• No results found

Hoofdstuk 4- Resultaten

4.2 Deelvraag 1

‘Hoe begeleidt de sociaal agoog in interactie met de boer momenteel de cliënten op de zorgboerdijen van organisatie N. bij het vergroten van hun (sociale) zelfredzaamheid?’

Deze vraag is beantwoord door A1 tot en met A4 respondenten.

4.2.1 Trajecten op zorgboerderijen (ZB) van organisatie N.

Alle agogen benoemen dat naast woon/werk trajecten voor WLZ-klanten, de cliënten voor een traject op zorgboerderijen, vanuit een instelling of ‘via politie of justitie’ (A4) instromen en vaak dakloos/thuisloos zijn.

Cliënten mogen gemiddeld een jaar op zorgboerderijen wonen en werken. Zij moeten volgens de

24

agogen (grotendeels) clean zijn om in te mogen stromen in een traject en ‘moeten geschikt zijn voor het leven op een boerderij’(A3).

Via een intake bekijken de agogen wat de vraag is van cliënten en binnen welke zorgboerderij deze mogelijk passen. Als zij op een zorgboerderij geplaatst zijn, moeten cliënten erg wennen en mogen zij daarvoor volgens de agogen zes tot acht weken de tijd nemen. A3 benoemt dat het traject in fasen verloopt te weten:

‘Via Intakegesprek of plaatsing passend is, gewenningsfase, dan ervoor gaan, te maken krijgen met succeservaringen, waardoor cliënten hoopvoller worden en leren omgaan met tegenslagen, waar ze ook begeleiding voor krijgen. In de midden fase, zo na één maand of acht, beginnen cliënten sleur te ervaren. Dan is het belangrijk dat zij hun doelen voor ogen houden. Als laatste komt de eindfase, uitstroom in zicht’ (A3).

De agogen geven aan dat het hoofddoel van een traject is dat cliënten na één jaar zoveel mogelijk sociaal zelfredzaam zijn op de levensgebieden en zelfstandig of begeleid kunnen wonen binnen de samenleving of een vervolgtraject en zo mogelijk vrijwilligerswerk gaan doen of betaald werk krijgen in de maatschappij. ‘Het is belangrijk dat als cliënten instromen in een traject, zij ingeschreven staan bij de woningbouwvereniging’ (A1).

‘Het is de bedoeling dat ze klaargestoomd worden om uit te stromen naar wat dan ook, dat kan zijn zelfstandig wonen, maar ook begeleid wonen of een ander vervolgtraject’ (A1).

Daarnaast worden door agogen in interactie met de boer en cliënt (driehoek) korte en lange termijndoelen geformuleerd in een zorgplan voor levensgebieden, waar problemen/vragen liggen.

Lange termijn doelen zijn bijvoorbeeld de gewenste situatie na een jaar op alle dertien leefgebieden sociaal zelfredzaam zijn en uitstromen van cliënten naar een zelfstandig bestaan, met of zonder begeleiding. Voorbeelden van korte termijn ‘leren werken, bezig zijn en omgaan met vrije tijd’ (A2).

De cliënt bepaalt mede zijn doelen en het tempo waarbinnen deze mogelijk gerealiseerd kunnen worden op de zorgboerderij. A3 geeft daarbij aan ‘een adviserende rol te hebben om prioriteiten te stellen in de geformuleerde doelen’ (A3).

4.2.2 Herstel

De agogen werken vanuit de uitgangspunten van de herstel ondersteunende zorg om cliënten te ondersteunen in het herankeren in de samenleving, zo blijkt uit onder aangegeven antwoorden van de agogen. Zo geeft A3 aan ‘je mag er zijn, je bent er’ (herstel van identiteit/maatschappelijke rollen),

‘herstellen lichamelijk, mentaal en sociaal procesmatig op alle leefgebieden’ (A4) (herstel van gezondheid) en geven alle agogen aan dat door dagritme, structuur, leren en zorgen voor jezelf en omgeving op een zorgboerderij leidt tot herstel van dagelijks functioneren.

‘Herstellen van wat is misgelopen op de leefgebieden, is voor elke cliënt verschillend waar herstel nodig is, op maat kijken waar liggen doelen. Als iemand een versleten of

beschadigd gebit heeft, dan een afspraak maken met de tandarts en kijken of er financiële mogelijkheden zijn voor gebitsherstel’ (A1).

Agogen werken in relatie met de boer in een driehoeksrelatie agoog/boer/cliënt. Zij sluiten aan bij de leefwereld van de cliënten. Het gaat om de kijk van de cliënt wat er met hem aan de hand is en zijn ideeën over de gewenste opbrengst van behandeling of begeleiding. Binnen herstel ondersteunende

25

zorg (HZ) wordt gewerkt aan de sociale zelfredzaamheid (SZR) van de cliënten. ‘Veel cliënten hebben door hun patiënten rol niet geleerd om SZR te zijn’ (A4).

A4 vertelt dat hij ‘cliënten motiveert om door te gaan en niet op te geven’. Uit onderzoek blijkt dat de effectiviteit van een interventie grotendeels afhangt van de motivatie van de hulvrager (Nederlands Jeugdinstituut N.J.I, 2013). Agogen geven aan dat cliënten in een traject steeds meer leren en ontdekken wat zij willen en kunnen (eigen regie/kracht), moeten naar mate het traject verstrijkt zelfstandig op de boerderij mee doen (zelfredzaamheid) en daarin eigen verantwoordelijkheid dragen (eigen verantwoordelijkheid). Ook geeft NJi het belang aan dat agogen hun cliënten stimuleren tot zelf de regie over hun leven te leren voeren.

Uit onderzoek blijkt inderdaad dat de effectiviteit van een interventie grotendeels afhangt van de motivatie van de hulpvrager (Nederlands Jeugdinstituut N.J.I, 2013). Ook geeft NJi dezelfde kernbegrippen aan als de geïnterviewde sociaal agogen die samenhangen met SZR, zoals letterlijk benoemd zijn door de geïnterviewde agogen, te weten eigen/kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.

Deze kernbegrippen komen geheel overeen met de kernbegrippen van die Nji. (2017) aangeeft en die allen samenhangen met SZR, nodig om als volwaardig burger te kunnen participeren in de

samenleving.

‘Ik heb mijn tante niet gezien, al vijftien jaar en het is een goede tante en die is

ondersteunend. Ik zou mijn tante willen zien. Ik vraag dan: “Wat zou je willen doen?” en laat het de cliënt verder zoveel mogelijk zelf uitzoeken en geef soms suggesties’ (A2).

4.2.3 Zorgboerderijen

De agogen benoemen dat er twee soorten zorgboerderijen zijn, de ‘zorgboerderijen’, dat zijn vaak warme boerengezinnen die cliënten opnemen in hun gezin en de zorgboerderijen als werkfabriek

‘poetsen niet kletsen’(A2). ‘Zo hebben cliënten die minder affectie hebben met het echte boerderijleven de keuze voor de zorgboerderij als werkfabriek’ (A2). Zoals eerder is aangegeven verblijven cliënten gemiddeld één jaar op een zorgboerderij. Zij werken 36 uur op de zorgboerderij en worden de eerste maanden twee tot drie keer per week bezocht door de agogen en kunnen hun bij (onoplosbare) problemen altijd bellen of appen.

Volgens A5 zijn veel trajecten die in samenspraak met de boer en cliënt zijn begeleid, succesvol. A2 geeft aan dat, vijftig procent bij terugkeer in de samenleving een terugval heeft.

De zorgboerderij heeft volgens een aantal agogen tot doel om een soort van mini-maatschappijtje te zijn. Zo kunnen cliënten meedoen met de boeren en ontdekken wat zij nodig hebben voor hun sociale zelfredzaamheid in de samenleving en hun talenten ontdekken.

Deze ervaringen sluiten naadloos aan bij wat Elings en Joop (2013) aangeven: ‘Zij kunnen zo

meerdere werkzaamheden op de zorgboerderij uitproberen en nadenken over wat zij prettig vinden en hun kwaliteiten ontdekken’.

De inhoud van de begeleiding bestaat volgens de agogen uit het in samenspraak met de boer samen met de cliënt het traject in gaan, maatwerk leveren, uitzetten van plannen en doelen en ontdekken wat nodig is voor de SZR in de maatschappij. De activiteiten die de cliënten op de zorgboerderijen uitvoeren, bieden hun volgens een aantal agogen veiligheid, rust en structuur. Daardoor voelen een aantal cliënten zich fitter en energieker en slapen beter, zo vertellen een aantal agogen. Ook Elings

26 en Joop (2013) geven dit aan.

De boer speelt een belangrijke rol in de begeleiding van cliënten. Hij is in principe altijd aanwezig, van hem kan veel geleerd worden en een boerengezin dient als rolmodel. Op de vraag welke

eigenschappen een boer moet bezitten om deze cliënten te begeleiden, worden door de agogen genoemd: ‘Gemotiveerd zijn om dit werk te doen en ‘mensen een tweede/derde kans bieden’ (A3), beschikken over natuurlijk leiderschap (A1) en communicatieve vaardigheden (A2), betrouwbaar en eerlijk zijn, goede voorbeeld geven, wederzijds respect hebben en hiërarchisch leider zijn van het erf (A4).

4.2.4 Wat de samenwerking boer/agoog/cliënt op ZB betreft

‘Er wordt gewerkt vanuit de driehoek, de boer, agoog en cliënt, waarbij ieder werkt vanuit zijn eigen invalshoek’, zo geeft A3 aan. Ook worden conflicten vanuit die driehoek met elkaar besproken. Allen werken mee aan het herstel van de cliënten en hun SZR in de samenleving. Een aantal agogen benoemt dat de agoog en boer een andere aanpak/taken hebben,

‘De boer gaat over de werkzaamheden die de cliënten moeten verrichten en de agogen werken vaak methodisch, stellen plannen op korte en lange termijn op en evalueren deze regelmatig, vaak in samenspraak met de cliënt en boer en praten bijvoorbeeld over de emotionele toestand van de cliënten en als de cliënten vragen hebben of de agoog nodig hebben’ (A1, A3).

4.2.5 Uitstroom cliënten uit zorgboerderij

Het is belangrijk dat als cliënten na één jaar uitstromen, zij van tevoren goed praktisch en emotioneel worden voorbereid, zo geven de agogen aan. Bij uitstroom zijn een groot aantal cliënten stabiel op bijna alle leefgebieden. Ook moeten de agogen hun zorg langzaam afschalen, minder frequent komen en begeleiden, cliënten meer laten ‘zwemmen’.

Een agoog geeft aan dat ‘na een maand of acht cliënten beginnen te verlangen naar vertrek. Ook laten sommige cliënten laten uit angst om de zorgboerderij los te laten weerstand zien door werk te saboteren, uit contact te geraken of niet terugkomen op de boerderij (A1). Dit wordt bevestigd door twee CU respondenten.

Na uitstroom moeten cliënten opnieuw ankeren in de samenleving en als het ware nieuwe ankers gooien op de leefgebieden. Het is belangrijk dat agogen nog een tijdje nazorg bieden, er kort op zitten, structuur bieden door alle praktische zaken goed te regelen. Vaak komen cliënten in minder nette wijken terecht, zo geven een paar agogen aan kunnen door bewoners van die wijken getriggerd worden om te vervallen in oud gedrag, zoals verslaving. A2 geeft aan dat sommige cliënten vanuit hun oude netwerken soms verslaafde maten in huis halen. Eén agoog benoemt dat veel van de door hem begeleide cliënten succesvol uitstromen in de samenleving, een andere agoog schat dat vijftig procent succesvol uitstroomt.

4.2.6 Inzetten methodieken

De Community Reinforcement Approach (CRA) in (Trimbos instituut, 2008).’ een praktische behandelmethode. Deze is gericht op personen die – al dan niet – behalve met problematisch middelengebruik kampen met somatische, psychiatrische, of andersoortige (forensische) problemen’. Bij CRA staan positieve effecten (‘bekrachtigers’) centraal: sociale steun, plezierige activiteiten en materiële of symbolische beloningen. Bij CRA wordt geprobeerd om cliënten een andere leefstijl aan te leren die méér beloningen oplevert dan het gebruik van middelen. CRA wordt ook gekenmerkt door vaardigheidstrainingen. De agogen geven aan: ’Het is een praktische

27

methodiek, cliënten moeten zelf aan de slag en er kan maatwerk geboden worden’. ‘Ractitioners encourage clients to become progressively involved in alternative non-substance-related pleasant social activities, and to work on enhancing the enjoyment they receive within the “community” (ZB) of their family and job’ (Meyers, Roozen, & Smith, 2011).

Zoals eerder is aangegeven werken de agogen vanuit een herstel ondersteunende visie/methode.

‘Herstellen van lichaam en geest door rust, reinheid en regelmaat in werken, wonen, vrije tijd en slapen’ aldus een aantal agogen.

Ook wordt gewerkt vanuit een oplossingsgerichte methode, zo geeft het merendeel van de agogen aan. Agogen vertellen dat bij oplossingsgericht werken (OW) gewerkt wordt naar een gewenste situatie, dat de cliënten kleine stappen vooruit maken om daar te komen en dat het geven van complimenten in OW een belangrijk plek inneemt.

Ook werken een aantal agogen wel en een aantal niet helemaal vanuit de presentiebenadering. Deze gaat over het aanwezig zijn en er-zijn voor de cliënt met EPA. Naast de cliënt gaan staan in plaats van erboven. Volgens de helft van de agogen moeten zij soms ook boven de cliënt gaan staan.

Daarnaast geven een aantal agogen aan, het rugzakje van de cliënten te vullen met sociale vaardigheden. Ook geeft één agoog het belang aan van motiverende gespreksvoering (MGV).

Tenslotte benoemt agoog A3 ‘de trial en error methode’ cliënten zelf door fouten laten leren en zelf dan niet overnemen’ (A3).