• No results found

In de context en probleemschets wordt de probleemanalyse beschreven op macro- (kwetsbaren in de samenleving en de Wmo), meso-, (zorgboerderijen als stap naar mogelijk herstel) en microniveau (sociaal agogen versus cliënten met EPA; sociaal agogen binnen organisatie N.; cliënten met EPA binnen organisatie N.). Daarna volgen probleemstelling met verificatie (1.2), onderzoeksdoelstelling (1.3), hoofdvraag en deelvragen (1.4) en begripsafbakening (1.5).

1.1 Probleemanalyse

1.1.1 Kwetsbaren in de participatiesamenleving en de Wmo

Nederland is sinds 2014 overgegaan naar een participatiesamenleving en zijn taken overgeheveld van overheid naar gemeenten (Witte, 2016b). Deze voeren sinds de invoering van de participatiewet de regie over het sociale beleid (zorg, welzijn, inkomen, werk en jeugd) en dragen zorg voor de

participatie en integratie van burgers in de maatschappij. Daaronder vallen ook burgers in kwetsbare posities, zoals dak- en thuisloze mensen met EPA (Witte, 2016b).

Binnen de participatiesamenleving wordt van burgers verwacht die dat kunnen,

verantwoordelijkheid te nemen voor hun leven en omgeving (Witte, 2016b). Burgers moeten meer naar elkaar omkijken/zorgen en verantwoordelijkheid nemen voor (kwetsbare) mensen in hun sociale omgeving die ondersteuning nodig hebben (De Bruijn, 2017). Echter de burgers die

initiatieven nemen blijken, zo geeft Abma (2017) aan, vooral hoogopgeleide autochtone burgers te zijn. Daardoor kan een tweedeling ontstaan van aan de ene kant een elite van hoger opgeleide autochtone burgers die de weg in de samenleving kent en het goed weet te regelen voor zichzelf. En aan de andere kant een klasse van lager opgeleiden, zoals mensen met EPA die het niet redden in deze ingewikkelde samenleving.

In Nederland wonen omstreeks 281.000 mensen met een EPA dat is 1,7% van de totale bevolking.

‘Cijfers over het aantal dakloze- en thuisloze mensen in Nederland - zij kampen vaak met EPA - lopen uiteen van 39.300 tot 70.000. Afhankelijk van de definitie en de wijze van tellen’ (Planije, 2017). CBS (2019) houdt het getal 39.300 in 2019 aan. Het grootste deel van de mensen met EPA woont op zichzelf, met ambulante zorg (GGZ, 2017). Een kleine groep woont in een instelling of beschermde woonvorm. De aanduiding ‘ernstig’ heeft betrekking op de bijkomende beperking die deze doelgroep heeft op meerdere levensgebieden. In de dagelijkse praktijk is de groep mensen met EPA heel verschillend. In Nederland is deze doelgroep heel specifiek omschreven en moet naast een psychische stoornis, sprake zijn van een ‘persistent verloop en disfunctioneren’. Binnen deze

doelgroep zijn veel mensen te vinden met psychotische aandoeningen. Daarnaast hebben sommigen te maken met verslaving en stemmings- of persoonlijkheidsstoornis. Er is vaak sprake van

co-morbiditeit of multi- co-morbiditeit (GGZ Standaarden, 2019a). Het gaat daarbij om cliënten met meerdere (chronische) aandoeningen van somatische en/of psychische aard.

Uit actieonderzoek blijkt dat lang niet alle burgers zoals dak- en thuisloze mensen met EPA kunnen meedoen in de participatiemaatschappij (Hoekstra & De Stefano, 2019). ‘Voor hen is het moeilijk om de juiste handvatten en aanknopingspunten te vinden in de huidige participatiesamenleving’.

Daardoor worden hun problemen steeds groter en verdwijnt hun perspectief op een betere toekomst naar de horizon. Volgens Hoekstra en De Stefano ontbreekt het deze groep vaak aan denkvermogen om accuraat en op tijd te handelen als het mis gaat en/of aan een stevig netwerk om

10

op terug te vallen. Daardoor worden de problemen die zij hebben alleen maar groter en verdwijnt langzaam hun perspectief op een zekere toekomst.

Gemeenten dragen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de (financiële) verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke ondersteuning bij sociale zelfredzaamheid van burgers (Witte, 2016b). Hierbij kan het gaan om cliënten met EPA binnen zorgboerderijen organisatie N. Eén van de doelen van de Wmo is ‘om desocialezelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking ofmet chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te ondersteunen’ (Witte, 2016b, p. 54). Ook Van de Lindt et al. (2014) vinden dat de ondersteuning van mensen met een EPA meer in de thuissituatie moet plaatsvinden en minder in een instelling. Hulpverleners gaan zelf op pad en werken ambulant. Dijk, Jansen, Lubbes en Looman (2020b, p.13) benoemen dat de ambulantisering van de ggz het proces is van intramurale ggz-plaatsen afbouwen en de ambulante zorg (behandeling, begeleiding en ondersteuning) opbouwen, met name voor de doelgroep EPA. Het uiteindelijke doel is dat de ggz in samenwerking met andere sectoren en de cliënten met EPA zelf, een bijdrage levert aan de kwaliteit van leven en de sociale inclusie van deze mensen met EPA in onze samenleving. Zorgboerderijen leveren daar een bijdrage aan. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.

1.1.2 Zorgboerderijen als stap naar mogelijk herstel

Het aantal geregistreerde zorgboerderijen nam afgelopen 20 jaar fors toe. Er waren in 1998 75 zorgboerderijen bekend. De Federatie Landbouw en Zorg schat het aantal zorgboerderijen in 2017 op 1100 tot 1200 (Van Hogedorp, 2018). Bij de federatie zijn zo’n 820 boeren aangesloten. 10.000 tot 15.000 mensen nemen hier deel aan dagbesteding of ontvangen zorg. De gemiddelde grootte van een zorgboerderij wordt geschat op 15-20 cliënten. Al deze mensen komen niet allemaal op dezelfde dagdelen. Van Hogedorp geeft aan dat de gemiddelde grootte van zorgboerderijen toeneemt en dat vraag naar plekken op een zorgboerderij groter wordt.

Een zorgboerderij is een bedrijf waar cliënten om meerdere redenen terecht kunnen voor

wonen/werken en of dagbesteding, waarbij de boer de cliënten begeleidt en allerlei werkzaamheden uitgevoerd worden in een natuurlijke omgeving. De nadruk ligt op de individuele ontwikkeling van de cliënt en integratie binnen de samenleving, aldus Van Hogendorp. Er zijn meerdere uiteenlopende doelgroepen uit de zorg- en welzijnssector woon/werkzaam op zorgboerderijen., zoals mensen met EPA, een licht verstandelijke beperking, of bijvoorbeeld verslavingsproblematiek. Er is vaak sprake van co- morbiditeit. Agogen begeleiden deze cliënten ambulant (Van Hogedorp, 2018). In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan.

1.1.3. Sociaal agogen cliënten met EPA

De wensen en behoeften en mogelijkheden van cliënten met EPA staan in de begeleiding die agogen geven centraal (Van Korven, 2017, p. 9). Soms worden ervaringsdeskundigen ingezet in de ambulante begeleiding als rolmodel, om het bewustzijn van de cliënt op het hebben van mogelijkheden en hoop voor de toekomst te vergroten. De agoog laat zoveel als mogelijk de verantwoordelijkheid bij de cliënt en probeert het zelfinzicht van de cliënt te stimuleren. De agoog moet beschikken over een herstel ondersteunende houding en relevante competenties. Het is belangrijk dat deze ruimte heeft en neemt om zoveel mogelijk inhoudelijk als qua omvang van de zorg mee te bewegen met de behoeften van de cliënt met EPA. Doel van de zorg die agogen bieden aan deze doelgroep, is dat zij weer een zelfstandig leven in de maatschappij kunnen leiden met hun beperkingen en mogelijkheden (Van Erp et al., 2020). Echter dit blijkt in de praktijk nog niet gerealiseerd te zijn. ‘Gelijkwaardig burgerschap en gelijke kansen en mogelijkheden zijn in dit opzicht belangrijke doelstellingen, maar

11

ook belangrijke voorwaarden om zelfstandig te kunnen deelnemen aan de samenleving’. Aan die voorwaarden ontbreekt het echter in velerlei opzicht nog’ (Van Erp et al., 2020).

1.1.4 Sociaal agogen binnen organisatie N.

Agogen binnen organisatie N. hebben in hun begeleiding het doel voor ogen dat de cliënt na

uitstroom op een duurzame wijze deel kan nemen aan de participatiemaatschappij, waarin verwacht wordt dat iedereen meedoet. Agogen bemerken echter dat een aantal cliënten met EPA het na een korte periode niet redden in de samenleving na uitstroom vanuit hun organisatie. Zij beschikken over te weinig sociale zelfredzaamheid, dat wil zeggen dat deze doelgroep niet het vermogen en de vaardigheden heeft die nodig zijn om zichzelf te kunnen redden in het leven en in de samenleving (Van Sleeuwen, z.d.). Nadat cliënten eindelijk de lang verwachte huissleutel krijgen, geschilderd en ingericht wordt, glijden veel cliënten na een korte periode weer af, vervallen in gebruik van

middelen, eenzaamheid, zelfverwaarlozing, depressies en hebben vaak schulden en rekeningen die niet meer betaald worden, met uiteindelijk een groot risico om hun woonruimte weer te verliezen en op straat terecht te komen (persoonlijke communicatie, 2021). Cliënten die geconfronteerd worden met stressvolle situaties kunnen bij onvoldoende sociale zelfredzaamheid de controle verliezen om zich staande te houden in de participatiesamenleving. Daardoor kunnen zij in de problemen komen met soms dak- of thuisloos als gevolg. Agogen voelen zich handelingsverlegen hoe zij de sociale zelfredzaamheid van deze doelgroep zodanig kunnen vergroten dat zij bij terugkeer in de

samenleving succesvol kunnen integreren in de maatschappij (persoonlijke communicatie, 2021). De agogen die deze doelgroep begeleiden, hebben behoefte aan meer kennis en vaardigheden over hoe zij in interactie met de boer dak- en thuisloze cliënten met EPA kunnen begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid, zodat de cliënt stappen zet richting herstel en herankering, om zo zijn kans op een geslaagde terugkeer naar de participatiesamenleving te kunnen vergroten

(persoonlijke communicatie, 2021).

1.1.5 Cliënten met EPA binnen organisatie N.

Wat mensen met EPA gemeenschappelijk hebben is dat zij op allerlei levensgebieden problemen hebben of beperkingen ondervinden. Zij hebben meerdere behandel- of ondersteuningsbehoeften die variëren over de tijd. Daardoor is de zorg rondom deze personen ingewikkeld.

‘Het is belangrijk dat cliënten met EPA laagdrempelig gebruik kunnen maken van een goede medisch-psychiatrische en psychologische behandeling’ (GGZ Standaarden, 2019b). Hun behoeften hebben echter niet alleen betrekking op het werkterrein van de ggz. Zij worstelen vaak met algemene

thema’s zoals ‘geaccepteerd worden als persoon, sociale relaties, de-stigmatisering en deelname aan het maatschappelijk verkeer’. Zij hebben dezelfde levenswensen als andere mensen. Hun positie is vaak kwetsbaar waardoor zij heel veel moeite hebben om hun wensen te vervullen, denk hierbij aan:

‘flinke achterstanden in lichamelijke gezondheid, behandeling, veiligheid, inkomen, arbeid en relaties’. Een groot deel van deze doelgroep benoemt dat zij meer ondersteuning willen om

duurzaam te kunnen participeren in de samenleving. Zoals eerder aangegeven geven sociaal agogen van organisatie aan dat als cliënten terugkeren naar de samenleving het qua sociale zelfredzaamheid niet redden (GGZ Standaarden, 2019b).

1.2 Probleemstelling en verificatie 1.2.1 Probleemstelling

Verschoor (2015) benoemt dat de participatiemaatschappij moet accepteren dat sommige kwetsbare mensen altijd zorg nodig zullen hebben, terwijl zij geen recht hebben op zorg. Het uitgangspunt van de participatiewet is zelfstandigheid, maar cliënten die het qua sociale zelfredzaamheid niet redden kunnen in de samenleving in problemen komen.

12

Agogen binnen organisatie N. benoemen dat kwetsbare cliënten met EPA die wonen en werken op zorgboerderijen organisatie N., na uitstroom naar een eigen woning binnen de samenleving het na een korte periode niet duurzaam redden in de maatschappij. Daardoor ligt de kans op de loer dat cliënten met EPA hun woonruimte verliezen en op straat komen te staan. Agogen willen graag weten wat zij aan kennis en inzichten nodig hebben om, tijdens hun begeleiding in interactie met de boer, de sociale zelfredzaamheid van cliënten met EPA kunnen vergroten om zo een bijdrage te kunnen leveren aan een duurzame terugkeer naar de samenleving.

1.2.2 Verificatie in de praktijk

Het geschetste probleem is geverifieerd in de praktijk door het met diverse collega’s bespreken van de problematiek. Wat binnen het werkveld opvalt is dat veel cliënten die uitstromen naar een wijk worden geacht om duurzaam te participeren in de samenleving (persoonlijke communicatie, 2021).

Collega’s binnen het werkveld zijn het er mee eens dat de begeleiding die wordt gegeven zo optimaal mogelijk moet zijn, zodat de cliënt een goede kans maakt om na trajecten wonen en werken binnen organisatie N. te kunnen functioneren in de maatschappij. Uit de praktijk blijkt echter dat veel cliënten het niet redden en in de problemen terecht komen. Cliënten die geconfronteerd worden met stressvolle situaties kunnen bij onvoldoende sociale zelfredzaamheid de controle verliezen om zich staande te houden in de participatiesamenleving. Daardoor kunnen zij in de problemen komen en dak- of thuisloos kunnen worden (persoonlijke communicatie, 2021). Ook Van Erp et al., (2020) benoemen dat er nu in de maatschappij veel mensen zijn met ernstige en/of chronische psychische aandoeningen die niet echt deelnemen in de samenleving. Bij velen stuiten de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling en levensloop op verschillende, soms hardnekkige barrières en processen van stagnatie’. Vaak ligt de oorzaak in terugkerende elementen, zoals traumatisering, gevoelens van onveiligheid en kwetsbaarheid, ervaringen van afwijzing, gebrek aan vertrouwen bij

‘omstanders’, het ontbreken van de gelegenheid en kansen een eigen leven op te bouwen of te herpakken en het ontbreken van adequate steun om die problemen het hoofd te bieden en te boven te komen.

1.3 Onderzoeksdoelstelling

Het doel van dit onderzoek is om kennis en inzichten te vergaren over hoe de sociaal agoog in interactie met de boer werkzaam binnen organisatie N., cliënten met EPA kan begeleiden bij het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid, zodat deze cliënten een goede kans maken om na de trajecten wonen/werken op zorgboerderijen van organisatie N. duurzaam te kunnen functioneren in de maatschappij.

Op basis van deze kennis en inzichten worden aanbevelingen gedaan voor sociaal agogen en boeren, zodat de kwaliteit van de begeleiding bij het vergroten van de sociale zelfredzaamheid van cliënten verbetert, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het zelfstandig kunnen participeren van cliënten met EPA in de maatschappij.

1.4 Hoofdvraag en deelvragen 1.4.1 Hoofdvraag:

Hoe kan de sociaal agoog in interactie met de boer N. cliënten met EPA in de trajecten wonen en werken op zorgboerderijen van organisatie N., begeleiden in het vergroten van hun sociale zelfredzaamheid?

13

1.4.2 Deelvragen: