• No results found

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen · dbnl"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

bron

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen. H. Nijgh, Rotterdam 1857

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_lee006leer01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

had, dan den ouders eenige bladzijden in handen te geven, waarmede zij de lieve kleinen van tijd tot tijd aardig en nuttig kunnen bezig houden, en daar het bekijken van prentjes hiertoe gewoonlijk als een gepast middel wordt aangegrepen, vertrouwt hij

(3)

4

daarvan een genoegzamen voorraad te hebben geleverd. Er is zeker geene nadere aanwijzing noodig omtrent het gebruik, dat er van te maken is. Bij de eerste inzage der verschillende hoofdstukjes wijzen de plaatjes van zelve den weg, om de kleinen, op eene bevattelijke wijze, al spelende met letters, getallen en voorwerpen bekend te maken.

In het vertrouwen dat, bij een juist begrip van dit doel, die arbeid niet geheel zonder resultaat zal zijn, waagt hij het, zijne eenvoudige pennevrucht het publiek bescheiden aan te bieden.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(4)

a.

Aap.

Aap.

Aap.

(5)

b.

Boom.

Boom.

Boom.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(6)

c.

Citroen.

Citroen.

Citroen.

d.

Draaiplank.

Draaiplank.

Draaipplank.

(7)

e.

Ezel.

Ezel.

Ezel.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(8)

f.

Fruit.

Fruit.

fruit.

g.

Gieter.

Gieter.

Gieter.

(9)

h.

Haas.

Haas.

Haas.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(10)

i.

Ida.

Ida.

Ida.

j.

Jager.

Jager.

Jager.

(11)

k.

Klok.

Klok.

Klok.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(12)

l.

Lantaarn.

Lantaarn.

Lantaarn.

m.

Molen

Molen.

Molen.

(13)

n.

Nest.

Nest.

Nest.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(14)

o.

Oor.

Oor.

Oor.

p.

Paard.

Paard.

Paard.

(15)

q.

Quagga.

Quagga.

Quagga.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(16)

r.

Ruiter.

Ruiter.

Ruiter.

s.

Schaal.

Schaal.

Schaal.

(17)

t.

Trom.

Trom.

Trom.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(18)

u.

Uurwerk.

Uurwerk.

Uurwerk.

v.

Vlieger.

Vlieger.

Vlieger.

(19)

w.

Wieg.

Wieg.

Wieg.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(20)

x.

Xaverius.

Xaverius.

Xaverius.

y.

Ys.

Ys.

Ys.

(21)

z.

Zwemmer.

Zwemmer.

Zwemmer.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(22)

Een vogel in de kooi.

Twee paarden op stal.

(23)

15

Drie kinderen aan het leeren.

Vier honden op de jagt.

Vijf kuikens bij de hen.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(24)

Zes muzijkanten op het orchest.

Zeven aapjes in het bosch.

Acht jongens aan het spelen.

(25)

17

Negen eijeren in en bij het korfje.

Tien kinderen bij St. Nikolaas.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(26)

XC 90 XXVI 26

XVI 16

C 100 XXVII 27

XVII 17

D 500 XXVIII 28

XVIII 18

M 1000 XXIX 29

XIX 19

1,000,000 XXX 30

XX 20

(27)

19

?

Vraagteeken.

:

Dubbele punt.

;

Komma-punt.

. Punt.

,

Komma.

-

Verbindingsteeken.

..

Deelteeken.

-

Aandachtsteeken.

...

Afbrekingsteeken.

!

Uitroepingsteeken.

§

Afdeelingsteeken.

(†)

Aanmerkingsteeken.

() []

Tusschenstellingsteeken.

‘ ’

Aanhalingsteeken.

'

Afsnijdingsteeken.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(28)

Haasje over.

Schommelen.

Ruitertje.

(29)

Knikkeren.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(30)

Touwtje springen.

Wipplank.

Balslaan.

Stokpaardje.

(31)

Soldaatje-spelen.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(32)

Tollen.

Blindemannetje.

Bok! bok! sta vast!

(33)

Vliegeren.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(34)

Gijmnastie.

Rondedans.

Exerceren.

(35)

23

Vlinders vangen.

Vertellen.

Ezel-rijden.

Hoepelen.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(36)
(37)

24

De landman.

Wat is dat voor een man?

Een boer.

En wat doet hij daar?

Hij maakt het zaad schoon.

Wat doet hij met dat zaad?

Dat strooit hij op zijn land; dan groeit er graan van.

En waartoe dient dat graan?

Men bakt er brood van.

En wat doet hij nu?

Hij ploegt zijn land.

Waarom?

Omdat het zaad niet groeit, als het land zoo hard en vast is.

Hoe maakt hij den grond dan los?

Aan den ploeg is een ijzer met

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(38)

Zaait hij nu?

Ja, kijk maar; hij strooit het zaad op zijn land.

En wat doet zijn knecht daar?

Die loopt met de eg.

Maar hij is zoo ver van zijn baas af, dat ik de eg niet goed zien kan. Hoe ziet die eg er dan uit?

De eg is als een raam met punten en als hij daarmeê op het land loopt, dan maakt hij de kluiten in de aarde fijn, omdat dit beter is voor het zaad.

En als er van het zaad nu graan is gegroeid?

Dan maait hij het af; kijk maar.

Maar wat doet die man bij hem;

maait die niet?

Neen, die bindt het graan in hoopjes.

En als dat gedaan is?

Dan draagt een ander het weg.

(39)

Dan wordt het gedorscht.

Hoe gaat dat?

Dan slaat de boer er op met een vlege!.

Waarom doet hij dat?

Wel, daardoor vallen de graantjes uit de halmen.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(40)

Wat heeft hij daar nu weer in de hand?

Eene zeis; daar maait hij het gras meê af.

En als dat gedaan is?

Dan laat hij het liggen, om te droogen.

En als het droog is?

Dan is het hooi, en dan legt hij het op hoopen.

Maar hoe krijgt hij het dan naar huis?

Hij laadt het maar op een wagen en rijdt er mee weg.

Maar als hij nu zooveel heeft, dat hij plaats te kort komt?

Dan legt hij het buiten de deur op een grooten hoop.

Hoe heet zulk een hoop ook weer?

Eene hooi-schelf.

(41)

En waar blijft dan dat hooi?

Dat eten de koeijen in den winter;

want in den zomer loopen zij in de weide gras eten.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(42)

Is dat om te drinken?

Ja en ook om boter of kaas van te maken. Kijk maar, zij doet de melk al in de nappen.

Wordt de melk dan boter?

Neen, dan moet zij nog gekarnd worden.

Gaat dat karnen ook in die nappen?

Neen, in dien ronden kuip, dien gij daar op den grond ziet staan.

O, wat een dik schaap! Is dat ook al van dien boer?

Ja zeker, dat schaap is zoo dik, omdat het zooveel wol op zijn lijf heeft. De vrouw zal het dier eerst wasschen.

(43)

Doet zij dat om de wol schoon te houden?

Ja, want er zal een man komen, om de wol er af te scheren.

Met een mes?

Neen, met eene groote schaar.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(44)

O, dat is om spek en eijeren te krijgen; dat weet ik wel; maar heeft de boer in den winter ook nog buiten zijn huis wat te doen?

Ja, dan gaat hij aan het houthakken.

Dan heeft een boer ook nooit rust.

Daar hebt gij gelijk in; maar nu ziet gij eens, dat hij een nuttig mensch is.

(45)

29

De geluiden der dieren.

De kat maauwt.

De hond blaft.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(46)

De koe loeit.

De bij gonst.

De hen kakelt.

De musch tjilpt.

(47)

De ezel balkt.

De haan kraait.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(48)

De raaf krast.

De os bulkt.

De paauw schreeuwt.

(49)

Het varken knort.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(50)

De vink slaat.

Het paard kinnikt.

De uil krast.

De kikvorsch kwakt.

(51)

De ooijevaar kleppert.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(52)

sist.

De beer bromt.

De leeuwrik zingt.

Het schaap

(53)

De struisvogel gilt.

De kwikstaart finit.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(54)

De papegaai klapt.

De ever dreunt.

Het roodborstje kweelt.

De krokodil kreunt.

(55)

brult.

De gans snatert.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(56)

De nachtegaal slaat.

De meerle zingt.

De eend kwaakt.

(57)

De visch is stom.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(58)

Boerenwagen.

(59)

37

Omnibus.

Vrachtkar.

Spoorwagen.

Landkar.

Chais.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(60)

Narrenslede.

Pakwagen.

Fregat.

(61)

39

Schroefboot.

Brik.

Schoener.

Kotter.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(62)

Vlot.

Zeilboot.

Roeiboot.

(63)

41

Boot.

Vrachtschuit.

Linieschip.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(64)

Twee jagers, Koenraad en Lodewijk, hoorden dat er in het bosch een groote beer rondliep.

- Dien zou ik graag hebben, zei Koenraad; ik heb wel eens gehoord, dat men voor een beerenvel nog al veel geld kan krijgen.

- Als dat zoo is, zei Lodewijk, dan moeten wij hem maar dadelijk vangen.

Zij gingen nu eerst naar den bontwerker en vroegen of hij een beerenvel wilde koopen, en na veel praten waren zij het met hem eens, dat zij het hem voor tien guldens zouden bezorgen.

Toen zij nu in het bosch kwamen, zagen zij in de verte den beer loopen, en nu werd Koenraad zoo bang, dat hij dadelijk in eenen boom klom. Nu was Lodewijk verlegen; want klimmen kon hij niet, en alleen op den beer te schieten, durfde hij niet.

- Ach! riep hij, daar komt de beer el aan! Maar stil! de menschen zeggen, dat een beer geene lijken verscheurt. Ik zal mij houden of ik dood ben. Misschien laat hij mij dan liggen.

Bij deze woorden liet hij zich op den grond vallen en hield zich zoo

(65)

43

goed, dat de beer er door bedrogen werd. Het vreesselijke dier bekeek hem eens wat digter bij en ging toen maar stil heen.

- Wel, riep Koenraad, toen de beer weg was, wat had het dier u toch te zeggen?

Het was precies, of hij u iets vertelde.

- Ja, dat deed hij ook, zei Lodewijk. Hij zeide, dat het dwaas van ons was, zijn vel te verkoopen, eer wij het nog hadden, en dat het leelijk stond uwen vriend in den nood aan zijn lot over te laten.

De Vos en de Raaf.

Een oude vos ging op een vroegen morgen het bosch in, om te zien of hij ook iets lekkers kon opdoen. Terwijl hij daar nu zoo roudwandelde, zag hij in de takken eene raaf zitten, die een groot stuk kaas in den bek had. ‘Ha ha!’ dacht hij, ‘de raaf heeft daar zulk een heerlijk ontbijt, en ik heb nog niets kunnen vinden; daar wou ik ook wel eens van proeven. Maar de raaf is veel te gierig, om mij dat pleizier te doen; hoe zal ik het dan gedaan krijgen? Wacht! daar bedenk ik wat!’

En wat deed nu het vosje? Hij ging heel bedaard zitten, alsof hij van plan was eens een vriendelijk morgenpraatje te houden. ‘Wel raafje!’ sprak hij, ‘wat zijt gij toch een mooi dier! Uwe veertjes blinken zoo sierlijk; uwe oogjes staan zoo helder; uwe mooije zwarte kleur steekt zoo aardig af bij die groene blaadjes; gij zijt in mijn oog de schoonste van alle vogelen. Gij zult zeker ook wel liefjes kunnen zingen; niet waar? De menschen zeggen wel dat zij uw gekras afschuwelijk vinden; maar de menschen zijn niet wijs; de vossen weten het veel beter. Kom, raafjelief! laat mij uw mooi stemmetje toch eens hooren.’

Wat was de raaf blij! Zoo geprezen te worden, dat kwam haar alle dagen niet over.

‘Wel hé!’ dacht zij, ‘voor zulk een beleefd vosje mag ik toch wel eventjes zingen.’

In hare blijdschap begon zij dadelijk

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(66)

Het Knaapje en de Ezel.

‘Wel zoo,’ sprak de ezel, dat is aardig!

‘Wat zijt gij vriendelijk en goed!

Nu, vriendje, gij kunt wel begrijpen, Dat dit mij veel genoegen doet.’

‘Maar nu wilt gij mij wel eens dragen, Niet waar?’ zoo vroeg de kleine guit.

En wip! daar sprong hij op den ezel En riep: ‘Toe, beestje! nu vooruit!’

‘Kom hier eens, ezel!’ riep een knaapje,

‘Zeg, hadt gij dit nu wel gedacht?

Ik heb, om u eens op te pronken, Een mooijen zadel meêgebragt.’

‘Ik dank je hartlijk!’ zei toen de ezel, En wierp het knaapje van zich af.

Hij liep al wat hij maar kon loopen, En nam de vlugt in vollen draf.

‘Neen!’ riep hij nog eens in de verte

‘Als iemand mij met slagen kwelt, Dan ben ik, zoo gij wel kunt denken,

Op zijn presentjes niet gesteld.’

De Hond en de Wolf.

(67)

- Heel wel, zei Sultan; maar gij behoeft tegen mij zoo vriendelijk niet te zijn, want dat meent gij toch niet.

- Och, ja wel! zei de wolf. Gij wilt immers wel even met mij praten? Zeg eens, Sultan, hoe komt het toch dat gij altijd zoo dik en vet zijt? Dat zou ik graag weten;

want ik ben altijd zoo mager als een brandhout.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(68)

te leggen.

- Wat! aan de ketting leggen! Moogt gij dan niet altijd loopen waar gij wilt?

- Wel neen, zeker niet.

- Nu, Sultan, dan wil ik nog niet met u ruilen; want al heb ik maar een schralen kost, ik vind het toch veel pleizieriger dat ik kan gaan waar ik wil. Ik groet u, Sultan.

De Twee Honden.

Toen de oude Mops eens voor zijn hok lag te slapen, kwam de kleine Fidel aanloopen en sprong blaffend en dartelend tegen hem op. Hij trok Mops bij de ooren, beet hem in den staart en deed al wat hij kon, om hem aan het spelen te krijgen.

- O hé! riep de kleine Leonard; dat zal Mops wel gaan vervelen, en als hij knorrig wordt, dan mag Fidel zich wel uit de voeten maken.

Maar zoo deed Mops niet. Hij sprong op en begon heel aardig en vriendelijk met Fidel te spelen.

- Zie Leonard, zei de vader, als gij nu groot zijt en uwe broertjes of zusjes doen even als Fidel, dan moet gij maar doen als Mops.

(69)

46

De Vos en de Druiven.

't Vosje zag eens druifjes hangen,

‘O! die lust ik graag!’ riep hij.

‘Wie zou daar niet naar verlangen?

Is er grooter lekkernij?’

Maar toen 't vosje wou gaan plukken, Zag hij dat hij zich bedroog.

't Wilde hem maar niet gelukken;

Want het boompje was te hoog.

Of hij ook al sprong en wipte, Wat al kunsten hij ook deed, Daar het takje hem ontglipte,

Kreeg hij ook geen druifjes beet.

Toen de vogeltjes dit zagen, Zongen zij met blij gefluit, Om hem nu eens regt te plagen:

‘Dat is mis! Sliep uit! sliep uit!’

‘Wilt gij,’ riep hij, ‘wel eens zwijgen?

Houdt u dadelijk maar stil!

Ik kan al de druifjes krijgen En u ook wel, als ik wil.

Maar ik vind geen enkel trosje Naar mijn zin; want, zoo gij ziet, Zij zijn zuur. Ba! neen, een vosje

Lust die zure dingen niet.’

De Haas en de Schildpad.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(70)
(71)

47

Maar toen de schildpad al heel digt bij den boom was, riep de haas: ‘Nu wordt het tijd! wacht! ik zal het maar fiks op oen springen zetten.’ Maar terwijl hij nog aan het loopen was en van vermoeidheid bijna niet meer voort kon, riep hem de schildpad toe: ‘Ik ben er al! Ziet gij nu, haasje, al zijt gij nog zoo vlug, ik heb het toch gewonnen.

Dat komt er van als men zijn' tijd verzuimt.

De Haan en de Diamant.

Een jong en aardig haantje stond Te tripplen op zijn pootjes, En keek of hij ook zaadjes vond,

In kluitjes en in strootjes.

Maar zie! daar vond hij in het zand Een kostbren steen, een diamant!

‘Ja wel,’ sprak hij, ‘die steen is mooi;

Maar 'k zal hem niet begeeren.

Wanneer een haantje houdt van tooi, Dan pronkt hij met zijn veêren.

'k Wou dat het maar een graantje was;

Dat kwam veel beter mij te pas.’

De Duif en de Bij.

Eene bij zag een mooi bloempje aan den slootkant bloeijen, en vloog er dadelijk naar toe, om er eens even op te zitten. ‘Het ziet er zoo lief en aardig uit,’ sprak zij, ‘dat ik het niet kan laten er ook eens een beetje honig uit te zuigen.’

Maar terwijl zij het deed, begon het te waaijen; de steel van het bloempje boog voorover en het arme bijtje tuimelde van het gladde blaadje in het water.

Daar lag zij nu. Zwemmen had zij niet geleerd en hare vleugeltjes waren zoo nat geworden, dat zij die niet kon gebruiken, om zich op te heffen. Wat zat zij toen in de benaauwdheid! ‘Ach!’ dacht zij, ‘zou

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

(72)

Een paar dagen later zat het duifje weer in den boom, toen er een jager voorbij kwam. De bij zag met schrik dat de man zijn geweer in de hand nam, om het duifje dood te schieten. ‘Wacht!’ dacht zij, ‘daar zal ik op passen.’ Zij vloog dadelijk naar den jager en stak hem zoo hevig met haren scherpen angel in de hand, dat hij van de pijn verkeerd schoot. Het duifje hierdoor verschrikt, vloog aanstonds weg, en zeide:

‘Wat een geluk dat ik het bijtje toen geholpen heb! Had ik dat niet gedaan, dan was ik nu zeker al dood geweest.’

De Ezel in de Leeuwenhuid.

Een ezel vond eene leeuwenhuid. ‘Ha!’ riep hij, ‘dat ding zal ik eens over mij heen leggen. Dan denkt iedereen dat ik een leeuw ben, en wat een pleizier als alle menschen dan bang voor mij zijn!’

Dadelijk trok hij de leeuwenhuid aan, en ging deftig wandelen. Wat was dat eene pret! Overal liepen de menschen verschrikt voor hem weg; de dieren kropen val benaauwheid in hunne holen; waar hij ook kwam, alles nam de vlugt.

Nu werd de ezel hoogmoedig. ‘Ik zal het nog erger maken!’ riep hij.’ ‘Ik zal even als de leeuwen ook eens brullen. Daar komen de jongens uit de school; komaan, daar begint het! Ik zal brullen, dat alles in de rondte er van davert.’

Maar dat was mis! Hij kon de stem van den leeuw niet nadoen, en

(73)

49

toen hij zich zoo geweldig wilde laten hooren, bleven de jongens staan; zij lachten hem uit en haalden dadelijk een aantal stokken voor den dag, waarmede zij den verwaanden ezel op een geducht pak slagen tracteerden.

‘Ach!’ riep hij toen, ‘nu zie ik toch dat het niet goed is, als men zich te veel inbeeldt.’

De begeerige Hond.

Een hond had een stuk vleesch gestolen en liep er op een drafje mede naar zijn hok, om het stilletjes op te peuzelen. Onderweg kwam hij over eene brug en zag zijn schijnsel in het water. ‘He!’ riep hij, ‘daar zie ik nog een hond. Wel zoo, kameraad, hebt gij ook al een kluifje weggepakt? Wacht! dat zal ik u maar dadelijk afnemen;

dan heb ik twee lekkere hapjes te gelijk.’

Vol verlangen sprong hij dadelijk in het water, en nu zag hij eerst hoe hij zich bedrogen had. Beschaamd over zijne domheid, wilde hij zijn stuk vleesch weer aangrijpen, maar in zijne drift had hij er niet op gelet, dat het gezonken was, en hij kon doornat, zonder lekker kluifje naar huis gaan.

Leerzaam allerlei voor de lieve kleinen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar zoo dit boek niet kon behagen, Kom dan eens om wat anders vragen, En 'k toon door schrijf- en teekenpen, Of ik ook goede kindren ken.. LEYDEN,

Komt, kleinen, zegt de savoyaard, Geeft mij een enk'len cent, En als mijn aapje een nootje krijgt,.. Dan ben ik

Schoon gij dees trommelslager ziet, Toch hoort ge wis zijn trommel

En het scheen, dat zoowel de drie zwijnen als Davus zelve mijn gebalk begrepen, want terwijl Charis mij om mijn hals omklampt hield en de drie zwijnen mij ter zijde en achter mij

Dat wil niet zeggen dat we de tekst kunnen aanwijzen die voor de bewerking gebruikt is - de Auctores octo als zodanig zijn zelfs van aanzienlijk later datum dan de

Want ook ons is het Euangelium verkondigt, gelyk als haar: maar het woord der predikinge en deede haar geenen nut, dewyle het met het geloove niet gemengt en was, in de geene die

Moeders met kinderen zijn nog altijd minder vaak aan het werk dan vaders, maar de voorbije tien jaar zijn ze wel steeds actiever ge- worden op de arbeidsmarkt (niet in figuur).

de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolde vrouwen en mannen ligt in Vlaanderen nóg lager dan het reeds lage Europese gemiddelde; de Vlaamse midden- en hooggeschoolden daarentegen