• No results found

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd · dbnl"

Copied!
177
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

jeugd

bron

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd. J.J. Doesburg, Groningen ca. 1817

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_lee010leer01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

1

Aan mijne Jonge lezers en lezeressen.

Ontvang deez' bundel, lieve jeugd!

Ten gids, in uw ontluikend leven, Op 't bloemrijk pad van reine deugd, Die niets dan stille hartevreugd, Dus niets dan waar geluk kan geven.

Ik heb, met ingespannen vlijt;

Die onderwerpen uitgekozen,

Waarvoor ge in denkkracht vatbaar zijt;

Mij niet der duisternis gewijd, Neen, maar den hof van letterrozen.

Graveerkunst heeft mij hulp verleend, 'K hoop in mijn oogmerk dus te slagen:

Al werkt de pen hoogst welgemeend, Met het graveerstift niet vereend, Kan ze u niet zoo geheel bebagen.

Verleen me, o jeugd! uwe aandacht dan, Dit 's alles wat ik wenschen kan.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(3)

De aankomst van willem den zesden, prins van Oranje-Nassau, enz.

enz.; thans, onder den naam van Willem den eersten, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje -Nassau, Groot-Hertog van

Luxemburg, enz. enz. enz. te Scheveningen, op 't einde van Slagtmaand, des jaars 1813. (Pl. I.)

Ongetwijfeld, lieve kinderen! hebt gij meermaals hooren spreken van onze verlossing uit de handen der Franschen, op 't einde van 't jaar 1813; eene verlossing, overwaardig dat dezelve in uwe jonge harten ingeprent worde, als 't zigtbaarste blijk dragende, van dat God een ontfermend oog op ons vaderland had geslagen. Op dat gij u dan in de gelegenheid moogt bevinden, van met deze wonderbare gebeurtenis geheel bekend te kunnen worden, heb ik de volgende zeer beknopte schets daarvan vervaar-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(4)

3

digd. In uwe verdere boekoefeningen zult gij uitgebreidere beschrijvingen van dezelve ontmoeten: ik heb geoordeeld, mij bij het slechts aanstippen te moeten bepalen, dewijl ik, door eene veeljarige ondervinding, uwen aard ken, en dus weet, dat door breede redeneringen uw leeslust niet aangevuurd kan worden, als met uwe wufte jeugd strijdig zijnde.

Ons vaderland, lieve kinderen, was dan; onder de regering der Franschen, tot den akeligsten toestand gebragt: de koophandel, en van dien alleen moeten wij allen hoofdzakelijk bestaan, van den handelaar zelven af tot den gerigsten ambachtsman toe; de koophandel dan, stond geheel stil, en, in gevolge daarvan, kwijnden de winkelneringen en ambachten; bovendien waren sommige der eerstgemelden onder een ontzettend bezwaar gebragt; kunsten en wetenschappen, waarin wij Nederlanders altijd uitgemunt hebben, schenen van onzen bodem verbannen te wezen, om alle welke redenen onze dagelijksche zamensprekingen in niet anders bestonden, dan in klagten over 's lands jammerlijken toestand. Evenwel, kinderen, kromden wij ons onder het juk, zonder eenige verzetting tegen de onderdrukkers: er heerschte wel geene eerbied, maar echter eene stille on-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(5)

derwerping, uit vreeze voor de ontzaggelijke krijgsmagt met welke BUONAPARTE , die onze bederver was, geheel Europa overstroomde, landen en rijken veroverde, en koningen van den troon stiet, om zijne afhangelingen op denzelven te plaatsen.

Wanneer gij in vervolg van tijd een volkomen denkbeeld van onzen toenmaligen toestand verkregen zult hebben, zal dat denkbeeld u gewisselijk ontroeren. Wij Nederlanders, die gewoon waren van alle volken beschouwd te worden als eene schoone roos, kwamen nu voor als een verlept bloemtje, 't welk kwijnend bij zijn geknakt steeltje nederhangt.

Zoo, mijne jonge vrienden, leefden en verzuchtten wij tot in November van 't jaar 1813, zonder eenig uitzigt op betering van toestand, veel minder van volkomene verlossing; de verstandigste mannen oordeelden 't vaderland verloren te wezen; uwe ouders, lieve kinderen, zagen u met schreijende oogen aan, want zij zagen in u voorwerpen, welke de slavernij en het gebrek te gemoet groeiden. Dan ziet, plotselijk vernam men, op den 14 den van voormelde maand, dat de bezetting onzer stad (Amsterdam), uit Franschen bestaande, vertrokken was. Gij begrijpt dat het

verzekerend berigt daarvan ieder deed verbazen; niemand konde er de oorzaak van bevroeden: wel werden warme dankzeg-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(6)

5

gingen tot God opgezonden voor 's lands verlossing; want spoedig kwam er tijding dat ook elders de Franschen gevlugt waren; dan, niemand konde de wegen van den Eeuwige afzien; bij niemand had eehige gedachte plaats, dat het gevolg zoude zijn zoo als het waarlijk geweest is.

Het gemeen, lieve kinderen, dat weinig, of wel geheel geene, opvoeding gehad heeft; dus met bedaarde en verstandige overwegingen niet bekend is, nu geheel den voornoemden dag verzekerd zijnde geworden van het vertrek der Franschen, begeerde geene stille aanschouwers van zulk eene onverwachte en plotselijke omkeering van zaken te wezen, dus staken zij, te volgenden dage, na afgelopen dagwerk, de kantoren of huisjes der Fransche douaniers, welke kantoren toen mede verlaten waren, in brand, zoo dat dezelve tot asch verteerd werden. Gij kunt u geen denkbeeld maken, mijne jonge vrienden, welk een algemeen gejuich met de vlamme ten hemel steeg.

Nog andere verblijven der Franschen ondergingen hetzelfde lot, en aldra zag men ook ieder inwoner met oranje lint versierd, als een blijk van de algemeene begeerte om onder het bestuur van 't aloude stamhuis van ORANIR tetug te keeren.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(7)

Mijne jonge lezers en lezeressen zullen gawisselijk, zoo onder hunne letteroefeningen als bij mondelijke gesprekken met ouders of meesters, gehoord hebben, dat voor ruim 21 jaren, namelijk in 1795, Prins WILLEM de vijfde, vader van onzen Koning, en laatste Stadhouder van Nederland, voor de toenmalige inrukking der Franschen, op bewerking van de partij welke destijds tegen het Stadhouderlijk huis was, met gemalin en kinderen de wijk naar Engeland heeft genomen, en staande zijne uitwijking het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld; alzoo had nu 's volks begeerte geene andere strekking dan tot de terugkeering onder het bestuur van diens Prinsen oudsten zoon, WILLEM den zesden, onder welk bestuur wij werkelijk leven.- Geheel de nacht door waren straten en grachten vol van zingende en dansende ingezetenen, terwijl ook nog eenige dier huisjes welke voor de woningen der kommissarissen van policie stonden, verbrand werden; de aloude zoogenaamde oranje - liederen werden met talrijke koren aangeheven; het hoezée! en oranje boven! galmden door geheel de stad; onder handdrukkingen en omhelzingen wenschte men elkander geluk met. het gebeurde.

Dan, geliefde kinderen, het onbeschaafd gemeen weet zich in vreugd zoo weinig als in

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(8)

7

droefheid, paal en perk te stellen, alzoo sloeg ook nu hunne vreugd over tot eigenlijk wanbedrijf; want, daags daaraan begon men te plunderen, in de eerste plaats de woningen, of eigenlijke verblijfplaatsen der douaniers; alles wat in dezelve was werd vernield, op straat gesmeten, en verder verbrand, terwijl de gebouwen zelven niet weinig moesten lijden. Voorts had te dien dage nog 't zelfde plaats aan de woningen van sommige ontvangers, en nog eenige kantoren der douaniers.

Dit onbezonnen en onpligtmatig gedrag, (immers, mijne jonge vrienden, verdient het plunderen dien naam; het is eene soort van straf, uitgeoefend wordende door menschen die geene regterlijke magt bezitten; 't is een wanördelijk gedrag, onder 't welk haat en partijzucht, die gedrochten voor welke alle regters een afgrijzen moeten hebben, zich hoogst gemakkelijk kunnen verschuilen; de bewuste onbezonnenheid dan) was echter van korten duur; want eenige der aanzienlijke inwoneren namen spoedig, en provisioneel, het roer der regering in handen, en stelden zulke heilzame maatregelen daar, terwijl zij. ondersteund werden door de loffelljkste pogingen van meer en minder voorname stadgenooten, dat de openbare rust en goede orde terug keerden, zijnde in den nacht van denzelf-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(9)

den tweeden dag na het vertrek der Franschen, de provisioneele regering, met brandende fakkels, door de stad geleid, en mijne jonge vrienden zullen zich ligtelijk voorstellen welk gejuich des verheugden volks daarbij plaats gehad moet hebben.

Op deze en dergelijke wijze geschiedde ook de zoo hoogst bewonderenswaardige omkeering van zaken in andere steden en op andere plaatsen.

Nu was de rust van binnen wel hersteld, dan, lieve kinderen, de vrolijkheid des harten werd niet weinig beroerd door de tijdingen van buiten, en geen wonder, dezelve behelsden niets minder, dan dat de ontwekene Fransche benden zich nog in

onderscheidene plaatsen en sterkten des lands onthielden; dus was men met reden bevreesd voor eene terugkeering, en dan waarschijnlijk naar vereisch versterkt:

evenwel, ook van dezen vrees werd men spoedig verlost, door het zekere berigt dat de troepen van ALEXANDER den gezegenden, Keizer aller Russen, reeds voet op den vaderlandschen grond gezet hadden, gelijk zij zich dan ook aldra hier en daar, en vervolgens voor Amsterdam, vertoonden. Het verder gedrag der Franschen valt buiten het bestek van mijn tegenwoordig verhaal, alzoo vervolg ik hetzelve met mijne jonge vrienden te berigten, dat nu weinig meer dan

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(10)

9

veertien dagen verlopen waren, toen de blijmare in ieders ooren klonk, dat Prins

WILLEM de zesde, uit Engeland, voor Scheveningen was aangekomen. Ja, mijne jonge vrienden, 't was zoo als elders gezegd is: ‘Prins WILLEM de zesde, Zoon van Neêrland's laatsten Stadhouder, was, na eene uitlandigheid van weinig minder dan 19 jaren, terug gekeerd, als Souverein van den lande, en onder den eeuwig gezegenden naam van WILLEM den eersten, op dezelfde plek gronds, waarop wijle zijn doorluchtige Vader, 't geschokt vaderland het laatst vaarwel toezuchtte, en met die terugkomst brak ook de dageraad van heil aan de kimmen van 's lands staatshemel door.’ Het is die heugelijke gebeurtenis welke mijne jonge vrienden op de voorgaande plaat (I), volkomen naar 't leven, dat is, volstrekt overeenkomstig met de waarheid, wordt vertoond.

De boot waarin de Vorst, vergezeld van de heeren PERPONCHER , FAGEL , BAGAY

en lord CANTESBURY , minister van Groot-brittannie, van het Engelsch oorlogschip afgehaald was, werd door twaalf roeijers voortgedreven. ‘Treffend,’ zoo vervolgt de boven bedoelde tekst, ‘was de aandoening, welke op het gelaat van den Vorst zigtbaar was; allerduide-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(11)

lijkst bleek daaraan; wat zijne ziel op dar oogenblik heeft moeten gevoelen. Eenige Scheveningers, onverduldig over den tragen voortgang der boot, alzoo dezelve, volgens de zoo even gedane opgave, vrij zwaar geladen was, begaven zich tot den hals toe in zee, ten einde het vaartuig met eigen handen voort te trekken. Het strand was als bezaaid met aanschouwers, allen hunne hartelijke vreugde over 't gene zij zagen gebeuren te kennen gevende.’

Zie daar, jonge lezers en lezeressen, dit weinige oordeelde ik u te moeten mededeelen, ten einde gij een verstandig oog op het bijgevoegde tafereel zoudet kunnen slaan: O! doe het dikwijls! gij ziet in hetzelve de redding van uw vaderland uit de handen welke het werkelijk ter vernietiging sleepten. Herleest even dikwijls het gene ik u verhaald heb, en gewisselijk zult gij u te elken male gedrongen gevoelen, om God te danken en te looven voor 't gelukkig tijdperk, hetwelk gij hebt mogen beleven; dat gij zoo duidelijk hebt mogen zien, hoe wonderbaar zijne wegen zijn, en hoe Hij de getrouwe redder zijner menschen is, wanneer zij zich in nood bevinden;

hoe Hij het bittere water der verdrukking wel tot aan, maar niet tot over de lippen laat komen, op dat die

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(12)

11

verzekerdheid van zijne vaderlljke liefde u, zoo gij immer in nood en lijden mogtet komen, moge bemoedigen om vast te houden aan die liefde, en alzoo niet te

vertwijfelen.

Dan eerst is de mensch rampzalig, als hij zich in nood bevindt, En geen vast vertrouwen koestert

dat de Algoedheid hem bemint;

Dat de slagen die hem treffen, hem niet treffen bij geval,

Maar naar Gods bestuur; dat die ook heilrijke uitkomst geven zal.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(13)

De jammerlijke gevolgen van eene Slechte Opvoeding: eene ware geschiedenis; opgedragen aan de jeugd. Vertaald uit het Hoogduitsch van J.F. Muller.

Voor eenige jaren leefde te *** een ongemeen schatrijk man, die een' eenigen zoon had, FERDINAND genaamd: deze was de afgod van zijne ouders; alle hunne pogingen, alle hunne gedragingen hadden strekking tot hunnen F ERDINAND , als tot het

middelpunt van den kring huns geheelen levens; zij hadden hem lief, maar met eene verkeerde liefde; hunne liefde was zoodanig gewijzigd, dat dezelve geen ander gevolg kon hebben dan 't bederf zoo van 't hart als van 't verstand huns kinds. Nimmer werd den knaap iets geweigerd, en dit maakte hem baldadig. Meesters werden hem wel gegeven, om dat het de mode was meesters te hebben, maar zij waren niet meer dan speelpoppen van FERDINAND ; zij hadden geen gezag hoegenaamd

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(14)

13

ever hem: zoo hij, om eene of andere reden, of slechts uit grilligheid, tegenzin tegen dezen of genen van hun toonde te hebben, aanstonds werd zulk een afgedankt, en dit gebeurde niet zelden; maar even dikwijls gebeurde het dat een meester zelf zijn afscheid nam, niet berekend zijnde, om het voorwerp te wezen van des knaaps baldadigheid en spotternij. Dit afdanken en afscheid nemen duurde zoo lange, tot

FERDINAND zoogenaamde leerling was van geene andere dan zulke lage en eigenbatige schepsels, die, zich hunner eigene waarde niet bekreunende, den jongen heer hielpen bederven, om niet verstoken te zijn van 't geld hetwelk hun, te bepaalden tijde, voor hunne schandelijke toegevenheid betaald werd. En is zulk eene toegevenheid niet schandelijk, lieve kinderen? Wie uwer, dien geld werd geboden, voor dat hij een klein weerloos kind in 't water zoude smijten, op dat het mogte verdrinken, wie uwer, vraag ik, zou dat aanbod aanvaarden, om het uitgeloofde geld te verdienen? O! mij dunkt ik zie dat deze vraag u doet sidderen; gij kunt u niet voorstellen dat er eenig wezen kan bestaan, vatbaar voor de bewuste gruweldaad, en evenwel bedreef ieder meester van F ERDINAND die hem hielp bederven, iets dergelijks, en ja, wèl ingezien, iets ergers;

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(15)

want het weerloos schepseltje werd, wel is waar, op ééns van 't leven beroofd; maar

FERDINAND werd voorbereid om een aanhoudend ongelukkig leven te leiden; om slagtoffer te worden van de teugellooze begeerlijkheden zijns harten; om, zoo hij immer van zijne schatten beroofd mogte worden, niet in staat te zijn zich een kruimel broods aan te schaffen, en dus zich aan de barmhartigheid zijner tijdgenooten te moeten overgeven.

Lieve kinderen! o! denkt niet dat mijne veronderstelling dat FERDINAND van zijne schatten beroofd wierd, eene onmogelijkheid bevat; immers, behalve dat tijdelijke goederen, waarin zij dan ook mogen bestaan, vatbaar zijn voor door vuur en water verslonden te worden, kan een onbezonnen gebruik van dezelve, eene navolging van alle lusten en begeerlijkheden eens bedorven harts, eens gehoorgeving aan alle opvattingen an een ongeoefend verstand, de grootste schatten tot niet maken; in 't eerste geval door onmatige verspillingen, en in het andere, door bedrijven welke zwaar geboet moeten worden; ook door verslindende regtsgedingen, als anderzins.

Is 't een en ander hetwelk ik wegens de opvoeding van FERDINAND gezegd heb, niet genoegzaam, om te doen beseffen dat hij tot een' dommen losbandigen knaap opwies? ik ver-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(16)

15

trouw ja; immers dit kon niet anders? in alle opzigten was hem toch zwijgend ingeboezemd, dat hij met niets en niemand te doen had, of in zijn verder leven te doen zoude hebben, dewijl hij van niets of niemand afhing, om dat hij rijk was, en de hemel weet of hem dit ook niet wel met ronde woerden aan 't verstand was gebragt geworden, ligtelijk door zijne ouders zelven, en niet onmogelijk ook door die lage baatzuchtige meesters, welke zich verhuurd hadden om hem te helpen bederven. Ik vertrouw kinderen, dat gij ook reeds het besluit opgemaakt zult hebben, dat

FERDINAND in den hoogsten graad, dus onverdragelijk, trotsch moet geweest zijn;

ja, dat was hij, dit moest hij natuurlijk geworden wezen, hij zag op zijne minderen neêr als op verachtelijke schepsels; als op gewormte, bestemd om aan zijne voeten te kruipen: indien hij den armen een' aalmoes gaf, was dezelve onmatig groot; niet uit een beginsel van medelijden; niet uit milddadigheid; niet uit een besef dat hij zulk een' aalmoes konde geven, zonder zich zelven daardoor te benadeelen; niet uit getroffenheid door de voorstelling van 't genoegen 't welk hij den armen door zijn rijk geschenk zoude doen genieten; neen, hij gaf zijne ruime aalmoezen, om zich te vermaken met de vele en nederige buigingen

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(17)

van de voorwerpen zijner mededeeling; om hartelijk te kunnen lagchen over de herhaalde dankbetuigingen waarmede zij hem overlaadden, en welke dankbetuigingen doorgaans in wartaal bestonden, van wege de verrukking over de ontvangene zonderlinge ruime gift.

Ik vertrouw tevens dat mijne jonge lezers en lezeressen den knaap reeds diep zullen verachten, en verachtelijk is hij in een' zeer hoogen graad; maar is hij niet in nog hooger' graad medelijdenswaardig? O ja! Een kind dat door zijne opvoeding bedorven wordt, is waarlijk ongelukkig; waarlijk van harte te beklagen: daarom, gij kinderen, dien ouders gegeven zijn welke in uwe opvoeding uw wezentlijk heil op 't oog hebben en ter harten nemen, gij kunt God niet genoeg danken voor dat geluk; gij moet u altoos gedwee en stil bij hunne begeerten en schikkingen nederleggen, en doen het geen zij willen dat gij doet, vaststellende dat zij in alles het geluk uws aanstaanden levens beoogen, al zij het dan ook dat een of ander bevel, eene of andere begeerte van hun, u toeschijne eene hardigheid te wezen, gij moet er niet tegen morren, maar vastelijk gelooven dat zij niets anders bevelen of begeeren, dan 't geen zij te uwen beste bevelen of begeeren moeten, en dat gij nog niet verstandig genoeg zijt, om de gevol-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(18)

17

gen van het tegenovergestelde in te zien. Te dikwijls gebeurt het toch dat uit

onverstand, uit gebrek aan geoefend oordeel, verkeerde gevolgen getrokken worden, en, o! mogte zulks zelfs met betrekking tot het alwijs bestuur van God nimmer plaats vinden! - Maar laat ons zien wat van FERDINAND geworden is.

Zoo verzwakt van ligchaam als onvoorzien van wetenschap en bedorven van hart, had hij den ouderdom van twaalf jaren bereikt, en toen reeds hadden zijne ouders moeite om, zelfs tegen dubbel loon, dienstboden te krijgen, wegens de onverdragelijke trotschheid, en kwellende, ja kwaadwillige, baldadigheid van hunnen zoon, die nu reeds als zulk een hatelijk schepsel bij ieder bekend was: ieder weldenkend mensch schuwde 't huis zijner ouderen, van wege den jongen heer, die dezelve in gezelschap zoodanig behandelde, dat hij daarover nog veracht zoude zijn geworden, al waren zij zijne lijfeigene slaven geweest. Aldra ontvingen zij geene bezoeken dan die van lage belangzuchtige vleijers, en verachtelijke tafelschuimers; ook zagen zij zich bij alle uitnoodigingen voorbijgaan, dewijl FERDINAND gewisselijk medegebragt werd, en niemand in 't gezelschap van dien flechten trotschaard verkoos te wezen.

Hij begon vervolgens zijne bijzondere zooge-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(19)

naamde uitspanningen te nemen, en werd een prooi van bedriegers en verleiders;

want hij had geene menschkennis, en volstrekt geen vermogen op zijn hart; tot welk eene wandaad of buitensporigheid hij uitgelokt mogte worden, hij volgde werwaarts of waartoe men hem ook leidde. De welvoegelijkheid verbiedt mij zijne baldadige, ja dikwijls gruwelijke, bedrijven aan te teekenen: ik oordeel dat zulke aanteekeningen een' openbaar schrijver' voor de jeugd ongeoorloofd zijn; echter vereischt het verder gedeelte van dit mijn verhaal dat ik melde, hoe FERDINAND , zich eens vermakende met zijn' hond naar den hem toegedachten spijs eenige keeren te laten opspringen, in 't hoofd kreeg, om ook dien grap (zoo als hij 't noemde) te hebben met zeker behoeftig huisgezin, uit man, vrouw en vier kinderen bestaande, en bij toeval bij hem bekend geworden zijnde; 't onthield zich in een afgelegen oord buiten de stad. Genoeg was 't voor FERDINAND , iets voorgenomen te hebben, om onverwijld tot de uitvoering van 't zelve over te gaan. Hij voorzag zich van eenig gebraad, het fijnste brood, gebak, en alles kostelijks 't welk hij in voorraad vond, snelde naar 't kluis der bewuste arme lieden, en vermaakte zich zoo schandelijk als hij voorgenomen had te doen. Met tranen in de oogen

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(20)

19

zag de vader zijne verhongerde kinderen naar den hun toegedachten brok springen, vlammende oogen op denzelven gevestigd houdende. De moeder konde het martelen harer telgen niet langer dulden, en stond gereed om hen aan de tirannij van den jongen booswicht te ontrukken, dan, haar man belettede haar zulks, haar met een' zucht in 't oor fluisterende: ‘Ach God! moeder! laat den jongen heer begaan: de kinderen zullen niet ligtelijk weêr zulken kostelijken spijs bekomen.’ Als FERDINAND zag, dat een of ander kind zijn bekomen stuit in een' hoek van de hut zat te verslinden, met eene gretigheid welke hem in lagchen deed uitbarsten, nam hij 't kind deszelfs prooi weder af, en 't moest er andermaal naar springen, 't welk dan met verdubbelde vaardigheid werd gedaan, aangevuurd zijnde door den nu reeds genoten' smaak.

Genoeg kinderen, genoeg voor mijn oogmerk, van dit schandtooneel; 't vertoont zich te afschuwelijk voor mijn' geest, dan dat ik er mij langer bij zoude kunnen ophouden.

Men zal ligtelijk begrijpen dat FERDINAND zich, bijna dagelijks, in de nijpendste omstandigheid bevond, en dat zijn gedrag hem reeds duur te staan zoude zijn gekomen, zoo zijne ouders hem niet telkens, door middel van hunne schatten,

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(21)

gered hadden; maar ook die schatten waren niet bestaanbaar voor de verspillingen van den zoon, gevoegd bij de uitgaven welke dikwijls noodig waren, om hem te redden uit de ongelegenheid waarin hij zich gestort had, ja menigmaal zelfs om hem niet in handen van den regter te doen vallen; zij verminderden van dag tot dag.

Meerderjarig geworden zijnde ging FERDINAND , in zijne domheid en

onbezonnenheid, verbindtenissen aan, welke hem processen veroorzaakten die meermaals op tonnen schats te staan kwamen. Om kort re gaan, zijne ouders stierven van verdriet over hem, en hun dood kostte hem niet een' eenigen traan; voor de vermaningen welke zij hem op hun sterfbed deeden was hij koud, en met eene soort van ongeduld zag hij de angsten welke hen martelden, over 't lot dat hun zoo geheel bedorven kind boven 't hoofd hing: 't scheen dat die angsten den jongsten snik terug hielden, en dit verveelde hem: de dood van zijne ouders zoude hem in 't bezit van hunne nog overige goederen stellen, en dit alleen verlangde hij, dan, even dit stortte hem geheel in 't verderf: geen bloedverwant moeide zich met hem; hij had ieders achting verloren, en men was maar te wèl overtuigd dat de schatten zijner ouderen reeds grootendeels hun aanzijn verloren hadden. Zijne zoogenaamde

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(22)

21

vrienden hadden nu meer dan voorheen vrijen toegang tot hem, en wat anders konde bij FERDINAND het gevolg daarvan wezen, dan eene gekrenkte gezondheid en gebrek aan geld, welk laatste genoeg was om van alle zijne vrienden verlaten te worden.

Daar stond nu FERDINAND , de trotsche FERDINAND ; daar stond hij nu geheel berooid:

tot niemand had hij toevlugt; van niemand kon hij raad, veel minder bijstand verwachten. Zich door 't aanwenden van talenten of verkregene bekwaamheden te redden, dat konde hij niet; want hij bezat geen van beide; en ook al hadde de natuur hem met talenten begiftigd, het zoude hem niet gebaat hebben, dewijl talenten aangekweekt moeten worden zullen zij bruikbaar wezen: zij zijn als ruwe diamanten, die geslepen moeten worden zullen zij schitteren.

Volstrekt behoeftig rondzwervende, kwam hij, onwillens, voorbij de hut waarin hij het voormeld brooddronken vermaak had gehad, van de kinderen te laten springen.

De man bevond zich voor de deur, bezig zijnde met houthakken. F ERDINAND sloeg een weemoedig oog op hem; ook de man zag hem aan en herkende hem. ‘Lieve God!

jonge heer!’ zeide deze, ‘zijt gij 't? zijt gij dezelfde die...?’ - ‘Zwijg!

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(23)

o zwijg!’ viel FERDINAND hem in de rede; ‘herinner mij mijn gruwelijk wanbedrijf, aan uwe kinderen gepleegd, niet! ik ben er voor gestraft; ik zoude nu aan de voeten van die zelfde kinderen in 't stof kruipen, om er een fluitje van haar grof brood mede te verdienen.’ - ‘Zie daar dan,’ hernam de hutbewoner; ‘zie daar dan de

regtvaardigheid van onzen hemelschen Vader. Gij zijt arm geworden, en mij heeft Hij gezegend: maar kom in mijn kluis, God heeft mij aan u gewroken; heeft u gestraft;

dus zijn wij weder broeders. Treed in jonge heer; voorheen hebt gij mijn hart verscheurd, thans zal ik in de wonden van 't uwe balsem stotten. Ik heb medelijden met u. Treed in, en maak gebruik van 't gene ik u kan voorzetten.’

F ERDINAND weigerde niet, ging in de hut, at en dronk; maar niet zonder dat op den spijs en in den drinkbeker tranen drupten. De kinderen, die hem ook terstond herkend hadden, schoolden zich, met bewondering, vóór hem; doch, ofschoon mede reeds ouder geworden zijnde, durfden zij, eenvoudige en schuwe landlieden zijnde, geen woord tegen hem uiten; maar uit ieder oog 't welk het zijne ontmoette, schoot een dolk die zijn hart eene nieuwe wonde toebragr. Met één woord, dit tooneel wrocht in hem een

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(24)

23

geheel helder besef van zijn voorgaand gruwelleven, en van zijnen tegenwoordig jammerlijken strafftaat.

De menschlievende en waarlijk deugdzame hutbewoner hield hem bij zich; gewende hem allengskens aan den arbeid, in een' bekrompen' landbouw bestaande, en deed hem van tijd tot tijd weder eenigzins mensch worden; maar zijn ligchaam was te zeer ontkracht, en zijn berouw te sterk, dan dat hij nog lange zoude hebben kunnen leven.

Hij stierf, en zijn sterfbed was akelig.

Zie daar, lieve kinderen, eert haar waarheid geschetst tafereel, 't welk u ten spiegel kun verstrekken. O! ik bid u, houdt denzelven dagelijks voor oogen! immers dit kan met geene mogelijkheid andere dan de wenschelijkste gevolgen hebben.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(25)

De eindelijke volkomen triomf in zomermaand van den jare 1813, door de geallieerde mogendheden, bevochten, op napoleon

buonaparte, na deszelfs ontsnapping van het eiland elba. (Pl. II.)

In 't ondertigt hetwelk ik voor mijne jonge vrienden bij de voorgaande plaat heb gevoegd, zeide ik, dat ieder Nederlander zich ten hoogste verwonderde, over liet plotselijk vertrek der Franschen zelfs uit het binnenste des lands, alzoo niemand de reden daarvan konde bevroeden; dan, die reden bleef niet lange daarna verborgen:

aldra vernam men dat de legers van den dwingeland, NAPOLEON , overal het onderspit delfden; dat de Mogendheden welke hem bevochten da schoonste lauweren plukten, en hunne overwinningen van dag tot dag voortzetteden, waarvan het eindelijk gevolg was, dat de Keizer van Rusland en de Koning van Pruissen, op den 31 sten Maart 1814, aan 't hoofd van hunne troepen, in Parijs binnen rukten; dat LODEWIJK

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(26)

25

de achttiende, te eerstvolgenden dage, aldaar tot Koning van Frankrijk werd uitgeroepen, en BUONAPARTE , weinige dagen daarna, afstand deed van den Franschen troon, als mede van dien van Italiën (want hij had zich ook tot Koning van dat rijk doen verklaren), zoo voor hem zelven als voor geheel zijn geslacht.

Beseft, lieve kinderen, welk eene vernedering dit was voor een' man, zoo trotsch, zoo verblind door zijn geluk, dat hij zich durfde voordragen als in bijzondere en onmiddelijke betrekking met het Opperwezen te staan; maar nog grooter was zijne vernedering, toen zijne overwinnaars hem noodzaakten, goed te vinden dat hij, op 't eiland Elba, in verzekerde bewaring gesteld zoude worden; want hij was toch de man wiens woord en belofte men niet konde vertrouwen. Het eiland Elba ligt in Italtën, en vertoont niets dan bergen en valeijen. De hoofdstad van 't zelve, Porto - ferrajo genaamd, is gebouwd op de helling eens bergs, die twee toppen heeft, op elk van welke zich een kasteel bevindt. In 't middel, een weinig benedenwaarts die kasteelen, heeft BUONAPARTE zijn paleis doen aanleggen, bestaande in een klein huis, zonder uiterlijken praal, 't welk slechts twee verdiepingen heeft, en niet meer dan zeven vensters in den voorgevel. Het heeft aan

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(27)

de eerie zijde uitzigt op naakte bergen en op de hoofdstad, en aan den anderen kant op de zee en op het vaste land van I TALIËN .

Den 24 sten April vertrok de dwingeland derwaarts, dan, aldra deed hij het

wantrouwen op hem billijken; want kinderen, hoe zeer hij bewaakt wierde, wist hij echter de plaats zijner ballingschap te ontkomen; vond overal verraders en

meineedigen, welke hem bijvielen, en bezat list en geveinsdheid genoeg om de soldaten te verleiden, alzoo dat hij, op den zosten Maart 1815, weder in Parijs verscheen, na Koning LODEWIJK alvorens, echter te zelfden dage, die stad had verlaten.

Dan, mijne jonge lezers en lezeressen, God had den tiran met blindheid geslagen, alzoo dat hij, roekelooslijk, zijne onderneming ter uitvoer bragt, toen bijna alle de Mogendheden van Europa zich te Weenen, op een congres, bij elkander bevonden.

Dit gaf gelegenheid tot onmiddelijken vereenigden tegenstand, en welke ook, vooral met betrekking tot ons land, hoogstnoodig was; want de dwingeland toonde aldra niet vergenoegd te wezen, met den Franschen troon weder beftegen te hebben; neen, hij wilde meer, en in de eerste plaats had hij 't op ons vaderland gemunt. Na met zijne benden herwaarts doorgedrongen te zijn, viel hij, den

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(28)

27

16 den van Zomermaand, de Bondgenooten op onderscheidene punten aan, inzonderheid op zekere plaats, Les quatre bras genoemd, en welke door onzen dapperen Kroonprins werd verdedigd. Elders hadden de Franschen mogen triomferen; maar hier stieten zij het hoofd. De genoemde jonge held, hoewel ontzettend minder magts dan de vijand hebbende, gedroeg zich zoo onverschrokken, gaf zulke schitterende blijken van krijgskunde en schrander beleid, dat hij zich eene eeuwige eer verwierf, en zich de bewonderende achting van alle Nederlanders waardig maakte. Immers, mijne jonge vrienden, ware hij op dat oogenblik bezweken, de Franschen waren

doorgedrongen, en 't ware met ons gedaan geweest; alzoo hebben wij eigenlijk den eindelijken triomf, op NAPOLEON behaald, aan dien jongen held alleen (door Gods hulp) te danken.

Hagchelijk was voor hem zeker oogenblik van dien dag: door zijnen ijver voor 't behoud van zijn zoo onlangs eerst herkregen vaderland verslonden, vergat hij zich zelven; ftelde zich te bloot voor den vijand, en werd ook door dezen omsingeld, alzoo dat hij in gevaar was van gevangen genomen te zullen worden; dan, een bataillon van zijne Belgische wapenbroeders, zijnen toestand ziende, schoot toe, viel als woedende leeuwen op de Franschen aan, sabel-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(29)

de een gedeelte derzelve neder, dreef de overige, buiten zich zelven van verwondering over zulk een trouw en heldenmoed, op de vlugt, en reddede alzoo den dapperen Bevelhebber. - Deze, hier over verrukt, ontbindt oogenblikkelijk zijn eereteeken en werpt het onder zijne getrouwe knechten, uitroepende: Mijne kinderen! gij alle verdient het te dragen! Dezen nemen 't eereteeken op, hechten 't aan het vaandel, en zweeren hunnen laatsten droppel bloeds voor dit kleinood te zullen storten.

De eindelijke volkomen triomf op den vijand werd den 18 den eerst volgenden bevochten, bij Waterloo en Fleurus. Dat gevecht was bloedig, ja moorddadig; met geene mogelijkheid kan ik u, mijne jonge vrienden, door middel van woorden, een denkbeeld daarvan geven; maar ziet de bijgevoegde getrouwe afbeelding (Pl. II.) van het krijgstooneel van dien dag; deze vertoont u dat bloedig tooneel in al deszelfs akeligheid. Het gevecht begon 's morgens vroeg, en duurde tot 's avonds laat. Onze dappere Erfprins bevond zich geheel den dag in 't heetste van den strijd; doch mogt den uitslag van 't zelve niet bijwonen; want des avonds, omtrent acht uren, ontving hij een' musketkogel die door en door ging, in den linker arm, nabij den schouder, en welk oogenblik van den strijd op de ge-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(30)

29

zegde plaat wordt voorgesteld. - Z.K.H. was dus genoodzaakt het slagveld te verlaten.

De wond is echter, door Gods zegen, spoedig volkomen geheeld, zonder eenig letsel achter te laten.

Op dien bloedigen dag, toonden ook onze overige landgenooten met nadruk, dat zij van de voorvaderlijke moed en standvastigheid, in een' regtvaardig gevoerden krijg, niet vervreemd waren: alle vochten als leeuwen, ja zelfs overtroffen zij, zeer verre, soldaten welke onder de wapenen grijs geworden waren: duizenden van hunne wapenbroeders zagen zij rondom zich vallen, dan, ook dat woedend oogsten van den dood konde hen niet ontmoedigen.

Na dien verschrikkelijken dag werden de Franschen onophoudelijk vervolgd, en overal waar zij aangetroffen of achterhaald werden, geslagen, met dat glansrijk gevolg dat BUONAPARTE , omtrent het einde van de maand, Parijs ontvlugtte.

Den 7 den Julij bezetteden de gealliëerden die stad; Koning LODEWIJK kwam aldra terug, en kort daarna gaf de dwingeland zich op genade en ongenade aan de

Engelschen over. Genade heeft hij ook gevonden, lieve jonge vrienden; want hij is andermaal in gevangen - hallingschap verzonden, nu naar 't eiland St. Helena, alwaar

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(31)

hij onder zulk eene sterke bewaring is gesteld, dat hij volstrekt geene hoop op eene tweede ontkoming kan voeden.

Het gemelde eiland, op dat ik dit, ten slotte; hier nog bijvoege, ligt in Afrika, voorbij de Kaap de goede hoop, en bestaat voornamelijk uit bergen, klippen en rotssen, zijnde voor de zeelieden zeer gevaarlijk wanneer de wind uit het zuid-oosten waait. ‘De slangen die men er vindt,’ leest men elders, ‘zijn niet gevaarlijk; maar ratten zijn er in zulk eene menigte, dat de schepen welke aan 't eiland landen, groot ongemak van dezelve lijden.’

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(32)

31

De verdraagzaamheid. zamenspraak tusschen luc en zijn' vader.

VADER .

Hoe LUC ! met het hoofd in de hand? Zijt gij niet wèl?

LUC .

Ja, vader-lief, ik ben eigentlijk zeer wel.

VADER .

Waarom vind ik u dan in eene zoo wonderlijke houding?

LUC .

Ik ben knorrig, vader.

VADER .

Dat spijt me uwent wege, mijn zoon; want niet te vreden te zijn is zeer onaangenaam.

Ik dacht dat gij u met uw neefje JAN lustig vermaaktet.

LUC .

Hé neen vader! die is reeds voor een half uur naar huis gegaan.

VADER .

Naar huis gegaan, LUC !?

LUC .

Ja vader! en ik mag wel lijden dat hij maar nooit weêrom komt.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(33)

VADER ,

Wel foei LUC ! en dat uw neef!

LUC .

Ja vader; neef of geen neef, ik kan 't niet helpen:

VADER .

Ik meende dat gij t'zamen bijzonder goede vrienden waart?

LUC .

Dat zouden we ook wezen, vader; maar hij is tusschen beide zoo wonderlijk, dat er geen huis met hem is te houden. Zoo'n eigenzinnigen en eigenwijzen jongen hebt gij nooit gezien, lieve vader: ik verzeker u dat ik hem maar in 't geheel niet kan verdragen.

VADER .

Dan ligt de hapering aan u, mijn zoon.

LUC .

Aan mij vader?!

VADER .

Ja LUC : men moet verdraagzaam wezen, dat is een zamenlevings pligt, en bewaart ons voor duizende onaangenaamheden,

LUC .

Maar vader, dat stijfhoofdig neefje JAN kon wel eens goedvinden mij te schelden, of mogelijk ook wel te slann, zou ik dat dan maar zoo lafjes moeten verdragen?

VADER .

Geenszins, mijn zoon, dat zoude de beminne-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(34)

33

lijke verdraagzaamheid veel te verre getrokken wezen, en volstrekt strijdig zijn met den algemeenen aard der menschen. Belagchelijk is bij mij, hetgeen men van een' der wijsgeeren onder de ouden verhaalt, namelijk, dat hij, toen een baldadige knaap hem verregaande beledigde en hij zulks geduldig verdroeg, waarop zijne discipelen hem vroegen, hoe 't mogelijk ware dat hij zulk eene honende belediging zoo gelaten kon dulden, dat hij toen zoude geantwoord hebben: ‘Ik neem in overweging of ik toornig moet worden.’ De eigenliefde, die eigenschap door God zoo wijsselijk in ons gelegd, strijdt gewisselijk, in allen regtschapen mensch, tegen hoon en smaad, tegen gescholden of valsch beschuldigd te worden, en wat dies meer zij; even als onze zucht tot zelfbehoud, die eigenlijk toch ook niet anders dan eigenliefde is, zich natuurlijk verzet tegen alle handdadige belediging en geweldenarij. Maar zeg mij eens LUC , waarom zijt gij gemelijk op uw' neef JAN ?

LUC .

Wel vader, hij strijdt er op dat het gelukkiger is rijk te wezen, maar juist niet veel verstands te hebben, dan niet rijk te zijn en verstandig te wezen, en dat 's immers niet waar vader? gij hebt het mij toch zoo geleerd.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(35)

VADER .

Om dat ik in gemoede dat gevoelen omhels, dus, lieve LUC , verzeker ik u dat gij, naar dat gevoelen, en waarvoor ik u immers mijne gronden heb medegedeeld, gelijk hebt, wat het verschil met uw' neef betreft; maar ten opzigte van uwe gemelijkheid hebt gij ongelijk, en wel in den hoogsten graad. Hier mijn zoon geldt met nadruk de verdraagzaamheid. In alle verschillen, begrippen of smaak betreffende, moet gij ieder volkomen vrijheid laten; niemand een of ander betwisten: doet gij dit niet, zoo breekt gij den band der gezellige en zoo beminnelijke zamenleving, ja, wat meer is, zondigt gij tegen u zelven; want gij berooft u van duizende aangenaamheden des levens, welke de zoete vruchten der zamenleving zijn.

LUC .

Maar vader gij hebt immers gezegd dat ik gelijk heb?

VADER .

Maar ik heb u niet gezegd dat gij mijn gevoelen een' ander' moet opdringen LUC . Zeer mogelijk komt uw neef JAN , te eenigen tijd, door de ondervinding, tot andere gedachten, en dan zoude uw diep gewortelde afkeer van hem, de herëeniging hinderlijk wezen.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(36)

35

LUC .

Dat begrijp ik vader-lief.

VADER .

Begrijp daarbij, goede LUC , dat het gevoelen van uw' neef JAN , betreffende het bezitten van rijkdom of wetenschap, u in niets, noch in uwe tijdelijke belangen, noch in de rust uws levens, hinderlijk kan zijn; wel nu, laat hem dan denken zoo als hij begrijpt, of zoo als hem geleerd wordt, te moeten denken, en verdraag hem: gij behoeft immers uw gevoelen voor 't zijne niet af te staan?

LUC . Met geestdrift.

Lieve vader! ik beloof u dat ik neef JAN verschoning zal vragen voor mijn onbillijk gedrag.

VADER .

Dan zult gij wel doen, beste LUC .

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(37)

De beloonde weldadigheid. Eene ware gebeurtenis.

In eene der aanzienlijkste steden van ons vaderland, woonde, in een zeer armelijk huisje, een reeds vrij hoog bejaard man, met zijne vrouw en vier kinderen; de ouders waren brave menschen en de kinderen voorbeelden van gehoorzaamheid, alzoo dat deze menschen een hoogst gelukkig huisgezin uitmaakten, wat betreft onderlinge liefde, vergenoegdheid en rust; want kinderen, om huisselijk genoegen te genieten behoeft men niet rijk te zijn, niet alleen; maar zelfs wordt die levensschat doorgaans wel 't minste bij de rijken gevonden. Aan een' aanzienlijken stand is het leven, of laat ik liever zeggen het omzwerven, in een verbazend wijd uitgebreiden kring verbonden, alzoo dat men van de rijken kan zeggen, dat zij zeldzaam hij zich zelven t'huis zijn. Ik geloof dat menig rijke zich over zijnen stand zoude beklagen, wanneer hij eens een' tijd lang het huisselijk leven van brave menschen in den burgerstand bijwoonde; als hij zag hoe verkwikt en vergenoegd zij 's morgens ontwaken; God denken

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(38)

37

voor den genoten zegen van den slaap; met eene gezonde graagte ontbijten, terwijl zij elkander vermaken met het vertellen van 't geen zij 's nachts hebben gedroomd, en lagchende aanmerkingen maken over de dwaasheid van het geloof aan

voorspellende droomen; hoe ieder vervolgens lustig en vrolijk zijne avbeids-taak hervat; hoe even smakelijk, en onder vervrolijkend of leerzaam kout, het middagmaal wordt genomen, en, na weder hervatten arbeid, ook het avondmaal; als hij zag hoe aangenaam, en dikwijls leerzaam, de winteravonden aan den haard worden

doorgebragt; of de zomeravonden met, in eigen gezelschap, een luchtje te scheppen;

hoe de zondagen den godsdienst en der ruste worden gewijd, terwijl ook het genoegen van eene uitspanning te nemen wordt gesmaakt, in het schoone jaargetijde met het doen van eene wandeling, of het afleggen van een klein togtje; en als de winter het t'huis - blijven gebiedt, met een of ander schuldeloos spel, altoos en alles t'zamen, altoos de ouders vergezeld van hunne kinderen, en waardoor eene onderlinge gehechtheid ontstaat, t' gevoel van welke voor geene beschrijving vatbaar is: wanneer zulke burgerlijke menschen eens uit hunnen huisselijken kring worden gerukt, zoo dat zij zich in een ander land, of ja zelfs slechts in eene ander stad, bevinden,

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(39)

gevoelen zij, en zeer natuurlijk, met den volsten nadruk, dat gene 't welk men heimwee, of meer oorspronkelijk Hollandsch gesproken, landziekte noemt... Dan, ik laat mij door dit onderwerp te verre medeslepen, lieve kinderen; en geen wonder, dewijl ik van mijne jeugd af aan in het genot van die aardsche zaligheid heb mogen deelen;

o! dat genot is, gelijk ik gezegd heb, voor geene beschrijving vatbaar, het moet gesmaakt worden. Zoo dat ik maar wil zeggen wil, van harte te gelooven, dat menig rijke, zoo hij eens een' tijd lang het huisselijk leven van brave menschen in den burgerstand hadde bijgewoond, en eene tooverkracht hem vatbaar voor de uitwerksels van 't zelve haadde gemaakt, hij zich gewisselijk over zijnen hoogen stand zoude beklagen. Intusschen zijn die brave menschen welke zich, door de wijze schikkingen der Voorzienigheid, nog verre beneden den burgerstand geplaatst zien, voor hetzelfde huisselijk genoegen vatbaar: in het armelijkste kluisje kan nog onderlinge liefde, rust en vergenoegdheid gevonden worden, gelijk die levenszaligheden dan ook aanwezig waren in 't kluisje van dat armelijk huisgezin, waarvan ik u, mijne jonge vrienden, in het begin van dit kort maar leerzaam verhaal, heb gesproken.

Het woningje rui van deze goede menschen

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(40)

39

was zoodanig achter in een' gang gelegen, dat het wederzijds een prachtig koopmans huis belenden zich had, gelijk zulks in de voornaamste steden van ons vaderland meermaals plaats heeft. Het gebeurde voorts dat, in het diepst van zekeren nacht, een geweldige brand uitbarstte in een der bewuste aanzienlijke gebouwen, zoo geweldig zelfs, dat men, met alle mogelijke aangebragte hulp, de vlam niet konde overmeesteren, en derhalve geheel het gebouw ten prooije derzelve, moest laten:

men bevlijtigde zich dus voornamelijk om het andere gebouw voor aansteking te bewaren, waarin zeker jong, fluksch en welmeenend man, dien ik WILLEM zal heeten, als pijpgast tot het brandwezen behoorende, zich zoo ongemeen ijverig kweet, dat hij zich daardoor meermaals in gevaar bevond van er het leven te zullen bij inschieten;

hij deed dus veel meer dan men van hem, volgens de verpligting aan zijnen post verknocht, zoude hebben kunnen vorderen; veel meer dan mogelijk niemand in zijne plaats zoude gedaan hebben, en zijn menschlievende ijver had ook dit gewenscht gevolg, dat het tweede gebouw geheel onbeschadigd bleef; maar het bewuste kleine huisje was, met het huis waarin de brand was ontstaan, geheel in de assche gelegd, en niet alleen het huisje, maar met hetzeve geheel

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(41)

de armelijke bezitting van deszelfs bewoners, dewijl deze, door 't gevaar waarin zij zich bevonden uit den slaap gewekt, plotselijk de vlugt hadden genomen, zich geheel aan 't redden hunner kinderen overgevende; verder had ook niemand zich hunner bekreund; want, lieve kinderen, maar zeldzaam moeit men zich, in dergelijke noodlottige omstandigheden, met de genen die 't minst te verliezen hebben, alhoewel 't weinigje dat dezelve bezitten, meer voor hen is, dan de aanzienlijkste kapitalen voor dezelver meesters zijn.

Nu stonden, te volgenden dage, de rijke en de arme daar; deze verheugd over 't behoud van zijn aanzienlijk paleis; gene ter dood bedroefd over 't verlies van 't eenige weinige 't welk hij nog had bezeten, en WILLEM , de brave WILLEM , gevoelde

zelfvoldoening over 't geen hij gedaan had; maar tevens diepe smart over 't lot van de bewuste arme lieden, die hem van nabij (gelijk men 't noemt) bekend waren: dan, mijne jonge vrienden, beschuldigt hem niet, dat hij zich niet bevlijtigd had, om ook het kluisje van deze arme menschen, of wel dat kluisje bij voorkeur, en dus de bezitting van deszelfs bewoners, voor de vernieling der vlamme te behoeden; dit ware hem onmogelijk geweest, van wege de lage ligging van 't woning-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(42)

41

je, in de cerste plaats, en ten andere, van wege de van hetzelve verre afgescheidene hoogte waarop hij zich had moeten plaatsen, om niet zeer zeker zelf door de vlam aangegrepen en verteerd te worden.

Intusschen was de bewoner van 't geredde gebouw, die ook eigenaar van 't zelve was, geen ongevoelig ondankbaar mensch: hij deed onderzoek naar den man die, zoo zigtbaar met eigen levensgevaar, zijn huis had bewaard, en vernomen hebbende wie 't was, ontbood hij den braven WILLEM bij zich; dankte hem wel hartelijk voor zijn kloekmoedig bedrijf, en verzocht hem vervolgens te verkiezen, ter belooning van zijne onverschrokkene daad, op ééns eene aanzienlijke somme gelds te ontvangen, of wekelijks, en voor geheel zijn leven, twee guldens; waarop de brave man, zonder zich alvorens te bedenken, antwoordde: ‘Mijnheer, ik heb niet meer gedaan dan mijn pligt en de menschheid van mij vorderden; de belooning daarvoor gevoel ik in mijn hart, en begeer niets meer: ik ben jong, kan werken, verdien mijn dagelijksch brood, en ben te vreden, maar wilt gij der dankbaarheid iets offeren voor 't geluk het welk God u wel heeft willen schenken, leg dan de wekelijksche twee guldens toe, aan de arme oude menschen die bewoners zijn van 't klei-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(43)

ne huisje 't welk mede door de vlamme verteerd is; want ook hunne geringe bezitting is, tot het kleinste lapje toe, verbrand; zij zijn alles kwijt mijnheer, en boven dien reeds vrij hoog bejaard, alzoo dat zij op geene herstelling van hun geleden verlies kunnen hopen.’

De heer was gevoelig getroffen over de edelmoedigheid van den deugdzamen

WILLEM ; tranen blonken in zijne oogen, en met eene stem welke de aandoening van zijn hart kenschetste, zeide hij: Ik zal doen het gene gij mij verzoekt; maar neem ten minste dit weinige voor u: hij gaf hem tien dukaten. W ILLEM dankte hem voor 't geschenk; maar nog meer voor de inwilliging van zijn verzoek, welke inwilliging de heer ook aldra met de daad bekrachtigde.

Stelt u voor, mijne jonge vrienden, wat de bewuste arme menschen gevoeld moeten hebben, toen hun dc behoorlijk gezegelde toezeggings-brief, van een inkomen van twee guldens per week, voor den langstlevende van man en vrouw, werd t' huis gebragt, tevens met het berigt wien zij dit geluk te danken hadden. Ouders en kinderen vielen op dc knieën en loofden God, met bewondering van zijne wegen, langs welke Hij dikwijls licht uit duisternis en geluk uit ongeluk

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(44)

43

doet geboden worden; en hoe zij zich omtrent WILLEM gedroegen, o! lieve kinderen!

dat gedrag is almede voor geene beschrijving vatbaar: hij moert hun mijden om niet als eene aardsche godheid geëerbiedigd te worden; want die eerbiediging streed regtstreeks met zijne grondbeginselen. Dan ziet, welk een heerlijk loon voor zijn tweevoudig loffelijk gedrag God zelf hem had toegelegd. Hoort met ingespannen aandacht, mijne jonge vrienden, en gij zult door overtuiging erkennen dat de wegen,van den Almagtige zoo wijs als wonderlijk zijn.

In den loop van de vier eerstvolgende jaren had de brave WILLEM zijne ouders, en drie bloedverwanten, de eenigste welke hij had, verloren, en was ongehuwd gebleven, dus leefde hij zonder in eenige naauwe betrekking met iemand te staan, en in dien staat werd hij ziek; zijne krankheid was langdurig, alzoo dat dezelve reeds alles wat hij bezat had verstonden, en hem niets anders overbleef, dan naar 't stads gasthuis overgebragt. te worden. Zijne dankbare vereerders, wier spoed, onder Gods zegen, door ijver en het bewuste wekelijksch inkomen, benevens den bijstand van de twee oudsten der zoons, die nu reeds eigen arbeid hadden, ongemeen verbeterd was, hadden hem wel dagelijks bezocht, en nu hunne dankbaarhied met daden getoond, dan, de

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(45)

brave WILLEM had zijne nijpende omstandigheid voor hen verborgen gehouden, wel beseffende, dat zij alles voor hem zouden opofferen, en waarvan het denkbeeld hem onverdragelijk was. Eindelijk hoorden zij echter, van een der geburen van den lijder, dat hij naar 't gasthuis gebragt zoude worden, waarop zij beide te gelijk uitriepen:

‘Neen! dat nooit! - Neen vader! neen moeder!’ riepen de kinderen, ‘ WILLEM moet bij ons komen; wij zullen hem oppassen, en willen gaarne honger voor hem lijden!’

Het besluit der erkentelijke menschen kostte WILLEM tranen van rein gevoel en dankbaarheid aan God: hij zag deszelfs wegen in, en verzettede zich niet tegen deszelfs leiding; dus werd hij naar het verblijf der lieve menschen overgebragt, en werd overgebragt uit de bedroevendste eenzaamheid in de armen van zes voor hem hemelsche engelen; geen oogenblik was hij alleen; niets ontbrak hem; zijne gedachten werden geraden. Langen tijd bleef hij nog aan het krankbed gekluisterd; maar al hadde hij ook duizend oogen gehad, zoude hij nog geen zweem van verveeling op 't gelaat van zijne oppassers bespeurd hebben.

Eindelijk nam de ziekte een' keer; hij geraakte aan de beter hand, en werd opgekweekt met eene zorgvuldigheid verre boven die van eene

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(46)

45

moeder met betrekking tot haren zuigeling. Geen wonder dat dit bij den braven

WILLEM eene betrekking op dit huisgezin maakte, welke onuitroeibare wortelen in zijn hart schoot, waarvan het gevolg was dat hij, nu volkomen hersteld zijnde, en zijne vorige krachten weder gekregen hebbende, dus ook zijn' gewonen arbeid weder waarnemende, echter niet van hetzelve konde scheiden; neen kinderen, hij werd het zevende lid van 't gezin. Wederzijdsche dankbaarheid hield hetzelve onderling verbonden. W ILLEM bragt zijne verdiensten in 't huishouden; man en zoons schenen met hem te wijdijveren om hunne lieve moeder de ruimste inkomsten aan te brengen, alzoo dat hunne woning een tempel van voorspoed werd; tevens was het een tempel der liefde en der eendragt, dus dor ongestoorde zalige rust en van het genoegen. In dien heilrijken staat heb ik deze in der daad gelukkige menschen gekend, en zij hebben mij overtuigd, dat op aarde regt rein wáár genoegen is te smaken, en dat de geringe ambachtsman gelukkiger kan wezen dan hij die met schatten bedeeld is.

Jonge lezers! o! mogt mijn verhaal in u die zelfde overtuiging doen geboren worden!

ik zoude de moeite in dezen aangewend zegenen. Zooveel zal intusschen gewisselijk het gevolg daarvan wezen, dat gij in uwe jonge harten zult inprenten, dat de

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(47)

wegen Gods met den mensch onnaspeurlijk zijn; dat gij u, in welke

wederwaardigheden gij u immer mogtet bevinden, vertrouwende bij de liefde, wijsheid en almagt van uwen Schepper moet nederleggen; niet moet morren; niet onbezonnen moet vragen, waarom dit? waarom alzoo? vaststellende dat de mensch alle uitzigt in de toekomst ontzegd is, en wel om Goddelijk wijze redenen; vaststellende dat de opperste liefde, de opperste wijsheid, de lotgevallen van alle zijne schepselen, ook van het wormtje 't welk zich aan onze voeten door 't stof wringt, bestuurt, en zijne almagt, gelijk ik reeds gezegd heb, licht uit duisternis en geluk uit ongeluk kan doen geboren worden.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(48)

t.o. 47

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(49)

Het Vaderlijk onderrigt. (Pl. III.)

VADER .

Gij leest niet wèl, LODEWIJK ; uw jonger broeder PIETJE zoude 't u verbeteren.

PIETJE .

Wil ik 't eens lezen, vader?

VADER .

Neen PIETJE ; dewijl gij 't zoudt doen uit trotschheid, en om uw' broeder te vernederen.

Men moet op zijne talenten niet trotsch wezen; want er is altoos meester boven meester, en ook kan een gering toeval ons van onze talenten berooven, en ons verre beneden de onbekwaamsten stellen.

LOBEWIJK .

Er staat toch duidelijk 't geen ik lees, vader!

VADER .

Ja maar kind, gij leest gelijk de vraten eten, zonder onderscheiding van 't geen zij naar binnen flikken, dus zonder smaak te hebben van 't geen zij eten. Gij neemt de lees- of onderscheidings - teekens niet in acht, en ik heb u immers meermaals doen hooren, van welk een groot aanbelang dat in acht nemen is. Gij leest hier: ‘Nederland heet alzoo; naar deszelfs lig-

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(50)

48

ging is 't niet zoo, dat het laag en moerassig lig,’ en wat er meer volgt: maar let nu eens op wat gij eigentlijk leest; immers, dat Nederland, Nederland heet? iets 't welk bij 't kleinste kind eene bekende waarheid is, en 't zelfde is als of men zeide, LODEWIJK

heet LODEWIJK ; PIETJE heet PIETJE . - Verder leest gij: Naar deszelfs ligging is 't niet zoo, dat het laag en moerassig ligt; dus doet gij uw' schrijver ontkennen, dat Nederland alzoo, laag en moerassig namelijk, ligt, daar hij ondertusschen, in tegendeel, wel duidelijk verklaart, dat het land den naam van Nederland, dat is te zeggen laag land draagt, juist om dat het laag en moerassig ligt; want hij zegt:

‘Nederland heet alzoo naar deszelfs ligging. Is 't niet zoo, dat het laag en moerassig ligt?’ Eerst stelt hij, dat het land zijn' naam ontleent aan deszelfs ligging: ‘Nederland’

zegt hij, ‘heet alzoo naar deszelfs ligging;’ dan roept hij, ten bewijze van zijne stelling, de algemeen bekende waarheid in, namelijk, dat het land laag en moerassig ligt, vragende: ‘Is 't niet zoo, dat het laag en moerassig ligt?’ Ziet gij LODEWIJK ? dit is geheel wat anders, en de oorzaak van dat gij den schrijver juist het tegendeel doet zeggen van 't geen zijne meening is, ligt alleen daarin, dat gij verzuimt de

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(51)

leesteekens behoorlijk waar te nemen: gij verplaatst de komma - punt, en rigt uw stem niet naar het vraagteeken.

LODEWIJK .

Ik zie mijn verzuim duidelijk in, vader - lief, en zal mijn best doen, om er mij in 't vervolg voor te wachten.

VADER

Een goed lezer ziet, vooral zoo hij voor een ander overluid leest, altoos eenigzins vooruit; om dat dikwijls de stem al vroeg naar de beteekenis van een volgend leesteeken ingerigt moet worden: en al leest gij, bij gedachten, voor u zelven alleen, is 't van 't hoogste aanbelang de leesteekens wel naauwkeurig waar te nemen, immers hebben wij daarvan het overtuigendst bewijs gehad; wij hebben gehoord dat men door 't veronachtzamen van de leesteekens, een' schrijver geheel iets anders kan doen zeggen, dan hij waarlijk zegt, en hoe nadeelig kan dit niet zijn! vooral wanneer men leest over eene wetenschap die verkregen wordt, hoofdzakelijk, door in 't geheugen te prenten 't geen men van dezelve geboekt vindt, gelijk de hoogstnuttige geographie, of aardrijkskunde, in den volsten zin, zulk eene wetenschap is.

PIETJE

Is de aardrijkskunde zoo nuttig, vader?

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(52)

50

VADER

Ja PIETJE , in ten' zeer hoogen graad nuttig. Laat ons dit, voor eenige oogenblikken overwegen. - Zou 't niet belagchelijk zijn, kinderen, zoo wij een huis bewoonden, zonder te weten welke eigenschappen 't heeft; hoevele en welke kamers er in zijn;

waar de kelder, waar de regenbak, waar de put is; of het regenwater brak dan wel van gezonden aard is, en zoo al verder?

LODEWIJK .

Dat 's wel waar vader- lief; maar dat alles betreft een huis, en vader zou over de aarde spreken.

PIETJE

Wel nu LOODJE ; is de aarde dan niet net als een huis, 't welk wij bewonen?

VADER .

Regt zoo PIETJE ; zoo moeten wij de aarde ook beschouwen

LODEWIJK .

Nu ja, dat 's waar.

VADER .

Geheel onbekend met de aardrijkskunde te wezen, kan ons nu en dan voorwerpen van bespotting doen zijn: ten voorbeelde daarvan verstrekt, onder anderen, zeker jong heer, die onlangs, in gezelschap, eene verschrikkelijke

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(53)

misdaad, door eenige Mooren bedreven, hoorende verhalen, na 't einde des verhaals, dus uitvoer: ‘Dat 's onmenschelijk! niet zonder reden is dat volkje zoo zwart: en blijft het in 't plegen van dergelijke gruweldaden volharden, zoo lange dat ook hunne lippen, tanden en oogen zwart zijn geworden, zullen zij, ongetwijfeld, zij met hunne afschuwelijke wandaden, van de aarde verdelgd worden.’ de jongeling meende al vrij wat moois gezegd te hebben, en ondertusschen had hij het aan de bescheidenheid van 't gezelschap te danken, dat hij niet luidkeels werd uitgelagchen.

PIETJE .

Waarom, vader - lief?

VADER .

Om dat hij toonde van begrip te wezen, dat is Mooren zwart zijn, als een gevolg van hunne gruwelbedrijven.

LODEWIJK .

En is dat dan niet waar, vader?

VADER .

Geheel niet waar LODEWIJK : ware dit zoo, dan zoude, krachtens dezelfde

gevolgtrekking, de volken die meer of minder bruin, of koperkleurig zijn, meer of minder boosdoende, en wij blanken wel zeer vroome menschen moeten

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(54)

52

wezen. Hadde onze jonge heer immer een oog in de aardrijkskunde geslagen, hij zoude geweten hebben, dat de zwarte kleur der Mooren, eene hunner natuurlijke eigenschappen is, zeer geschikt naar, of wel oorspronkelijk uit, den aard des heeten klimaats 't welk zij bewonen. Immers leert de ondervinding dat wij blanken, indien wij ons langen tijd in het gewest der Mooren onthouden, geheel bruin worden, een gevolg van de werking der brandheete zonnestralen op ons vel. Heeft niet het vuur dezelfde werking op 't geen wij aan 't zelve overgeven? braadt het ons rundvleesch niet bruin, en, heeft de hitte een' hoogen graad van kracht, dan zelfs zwart? En 't geen de meening van den bewusten jongen heer nog sterker logenstraft, is, dat er onder de Mooren ware deugdzame menschen gevonden worden; menschen intusschen zoo geheel zwart van kleur, als die hunner landgenooten, welken met regt den naam van wreedaardige booswichten gegeven mag worden.

PIETJE .

Wel ik begrijp duidelijk, vader, dat die jonge heer ongelijk had.

LODEWIJK .

Ik ook, PIETJE .

VADER .

Het kennen der geographie, en der kaarten,

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(55)

(want het laatste is onafscheidelijk met het eerste verbonden) doet ons ook de reisbeschrijvers, de berigten uit andere werelddeelen, enz meer volkomen bevatten;

stelt ons in staat om over de waarschijnlijkheid of onwaarschijnlijkheid van dezelve te oordeelen, en bewaart ons derhalve voor velerlei misleidingen. De aardrijkskunde doet de verschillende soorten van volken kennen, in hunne zeden, gebruiken, godsdiensten, middelen van bestaan, als anderzins; en, kinderen, kan dit kennen wel anders dan reine genoegens doen smaken? Met behulp van die wetenschap doen wij, in 't hoekje van den haard gezeten, verbazend verre uitgestrekte reizen; verkeeren wij, bij gedachten, in de afgelegenste landen, als of wij inboorlingen van dezelve waren, en ja met meer kundigheid, dan vele duizenden van de inboorlingen zelden bezitten; en hoe zoude dit nu wel andere dan aangename uurtjes kunnen doen slijten?

Daarom, en om andere redenen meer, raad ik u, lieve kinderen, ten ernstigste aan, u, met onvermoeiden ijver, op het beoefenen der aardrijkskunde toe te leggen, en denkt niet dat die oefening eene zware taak is: er zijn zoo vele werken over die wetenschap voorhanden, dat men langs de eenvoudigste beginselen, langs bijna onmerkbare

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(56)

54

trappen, tot het toppunt derzelve kan opstijgen.

Maar hebt gij in de geographische boeken welke gij reeds ter hand hebt genomen niet opgeteekend gevonden, dat sommige menschen, wegens hun beroep, volstrekt kundig in de aangename en hoogstnuttige aardrijkskunde moeten wezen, zullen zij hun beroep met goed verstand, en derhalve met vooruitzigt op ruim en eerlijk gewin, waarnemen?

PIETJE .

Ja vader; dat heb ik wegens de kooplieden gezegd gevonden.

VADER .

Met volstrekte uitzondering, de kooplieden alleen?

PIETJE .

Dat weet ik niet vader; dat staat er juist niet bij, of ik heb 't mogelijk vergeten. Weet gij 't nog LODEWIJK ?

LODEWIJK .

Wel neen, PIETJE . Hoe zou ik 't nog onthouden kunnen hebben, als gij 't reeds hebt vergeten?

PIETJE .

Dat 's aardig! Waarom niet LODEWIJK ?

LODEWIJK .

Wel hé PIETJE ! gij zijt immers veel schranderder dan ik?

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(57)

VADER .

Het onthouden van 't gene men leest is geen gevolg van de schranderheid, goede

LODEWIJK ; maar veeleer van 't behoorlijk lezen, waarover wij immers zoo even hebben gesproken, en waarbij ik nog zou hebben kunnen voegen, 't geen de verstandige LAVATER zegt, namelijk dit: ‘Lees met nadenken en onderzoek; dat wil zeggen: vraag u zelven, versta ik het gene ik lees? heb ik er nut van? worde ik daardoor wijzer en beter? - Lees met dat vaste voornemen, om al het gene gij leest u ten nutte te maken. - Lees niet te veel op eenmaal, na elkander; denk het gene gij gelezen hebt na, en zoek het te verbinden met dat gene hetwelk gij reeds als waar erkent’

(*)

. Deze uitmuntend schoone lessen betrachtende, mijn zoon, zult gij aldra kunnen zeggen, hetgeen zeker dichter een kind, door hem ten tooneele gevoerd, wegens het lezen, met betrekking tot zijne ouders, doet zeggen, namelijk dit:

O! ik sidder voor de smart Die 'k zou baren

Zoo hun zorgen vruchtloos waren;

(*) Z EDEKUNDE VOOR KINDEREN , bladz. Bij den uitgever dezes te bekomen.

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(58)

56

Zoo 'k om mij, een' droeven traan In hunne oogen moest zien staan.

Neen, mijn lezen

Zal voor hen een waarborg wezen, Dat ik nimmer droeven traan In hunne oogen zal zien staan.

Dan, wij dwalen af van ons eigenlijk onderwerp. Neen, kinderen, gij hebt niet gelezen dat de aardrijkskunde den kooplieden, met uitzondering dezen alleen, volstrekt onontbeerlijk is: zij die, ten nutte der maatschappij, togten naar afgelegene gewesten ondernemen, kunnen mede die wetenschap niet ontberen, dit echter komt aanstonds duidelijker voor den geest, dan dat dezelfde noodzakelijkheid ook omtrent den koopman plaats heeft, en echter is die noodzakelijkheid voor dezen ook dáár: immers de aardrijkskunde leert hem landen en volken kennen; namelijk de voortbrengselen der landen, en den aard der volken welke die voortbrengselen bezitten; dit stelt hem in staat om met goed verstand te kunnen kiezen, dat produkt namelijk, met hetwelk hij te zijnent het meeste voordeel kan doen; door het kennen der voortbrengselen van een land, kent hij ook de behoefte van 't zelve, en weet dus wat hij derwaarts moet zenden om den voordeeligsten handel te drijver: voorts weet

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

(59)

hij, door het kennen van den aard des volks met hetwelk hij in handelbetrekking staat, op welk eene wijze hij zich omtrent hetzelve moet gedragen, ten einde een aangenaam vriend voor hen te wezen: bovendien verstrekt die zelfde kennis hem ten waarborg tegen bedriegerijen als anderzins. Zoo dat, lieve kinderen, na behoorlijk te kunnen lezen, en na men zich, met vrucht in de bewonderenswaardige schrijfkunst geoefend heeft, zijn de aardrijkskunde en de rekenkunst wel de voornaamste zaken welke vervolgens ter hand genomen moeten worden.

PIETJE .

Is de rekenkunst ook iets zoo noodzakelijks, vader?

VADER .

Noodzakelijk, mijn zoon? ja, volstrekt algemeen noodzakelijk. Op onwrikbare gronden is wegens dezelve gezegd:

Geen stervling kan die kunst ontheeren, Ook niet de minste handwerksman, De nutte rekenkust te leeren

Is 't edelst dat men leeren kan.

Dan, hier over, bij gelegenheid, nader; voorloopig zij slechts gezegd, dat geen schip door de zee gevoerd kan worden, zonder behulp van

Leerzaam gedenkboek voor de Nederlandsche jeugd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze plaagde Hendrik met zijn thee, waar zonder hij beweerde niet te kunnen ontbijten en vulde zijn kopje zelve, mogelijk met nog meer coquetterie dan anders, als om haar vader te

1) Alençon, de hoofdstad van het Fransche departement Orne, is eene niet zeer schoone stad van 14000 inwoners. De kant-werkerij maakte er vroeger een zeer belangrijke tak van

Deelt zelfs iets van de leeskunst meê, En, als de jeugd weêr huiswaarts keert, Zorgt zij nog, dat geen leed haar deert.. (Pz.) Los, Galerij van vrouwelijke bedrijven voor

toen hij zich zoo geweldig wilde laten hooren, bleven de jongens staan; zij lachten hem uit en haalden dadelijk een aantal stokken voor den dag, waarmede zij den verwaanden ezel op

Die zich aan goeden raad niet stoort, Noch 's meesters woorden acht, Die niet naar zijne lessen hoort, Gevoelt dit vaak onzacht..

deze vraag deed onze Hein Dapper eens aan zijnen Leermeester, die zijne vraag met eene wedervraag beantwoordde, en hem vroeg: ‘weet gij dit niet, Hein?’ ‘Neen Meester!’ was

Jan Schenkman, Het leven van Jan Klaassen, verteld aan de Nederlandsche jeugd.!. [Het leven van

‘prerogatieven der kroon’ in de bres sprongen, dan placht het eerder te zijn om de liberalen afbreuk te doen, dan om zich voor den koning op te offeren. Van Hall mocht Thorbecke