• No results found

KAR 00043206

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "KAR 00043206"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het .KITLV. · Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schrütelijk aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KITLVonly on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITLV which reserves the right to make a charge for such reproduction. lf the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 1221

(2)
(3)

\

11 11111111 11111 1~I~rj~

00043206

flfllml lll\ll llllllll l llll llll

Hor'khindf:ll'ij ~ EtlNldl't\!lI('nI 1'1I en

('III'tollnng'(l1l in Butik~h(~kl"t'ditl~

A B 0 U L KAR I M & Co.

·1·.II\\'AHI:r-;f;I;\f.A~\~· AQI1 ... U :\0. I:l

H I" 1 T ~: :-; Z () I: (;

~ ~

I."

(4)

.. . . " -

.

Uit eerbied voor haar talent en uit vriend.

schap voor haarzelf, opgedragen aan Mevrouw ALIDA TARTAUD.KLEIN door den Schrijver.

JAN FABRICIUS Rotterdam, 21 September 1916.

(5)

., -

-

(6)

s o . N N

INDISCH TOONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN VAN

JAN F ABRICIUS

A

ALLE RECHTEN DOOR DEN AUTEUR VOOR·BEHOUDEN

cc lS A 11

(7)

Voor het eerst opgevoerd in den Grooten chouwburg te Rotterdam door "Het Rotterdamsch Tooneel"

Directie: P. D. VAN Ev DEN en F. H. TARTAUD, op 61November 'r6

. . . --

.

PERSONEN.

SONNA, een Soendan('esche vrouw.

BARTHOLOMEUS VELSEN, Kapitein der Inf.

]ULIUS OVERDIEP, zijn vriend, assistent-resident.

NITI, Sonna's lijfrneid.

NJO, zoontje van Bartholomeus Velsen en Sonna.

ARIO PRA WIRO. een Soendaneesche klerk.

MATUPARISA, een Ambonees.

. ,

(8)

· . .-

EERSTE BEDRIJF.

Rechts en links van den toeschouwer.

Achtergalerij van een kapiteinswoning in een klein stadje aan de kust van Java.

Eerste plan links in een witten muur een dubbel Japan h dur, toegang gevend tot de .laapkamer van onna. Tweede plan links een nisvormige opening. lichtelijk afge- gesloten d or een dubbel Japansche deur.

Derde plan link' t gen den witt n muur een di p n kast. De "acht rwand" van het v r- trek wordt gevormd door twee kolommen n links en l' chts daarvan e n wit muurtje van minder dan en m t l' hoogte n twee steenen dik. Daarboven n smalle, 'chuin aflo pend dakrand. D l' rhterzijd van het vertr k wordt door niets a nd 1'5 g vormd dan door e n paar kolommen. Die kol mm n steun n h t dak, waaronder e n wit plafond.

De 'chuin afloop nd dakrand I opt ook hier langs. Het vertrek mo t zoo ruim mog lijk zijn in v rbancl m t het uitzicht, dat er moet overs hieten. De eenige lamp in het v rtr k is een in een hoek taand lamp met zijden kap n ingericht tot e1ectrische v r-

(9)

8 SONNA lichtine. Het vertrek is voorzien van een rieten 'ameublement, waaronder twee rieten divan (één rechts op den voorgrond en een lang het st enen muurtje links op den achtergrond). Eraens hangt of ligt een offi- cier pet. Fr nt en rechterzijde bieden uit- zicht p een Indischen tuin (achtererf), onder meer op een kapokboom (Bombax Ceiba).

welks kale takken met de schaars verspreide knoppen met wolzaden grillig de lucht in- steken. Daarachter een bamboe-afschutting, waarachter in de verte het gezicht op palm- boomen en bergen. Het is ongeveer neg n uur in den ochtend.

EER TE TOO, EEL.

PRAWrRO (zit gehurkt recht. Hij zit blijk- baar geduldig te \vachten en trekt zijn keurig sarong nog eens xtra recht. Zijn hoofddoek is op 0 ndaneesche manier om h t ho fd gekn opt. Hij draagt een kort, zwart bui j , van achteren beneden hoog uitgesn den, met zilv r n knoopen. Hij heeft trompa's aan.)

SONNA 9

N!TI (komt na eenige oogenblikken op door de Japansche deur, tweede plan links.

Ze is gekleed in sarong n korte kabaja en blootsvoets. Ze draagt een groote zilveren kabaja-speld. Het dichte, blauwzwarte haar, glad achterover gekamd, i in een dikken, laag hangenden wrong saamgeknoopt. Ze draagt een vaasje bloemen en wil dat op de tafel zetten). Ja, illaha-illa, Prawiro je laat me schrikken!

PRAWIRO. Ik ben toch geen boosdoener, Niti? Ik kom je maar even een gelukkigen dag wenschen.

NITI. Moet je niet naar het kantoor van mijnheer d' assi tent?

PRAWIRO. Neen, het i. nog g en negen uur. H t kantoor gaat 's-morgens pas om negen uur open, en Allah alleen weet wanneer die zot uit h t ba ch terug komt.

Nm. Is mijnheer d' assistent-resident in het bo ch?

PRAWIRO. Hij i uitg r den; den hecJen nacht wa. hij weer weg.

N!TI. Heeft hij weer gejaagd?

PRAWrRO. Gejaagd; ja. Maar . c h iet en doet ie nooit. Hij wil de dieren levend vangen.

(10)

IQ

De vuilste dieren brengt hij in zijn groote hui. Hij is n zot.

NITI. Jij mag jouw heer niet beschimpen.

Wat kom je hier doen?

PRA \V11<0. 1 k kom jou ven zi n, Niti.

NITI (z t het vaasj p d tafel). Ik ~eb

nu voor jou geen tijd, Prawiro. Onze kleIne si njo komt va ndaag uit Holland aan!

PRA \VI RO. De kl in sienjo alleen? J hebt to h gezegd dat zijn vader m t hem mee komt?

NITJ (kinderlijk, . nsation I). 0, mijnheer d kapitein i I' al! Die is zoo traks al van de boot g komen.

PRAWIRO. Is mijnheer de bpitein daar binnen met Njaï Sonna?

~ITI. Neen, Njaï onna is naar de toko, om v or den kleinen si njo wat moois te kopen.

PRAWIRO. En waar is mijnh er de kapit in?

NITI. Die i in de badkam r.

PI~A\Vmo (ond ug ndl. Dan kunnen WIJ wel even amen praten, hè Niti?

NlTJ. N en, ik h b geen tijd.

.. . . -

.

IJ

PRAWIRO. Verb eld je! Geen tijd!

NITI. Neen, natuurlijk niet! Elk oogenblik kan I jaï Sonna terugkomen!

PRAWIRO. Die zal nog wel even wegblijven.

NITI (sensationeel). Neen, want ik zeg je toch: elk oogenblik kan haar kind gebracht worden?

PRAWIRO. Waarom h ft mijnheer de kapi- tein vanmorgen nict dadelijk zijn zoontje van boord hier naar t e gebracht?

1 ITI. Dat hoef jij niet te weten.

PRAWIRO. Dat is .. .. vrcemd, iti. De vader komt alleen bij onna terug en hij laat zijn zoontj aan boord? En onna, de mo der zelf, heeft haar kind nog niet eens gezien? En vindt zij dat maar zoo oed?

NITI. Jij hebt een hekel aan Europeanen. Jij kunt niet begrijpen, dat Njaï Sonna dat alles in overleg met mijnheer den kapitein ge- regeld heeft .. .. 0, ik ben zoo blij!

PRAWIRO. Ben jij blij, omdat de kleine sienjo van mijnheer cl n kapitein komt?

NITI. atuurlijk b n ik blij!

PRAWIHO. De kleine Njo is toch h t kind van N jaï Sonna, en ni t van jou!

. . '

(11)

12 SONNA NITI. Maar ik heb hem toch opgepast toen hij heel klein was. Even goed als Njaï Sonna zèlf!

PRAWIRO. Njaï Sonna zal ook wel in haar schik zijn,

hèi

NlTi. Ze heeft den heelen nacht niet kunnen slapen.

PRAWIRO (ondeugend). Natuurlijk, toen de boot, waarop mijnheer de kapitein zat, al z66 dichtbij wa ... .

NITI (weer omziend). Nou, nou moet je weggaan.

PRAWIRO. I iti, wanneer mag ik eens op een avond bij je komen?

NITJ. Nooit.

PRAWIRO. Dat meen je niet.

NITI. Jawel. Dat meen ik wel. Jij loopt alle vrouwen na.

PRAWIRO. Wie je dat verteld heeft, die liegt. Ik denk alleen maar aan jou, Niti.

Alleen maar aan Niti!

NITI. A h, dat zeg je tegen iedereen.

PRAWIRO. Neen, dat kan ik niet tegen i dereen zeggen, want i dereen heet toch geen Niti?

SONNA 13

NITI. Weet je wat jammer is, Prawiro?

PRAWIRO. Wat is jammer.

NlTI. Dat jij niet als haan geboren bent. Dan mocht je den heel en dag met een toom kippen wandelen.

PRAWIRO. Ik wil niet gaan wandelen, Niti, en zeker overdag niet; en dan heb ik aan één kip genoeg. Wann r mag ik bij je komen, Niti?

NlTl. Luister goed, ja?

PRAWIRO. Ja.

NlTI. Ik d nk n rgens aan, Prawiro;

en zek r niet aan een man; en dan aan jou heelemaal niet.

PRAWIRO. Wees v rstandig, Niti.

NlTI. Ik zal 't prob eren, Prawiro. Stil, daar komt Njaï onna!

TWEEDE TOONEEL.

SON A. (Komt links van den fond p.

Ze is gekl ed als Niti, doch rijker n vooral fijner! Voorts draagt zij, in tegenstelling met

(12)

14 SONNA

Niti, kousen en scho nt jes. Ze heeft een toegeslagen para ol in de hand. Haar fijne, doorschijnende kabaja is gesloten met spel- den, waaraan fijn gouden kettinkjes en gouden knoppeil. Heul' haar is geheel glad achterover gekamd en in den dikken wrong i een speld met brilliant n gestok n. Ze draagt enkele kleine pakj ,di ze g durende den dialoog met Niti op n~, waarbij deze haar helpt. Heel haar w zen is van een b toover nde .oep Iheid en naivit it. Zelfs wanneer ze, bijvOOl b eid bij het lastig los- gaan van en touwtj om n der pakjes,

v n stampvoet van drift, i ze nog kinder- lijk. Overigens is zij absoluut ni t wat men noemt een "ingénu "! Integ ndecl, in haar ogenblikken van ang t of smart gevo It m n m t een vrouw te do n te h bben. di het leven door! cfd h eft en wier kinder- lijk wezen niets ander dan e n harer vele bekoorlij khcdcn i .)

PRAWIRO (maakt zijn s mbah). Dag I jaï onna.

O:\'NA (terwijl ze h m vriendelijk v 01'-

bijloopt). Dab Prawiro. (Tot Niti). Niets bijzonder, Niti? (Z 1 gt de pakjes op de tafel.)

SONNA

!TI. Neen, Njaï Sonna. Niet bizonders.

SONNA. In d keuken alle in orde? NITJ (knikt to stemmend). Kokkie wil vandaag een heerlij k rijsttafel maken!

SONNA. Heb j den koet ier gezegd om de paarden vandaag en extra handvol padi te geven?

NITI.

Ja.

o:\'~ . En alles mooi op te poetsen?

NITI.

Ja.

SONKA. Vooral ook de rijtuiglantaarn , hoor. 1ijnheer d kapitein wil vanmiddag met 1 jo uit rijd n gaan!

NnI. Zal ik den koet ier z ggcn, dat U hem roept?

ON:\'A. een, blijf maar. Ik ga ~traks zelf nog alle nazien. Heb jij een b od. chap voor mijnheer den kapitein, Prawiro?

PRAWIHO. Neen, jaï onna, maar mijn- heer d' a istent-r ident is den heelen nacht uit rijden gewee t; hij heeft maar één uur geslapen n hij i vanmorgen in de vroegte weer opg staan en weer naar 't bosch ge- reden en hij heeft gezegd, dat ik hem hier moe t wachten.

(13)

16 SONNA

ONNA. Moet jij mijnheer d'assistent hier wachten? Komt hij dan hier?

PHAWIRo. Ja. Mijnheer d' assistent wil mijnheer den kapitein bezoeken.

SONNA. Weet jouw mijnhe r dan, dat mijnheer d kapitein vanmorgen uit Holland is teruggekeerd?

PRAWIRO. Mijnheer weet, dat vannacht de boot is binnengekom n, Njaï nna.

SONNA. G d, dan wacht je maar, Prawiro.

PRAWIRO. Prawiro vraagt verl f om buiten t mogen wacht n, Njaï anna.

ONNA. Ja, dat is go d. (Af Ie plan links, naar haar kamer.)

NITI. Ik dacht, dat jij alleen maar kwam, om mij een gelukkigen dag te wenschen I

PRA WIRO. Ik hèb je toch ook een gelukkigen dag g wenscht, 1 iti?

NITI. Hml Je bent gestuurd door jouw mijnheer.

PRAWIRO. Ta h ben ik blij, dat ik jou gezi n heb, maar ik zou jou graag eens in het maanlicht w111 n zien, Niti I Wat zul jij dan m ai zijn 1 (Af rechts).

SONNA 17

DERDE TOONEEL.

ONNA (op van eerste plan link , thans zonder parasol. Ze gaat met Niti om zooals twee samen groot geworden meisjes met elkaar omgaan. De toon van den kant der meest res is vriendschappelijk-vertrouwelijk, va.~ den ~ant der lijfmeid vriendschappelijk- vnjmoedIg. De gehoorzaamheid van lijfm id tot meest~re i I?uter van zèlf sprekend.) Maakt ArIa Prawlro werk van jou, Niti?

NITI (lacht). Verb eld uI

ONNA. Pas maar op! Hij heeft gevaarlijke oogen!

NITI. Niet gevaarlijk voor mij, Njaï anna.

~NNA. Dat weet ik nog zoo zek r niet.

Je zIet er goed uit, Niti!

NITI. ~it.i i al t vreden, als Njaï Sonna er goed,U1tzlet. (Bewonderend) Wah, bééldig! SONNA (lacht). Je mag me niet verlegen maken, hoor. Ik ben al moeder van een grooten zoon!

NITI. Ik weet, dat het wáár is, maar anders zou Niti het niet gelaoven.

OI·NA. Wil jij je mond wel eens houden?

(14)

18 SONNA Wat moet mijn groote zoon wel van mij denken, als hij straks komt!

NITI. Uw groote zoon zal denken, dat zijn moeder een kleine hartedie{ is.

ONNA. ZOU hij nu gauw komen, Niti?

NITI. Niti denkt van wel.

. ONNA (naar de pakjes). Je moet een kijken wat hier voor hem inzit.

Nm. Wàt dan?!

So TNA (haalt een bal te voorschijn). Daar!

NITI (beziet den bal.) En wai: zit dáár in?

SONNA. Pas p, niet breken! Daar zit een machinetj in. Dat loopt vanzelf. Je draait maar en dan loopt het. (Haalt een locomotiefj te v orschijn).

Nm. En Njaï onna heeft gisteren ook al een machinetje gekocht!

ONNA. Ja, maar dat kon niet fluiten.

Dit wel! Daar moet water in, en als je 't dan aansteekt, dan fluit het!

NITI. In zijn kast staat ook nog al zijn speelgoed van vroeger.

SONNA (lacht). Daar is hij nu toch veel te groot voor!

SON A 19

NlTI. Zou hij grooter zijn dan Niti?

SONN A (stellig overtuigd) . Ja! veel grooter!

. N~:fI. Nu Njo een Europeaan geworden is, IS hIJ natuurlijk een mijnheer!

SONNA. Ja natuurlijk!

N.lTI. Als de Hollandsche kleermaker zijn.

pakje maar goed gemaakt heeft!

o NA (met positieve zekerheid). 0, dat IS prachtig!

NITl. Hoe zou hij er uitzien, Njaï Sonna?

SON~A. Nou, .... groot, flink, mooi! ....

Zou hIJ op mij lijken? Neen, hè?

Nm (met overtuiging). Ja! ONNA. Of .. .. op mijnheer?

ITI. Op mijnheer ook natuurlijk.

SOl.

:'A.

A:~s hij n?g d~z~lfde oog n heeft,

?an lIjkt hIJ op mIJ, NItI. Dan is hij een Jonge mi~nhe~~, maar met de groote zwarte oogen, dIe mIJn .~ader .. van zijn grootvader he.~ft. Dan.. . lIjkt hIJ precies een sultan!

HIJ. stamt ook nog af van een sultan, Niti!

~, Ik weet zeker: hij zal er voornaam uit- zIen als hij groot is!

.

. --

(15)

20

NITI (komt even met haar oogen. )

SONNA. (zenuwachtig) wonden!

SONNA

de zakdoek aan Jij bent opge- NITI. Ha-ha! Ik ben toch alleen maar blij I

SONNA. Ben jij ook blij, iti?

NITI. Dat preekt toch vanzelf! Heb ik hem niet al opgepast, toen hij nog niet geboren was?

SONNA (in nadenken.) Ja. Dat is waar.

Jij hebt hem al opgepast .... vóór hij ge- boren was. ( trak voor zich uitpratend, mijlen ver weg.) We hebb n toen wel veel verdriet sam 11 gehad, Niti. Daar ben ik ouder van geworden. In dat jaar, toen mijnheer het niet prettig vond, dat ons kind moest komen, in dat jaar ben ik véél jaren ouder geworden. En toen groeide Njo op .... en toen moest hij naar Holland ....

dat deed mijn hart pijn, Niti! Hoeveel jaren is het nu al geleden, dat we hem voor het laatst gezien hebben. . .. hoeveel jar n al weer ...

NITI. Heel veel.

SONNA. Ik weet niet, hoe blij ik nu ben, Niti!

(Elk woord betonend). Ik weet-niet-hoe-blij!

SONNA 21

NITI. Niti weet het, Njaï Sonna.

SONNA (blijft in de verte staren, maar heel even komt nu toch aan het licht, welk een hartstocht er in dit fijne, oogenschijnlijk teere vrouwtje woont.) 0, wat verlang ik naar mijn grooten jongen I Wat zal ik mijn jongen liefhebben! Ik wil hem alles geven wat hij vraagt, - en als hij iets wil, dat niemand voor hem doen kan, (fluisterend) dan zal ik het voor hem doen I

NITI. Njaï Sonna moet bedaard blijven.

SONNA. Ja, ik zal bedaard blijven. - (Nu weer ineens met angstige teerheid). Gister- avond heb ik de Moerei in de boomen ge- hoord, Niti! Dat is een slecht voorteeken ...

NITI. De koetsier heeft de Moerei ó6k

g~hoord, maar de koetsier heeft dadelijk zIJn geweer gehaald en hem UIt de boomen weggeschoten.

SONNA. 0, dat is goed!

NITI. Er kan nu immers niets meer met den kleinen sienjo gebeuren, Njaï Sonna I Hij kan nu immers elk oogenblik hier komen!

SONNA (durft niet aan die werkelijkheid gelooven). Zou mijn zoon nu werkelijk zoo maar kunnen binnenstappen?

(16)

22 SONNA NITI (zenuwachtig overtuigend). Jaaa!

SONNA. Nu? Nu? Nu, Niti?

NITI (begint nu zèlf óók aan die ge- weldige mogelijkheid te twijfelen.) Ik weet het niet .... ! Ik geloof het wèl!

SONNA. Zit mijn haar goed? (Ze ziet in een handspiegeltje.)

NITI. Het zit heel mooi, Njaï Sonna.

So 'NA (voelt met den rug van haar hand tegen den wang.) Heb ik geen kleur?

NITI. Ach welneen! Ja, wel een beetje, maar dat staat Njaï Sonna juist goed!

VIERDE TOONEEL.

JULI S OVERDIEP (in khaki, rijlaarzen, rijbroek. Op in den tuin, links van den fond.) SONNA (confuus tot Niti.) 0, mijnheer de assistent-resident!

NITI (haalt een schotel uit de dispenskast.) (Men hoort Bart links fluiten.)

JULIUS (treedt van den fond binnen.) Morgen mevrouwtje!

SONNA 23

So NA. Dag mijnheer de as istent.

jULIU . Ik kom natuurlijk mijn vriend den kapitein even begroeten!

NITl. (Exit tweede plan links.)

SONNA. Hij wa daareven in het bad, maar hij is nu al weer in zijn kamer, want ik hoorde hem daarnet fluiten.

JULI s. Dan zal ik maar even wachten tot hij gekleed is?

SONNA. Zeker, natuurlijk, mijnhe r. Gaat u zitten.

JULIUS. Nou, ik blijf maar liever staan.

Ik heb den h elen nacht al gezeten - in 't zadel.

ON NA. 0, dan zal mijnheer de as istent wel vermoeid zijn.

JULIUS. Mijn hengst is vermoeid, - hij heeft geloopen; ik heb gezeten. - En? U natuurlijk in uw nopjes, h', dat de kapitein van zijn verlof uit Holland terug i .

SONNA (verlegen glimla hend). Ja, mijn- heer.

jULlUS. Dat is gauwer dan we dachten, hè? Zijn verloftijd is nog niet een om!

(17)

24 SONNA ONNA. Neen, ik geloof het niet.

JULI S. Welne n! Hij had nog twee maanden d n tijd! H t beviel hem zeker beter bij u dan in dat kouwe Holland!

ONNA (blij). Hij heeft mijn kind ook mee teruggebracht!

JULI s. Wàt zegt u? Heeft hij zijn zóón bij zi h?

50 ·NA. Ja! Ons zoontje wordt straks hier geb ra ht.

JULI s. Du de jongen is nog aan boord!

En de kapitein z' If i al hier?

O:-lNA. Ja! Die is vanmorgen vooruit- gekomen.

J

uu . - - - Hé!

50 KA (blij). Ons kind wordt straks met de auto gebracht! We wachten hem elk oog nblik!

JULIU. jong -jonge-jonge, dan kan ik mij uw blijdschap begrijpen! In hoe lang hebt u uw kind nu niet gezi n?

ONNA. Dat is al héél lang geleden.

J u . Ja - ja - ja - ja - ja. Dat is een jaar of acht geleden. Nou, dan feliciteer ik u wel, hoor.

SONNA 25

SON A. Dank u.

JULIUS. Dat is dan wel een fee t voor u, hè?

SONNA (knikt blij.)

PRAWIRO (is van rechts opgekomen, hurkt neer en maakt zijn sembah.)

JULIUS. O! Kom maar hier. (Geeft hem een bo ~Ieutel.). Maak het kantoor maar vast open. Maar ga eerst naar mijn huis, en haal me een wit pak, (met zelf-ironie) m'n àmbts-jas! Haal dan de post. De witte kl eren naar 't kantoor, de post hier.

PRAWIRO. Ja h er. (Af op den fond links.)

VIJFDE TOONEEL.

BARTHOLOMEUS VEL EN (in witte kapi- teins-uniform, doch blootshoofds en onge- wapend, onderwijl nel op van tweede plan links.) Wel! Dag Julius!

(18)

26 SONNA

JULIUS. Dag Bart! Hoe maak je het, kerel! 0, ik hoef het niet te vragen! Je brengt je Hollandsche kleur weer mee! Je ziet er bèst uit!

BART. En jij I Gaat het goed?

]ULIUS. Uitstekend. Ik hoorde daarstraks, dat je bo t op de ree lag. Ik denk: nou, dan zal hij w I al thuis wezen. Maar in je voorgalerij (gebaar naar links) zag of hoorde ik niemand .. ..

BART. ]e begrijpt: ik val nèt de deur in!

JULI . atuurlijk. Toen ben ik maar frank en vrij naar hier geloopen. Ouder- gewoonte, wat?

BART. (Geeft hem weer een hand n legt de andere op zijn schouder.) Natuurlijk.

Verbeeld je, dat jij vóór zou blijven staan!

- ]e kunt gerust hi I' blijven, onna!

o NA. r een, ik ga naar den tal en den tuin kijken!

] LW. w tuin ziet er tip-top uit, me- vrouwtje! Hebt u 't al gezien?... er zitten twee nieuwe vogelnesten in de boomen.

Van den ketilan. Die zijn hier zeldzaam.

Komen niet voor in iedermans tuin.

SONNA 27

SONNA (verlegen.) Sonna heeft ze O'ezien, heer. De vogels zijn gisteren pas komen aanvliegen. Ik zal zelf toch even het erf gaan nazien. (Groet vriendelijk. Rechts af.)

]ULlUS (heeft Sanna's knik vriendelijk be- antwoord.) Van harte welkom, ouwe jongen!

BART. Wat alJemachtig leuk, dat je al zoo gauw aankomt.

] LIUS. Spreekt toch van zelf!

BART. En jij altijd nog dezelfde: honden, paarden, de heele natuur - ]ulius in zijn element. Dat is nog geen kwartier op mijn erf en heeft al tw e vogelnesten ontdekt.

] ulius heeft tien ooren en twintig oogen.

Als het om planten en dieren gaat, ziet hij alles, hoort hij alles. Is er een mooie jonge vrouw in de buurt, (handbeweging) blind en doof!

] L1U (lachend.) Go ie reis gehad?

BART. Gaat nog al; een paar dagen honden- weer op den oceaan, maar dat is wel gezond.

]ULIUS. En! Vertel eens op! \\at voor nieuws in Holland.

BART (grappig.) Veel regen! En guur weer!

(19)

ONNA

JULIUS. Dat was vijftien jaar geleden ook al zoo.

BART. De belasting is weer verhoogd!

JULIUS. Dat gebeurt even regelmatig als de regen en het gure weer.

BART. Korte rokken zijn in de mode!

J

LW . Oud.

BART. Nou, ik moet zeggen: je bent niet gauw tevree. Maar wil jij werkelijk weten wat vo r nieuws ik in Europa heb opgedaan?

JULlUS. Daar sta ik op te wachten.

BART. Ik heb een ontdekking gedaan.

J LIUS. Welke.

BART. Dat wij, jij, ik en alle mannen, één gro te beestentroep zijn.

JULIU . Oud.

BART. \Vij zijn grof, bruut, hartelooze bliksems zonder een grein fijngevoeligheid, ellendelingen, choften, te beroerd om door een karbouw te worden omver geloopen.

J LIUS. Dat waren we al in Kaïn en Abel tijd en dat i zoo gebleven tot op dezen dag.

BART. Dat kan wel, maar ik bedoel het

50 NA

anders dan jij. Ik zeg dat maar niet zoo als .. .. hoe zal ik zeggen .... als filosoof ...

zooals jij.

J LIUS. 0, ik begrijp je heelemaal.

BArn (ernstig.) Julius, ik spreek waar- achtig in v llen ernst.

JULIUS. Prachtig. En tot die menschen- kenni en die wijsheid ben jij in den korten tijd van je verlof gekomen?

BART. Ja, tot die menschenkennis ben ik in Europa gekomen.

JULI s. Dan haal' mij de duivel, als jij daar geen vr uw hebt leeren kennen!

BART. (P rpI x.)

JULIUS. Zie je w l?

BART (kalm, rieu.) Hoe weet je dat?

J

Ll . (ha,alt de schouders op alsof hij zeggen WJ1: n Kunst tuk!) Man, ik kan haar uitteekenen ! Kijk, nou zullen wij eens zien, wie van ns tweeën de beste mensch n- kenner is. Ik zal jou tot in bizonderh den vertellen, hoe de vrouw, die jij in Eur pa hebt leeren k nnen, er uit ziet.

. BART. Daar ben ik nieuwsgierig naar. Als Je me dat kunt vertellen, dan ben je een knappe vent,

J

ulius!

(20)

SONNA

JULlUS. Ze is geen Duitsche, want die is je te chwaermerisch; geen Françai<;e, want die is je te warm; en geen Engelsche, want die is je t koud. Je hebt helar dus in Holland opgedaan!

BART. Tot zoover is 't in orde ... . Sherlock Holmes.

J L!U . Wacht maar; ik begin pa ! Ze i geen brunette, want daar kunnen z je hier in den 00 t mee doodgooien; daar hoef je dus niet voor naar Holland toe te gaan.

Een blondine du . Een paar zachte, blauwe oogen, die on chuldig de wereld inkijken.

"Goud" -blond haar, zooals d dichters zeg- gen. Ze heet :Mary, Angélique of Juliette, ze he ft een kl inen, "wel-gevormden" mond en lippen, die tot "ku en nooden". Poezelige handjes, waarmee ze, ach zoo mooi, piano speelt; taille fine, en ze vindt Indië toch zoo'n vrééselijk verdorven land, maar ze zou het toch zoo vrééselijk int ressant vinden om r naar toe te gaan met een officier, die wat fortuin van zichzelf heeft, zooals jij, maar dan niet zoo piepjong meer; zoo van jouw leeftijd bijvoorbeeld; kleine vo tjes en en hart van goud. Daar heb je haar portr t, misschien een beetje geflatteerd.

SONNA 3I

BART (wien intusschen, nu en dan, een binnensmondsch spotlachje ontglipt is.) Niet kwaad!

] LIUS. Wist ik wel.

BART. Compliment.

]ULIUS. Het heeft niets te beteekenen.

BART. Maar het portret lijkt toch niet heelemáál.

]ULIUS. Kan ze niet "verrukkelijk" piano spelen?

BART (eenvoudig.) Ja. Dat is het eenige.

Dat kan ze werkelijk heel mooi.

]ULIUS. En h eft ze geen "hart van goud"?

BART (talmt even.) Zooals jij het daar vraagt, neen.

JULIUS. Een paar zachte, blauwe oogen?

BART. Neen, grijze. Verder heeft ze donker haar, en hier en daar loopt er al een zilveren draad doorheen.

]ULIUS. Zilveren ....

BART. Haren. Jawel. Haar mond is werke- lijk goed gevormd, maar ze heeft een paar stevige handen, een paar stevige voeten, een stevige taille ....

(21)

32 SO A ] LIUS. Alle goden, wat is er eigenlijk niet stevig aan die vrouw I

~ART. Ze heet een Mary, Angélique of ]uhette, maar doodgewoon Bertha; ze is niet bepaald mooi, wat men zoo mooi noemt, en ze denkt cr niet aan om naar Indië te gaan, dus ook niet in gezelschap van een officier met een beetje f rtuin.

JULIUS. En op die vrouw ben jij verliefd?

BART (geeft hem een portret.) Daar heb je haar portret, ngeflatteerd. En ik ben ni e t op haar "verliefd".

]ULIUS. En omdat je niet op haar ver- liefd bent, heeft ze je haar portret gegeven.

BART. J bent en ezel, Julius.

] LI . Best mogclijk.

BART. Jij k nt d vrouwen niet.

] LI s. Of ik ken ze te go d.

BART. Blind en doof, al het om een vrouw gaat. ]ulius Ovcrdiep, de vrouwenhater, een hopeloos gcval. ]ulius Overdiep, twee men-

eh n in é' n huid. Julius, de verstandige, flinke, knappe kerel. . . . en

J

ulius de ver- bitterde, die.... sinds ctie eene teleur- telling . . .. rondlo pt met een idée-fixe.

SONNA 33

(Julius staat plots op, loopt naar den fond.) Sinds die ééne teleurstelling. (Korte pauze.)

]ULIUS. Mooi weer vandaag, h'?

BART. Stel je voor, ] uliu , een kittige jonge vrouw. Geen poor van koketteric. riet zóóveel om lag. Altijd slagvaardig. Elk oogenblik bereid om te helpen. Alleen voor anderen op de wereld. Geen oogenblik denkend aan zichzelf. Een vrouw, van wie ik nooit een vroom woord over God gehoord heb, maar bij' wie men altijd het gevoel heeft, dat, wáár ze ook is, onze Liev Heer·

naast haar I opt en haar bij d hand leidt.

Zij h eft kinder nopgevoed - - - - kinderen: lui, eigenzinnig, nukkig, stijfkop- pig; de ouder h bben zi h jar n lang de handen gewrongen en zijn over hun kind geen baas kunn n worden. Maar in haar tegenwoordigheid: binnen een uur was dat- zelfde kind rhart gesmolten. Zij voelt mee met een kind, met een dier, met alles wat leeft - - '- 1-

]ULIUS. En vóór alles met een officier van het Indische leger.

BART (ongeduldig.) Laat dat nou. (Kort.) Er is iets van een heilige atmospheer, van orspronkelijkheid, natuurlijkheid, van alles

3

(22)

34 SONNA

wat goed in ons is, als men in haar nabij- heid komt. (Pauze.)

JULIUS. Mooie maneschijn geweest van- nacht, hè?

BART. Wat die vrouw in een kin d ziet!

Zij begrijpt een kinderziel omdat zjj zelf nog een kinderziel heeft.

J LIUS. La-Ia-Ia-la-Ia, top even! Laat mij eens ven nadenken! - - - - Ik heriI:mer mij iets dergelijk .. .. maar mis- schien heb ik het ook wel gedroomd.

BART. Wat bedoel je?

J LIUS. een, ik heb het niet gedroomd!

N u weet ik het weer precies: Ik herinner mij, dat en zekere Bartholomeus Vel en mij al eens eerder zoo'n liedje heeft voorge- zongen. (Hij beziet het portret.) Hij was toen nog jong tweede luitenant, maar natuurlijk al net zoo'n feminist als op dit oogenblik.

Op een dag, toen hij op patrouille was, liet hij zijn troep aan den rand van een kampong bivakke ren. Hij ging naar het dorpshoofd <:>n maakte een praatje. Het kampong-hoofd vertelde met trots, dat hij eigenlijk nog zoo'n beetje van vorstelijke afkomst was en dat hij nog poesaka's van

SONNA

35

zijn voorvaderen bezat. Die moest mijn vrind Bart natuurlijk zien. Hij ging met den ouwen . baas het huis binnen en daar zag hij ... .

BART. Sonna!

JU~IUS. Som~~ .. Toen nog een kind van een J~ar of vijftIen,. een bloem in knop nog biJna .... maar, Ik geef toe: heel mooi.

~~ feminist. Barthol?meus Velsen zag met zIJn fantastIschen blIk natuurlijk weer een stralenkrans om het hoofd van het reine"

"oostersche" meisje.... en noemde ha a;

een .. koningskind; hij raakte finaal zijn kop

~WIJt~ s honk haar ouwelui een nieuw huisje m r~11 voor het k ningskind, deelde met de konmg dochter zijn rente en zijn luitenants- tractement, kreeg daardoor zijn kop weer

~~rug e~ trac~eerd zijn .vriend Julius toen oo~ ,~p n vunge pe~?rat~e ,?ver "natuurlijk- heId ,,,oorspronkelIjkheid en heilige at- mosfeer" en hij vertelde hem v;n een een- voudig, bruin meisje, dat, zonder ooit een opvoeding te hebben genoten en zonder te hebben leeren lezen en 'chrijven, "de kunst van het leven beter verstond dan wij alle- maal!" Of herinner ik mij dat zoo verkeerd?

BART. (Droomerig.) Dat was héél wat anders.

(23)

SONNA JULIUS. Zoo, ik meende, dat het toen ongeveer op hetzelfde neerkwam.

BART. Dat was héél wat anders. (Nu onzeker.) Heel wat anders ... . (Dan weer lachend.) Welneen, dat wa heel wat anders.

(Twijfelend.) Of mi schi 11 was het ook wel ongeveer hetzelfd. (Positief.) Neen! Dàt was wat ander!

JULIU . Nou, dan zal het wel aan mijn slecht g heug n liggen.

BART. Ik mo t je erst vertdlen hoe ik haar ontmoet hcb.

JULI s. Daar ga ik bij zitt n.

BART. Ik h b mijn jongen mee terugge- bracht, Julius.

JULI S (verwonderd om den vermeenden zijsprong.) Dat heb ik zoo ven van onna gehoord! Maar ligt het mis chien weer aan mij, dat ik niet helemaal het verband eh....

I

BART. Neen, dat ligt niet aan jou.

J LIUS. Gelukkigl

BART. Ik zal je 't verband aanwijzen.

(Bitter.) Die jongen is destijds tegen mijn zin gekomen. Tegen mijn zin, Godbetert.

SONNA 37

Dezelfde jongen, dien ik nu voor al het goud van de wereld niet meer zou willen missen, .... kwam tegen mijn zin!

JULIUS. Na. Vooruit. Niet meer om treuren.

Je hebt hem naar je broer in Holland ge- stuurd, (lachend) met verzoek om er daar- ginds 'n soort mensch van te maken! Is dat gelukt?

BART. Of dat gelukt is! Man, toen ik in

~olland aankwam, toen zag ik daar een Jongen, een jongen! Hij is nou zoo wat twaaJf jaar, nog hetzelfde bruine snoet, hè?

~aa~ zoo'n lollig ondeugend jonk, met bloed

~n z.l)n wangen, en een paar kwieke oogen 111 ZlJn kop, rap als kwik en voor den duvel niet bang. Zelfs zijn Soendaneesch had hij on?erhouden, met een paar Indische kor- nUiten met wie-d-ie omging. Hij spreekt het nog vloeiend.

JULIUS. En zoo gewon de zoon zijn vader.

BART. Zóó werd die jongen mij in m'n armen gevoerd door .. .. die vrouw. En toen ~s mij duidelijk geworden, Julius, hoe- veel 111vloed zijn "tante Bèr" ook nu nog op het karakter en het heele leven van mijn jongen kan hebben.

(24)

SONNA ]ULIUS. ]e hebt hem - - - - mee- genomen?

BART. Ik ben krankzinnig van den jongen!

Ik heb hem niet in Holland kunnen laten.

]ULIUS. Bart .... kijk me eens even aan.

Waarom heb jij vanmorgen den jongen niet dadelijk hier naar toe gebracht.

BART. Omdat ik .... liever niet had, dat hij. . . . getuige van mijn ontmoeting met Sonna was.

]ULIUS. Zoo!! Eerlijk, Bart: wat heb jij met die .... juffrouw Bèr of Bertha in Holland afgesproken.

BART (eenvoudig.) Niets. Toen ik mijn jongen bij haar ophaalde, toen hebben we mekaar de hand gegeven, zij vroolijk als altijd, - en ik heb alleen gezegd: "Ik kan mij niet indenken, dat wij elkaar voor het laatst gezien hebben."

]ULIUS. En zij?

BART (eenvoudig.) Ze heeft lachenrle ge- antwoord: "Wie weet!" (Zwijgen.)

]ULIUS. En? Wat nu?

BART. Ik wil met onna praten. De in- landsche omgeving hier in huis is voor mijn jongen niet geschikt.

SONNA .19

]ULIUS. Daar heb je gelijk aan. Laat hem het oerwoud niet ruiken.

BART. Het oerwoud?

JULIUS. Ja. Ik heb eens op een darr een pasgeboren panter uit het bosch mee naar huis gebracht. ZÓÓ klein. Ik heb die jonge baby geleerd uit een flesch melk te drinken en het dier in mijn stal een moderne op- vo ding gegeven. Je moet je dat even "oed voor tellen: dat beest kwam uit het oerwoud, direct, om zoo te zeggen in een fatsoenlijk Europeesch hui . Dat is een vol jaar lang goed gegaan. Op een dag liet ik hem trans- porteeren naar een plant r in 't gebergte, aan wien ik hem cadeau had gedaan. Die sloot hem 's nachts in zijn stal op, en in dienzelfden nacht was mijn panter-baby trots alle Europeesche opvoeding weer in het oerwoud verdwenen. Dat i m ij n enÎl:("e ervaring. Wel te verstaan: met di ren! Met men chen experimenteer ik niet.

BAln. Mijn God, mensch en dier i toch niet hetzelfde.

]ULIUS. Het is 111 gelijk. Ik heb geen verstand van menschen.

BART. Goed, als jouw vergelijking dan op- gaat: woals hier de toestand in huis is,

(25)

SONNA

zou de jongen in een inlandsche atmosfeer komen. Sonna kan haar inlandsche omgeving zoo maar ni t van zich afschudden. Ik w i I mijn jongen niet aan de kampong geven.

]ULfUS. M t dieren heb ik geen geluk gehad; (terwijl hij het portret beziet) mis- schien heb jij met mens hen meer geluk.

BART. Neen, al je den jongen ziet, dan heb je binnen 'n minuut deze ééne zekerheid:

die is van on bloed en die behoort aan Europa.

]ULIUS ... En du ? BART. Wàt dus.

]ULfUS. onclu ie?

BART. Mijn jongen k(ln een .... Euro- pees he moeder niet meer mis en.

] ULIU . En du ?

BART. Bertha moet hier komen.

] ULIU . Al. .... wàt?

BART. Mócht het noodig zijn, ]ulius, m cht het niet ànder kunnen in het belang van mijn jongen - dan hoop ik, dat Bertha hier naar toe zal willen komen als ....

mijn vrouw.

] ULfUS. Nou zijn we c1'r. Daar stond ik

SONNA

op te wachten. En nou wil jij aan Sonna .... wacht even: voel jij nog wat voor je koningskind?

BART. Be te jongen. Ik heb veertien mooie jaren van m'n leven aan haar te danken, en als ik alleen m'n gevel raad- pleeg, dan ben ik veertien jaar lang met haar getrouwd. Zij zelf heeft als Mohame- daansche natuurlijk geen oogenblik het gevoel, dat z ni e t met me getrouwd is.

Maar zij zal begrijpen, dat onze jongen nu een Europeesche opv eding noodig heeft.

] ULIUS. ]e moet eens oppassen, hoe onna jouw wij heid opneemt, als ze merkt dat er een andere vrouw in het spel is! Dat zal een groote verrassing voor jou zijn.

BART. Sonna zal alles goedvinden, als ik haar duidelijk maak, dat het nuttig is voor de toekomst van onzen jongen. Dan kan er niemand beter berusten dan een in- land che vrouw.

] ULIUS. Ze zal alle best vinden, tótdat jij komt aanzetten met die ander vrouw!

Dan ziet ze niet jouw wijsheid, maar d'm ziet ze die ééne vrouw.

I

BART. ]e vergist je.

(26)

SON A

JULIUS. We zullen zien! - - Maar eh ...

ja, misschien bedriegt mijn sled:t geheugen me nu weer, maar als ik me goed herinner, heb je den jongen destijds niet erkend!

Goed beschouwd, hèb je dus geen jongen!

BAHT. Dat wil zeggen: ik kan hem nu toch erkennen I

JULIU . Jawel, maar daar heb je haar medewerking voor noodig. Het i' háár kind!

BART (snel.) En het mijne!

J LIUS. Met je verlof: anna is een Mo- hammedaansche en volgens de Mohamme- daansche wet be taan er tusschen moeder en kind burgerlijke betrekkingen. Van hui.

uit! Door de geboorte! Jouw burgerlijke betrekkincren tot j jongen wil je verkrijgen door je formeeIe erkenning; heel aardig.

lVIaar zonder háár begin je niks!

BART. Ja maar .... wat moe t ik dan?

JULIU . Kiezen moet jij. Tusschen éér- lijk .... en niet eerlijk.

BART. Dat zijn woorden Julius.

JULIUS. Jij moet het weten. Zwijg jij ... . verberg jij voor haar je bedoeling ... . láát jij haar eenvoudig haar toestemming tot die erkenning geven ... . dan zetten we

SONNA 43

die op papier en zi.j heeft alleen ~laar ~e

teekenen; of ze kmkt maar van Ja; da s óók voldoende. Maar knikken móet ze.

BART. En op het oogenblik, dat ze knikt, is ze haar kind kwijt?!

JULIUS (haalt de schouders op, om. te zeggen, dat ook hij als ambtena~r daar mets aan doen kan.) Ik heb de wet met gemaakt.

BART. Dan w i I ik haar voorbereiden, Julius. Ik wil géén bedrog. Daar heb ik Sonna dan toch nog te lief voor.

JULI us. Best, clan kies je dàt. De keuze is aan jou.

BART. Zou jij .... anders kiezen, Julius.

JULIUS. Jij kiest. Ik niet. Maar als je het doet, als je haar zegt, dat een andere vrouw een Hollandsche vrouw in haar plaats '. .. jongen, als jij ?at ?O~t, .dan

maak je van jouw zachtmoedIg I~UlsdlCrtJe ..

dan maak jij een wild dier van JOUw tamme wijfje.

BART. Hou jij het voor mogelijk, dat Sonna haar toestemming zal weigeren?

TULIUS. Dat hou ik niet alleen voor mogelijk, maar dat hou ik voor heel z~ker.

Als een tijgerkat zal zij haar jong verdedIgen.

..

. '

-- I

(27)

44 SONNA

BART. Maar ze moet toch begrijpen ....

] ULI s. Nooit.

BART. Wat moet ik dàn doen!

] ULIUS. Dat moet jP. m ij niet vragen.

Als ik in mijn leven nu en dan eens goeie raad heb gegeven, - altijd was het verkeerd.

Ik geef geen goeie raad meer. Als ambtenaar ben ik niet verplicht haar te waarschuwen en als ambtenaar doe ik niets, wat m'n plicht me niet voorschrijft. En als mensch weet ik heelemáál niet wat ik je raden moet.

Wat jij gedaan hebt en wat je nu doen wilt drui cht naar mijn gevoel in tegen alle redelijkheid, maar mi schien heb jij juist dáárom gelijk. I k weet het niet. Jij moet het weten. Ieder mensch moet weten, wat hij moet.

(Pauze.)

BART. ]ulius, het moe t.

] ULIUS. 1\1 0 et?

BART. Het kàn niet anders, ]ulius.

] ULIU . Dan zeg ik niets meer.

BART (aarzelend.) Is er bezwaar tegen, om die erkenning hier t h u i s in orde te maken? Dan hoef ik niet met Sonna samen naar je bureau. Dat valt zoo op. ]e begrijpt:

SONNA 45

hoe stiller we dat doen, des te beter is het voor mijn jongen. En ok voor mij - - - - als officier.

]ULIU·. Thuis! Nou, gewoonte is dat zeker niet, maar we zijn vrinden, hè?

BART. Kan het, volgens de wet?

]ULIUS. Welja, de w t schrijft niet be- paald voor, dat het juist p het bureau van den burgerlijken stand moet g~beuren.

Du als ik je daar nu zoo'n plezler mee kan doen ... .

BART. Ik zou het heel graag willen.

] ULIUS. ou, dan doen we dat!

BAnT. Wanneer zou het kunnen?

] UTJU . Bij wijze van spreken, morgen aan den dag desn ods.

BART (dringend.) Zou het vandaag niet meer kunnen?

] ULIUS. Mijn ouwe chef heeft me alti~d

gezegd: een zaak, die in twee minuten 111 orde te brengen is, moe t twee dag n duren, anders heeft het publiek geen respect voor onze ambtelijke waardigheid, maar ... . jij bent officier en ik ben ambtenaar. . . . om zoo te zeggen de dominee en de pastoor.

Het gáát dus nog vandaag. Om een uur

(28)

SONNA

of vijf; is dat goed? (Neemt zijn zakboekje met potlood.)

BART. Uitstekend.

]ULIUS (wil noteeren.) Hoe heet de jongen?

BART. Hij, eh, hij héét nog niet. We noemen hem nog altijd maar Njo.

] ULI (grappig.) Tja, het kind moet toch een náám hebben!

BART (denkt even na: dan, ernc;tig):

Bertus.

] ULIU (noteert.) Bertus. - Geboren?

BART (verw ndercl, dat ]ulius dat ni t zou weten.) Hier!

] ULIUS.] a, dat weet ik OOK! Maar wannéér!

BART (zo kt den datum). Ja! - _ _ Wannéér! (Het jaartal weet hij vast en zeker:) In 1904! Laa'. kijken .... het was in Augustu , meen ik. Begin Augustus. Het k~n ook eind ] uli gewee t zijn, maar om dIe streek was het.

] ULIU . Kun je je 't niet precies her- inneren?

BART. Neèn, precies niet. Maar misschien kan ik het nog wel zoo ongeveer uit mijn kasboekje nagaan.

SONNA 47

JULIUS. Nou, ik heb in m'n ambtelijke loop- baan in Indië al heel wat meegemaakt;

maar dat men de geboorte van zijn kinderen in een kasboekje opschrijft, dat is toch nog nieuw voor me!

BART. Ik verm ed, dat ik destijds in mijn kasboek wel een paar uitgaven zal hebben genoteerd, die met zijn geboorte verband hielden.

.T LIUS. Een wieg of zoo iets ....

BART. Bijvoorbeeld.

j ULIU . De twaalf gulden vijftig .voor de wieg zijn genote rd, maar ~e~ kmd zelf niet! - - Weet Sonna den ]Ulsten datum ook niet meer? Neen natuurlijk.

BART. ]e begrijpt: een inlandsche. Geen idee van een datum, hè?

j LlUS (vroolijk.) Hoe heb je in ' hemels- naam den j ngen nog op schóól gekreg~n

daar in Europa waar ze zoo ang tvalhg letten op geboorte-acten, pokkenbriefjes en al die dingen meer!

BART. Nou, dat heeft ook moeite genoeg geko t. Dat heeft natuurlijk Bertha weer opgeknapt! Daa~ zijn toen weken over heen gegaan, maar het IS toch voor mekaar gekomen.

(29)

4 SON A J LIUS. Enfin, hi r in de wildernis zijn we een b etj makkelijker. Laten we dus maar zeggen: Geboren I Augustus. Vind je dat goed?

BAln. Laten we dàn zeggen: 2 Augustus.

Dat is net de verjaardag van de Koningin- Mo der.

JULI (noteert.) Geboren 2 Augu tus 1904, des middags om twaalf uur. - - Jij bent 35, hè?

BART. Ja.

JULIU (noteert.) 35. - Goed, dan zal ik het tuk vanmiddag laten pmaken. Kom jij vanmiddag op mijn bureau en kijk met mij samen t voren even na, of alles precies is begrepen. Dan slaan we vandaag ons gtwone Indische middagdutje maar eens voor een k r over.

BAH. B i zon d er graag.

JULIUS (ziet hem aan.) "Bizonder" graag?

Wàt.

BART. Ik zou vandaag, hier in huis, niet graag "mijn middagdutje pakken".

JULJUS (haalt, niet begrijpend, de schou- ders op.)

SONNA

BAHT. Begrijp jij niet, dat i~. hier nu liever niet met Sonna alleen zou bliJven .... terwijl zij nog van niets weet?

JULI us. Zóóóó! - Je h~?t misschien gelijk. Ik zie je dus wel op mIJn .?ureau, en we kom n hier vanmiddag om vIJf. uur met z'n beidjes terug. Dan hebben we hier alleen nog maar te teekenen.

BART (vindt ~et onprettig.) Zijn daar ge- tuigen bij no dlg?

JULI s. Nou, die breng ik we~ me~. E n gewone klerk, lat n w zeggen ~ ra"d~o, en dan d een of andere willek urhng, dIe een handt ekening kan z tt n.

BART (opgelucht.) Dat is nog al makkelijk.

JULIUS. W I ja! We zijn in Ja.n Oost!

BART. Dan 10 p ik nu mijn jongen een eind tegemoet. on na zal oogen opzetten, want het is zóó'n kerel geworden!

J LIUS (met beteekenis.) Ja, die zal oog.en opzetten! Maar of je onder deze omstandi~­

heden niet bet r gedaan had om haar dit weerzien te besparen ....

PHAWIRO. (Komt met eenige brieven en couranten in de hand links van den fond 4

(30)

SONNA op en hurkt dan in het vertrek neer. Hij beloert nauwkeurig wat die twee uitvoeren.) . BART (heeft, evenals Julius, Prawiro niet zien komen.) Waarom! Ik zal haar toch niet. beletten om haar eigen jongen weer te zien?

JULIUS. Je maakt er alleen de finale scheiding maar wat pijnlijker door.

BART. Ik verlang g en finale scheiding!

Sonna kan den jongen zoo vaak komen ZIen als ze wenscht, wat mij betr ft!

JULIU . En wat .... Bertha betreft? (Be- ziet het portret.)

BART (gaat achter Julius' . toel staan, het portret mee bekijkend.) I dat een gezicht om voor de eigen mo der van den jongen wreed te zijn?

JULIUS (werpt een blik naar Sonna's kaJ?er.) Koningskind, - nu is je rijk uit - (HIJ geeft het p rtret terug. Ziet Prawiro).

Ah! De post! Geef maar hier!

SONNA

SI

ZESDE TOONEEL.

PRA WIRO. (Reikt J ulius in gebukte houding met beide handen - met de linkerhand den rechteronderarm steunend - de post over. Hurkt dan weer op eenigen afstand neer. Loert.)

NITI. (Op van .twe~de pla~ links. Brengt een paar schaaltJes 111 de dlspenskast. Zij merkt, dat PraWlro met haar een blik van verstandhouding wil wi selen.)

BART (heeft noa even een blik op het portret geslagen en het daarna weer in zijn portefeuille gestoken.) Njaï Sonna al terug, Niti?

NITI. Nog niet, heer.

BART (ne mt zijn pet en zet die op.) Als ~jaï onna terugkomt, zeg haar dan, dat Ik even met mijnheer d' assistent den grooten weg ben opgeloopen, de auto tegemoet.

NITI. Ja heer.

JULIUS. (Heeft de post geschift en een paar ?rieven in zijn zak gestoken. Hij geeft Prawlro de couranten terug.) Op mijn tafel.

(31)

t.

52 SONNA

PRA WIRO. (Scharrelt haastig weer naderbij en n~emt de couranten op dezelfde wijze weer In ontvangst, na zijn sembah te hebben gemaakt.)

JULI us. En leg op mijn tafel een formuJier klaar voor een erkenning.

PRAWIRO. Ja heer.

BART. Loop je nog even met me mee?

JULI s. Ja natuurlijk.

BART (hij laat Julius voorgaan.) Neen.

toe nou, ga j gang.

BART en JULI s. (Af tweede plan links.)

ZEVENDE TOONEEL.

. PRAWIRO (dadelijk opgelucht, verschikt zich wat.) Niti. weet jij wat een erkenning is?

NITI. Waarom?

PRAwmo. Niti, ik weet wat! Ik heb wat gen:terkt. En ik heb ook een vrouwenportret gezien.

NITI. Je bent niet wijs.

PRAwmo. Wijzer dan je denkt. Ik weet een geheim.

SONNA 53

NITI. Zoo. En ben je er erg mee in je schik? Met je geheim?

PRAWIRO. Ja, dat ben ik.

NIT!. Dan moet je het niet vertellen, want dan ben je 't kwijt.

PRAWIRO. Waarom is de sienjo vanmorgen niet dadelijk meegekomen?

NITI. Daar heb jij niets mee te maken.

PRAWIRO. Waarom is mijnheer de kapitein et!-st alleen bier naar toe gekomen?

NITI. Je bent lastig. Ga maar aan je werk·

dat is beter. '

PRAWIRO. Ma"" ik dan vanavond terug komen.

NITI. Neen.

PRA WIRO. Ook niet als ik je een geheim kom vertellen?

NITI. Neen.

PRAWIRO. Ik kom toch vanavond. In het maanlicht!

NITI. Je zult mijn deur dicht vinden, in het maanlicht, (vroolijk) extra gesloten voor de dieven!

PRAWIRO. Dezen keer niet.

(32)

54 SONNA NITI. Verbeeld je!

PRA WIRO. Dezen keer niet. Want van- avond kom ik jou een geheim vertellen, waarnaar jij heel nieuwsgierig zult wezen.

NITI (aarzelend.) Ik ben niet nieuwsgierig.

PRAWIRO. Als je hoort van wien ik iets weet, dan zul je 't óók graag willen weten.

NITI. Wàt weet je!

PRAWIRO. Wil je 't graag weten?

Nm. Ja.

PRA WIRO. Als je 't mij vanavond (hij wijst naar buiten-rechts) daar in je kamertje vraagt, dan zal ik het je vertellen.

Nm (schudt ontkennend het hoofd.) Nooit.

PRAWIRO. Ik heb tàch een vrouwenportret gezien!

NITI. Wàt vrouwenportret!

PRAWIRO. Mijnheer heeft een reis gemaakt naar Holland, Niti.

Nm (verschrikt.) Wat is er... met mijnheer?

PRAWIRO. Prawiro is maar een dom mensch. Hoe kan ik het weten!

SONNA 55

NITI. Toe, zeg mij: wat is er met mijnheer!

PRA\\'IRO. Zal je deur vanavond extra gesloten zijn .... voor de dieven?

NITI. Ik geef je een gulden, als je 't mij vertelt.

PRAWIRO. Je mag den gulden in je beursje houden, als ik het je vanavond mag komen vertellen - - daar!

NITI. Hm! Ik weet het toch wel, dat zoogenaamde geheim va~ jou. Denk je, dat ik het niet allang zelf Wist?

PRAWIRO. Wat.

NITI. Dat.

PRAWIRO. Wat.

NITI. Dat .... van mijnheer.

PRAWlRO. Wat van mijnheer.

NITI. Ha, ha! je weet het zelf niet.

PRAWIRO. Ik weet het, maar jij weet het niet.

Nm. Zul je 't mij vertellen, (verl gen) als ik je vanavond daar b u i t n (wijst naar rechts) opwacht?

PRAWIRO. Ja.

(33)

56 SON 'A NITl (wijst naar den fond.) Dan moet je vanavond dáárlangs l open.

PRAWIRO. Ja.

Nrrl. Vertel dan.

PRAWIRO. Vanavond, daar buiten.

rrI. Nee, nu.

PRAWIRO. N en. Als je 't eenmaal weet, dan wacht je me niet meer.

!TI. Ik zal je wachten. Geloof je me niet?

PRAWIRO. Jawel.

1 !TI. Waarom vertel je 't dan niet?

PRAWIRO. J hebt het zelf gezegd: als ik mijn geheim vertel, ben ik het kwijt.

!TI. Zeg dan all' én waarover het gaat.

PRA WIRO. Vanavond.

,TITl. Heeft Njaï onna r iets mee uit te taan?

PRAWIRO (aarzelt.) ~a.

NITI (d nkt even na.) Dan zal ik wachten. Kom dan.

PRAWIRO. Hoe laat?

N!TI. Om midd rnacht.

PRAWIRO. laapt mijnheer dan al?

. .

SONNA 57

NITI (verlegen.) Natuurlijk. Den eersten avond.

PRAWIRO (met een breeden lach om zijn mond.) 0 ja, natuurlijk! - - - Dan ga ik nu weg.

NITI (aarzelt.) Neen, k m maar niet, Prawiro!

ACHT TE TOONEEL.

SONNA. (Op van rechts.)

PRAWIRO (tot Niti.) Njaï Sonna! SON.'A. Heb jij zóóveel tijd, Prawiro?

(Loopt naar haar kamer.)

PRAwmo. Neen, ik moet weg, I jaï Sonna.

SONNA. Pas maar op, dat je geen standje krijgt van mijnheer d' assistent!

PRAwlRO. 1 een ....

SONNA. (Af eerste plan links.)

PRAWIRO (is intu schen naar den fond gegaan. Zacht.) Tot vanavond, Niti.

NITI. (Met een blik op de deur, eerste plan links. Zacht tot Prawiro.) Neen!

(34)

58 SONNA PRAWIRO (zacht.) Ik kom, als h t midder- nacht is. Het i vanavond voll~ maan.

(Met een breeden lach op den mond.) Ik zal je dus gemakkelijk kunnen vinden.

NTTI (zacht.) Neen!

PRAWIRO (zacht.) Dan za) ik je vertellen wat ik weet.

NITI. (Schudt ontkennend het hoofd.) PRAwmo (zacht.) Tot vanavond!

NITI. (Schudt ontkennend het hoofd.) PRAWIRO. (Af.)

NEGENDE TOONEEL.

o ~A (op van eer te plan links, een nieuw pakje in de hand.) Op den grooten weg was nog niets te zien, Niti! Als er maar geen ongeluk gebeurd is!

NITI. Welneen, dan was immers mijnheer de kapitein al w r hier geweest?

SONNA (zucht, twijfelt.) Ja ... . (Terwijl zij tevergeefs poogt, het pakje te openen).

SONNA 59

. NITI. Vanavond zal ik Njaï Sonna melati

In het haar doen ... . nu mijnheer de kapi- tein terug is! En Niti zal reukwater laten verdampen in Njaï Sonna's kamer!

SONNA. Niti, je bent ondeugend!

NITI. Dat past bij een nacht vol maan- licht ... .

SONNA (met opgeheven vinger.) Heb jij daar verstand van, Niti?

NITI. Daar moet de lijfmeid van Njaï Sonna toch verstand van hebben?

SONNA (laat het pakje liggen. Zacht.) Laat straks in mijn kamer bladeren van de benzoë verbranden. De geur daarvan kan liefde tooveren!

NITI (zacht.) Dat is goed. Niti zal het doen. SONNA (meent iets te hooren.) Luister eens ... .

NITI (lui tert.) Ik hoor niets.

o A. Ik meende, dat ik een auto hoorde.

NITI (luistert opnieuw.) Neen - - - .. SONNA. Ga eens op den grooten weg kiJken.

NITI. Ja! (Vlug af tweede plan links.)

(35)

TIENDE TOONEEL.

SO, NA. (Kijkt snel ,"eer in het hand- spiegeltje en ordent, zenuwachtig, volstrekt overbodig heur haar. Loopt dan naar den achtergrond, kijkt naar links, of zij misschien van daaruit iets p den grooten weg kan zien aankomen. Komt dan terug. Ze kan één enkelen zenuw-snik niet meer bedwingen.

Peutert dan weer aan het touwtje van het pakje, dat ze zooeven niet zoo gauw open kon krijgen. Ze legt het ongeopend weer neer, gaat zitten en klaagt, zacht steunend:) 'la-il-AlIah! (Ze kijkt strak voor zich uit.

Neemt plots e n besluit en haalt uit haar kamer een klein doosje. Opent het. Bekijkt een kindertandje, dat erin ligt. Hoort dan Niti weer aankomen. Bet vlug haar oogen met haar kanten zakdoekje.)

ELFDE TOONEEL.

NlTI (op van tweede plan link .) Neen, er komt nog ni ts aan! - - Wat is dàt? ON NA. Het tandje van Njo. Wat is het toch klein, hè?

61 NlTI. Berg het gauw weg, Njaï on na ! Hij ma~ het niet zien! Dat is niet goed!

Een tand uit zijn kindertijd mag hij niet wéér zien vóór hij héélemaal groot is. Anders brengt het geen geluk aan!

So 'NA. (V rbergt het. Peutert dan weer aan het touwtje en stampt driftig op den grond.)

ITI. Waarom zóó, Njaï Sonna?

ON A (rukt h t touwtje eraf.) Kijk! Een horloge!

NlTI (b ziet het g uden horloge met ketting.) 0, wat mooi!

SONNA (houdt Niti het horloge tegen het

001'.) Het tikt!

j ITI (lui tert). Iti-iti-iti. (Vroolijk.) 't I~

net alsof het "Niti" zegt. Weet Njaï Sonna nog wel, dat de i njo vroeger Niti óók Iti noemde?

ON NA (met groote 0 gen.) Hoe zou hij nu m ij noem n?!

1 ITI (radend.) Mà?

SONNA. Néén, dat zeg je all en. al je nog klein bent!

NITI (radend.) onna?

(36)

SONNA SONNA (hulpeloos.) Ik weet het niet ....

ik geloof het niet.

NITI. Mijnheer zal het wel weten. Mijnheer is nu zóó blij geworden ....

SONNA. Mijnheer is altijd blij met h~m gewéést!

NITI. Niet altijd, Njaï onna! Toen Njo nog ni t gebor n wa .. ..

ONNA (legt haar hand op Niti' mond.) Neen!

NITI (vroolijk.) Ik zwijg al.

ON~A (vroolijk.)

J

had mijnheer van- morgen over hem moeten hooren! Hij heeft iederkeer we r opnieuw verteld hoe Njo er uitziet. Mijnh er zei, hij is zóo groot geworden ....

ITI (vroolijk.) OM, Njaï onna! traks worden we all b i nog verlegen voor hem!

SOl NA (vroolijk.) Ma a, ik zal toch ni t ver! gen word n voor mijn eigen zoon!

BEIDEN. (Lachen. Plotseling schrikken ze op het geluid van Barts stem en dien van Njo. Ze dringen zich naast elkaar een weinig naar rechts terug.)

SONNA

TWAALFDE TOONEEL.

BART en Njo. (Komen van tweede plan links op. Bart houdt zijn pet op. Njo draagt een wit jongenspak met korte broek, lage kousen en witte lage schoenen. Bloote kuiten dus. Hij is uiterlijk het type van een Indo- jongentje en kijkt vroolijk en vechtersbaas- achtig de wereld in.)

BART (houdt zich eerst een weinig achter- af, het toon eitje crlimlachend aanziend.) Daar hèb je hem, Sonna!

Njo. (Neemt zijn jongenspetje af, treedt naar h t midcl n van het vertrek en kijkt met een leuk snoet de beide vrouwen aan.) SONNA en NITI. (Wachten doodelijk ver- legen en zenuwachtig af.)

Njo (haalt in grappigen twijfel de schou- ders op.)

NIT! (houdt het niet meer uit. Zenuw- achtig-schr iend.) Njo ....

Njo. (Pakt haar beet en zoent haar op beide wangen.)

BART. (Komt naar den voorgrond om de voor Sonna zoo pijnlijke vergissing te her- stellen.)

(37)

SONNA

ONNA (zacht klagend.) Dag Njo! ....

Dag, mijn jongen!

NJo. (Pakt ook háár beet en zoent haar op dezelfde mani r. Wendt het hoofd naar links, waar hij zijn vader niet meer bij de deur ziet taan, n dan naar rechts, waar hij zijn vad I' vlak bij zich heeft. Vraagt vr olijk): \Vi van de twee i mijn moeder?

NITI (retir rt verlegen naar onna's kamer.)

BAln (n emt dan Njo bij de hand en zegt eenvoudig:) Dit i je moeder, mijn jongen

Nrn. (Af.)

NJo. (taat kwajongensachtig-verlegen;

glimlach t.)

ON NA. (Heeft haar vragenden blik geen se on de van den jongen afgewend. Ze ziet hem, met haar groote 0 gen vol tmnen, ang tig-verlangend aan. G lijk alléén de inlandsch vrouw n in Indië dat kunnen doen, laat ze haar tastende hanel 11 en vingertoppen, als die van een blinde, zwij- g nel en héél voorzichtig, eerbiedig bijna - want haar z on is een h' ér! - over het lichaam van haar kind gaan. Haar vingers dwalen tastend van zijn hoofd over zijn

SO~NA

wangen en verder over zijn schouders en armen. Intusschen zinkt ze in de knieën en als haar handen langs zijn beenen en ten slotte over zijn voeten glijden, ligt ze voor hem geknield.)

NJo. (Wendt zich, eenigszins gegeneerd, af)

BART. (Bijt zich op de lippen.)

So A. ( topt haar tot een balletje saam- geknepen kanten zakdoekje in den mond om het niet uit te schreeuwen, wijl het volgens de zeden van haar volk een gr f vergrijp tegen de goede vormen zou wezen om eigen g moedsaandoeningen niet zoo lang mog lijk te beheer chen. Dan vraagt ze, bevend van aand ening, aan Bart): Wat dènkt hij nu? - - - - Weet hij niet ... . (Ze kijkt haar j ngen wanhopig aan) ... . wie ik ben .... ?

(Doek).

s

(38)

66 SONNA

TWEEDE BEDRIJF.

(Hetzelfde vertrek, tegen vijt uur in den namiddag.)

EER TE TOO EEL.

Nrrr. (Zit r hts te niets doen en naar buiten te kijk nl.

SONNA. (Komt voorûchtig uit haar kamer, bezig een ouden armband om te doen. Ze heeft een heel dun gouden kettinkje in de hand. Aan dat kettinkje hangt een klein boll tje, waarin Njo's tand zit verborgen.

Ze kijkt voorzichtig door de half geop nde Japan che deur en fluistert dan): Niti!

ITI (ver cluikt overeind.) Ah! Njaï onna.

ON NA (vroolijk, maar niet te luid): Zat je op me te wachten?

ITI. Ja! iti heeft al een uur lang zitten uitkijken waar Njaï onna bleef!

SONNA

SONNA. Ik ben vóór binnen gekomen.

Waar is Njo?

Nm. Die speelt bij den koetsier.

So 'NA. En mijnheer? Is die al thuis?

Nm. Nog niet. De koetsier zei, dat mijn- heer bij mijnheer d' assistent was.

SONNA. Ja, dat we t ik. Er moesten van- middag papieren voor Njo in orde gemaakt worden. Weet je waar ik vanmiddag ge- weest ben?

Nm. Neen! Hoe kan Nih dat weten?

ONNA (ziet even voorzichtig om zich heen.) Bij den kiaï van Pantjoer.

NlTI (verbaasd.) Jaaaa! Bij d' ouwe Towikromo?

ONNA. J 3.. Di kent geheime middelen.

I m (intiem-geheimzinnig.) Wat wou Njaï Sonna van Towikromo weten?

ONNA. Je hebt vanmorgen gezien, dat Njo ons ni t meer kende?

NITI (wendt het hoofd at) Niti heeft het gezien.

So NA. Ik wil mijn jongen weer terug- winnen, Niti!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For Europe &amp; South Africa: Small Stone Media bv, Holland / Nth

Homo-, lesbische en bi-jongeren worden vaak omringd door heteroseksuele mensen in wie zij zich niet of weinig kunnen herkennen en waarbij zij het gevoel hebben ‘anders’ te

Allochtone vrouwen (en mannen) denken bij huiselijk geweld vaak alleen aan fysiek geweld, de andere vormen van geweld (seksueel en psychisch), die ook vaak voorkomen worden, niet

Van het schreien, kijk eens goed, Zijn zijn oogjes rood als bloed, Dik zijn lippen van het pruilen,. Van het grienen, van

Maar 'k heb je zusje niet gezien, Ze komt toch wel, de kleine Lien?’.. ‘Ja Jans, ze komt wat achteraan, We zijn maar vast

En zie eens, de juffertjes van fatsoen In 't rood, in 't blauw en een in 't groen, Ze hebben een prachtig tint gekregen Ze kijken zoo glunder maar ook wat verlegen Maar och de

Lieve kind, het lenteklokje In zijn sneeuwwit voorjaarsrokje Heeft me uit mijn slaap geluid, Daarom kwam ik óók maar uit....

Wanneer hij dan 's avonds met haar was, na de dagen die hij gesomberd had op zijn kamer in ongeweten moêheid, kon hij tijden achtereen spreken voor zich zelf, vèr ziende over