de cliënten voor een traject op zorgboerderijen, vanuit een instelling of ‘via politie of justitie’ (A4) instromen en vaak dakloos/thuisloos zijn.

Cliënten mogen gemiddeld een jaar op zorgboerderijen wonen en werken. Zij moeten volgens de

(25)

24

agogen (grotendeels) clean zijn om in te mogen stromen in een traject en ‘moeten geschikt zijn voor het leven op een boerderij’(A3).

Via een intake bekijken de agogen wat de vraag is van cliënten en binnen welke zorgboerderij deze mogelijk passen. Als zij op een zorgboerderij geplaatst zijn, moeten cliënten erg wennen en mogen zij daarvoor volgens de agogen zes tot acht weken de tijd nemen. A3 benoemt dat het traject in fasen verloopt te weten:

‘Via Intakegesprek of plaatsing passend is, gewenningsfase, dan ervoor gaan, te maken krijgen met succeservaringen, waardoor cliënten hoopvoller worden en leren omgaan met tegenslagen, waar ze ook begeleiding voor krijgen. In de midden fase, zo na één maand of acht, beginnen cliënten sleur te ervaren. Dan is het belangrijk dat zij hun doelen voor ogen houden. Als laatste komt de eindfase, uitstroom in zicht’ (A3).

De agogen geven aan dat het hoofddoel van een traject is dat cliënten na één jaar zoveel mogelijk sociaal zelfredzaam zijn op de levensgebieden en zelfstandig of begeleid kunnen wonen binnen de samenleving of een vervolgtraject en zo mogelijk vrijwilligerswerk gaan doen of betaald werk krijgen in de maatschappij. ‘Het is belangrijk dat als cliënten instromen in een traject, zij ingeschreven staan bij de woningbouwvereniging’ (A1).

‘Het is de bedoeling dat ze klaargestoomd worden om uit te stromen naar wat dan ook, dat kan zijn zelfstandig wonen, maar ook begeleid wonen of een ander vervolgtraject’ (A1).

Daarnaast worden door agogen in interactie met de boer en cliënt (driehoek) korte en lange termijndoelen geformuleerd in een zorgplan voor levensgebieden, waar problemen/vragen liggen.

Lange termijn doelen zijn bijvoorbeeld de gewenste situatie na een jaar op alle dertien leefgebieden sociaal zelfredzaam zijn en uitstromen van cliënten naar een zelfstandig bestaan, met of zonder begeleiding. Voorbeelden van korte termijn ‘leren werken, bezig zijn en omgaan met vrije tijd’ (A2).

De cliënt bepaalt mede zijn doelen en het tempo waarbinnen deze mogelijk gerealiseerd kunnen worden op de zorgboerderij. A3 geeft daarbij aan ‘een adviserende rol te hebben om prioriteiten te stellen in de geformuleerde doelen’ (A3).

4.2.2 Herstel

De agogen werken vanuit de uitgangspunten van de herstel ondersteunende zorg om cliënten te ondersteunen in het herankeren in de samenleving, zo blijkt uit onder aangegeven antwoorden van de agogen. Zo geeft A3 aan ‘je mag er zijn, je bent er’ (herstel van identiteit/maatschappelijke rollen),

‘herstellen lichamelijk, mentaal en sociaal procesmatig op alle leefgebieden’ (A4) (herstel van gezondheid) en geven alle agogen aan dat door dagritme, structuur, leren en zorgen voor jezelf en omgeving op een zorgboerderij leidt tot herstel van dagelijks functioneren.

‘Herstellen van wat is misgelopen op de leefgebieden, is voor elke cliënt verschillend waar herstel nodig is, op maat kijken waar liggen doelen. Als iemand een versleten of

beschadigd gebit heeft, dan een afspraak maken met de tandarts en kijken of er financiële mogelijkheden zijn voor gebitsherstel’ (A1).

Agogen werken in relatie met de boer in een driehoeksrelatie agoog/boer/cliënt. Zij sluiten aan bij de leefwereld van de cliënten. Het gaat om de kijk van de cliënt wat er met hem aan de hand is en zijn ideeën over de gewenste opbrengst van behandeling of begeleiding. Binnen herstel ondersteunende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Bureaucratievrij geld voor sociaal professionals om oplossingen (voor) te kunnen financieren, zodat de financiering geen vraagstuk is om het perspectief van deze jongeren

Andere landen dienen naar de redenen te kijken van het moederland om niet de LTA te willen zijn, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen maken of ze mee willen doen aan ICAP

Ook zijn er in deze studie vier vrouwen met primaire hemorrhagia post partum behandeld met alleen PVA

Geef aan welke volgens jou van toepassing zijn bij, of welke herkenbaar zijn in jouw contact met een medewerker van de afdeling Sport en Recreatie van gemeente

 Welke mogelijkheden tot zelfredzaamheidsbevordering van cliënten met ASS, deelnemend aan een wooninitiatief, zijn er voor de sociaal agoog binnen team wonen van AP, naast de

In deze studie is gekozen voor kwalitatief onderzoek, waarbij de werkervaringen en -beleving van MBB’ers in relatie tot de patiënt werden geëxploreerd en onderzoek

Zorg dat hulpverleners die contacten hebben met jongeren en/of dak- en thuisloze jongeren goed op de hoogte zijn van de maatwerkmogelijkheden. Gebruik

Met deze twee varianten kunnen we alle digitale schakelingen maken, van digitale poorten, geheugens, tot de processor van je computer of mobiele