Bertha Velderman
bron
Bertha Velderman, Kinderliedjes. Z.n., z.p. ca. 1925
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/veld146kind01_01/colofon.php
© 2010 dbnl / erven Bertha Velderman
1
De glazenmaker
Hoor eens welk een drukte toch, In den zonneschijn daar buiten!
Alles klinkt er door elkaar:
Gonzen, brommen, piepen, fluiten.
Maar van heel de bonte vlucht Dwar'lend door de ijle lucht, Is de brons-gekleurde glazenmaker Mij het liefst van allen.
Op zijn zilver-witte gazen-vleugels Zweeft hij 't mooist van allen.
Het viooltje
Zeg mij toch eens, Maartsch viooltje Waarom bloeit ge zoo alleen, En hebt niet als and're bloemen Goede vrienden om u heen?
Lieve kind, het lenteklokje In zijn sneeuwwit voorjaarsrokje Heeft me uit mijn slaap geluid, Daarom kwam ik óók maar uit.
5
Meikeverliedje
Meikever, meikever vlieg,
En breng mij van Moeder een zoen.
Toen zei dat aardig kevertje:
‘Dat wil ik wel voor je doen.’
'k Wil wel vliegen, 'k kan wel vliegen Regelrecht naar Weenen toe,
En daar aan mijn vrienden vragen:
‘Kent ge soms ook Heinrich's Moe?’
Vroolijk musiceeren
Als mijn oudste broertje Speelt op zijn viool,
Krijg ik gauw de liedjes, die ik zing op school.
En hij vraagt dan lachend: ‘Zus, wat zal het zijn:
‘In het Groene Dal of van Klein vogelijn Van het groene dal of 't kleine vogelein?’
'k Zeg dan: ‘Beste jongen, Liefst maar allebei,
En dan nog een heeleboel van allerlei.’
Als dan ook het sijsje met ons mede doet, Gaat het musiceeren nog wel ééns zoo goed.
Ja, dan gaat het zeker nog wel ééns zoo goed.
9
Een duo
In wonderschoonen Meienacht Zong eens een maagdelijn Van zomerweelde en lentepracht, En zilv'ren manenschijn.
Haar zangen trilden door de lucht Tot over 't sluimerend ge hucht.
Wat klonk dat liefelijk en zacht In wonderschoonen Meienacht.
En naast haar, in een vlierstruik zong De nachtegaal zijn lied.
Wien éénmaal dat in 't harte drong, Vergeet het zeker niet.
Hij stortte met een blij geluid Zijn boordevolle zieltje uit.
Wat klonk dat liefelijk en zacht, Zóó'n duo in den Meienacht.
Een rondedansje
Er liep een Pater langs den kant
‘Ei, 't was in de Mei!’
Hij ging naar 't gastvrij Nederland, Want zijn huisje stond in brand En zijn kerk erbij.
‘Ei, 't was in de Mei,’
‘Ei, 't was in de Mei,’
13
Peren schudden
Ga je met me mee Marietje, Peren schudden in de wei?
Zeg het niet aan Ans en Pietje, Want dan komen ze ook erbij.
'k Zal dan schudden wat ik kan, En geef jou de helft ervan.
Schudden, schudden heen en weer, Altijd nog maar meer.
Heerlijk gaan we dan aan 't smullen Van die peren, rijp en geel,
En ook zak en boez'laar vullen, Waar ik eerlijk dan uit deel.
Als er soms wat overschiet, Geef ik die aan Ans en Piel.
Schudden, schudden heen en weer, Altijd nog maar meer.
Spinlied
Snor, snor dan, wieltje mijn, Altijd wil ik bezig zijn, Met een rustig kloppend hart, Zonder vrees en zonder smart.
Draai, draai, mijn wieltje rond, Spin het vlas, zoo zacht en blond, Tot het dunne draden zijn, Voor het linnen blank en fijn.
Meiregen
Zwaluw, hoe vlieg je zoo in het rond, in het rond, Altijd maar weer naar omlaag?
Waarom toch scheer je zoo langs den grond, langs den grond.
Krijgen we regen vandaag?
Maar het begint al te druppelen, druppelen, Regentje, regentje spat!
Zie, hoe ze wippen en huppelen, huppelen, Blinken op bloem en op blad!
Meiregen, val maar in stralen neer, stralen neer,
19
Een Raadseltje
Diep in 't donker woud verscholen, Staat een ventje heel bejaard.
Op zijn hoofd draagt hij een mutsje, Om zijn kin een grijzen baard.
In zijn mantel, rood als bloed, Is hij altijd welgemoed.
Wie wel 't mannetje mag wezen Dat daar op één blijft staan?
Als je 't graag zoudt willen raden, Dan maar 't bosch eens ingegaan, Want je weet toch wel mijn kind,
‘Hij die zoeken wil, die vindt’.
Wiegenliedje
Zoete pop, slaap zacht, 't Blanke bedje wacht, Doe je kleine oogjes toe Heel den langen nacht.
Buiten geurt het hooi, 't Schaapje gaat naar kooi, En de nachtegaal in 't groen Kweelt zijn lied zoo mooi.
23
Zomer en winter
Des zomers bloeien bloemen In bosch en veld en wei.
De boomen en de struiken Zijn óók in feestkleedij.
Maar 's Winters, als de sneeuwvlok Zich op de takken vlijt,
Ligt over veld en paden Een mollig, wit tapijt.