• No results found

Frans Netscher, Uit mijne sportportefeuille · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Frans Netscher, Uit mijne sportportefeuille · dbnl"

Copied!
167
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Frans Netscher

bron

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille. Cohen, Amsterdam z.j. [1899]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/nets002uitm01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Een voorwoord.

De journalist is dikwijls gelijk aan den landman, die ieder nieuw seizoen uit zaaien gaat, maar niet ziet of zijn zaad in weligen oogst opschiet.

Jaar aan jaar strooit hij met zaaiende hand zijne denkbeelden en overtuigingen aan alle zijden rond zich heen; ze vallen links en ze vallen rechts, vóór en achter hem, hier en daar heengevoerd door den wind van het toeval.

Maar wat groeit er van dat alles? Wat blijft er van over? Zal er een oogst te plukken zijn? Hebben bij dezen of genen eenige korreltjes van die denkbeelden en

overtuigingen wortel geschoten?

Zelden zal hij het vernemen, zelden zal hij het zelf zien.

Maar vóórt gaat hij weer, vóórt met zaaiende hand strooiend week aan week het zaad zijner denkbeelden en overtuigingen, zoodat het wegstuift naar alle zijden rond hem. En vóórt gaat hij, met groote stappen metend de weken, die achter hem groeien tot jaren.... mét oogst?.... zónder oogst?....

De uitgevers van dit boekje hebben op den journalistieken weg, dien ik in de laatste jaren in de wielerpers heb afgestapt, eenig van dat zaad, langsheen mij en achter mij weggestrooid, opgegaard om het nogmaals in nieuwe aarde over te brengen. Zal de oogst den arbeid loonen? Aan anderen om dat te beslissen.

Men zal dan ook op de hierachter volgende bladzijden artikelen

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(3)

vinden, die in den loop van vele jaren in ‘de Kampioen’ verschenen zijn; men zal er ook wat nieuws in aantreffen; en men zal tevens een overdruk krijgen - maar nu als één gehéél - van de afzonderlijke artikelen, die in het orgaan van den ‘Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond’ een verklaring hebben trachten te geven van de voortbeweging van automobielen, welke, nu het automobilisme zoo in

gebruiksaanwending en populariteit toeneemt, ontegenzeggelijk een groote actualiteit bezitten.

Dat in de jaren, nadat deze artikelen geschreven werden, in het uiterlijk aanzien van ons wielersportwezen veel veranderd is - juist dát zal hun perspektief vormen, waarin men ze beschouwen moet. Dus ook van deze artikelen.

Delftshaven, Februari 1899.

FRANS. NETSCHER.

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(4)

De sport als maatschappelijke functie

Wie al te nauw kijkt, is een kniesoor.

En dat geldt vooral in verkiezingstijden.

In de opgewondenheid van den strijd, door de passie der belangen, door de ijdelheid van sprekers die graag zich zelven hooren, door de mindere geschooldheid van sommige debaters, worden er wel eens argumenten gebruikt, beweringen geuit en opinies verkondigd, die den toets van een nauwkeurige kritiek moeilijk zouden kunnen doorstaan en door hen, die het hoofd koel hebben gehouden, dan ook glimlachend worden aangehoord. Gewoonlijk is, zoodra de stembus geopend is, die verkiezingswelsprekendheid weer spoedig vergeten en mét haar ook de argumenten, de beweringen en de opinies: 't waren alle vogeltjes van één dag of van één avond.

Het vergaeren van verkiezings-‘bloempjes,’ het napleiten over verkiezingsdebatten, het bekritiseeren van verkiezingsargumenten is daarom gewoonlijk het werk van kniesooren of van lieden die niets over hun kant kunnen laten gaan. Over het algemeen neemt men het er zoo nauw niet mee.

Maar iets ánders wordt het, wanneer men in zoo'n tijd, te midden van de

stembusrommel, toch een argument hoort uiten, dat niet ‘pour le besoin de la cause’

en niet in het vuur der improvisatie gebruikt wordt, maar dat blijkt voort te komen uit een wanbegrip, dat bij den spreker heeft wortel geschoten en dat hij ook bij anderen tracht ingang te doen vinden.

Dan is het wat ánders, zeggen we. Want dán geldt het niet iets waarover men eens lacht of de schouders ophaalt, maar dán heeft men in dat wanbegrip een vijand tegenover zich, die een sterker bestrijding dan een lach en een schouderschokken noodig heeft om ontwapend te worden.

Een vooroordeel weerstaat een lach.

En zelfs om een kniesoor stoort het zich niet.

***

Het was in de nadagen van de verkiezingen van 1897. Een Kamerlid had zijn mandaat neergelegd, om een vetter baantje van Wethouder aan te nemen; het heette, dat de man ‘zich opofferde in het belang der Gemeente.’! Een

aanvullingsverkiezing was dus noodig geworden. Wie nu te nemen? Nu, een kandidaat was spoedig gevonden. Een stadgenoot en vriendje van den ‘opofferaar’

was in 1897 uitgevallen en liep sinds dien tijd leeg. Deze persoon, trouwens een oud en achtenswaardig burger, wilde zich nu ook wel op zijn beurt ‘opofferen’ om de plaats van den ‘vetteren’ Wethouder in te nemen.

Die kandidatuur werd natuurlijk ook in het openbaar besproken,

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(5)

door voor- en door tegenstanders. Onder die tégenstanders behoorde iemand, die in plaats van den achtenswaardigen grijsaard een meer geavanceerden kandidaat gekozen wilde zien; en onder de vóórstanders behoorde iemand, die hem precies konservatief genoeg vond... Nu, dat gebeurt wel meer, niet waar? Daar is dus niets bizonders in. En dat ís ook zoo. Maar al was er aan dezeopinies niets bizonders, aan depersonen zelf was dat wèl: - aan den tegenstander vooral. Deze was jong en fietste in zijn weinige vrije oogenblikken, om zijn gezondheid te cultiveeren en zijn hoofd frisch te houden; en de voorstander was ouder, bijna oud, en wandelde altijd en wandelde zóóveel dat de hakken zijner schoenen altijd waren scheef geloopen, en maakte zijn hoofd tot stapelplaats van behoudende zakkenspekkerige ideeën, want behalve politikaster was hij ook koopman, of liever dàt was hij vóóral.

Welnu, deze koopman-politikaster-wandelaar zou in een openbare vergadering de kandidatuur van zijn ‘zich in 's lands belang opofferenden’ vriend verdedigen en diende daartoe in de eerste plaats eenige tegen-argumenten van zijn fietsenden tegenstander te weerleggen of te ontzenuwen. En in gespannen aandacht wachtte men, om te hooren welke wijsheid uit den mond van dezen ‘vóór alles zijn eigen zakken spekkenden’ vriend vloeien zou! Men wachtte, men luisterde, men wachtte nóg langer, maar... er kwam niets. Er kwám niets! Want de oude zoon van Mercurius zou de argumenten van den tegenstander niet weerleggen, omdat zij afkomstig waren van een....wielrijder, en nog wel voor een geavanceerd wielrijder! O logica van een koopmansportemonnaie of van een koopmansbrein sta mij bij!

Hier gold het nu geen argumentatie in het vuur eener reden aan den spreker ontvallen, geen ‘slip of the tongue,’ geen vergissing aan het gloeiende brein van een onervaren debater ontsnapt. Want de man, die deze woorden sprak, heeft zooveel ‘vuur’ als een ingedroogd boekhoudertje, is zoo enthousiast als een geweekte stokvisch, en heeft net zooveel last van een ‘slip of the tongue’ als de kolommen drooge cijfertjes uit zijne kasboeken souffreeren aan strapatsen. Tot de categorie der pekelzondetjes kon hem deze exorbitantie dus niet aangerekend worden.

Neen, deze argumentatie kon alleen gerangschikt worden onder de bêtises, die meer speciaal het eigendom zijn der conservatieve mufhoofden; onder de

vooroordeelen die het gedachtenleven geheel absorbeeren van lieden, wier hebzuchtig bestaan gericht is op het vullen der zakken van henzelve en van hun vrienden, en voor niets anders in de maatschappij rond hen oog hebben: - onder

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(6)

de wanbegrippen, waarop wij zooeven doelden, die zich helaas nog hier en daar vastnestelen, en die bestreden moeten worden met nog iets ánders dan een schramperen lach en een schouder-ophalen.

***

Maar laten wij die argumentatie nu eens even ontleden. Wat vinden wij dan?

De redeneering luidde, dat de goede man de argumenten van zijn tegenstander niet wilde weerleggen omdat deze wielrijder was.Omdat hij wielrijder was! Maar had hij 't dan wèl gedaan als hijvoetganger ware geweest? Zou hij zich wel in een weerlegging hebben begeven alsdezelfde argumenten waren geuit door iemand, die niet de banden van een rijwiel slijt maar zijn hakken afloopt? Het waren dus niet deargumenten op zich zelve, die deze koopman-politikaster zoo mal deden spreken, maarde wijze van voortbeweging van den tegen-argumentator! Maar nu hebben wij nooit gehoord van eenig causaal verband tusschen de juistheid van iemands argumentatie en diens keuze van voortbewegingsmiddel. En als een dergelijk verband al mocht bestaan, dan zou de kans op de grootste juistheid zeer zeker aan de zijde van den wielrijder staan, omdat hij zich van een voortbewegingswerktuig bedient, dat den geest verheldert en den blik verruimt!

Omdat hij wielrijder is! Maar vormen de wielrijders dan een afzonderlijke kaste in de maatschappij? Zijn zij een soort van lieden, die gelijk de paria's in de oudheid, niet beschouwd kunnen worden als de gelijken hunner medeburgers, en die zóó laag staan en maatschappelijk zóó inférieur zijn, dat men van hunne argumenten geen notitie behoeft te nemen? Is het wielrijder-zijn een aparte maatschappelijke functie? Is het een beroep, een ambt zooals het officierof ingénieur- of

polderwerker-zijn, maar dan een beroep of ambt dat zóó laag staat aangeschreven, dat men hen, die het uitoefenen, met een minachtend gebaar ter zijde kan schuiven?

Omdat hij wielrijder is!

Maar, mijn hemel, is de wielrijder, zoodra hij van zijn machine is afgestapt en den beganen grond weer onder de voeten heeft, niet een burger als een ander; staat hij dan uit een maatschappelijk oogpunt niet volkomen gelijk met den ruiter, die van zijn paard, of met den houder van een équipage, die uit zijn rijtuig is gestegen? Zijn zij niet allen burgers, die tijdelijk om de een of andere reden gebruik maken van een ander voortbewegingswerktuig dan de voetganger? En zit hun tijdelijk verschil met den voetganger niet alléén in hun gezeten zijn op paard of rijwiel of in een rijtuig?

Of komen zij in een andere positie tegenover de samenleving te staan zoodra zij van paard, rijwiel of équipage gebruik maken?

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(7)

Goed, maar als men bekennen moet - en dat móet men, - dat een burger te voet of te paard, op een rijwiel of in een rijtuig, dezelfde burger blijft als wanneer hij te voet is, en dat er dus in denpersoon van den burger geen verschil ontstaat, terwijl men tóch een verschil aanneemt (blijkens de argumentatieomdat hij een wielrijder is), dan zou dat verschil dus uit het voertuig zelve geput moeten worden!

En daar heeft men nu het wanbegrip, de bêtise, waarop wij hierboven doelden, tegen welker verbreiding wij ons even schrap willen zetten.

***

Heeft, vragen wij, de wielrijder als burger in de maatschappij niet dezelfde belangen bij een goede economische organisatie, bij de eerbiediging der persoonlijke vrijheden en bij de bescherming van eigendommen? Heeft ook hij geen belang bij de

vermeerdering van de volkswelvaart, bij de toename der maatschappelijke

rijkdommen, bij de bestrijding der onzedelijkheid, bij de bevordering van het geluk van allen? Voelt ook hij niet, als deel uitmakende van de groote maatschappij rond hem, de vreugden en de teleurstellingen over de gebeurtenissen die de samenleiding treffen? Mag hij niet, evenals ieder voetganger, eischen dat er rechtvaardige wetten zullen zijn, en onomkoopbare ambtenaren en eerlijke rechters; dat kooplieden, die fraude plegen, werkgevers die hun werklieden geestelijk en stoffelijk te kort doen, of supérieuren die misbruik maken van hun macht, gestraft zullen worden? Kan de wielrijder niet behooren tot de edelstvoelende menschen en tot de braafste burgers?

Of - maar de vraag begint hoe langer zoo ongerijmder te klinken - verandert dit alles van en om hem zoodra hij op zijn wiel is gezeten? Heeft hij dán belang bij wanorde, bij onrecht, bij oneerlijkheid, bij slechte economische toestanden; verlangt hij dán naar verdrukking van het volk, naar verkrachting der wetten, naar schending der vrijheden en eigendommen? En zou dat alles zoo veranderd worden door zijn wielrijder-zijn? Zou die ommekeer getooverd worden door het rijwiel! Maar welk geheimzinnig, beheksend werktuig is de fiets dan wel, dat ze, zoodra men haar bestijgt, haar berijder tot een paria, een outcast, een te vermijden en te verachten wezen maakt?

Maar - en komt het nu niet duidelijker in het licht? - ligt de onzin niet vingerdik op den gedachtengang, die het onmiddellijk gevolg is van den verachtelijken uitroep van onzen koopman-politikaster?

Er is evenwel nòg iets! We zullen nog van een ándere zijde een argument oprapen, om de bêtise in het licht te stellen van de bewering, dat men zich van de weerlegging van iemands argumen-

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(8)

tatiën in het algemeen belang ontslagen zou kunnen achtenomdat hij een wielrijder is. Het komt namenlijk hier op neer!

Het wielerbladDe Fiets heeft onlangs in eenige opeenvolgende nummers lijsten gepubliceerd van bekende Nederlanders die het wielrijden beoefenen. Dat vele vorstelijke personen o.a. aan de hoven van Engeland, Duitschland, Oostenrijk, Portugal, Denemarken enz. het wiel bestegen, wisten wij al. Zou onze

koopman-politikaster nu ook minachtend de schouders voor al deze lieden van vorstelijken bloede ophalen,omdat zij wielrijders en rijdsters zijn? En als de jeugdige Koningin van Nederland zich vandaag of morgen eens aangetrokken gevoelde tot de kleine Godin ‘Velo’...?

Maar wij moeten tot de lijsten der bekende Nederlanders uitDe Fiets terugkeeren.

Wat leerden zij ons? Dit nml., dat in ons land tot de beoefenaren van het wielrijden o.a. ook behooren Kamerleden, Ministers, professoren, doktoren, predikanten, musici, litteratoren, hooge rechterlijke ambtenaren, wethouders, burgemeesters, raadsleden, commissarissen van politie, enz. En zijn al deze personen,omdat zij wielrijden, nu lieden voor wie men de schouders ophaalt, wier argumenten men niet weerlegt, die te laag staan dat men van hunne overtuigingen notitie neemt? Of stel u eens voor, dat een onzer Kamerleden bij de beraadslagingen over een wetsontwerp in onze Volksvertegenwoordiging weigerde met de Ministers Goeman Borgesius of Lely in debat te tredenomdat zij wielrijder zijn, en nogal ‘geavanceerd’ wielrijder!

Wat zoudt gij dan van zoo'n Kamerlid denken? Dat zijn geestvermogens gekrenkt waren, niet waar? En dat hem een tijdje rust in Meerenberg gegund moest worden!

Als een schaterlach, als een uitbarsting van onbedaarbare vroolijkheid over zooveel bekrompen achterlijkheid van onzen koopmanpolitikaster gillen wij nu zélf het ‘omdat hij wielrijder is’ uit, en wij kunnen slechts vergoelijking voor zijn

mufhoofdige bêtise vinden in de omstandigheid ‘dat hij zelf geen wielrijder is’!

***

Maar basta nu hierover; wij hebben al lang genoeg stil gestaan bij de mallepraat onzin van ons persoontje; en alleen omdat wij in zijn woorden een veroordeel vonden tegen de beoefening van sport door ernstige lieden in het algemeen, hebben wij er meer aandacht aan geschonken dan wij anders gedaan zouden hebben, want een dergelijk wanbegrip moet, zooals wij reeds zeiden, nog met méér dan een lach bestreden worden.

Bij het lezen van dergelijke uitlatingen over sportbeoefening moet men zich gevoelen als iemand die tegenwoordig is bij het schoon-

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(9)

maken van een ouderwetsche, te weinig geluchte kamer, vol duffe en muffe meubelen, zoodat de onaangename, benauwende geuren van stof en bedorven lucht u in den neus dringen.

Men wil de vensters dan opengooien, de frissche jonge zonnige lucht naar binnen laten stroomen, er de longen vol van opsnuiven, de armen uitstrekken, de borstkas verruimen: men wil ademen en hérademen.

Men verlangt frischheid.

Die frischheid willen wij onzen lezers, na de wolken muffen stof die van ons koopmannetje afvlogen, thans doen inhaleeren.

En de persoon, die deze frischheid brengen zal, is niet de eerste de beste; het is iemand, die intellectueel en moreel huizenhoog boven ons koopmannetje staat; het is een man, die tijdens zijn leven algemeen bemind en geacht was om zijn gaven van hoofd en hart.

Het is wijlen de oud-Minister Mr. W.K. baron van Dedem.

Altijd heeft deze staatsman bewezen een open oog te hebben gehad voor het belang der athletische oefening van het lichaam; in werkelijkheid meende hij, dat een gezonde geest slechts in een gegezond lichaam huizen kan. En hij is ook de man geweest, die als lid der Tweede Kamer bij de behandeling der wet tot wijziging van de wet op het Lager Onderwijs bij amendement wist te bewerkstelligen, dat de gymnastiek (vrije en ordeoefeningen) als verplicht leervak alsnog werd opgenomen.

Naderhand, toen hij Minister van Koloniën in het Ministerie-Tak was geweest, en dit Kabinet op de Kieswet-Tak gevallen was, zoodat hij weer in het ambtelooze leven terugkeerde, ondernam hij een reis naar Britsch-Indië. En vandaar uit schreef hij brieven aan zijn vriend N.G. Pierson, den Premier van het tegenwoordige Ministerie, die deze correspondentie na zijn dood in ‘de Gids’ (Jaargang 1895) gepubliceerd heeft.

Welk belang hij tot het einde van zijn leven is blijven hechten aan de bevordering der lichamelijke ontwikkeling van een volk, aan de beoefening van een gezonden sport, en hoezeer hij er zijn aandacht aan schonk als hij hier of daar de goede en gunstige resultaten van die sportbeoefening op de ontwikkeling der ‘wakkerheid en tegenwoordigheid van geest’ opmerkte, bleek ons uit een dier brieven, gedateerd 3 Maart 1895, en waarin wij onder meer het volgende lazen:

‘Wanneer men te Calcutta des Maandags de “at homes” van den Luitenant-Gouverneur van Bengalen bezoekt, vindt men dezen in zijne

hemdsmouwen aan het cricket deelnemende, hoewel reeds een goede zestiger.

Trouwens niemand voelt zich hier oud. Komt men

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(10)

op een bal, dan ziet men den Luitenant-Gouverneur den heelen avond mee dansen;

zoo ook de leden van den Raad des Onderkonings, den legercommandant, enz....

De dames nemen hier trouw aan den sport deel, zij hebben haar eigene vereenigingen, terwijl ook clubs mixtes bestaan...

‘Zeker is het, dat de Engelschen aan hun sport een prachtig physiek verschuldigd zijn en daarbij een groote vaardigheid om van hun lichaamskracht gebruik te maken, een groote mate van wakkerheid en tegenwoordigheid van geest. Dat geeft hun een sterk zelfvertrouwen en is aan hun prestige als overheerschend ras zeer bevorderlijk. Het kan wel niet anders, of het physiek moet ook de werkkracht op intellectueel gebied verhoogen. Een antwoord op de vraag, hoe de schepping en instandhouding van dit Indische rijk met zijn ongeveer 300 millioen inwoners door een handvol Engelschen te verklaren is, zou zeker zeer moeilijk zjjn; ook hier hebben vele oorzaken samengewerkt. Mijns inziens is het echter niet twijfelachtig, dat de eigenschappen die de Britten aan hun sport te danken hebben, een belangrijken factor vormen. Wat ik van die eigenschappen zag, bevestigt mij in de overtuiging, dat lichaamsoefening en sport ook bij ons krachtige aanmoediging verdienen. Maar er blijft nog veel te doen; wie zijn land liefheeft, wien de toekomst van ons volk ter harte gaat, drage er toe bij wat hij kan! Daarom stip ik hier nog even aan, wat m.i.

aan den sport een zoo groote plaats in het leven der Engelschen verschaft: van iedere school wordt verlangd, dat zij dien zooveel mogelijk bevordere, de liefhebberij ervoor opwekke, de noodige ruimte van tijd er voor late. Dat had ik met de “vrije en orde oefeningen” bij ons op het oog, waarvan de gymnastische spelen een deel uitmaken. Het turnen gaat menigeen op den duur vervelen, in den sport krijgt men hoe langer hoe meer plezier. En dan is de publieke opinie een krachtige drijfveer;

een Engelschman, die niet aan sport meêdoet, wordt als een abnormaal wezen beschouwd; wie erin uitmunt wordt geëerd.

Zoo heb ik hier nooit den naam van lord Harris, den afgetreden Gouverneur van Bombay, hooren noemen, of een van het gezelschap liet er op volgen: “the first cricketer of England.” Bij ons zou men daarbij allicht aan een zinspeling op het “qui de uno dicit de altero negat” denken. Heel anders hier; het is een hulde waartoe men zich geroepen voelt....’

***

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(11)

Zouden wij na dit citaat de gedachtenwisseling eigenlijk niet voor gesloten kunnen verklaren?

Zeker! Indien er tenminste voor ons nog niet een conclusie aan het bovenstaande ware toe te voegen.

Hier heeft men namelijk de uitdrukkelijke verklaring van iemand als wijlen den oud-Minister Van Dedem, een kenner, een vriend van Indië, van een oud-Minister van Koloniën, die er zijn bewondering over uitspreekt, dat een handvol Engelschen een bevolking van ongeveer 300 millioen zielen in Britsch-Indië in bedwang houdt, en die er den nadruk op legt, dat de eigenschappen, die de Britten aan hunsport te danken hebben, daarbij een belangrijken factor vormen.

En daarom vragen wij op ónze beurt: en wij dán, enNederland dán?

Heeft Nederland ook niet, evenals Engeland, zijn gezag te doen eerbiedigen en de orde en rust te handhaven in koloniën door millioenen menschen bevolkt? Zouden, waar de eigenschappen aan densport ontleend voor de eerbiediging van het gezag en de handhaving der orde voor de Engelschen in Britsch-Indië een voorname factor zijn, die eigenschappen voor de Hollanders in onze Indischen Archipel van minder waarde wezen? Mogen wij het daarom niet toejuichen, dat waar een handvol Nederlanders millioenen Maleiers en Javanen hebben in bedwang te houden, die Nederlanders door de beoefening van den sport, eigenschappen in zich ontwikkelen of zich nieuwe eigenschappen eigen maken, welke bevorderlijk kunnen zijn aan een betere vervulling van hun taak?

Hebben wij daarom geen hulde te brengen aan dien sport, en mogen wij daarom ook niet medelijdend de schouders ophalen over het Hollandsche mufhoofd, dat van achter kasboeken en vrachtbrieven zijn pieperig stemmetje tégen den sport verheft en een tegenstander weigert te woord te staanomdat hij in zijn vrijen tijd lichaam en geest door een gezonde sportbeweging hygiënisch tracht te ontwikkelen?

Ja, niet waar, en allen die beproeven willen ons kleine volk groot te doen zijn in alles waarin het groot kán zijn, zij zullen zeker een verstandige beoefening van sport welkom heeten als een der middelen, die zijn ‘wakkerheid en tegenwoordigheid van geest’ ontwikkelen en zijn ‘werkkracht op intellectueel gebied’ verhoogen.

En daarom besluiten wij met de woorden van den oud-Minister Van Dedem te herhalen: ‘dat lichaamsoefening en sport ook bij ons krachtige aanmoediging verdienen, en dat wie zijn land lief heeft, wien de toekomst van zijn volk ter harte gaat, er toe bijdrage wat hij kan.’

Sport is ook nuttig als maatschappelijke functie, nuttig ter beoefening voor de geheele Gemeenschap!

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(12)

Kunstkracht.

Nu hebben we zekerheid.

Ze is gegeven door het Congres der I.C.A. te Antwerpen.

Het was lang een open kwestie gebleven en eenige Bonden wisten nog niet hoe te besluiten.

Toch naderde het nieuwe renseizoen en een regeling moest getroffen worden, liefst zoo spoedig mogelijk.

In die positie van onzekerheid verkeerde ook onze A.N.W.B.

Maar nu is de knoop doorgehakt en door de I.C.A. is de gangmaking door middel vankunstkracht officieel erkend en toegelaten.

Bij de bespreking van het systeem der zoogenaamde ‘general pacing’, in het 100 K.M. Wereldkampioenschap voor amateurs, hetwelk te Copenhagen en te Glasgow niet had voldaan, ja, als een mislukking was te beschouwen, werd gelukkig besloten voortaan deze ‘algemeene gangmaking’ af te schaffen en aan iederen Bond vrijheid te geven zélf voor de rijders van zijn land te zorgen; tevens werd bepaald, om ook motocycles (als electrische driewielers, tandems en triplets) toe te laten, maar automobielen voor gangmaking uit te sluiten. De mededingers zullen evenwel geen andere beschutting mogen nemen, dan die de lichamen der gangmakers aanbieden (dus geen windschermen, openjassen, enz.).

Daar door dit besluit de verschillende Bonden de zekerheid hebben gekregen, dat zij door de toelating van kunstkracht bij de gangmaking op internationaal gebied niet in moeilijkheden zullen komen, en hun records met behulp van die kunstkrachtige gangmaking gereden, geen gevaar loopen om in het buitenland niet erkend te worden, kan er een geleidelijke hervorming plaats hebben der wedstrijden over den langen afstand.

***

Deze wedstrijden dreigden langzamerhand in verval te zullen komen, en wel hoofdzakelijk tengevolge der hooge kosten, welke aan de gangmaking verbonden waren. Had een baanbestuur bij wedstrijden op den korten afstand slechts den rijder zélf te betalen of kon het volstaan met het eenvoudig uitloven van een prijs - bij races over den langen afstand werd het een geheel andere zaak. Niet alleen, dat de rijder zelf eenig profijt uit den wedstrijd moest halen, hij was bovendien ook verplicht zijn gangmakers voor de te verleenen hulp geldelijke vergoeding te geven.

Woonde de rijder niet in de plaats, waar zich de baan bevond of waar de wedstrijd gehouden werd, dan moest hij behalve zijn eigen reiskosten ook nog

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(13)

die zijner gangmakers, benevens de vracht der machines en hunne verblijfkosten betalen. Wanneer men nu aanneemt, dat een deelnemer aan een 25 K.M. wedstrijd over twee triplets en één tandem moet hebben te beschikken, dan zou hij dus behalve de kosten van eigen verplaatsing, den trein en verblijfkosten hebben te betalen van acht man, benevens de vracht der machines! En indien men bovendien in aanmerking neemt, dat iedere gangmaker zich voor zijn trapwerk nog ongeveer f 7.50 à f 10 laat betalen, dan behoort er slechts weinig cijferkunst toe, om uit te rekenen welk een aanzienlijk bedrag er voor een langen afstandrijder noodig is, om gedurende een geheel renseizoen aan dergelijk soort wedstrijden deel te nemen.

Somtijds werden de kosten van gangmaking door den fabrikant betaald, op wiens fabrikaat de rijder aan de wedstrijden deelnam, en kwamen deze kosten dan niet ten zijnen laste. Maar dit was in ons land een hooge uitzondering. Meestal moest de rijder dit alles bekostigen uit den prijs dien hij won, waarnaar dan na aftrek van deze kosten zeer weinig voor hemzelf overbleef. Maar bovendien liep hij ook nog een groot risico. Want won hij geen prijs of werd hij door een ongeluk aan zijn machine verhinderd door te rijden, dan had hij toch in allen geval zijn gangmaking te betalen, en was hij soms eenf 80 à f 100 kwijt, in plaats van iets verdiend te hebben.

Wel traden eenige baanbesturen in speciale gevallen in een schikking over een tegemoetkoming in deze kosten, door b.v. den rijder een tegemoetkoming voor zijn gangmaking toe te staan, of hetzij zelf eenige machines en gangmakers ter zijner beschikking te stellen - maar hoe dan ook, de hooge kosten moesten op een of andere wijze betaald worden, en zij drukten in hooge mate op deze soort van wedstrijden. Aan de eene zijde werden de fabrikanten huiverig om lange

afstandrijders in hunnen dienst te nemen, omdat zij tegen de kosten der gangmaking opzagen, welke zij ter hunner beschikking moesten stellen; en aan den anderen kant gingen de baanbesturen er slechts noode toe over long-distance-races op hunne programma's te plaatsen, omdat zij in de noodzakelijkheid kwamen hooge prijzen uit te schrijven, waaruit de winnaars dan zelf de kosten van gangmaking hadden te dekken, of nog een extra som moesten uittrekken om den deelnemers gangmakende hulp te verschaffen.

Het spreekt vanzelf, dat het bovenstaande slechts op professional-toestanden slaat, en dat, waar het amateurs gold, die geen vergoeding voor gangmaking mochten aannemen en alles uit eigen beurs moesten bekostigen, deze bezwaren zich in nog veel sterkere maten deden gevoelen. Vandaar dat slechts vrij

gefortuneerde jongelui er aan

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(14)

denken konden, als amateur op den langen afstand uit te komen.

Dit alles drukte op ongunstige wijze op het houden van lange afstand-wedstrijden en kreeg men minder te zien dan de liefhebbers van deze races, welke dikwijls zooveel interessante afwisseling en aangename sport-emotie schonken, wel wenschten.

En onder hen, die dat betreurden, behooren ook wij.

***

Maar wordt de gangmaking metkunstkracht ingevoerd, kunnen de beenen der pacemakers door de hef boomen der machines vervangen worden, dan naderen wij een gezonde oplossing van al die moeilijkheden. In plaats van een eskadron gangmakers, zal men met twee machinisten kunnen volstaan, die slechts een kraantje hebben open te draaien, waardoor een gangmakend werktuig wordt in beweging gebracht, waarmee men alle gewenschte snelheden kan bereiken en dat wegens vermoeidheid nooit behoeft vervangen te worden. Voor een geheelen rit (10, 25, 50, 100 K.M.) heeft ieder der mededingers slechts één zoo'n motocycle, of hoogstens twee, noodig. Ieder rijder gaat achter een snuivend en dampend werktuig hangen en laat zich over de baan pacen met de snelheid, die hij zelf verlangt en die met een handbeweging aan een kraantje te regelen is. Het leger van gangmakers, dat hem op zijne reizen heeft te volgen, wordt vervangen door een stel van hoogstens twee machinisten, en de batterij van quintuplets, quadruplets, triplets en tandems zal plaats kunnen maken voor één of twee motocycles.

Zeker, de kosten van eerste aanschaffing zullen ook een aardig bedrag eischen, maar op den duur zullen zij toch een aanzienlijke besparing veroorzaken. De baanbesturen zullen lagere prijzen kunnen uitloven of minder vergoeding voor gangmaking geven; en de fabrikanten die zulks nu doen, zullen het buiten het groot aantal gangmakers kunnen stellen, die zij er nu voor hun long-distance-men op na moeten houden.

Wij stellen ons de mogelijkheid voor, dat iedere wielerbaan van eenige beteekenis zich één of twee motocycles aanschaft, en één of twee vaste mannetjes, die, wanneer de machines in wedstrijden gebruikt moeten worden, ze kunnen bestijgen en bedienen. Ja, 't is een onverwachte groote uitgave inééns, maar die haar rente wel zal opbrengen. Bovendien zijn machines en personeel nog tusschentijds rendabel te maken door ze tegen vergoeding dagelijks beschikbaar te stellen voor de racers, die zich geregeld op de baan komen traineeren.

Op deze of een dergelijke manier zullen ook in Holland de menigmaal zoo interessante lange-afstand-wedstrijden nog in het leven zijn te houden. Komt men ze op een dusdanige wijze niet te

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(15)

hulp, dan zal hun doodsklokje weldra kleppen en zullen de banen weer een aantrekkelijkheid van haar programma's missen. En dát is iets wat zij in de droevige financieele omstandigheden, waarin de meeste op 't oogenblik verkeeren, nu juist niét kunnen missen.*)

Betaalt het Professionalisme?

Toen enkele jaren geleden in ons land van gedachten werd gewisseld over de wenschelijkheid der al of niet invoering van het professionalisme ten onzent, waren er eenige schrijvers en sprekers die de vrees uitspraken, dat door de toelating van geldprijzen er zich een rij-proletariaat zou vormen, dat onze banen en wegen oneer zou aandoen en in diskrediet brengen.

Wij twijfelen niet of zij, die indertijd zoo dachten, thans, nu de resultaten zijn te overzien, zullen moeten erkennen, dat de geëindigde rijcampagne hunne donkere voorgevoelens niet heeft bewaarheid en dat er denkelijk geen reden is geweest zich over de erkenning der beroepsrijders te beklagen.

In 't algemeen gesproken, gelooven wij, te oordeelen naar hetgeen wij in 't buitenland gezien en er over gelezen hebben, gerust te mogen constateeren, dat het Hollandsche professionalisme gunstig heeft afgestoken bij dat van het buitenland.

Voor het meerendeel zijn de Hollandsche rijders, die door ons reglement tot beroepsrijders werden verklaard of zich vrijwillig in de rijen der professionals schaarden, van een maatschappelijken stand en een sociale positie, welke hen niet doet behooren tot de maatschappelijk laagste kringen, welke van het rijwiel gebruik maken. Er zijn eenige jongelui van beschaving en ontwikkeling onder; de algemeene toon van hun optreden op de banen en tegenover het publiek maakte geen

onsympathieken indruk; het gehalte van rijders, die in de centra van het professionalisme, als Parijs en Londen, het bestaan van een woord als ‘rijvee’

rechtvaardigt, wordt voor zoover wij weten in onze racekringen gelukkig nog gemist.

Is dit reeds iets dat reden tot blijdschap mag geven en de toekomst van ons wedstrijdwezen niet te donker behoeft te doen inzien, er is nog een andere

omstandigheid, die den Hollandschen sportwetgevers geen berouw behoeft te doen hebben over den nieuwen gang van zaken.

‘Och,’ profeteerden eenigen, die een wel wat kleinen dunk van ons vaderland hadden, ‘als men het professionalisme erkent, zullen

*) Voor het seizoen 1899 heeft Cordang zich dan ook voor eigen rekening een tweetal petroleum-tandems aangeschaft.

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(16)

er toch geen rijders gevonden worden, die er een bestaan in zullen kunnen vinden;

ons land is daarvoor te klein, onze baanbesturen zijn te arm en ons publiek is te onverschillig.’

Maar zij, die zoo spraken, zijn eveneens door de feiten in 't ongelijk gesteld. Want we zijn in 't bezit van eenige gegevens en cijfers, die mogelijk zullen kunnen bewijzen, dat het professionalisme ten onzent ook goed betaalt en dat zelfs middelmatige rijders bij eenig overleg, gedurende hunne racejaren zeer goed van de opbrengst van hun beenarbeid kunnen leven.

Zooals bekend is, zijn er verscheidene buitenlandsche fabrieken, die aan racers, welke haar fabrikaat berijden, een vast traktement toekennen, terwijl hen dan bovendien nog de gelegenheid is geopend door het winnen van geldprijzen hun inkomsten te vermeerderen.

Wij moeten echter van deze besprekingen een rijder als Jaap Eden uitzonderen, (die van de Humber en Dunlop Maatschappijen een jaargeld van ongeveerf 5000.- ontvangt en in drie dagen tijd door zijn deelneming aan wedstrijden te 's Gravenhage, Tilburg en Maastrichtf 2800.- verdiende), omdat hij een sportsman van te

exceptioneele kwaliteit is, om naar hem de normale financieele omstandigheden van anderen af te meten; bovendien ligt zijn professional-carrière meer in het buitenland dan in Holland en bewijzen zijne verdiensten dus ook niets voor het winstgevende der beroepsrijderij ten onzent*)

Maar er zijn andere Hollandsche rijders, welke eveneens een vast contract met fabrikanten hebben. Beisenherz ontving van de Humber een jaargeld vanf 1800.-;

de Gladiator verzekerde aan Vrouwes en Langeveld respectievelijk een vast inkomen vanf 1000.- en f 500.-

Ook beschikken wij nog over andere cijfers. In het begin van het seizoen werd door ons een lijstje aangelegd van de geldprijzen, die door de verschillende rijders werden gewonnen. Daarin komt o.a. Langeveld voor de maand Juni (dus nog niet in het drukste seizoen) voor tot een bedrag vanf 305.-! Smit verdiende in Mei f 120.- en in Junif 165.-; voor Witteveen vinden wij in Mei f 180.- en voor Juni f 325.-;

Vrouwes in dezelfde maandenf 160.- en f 290.-; Beisenherz f 115.- en f 115.- enz.

Hierbij moet men echter in rekening brengen, dat later in 't seizoen velen rijders en vooral door den racers op den langen afstand, zekere sommen gelds werden geassureerd, zelfs als zij den wedstrijd niet wonnen; dat er matches zijn gereden zonder eenige geldelijke risico voor de partijen, voor welke door de uitschrijvende baan het financieel risico werd geleden, ja, dat het zelfs is voorgekomen, dat

*) Dit alles slaat op het seizoen 1896.

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(17)

een onzer rijders zich door de Amsterdamsche baan een zeker bedrag wilde doen assureeren, indien hij in den Brassardprijs, aan welken een vast daggeld verbonden was, zou starten!

Men ziet uit bovenstaande cijfers en getallen dus, dat voor professionals ten onzent, zelfs voor hen, die vergeleken bij buitenlandsche rijders tot de derde klasse racers moeten gerekend worden, zeer aardig geld is te verdienen.

Maar deze cijfers kunnen ons ook tot nadenken stemmen. Wanneer men n.l. den blik wendt naar de sociale arbeidsmarkt en in een vergelijking treedt met den daar geldenden loonstandaard voor den lichamelijken en geestelijken arbeid, dan zullen zeker velen het met ons eens zijn, dat de beenarbeid van onze hardrijders veel te hoog wordt betaald. Want men vergete toch niet, dat velen onder hen, wanneer ze thans geen professionals waren op kantoor of in winkel in hun levensonderhoud zouden moeten voorzien, en met de intellectueele capaciteiten waarover zij beschikken, niet die bedragen zouden verdienen, welke hen lichamelijke arbeid hen thans opbrengt! Er is in hun positie een wanverhouding tegenover den loonprijs op de algemeene arbeidsmarkt. Onze professionals verdienen met minder inspanning, met minder intellectueele bekwaamheden, in vrijer en aangenamer omstandigheden, onevenredig veel in vergelijking met de studie, bekwaamheden en opofferingen, die de zonen van den Nederlandschen burgerstand zich moeten getroosten om gewoonlijk met een minder bedrag te voorzien in de behoeften van hun

levensonderhoud.

Maar het is de prijs voor een mode, voor een gril, die het publiek hen doet verdienen.

En deze overweging moet onze beroepsrijders, die thans in verhouding tot hun maatschappelijke en intellectueele omstandigheden in een soort van luxe leven, wel doen bedenken dat een mode en een gril van vergankelijken aard zijn en dat een tijd kan aanbreken, dat ook de loonstandaard van hun beenarbeid zal dalen.*)

Dat zij daarom, zelfs in den roes van hun sportweelde, nog zooveel koud verstand en gezond overleg bewaren, dat zij zich, vóór dat tijdstip is aangebroken, verzekerd hebben van een maatschappelijke positie, welke hun mogelijk minder mild, maar toch op behoorlijke wijze in de toekomst in hun levensonderhoud zal kunnen doen voorzien. Men lette op de teekenen des tijds. Onze wielerbanen, de werkgeefsters van onze professionals, hebben dit jaar slechte zaken gemaakt.

De alarmklok heeft dus geluid.

*) Onze voorspelling van 1896 is thans bewaarheid.

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(18)

De emancipatie door het wiel.

Het is alsof de emancipatie van de vrouw voorbestemd is geweest altijd een mal figuur te maken.

Deze zooveel besproken kwestie gaat door het leven met een clownslach op de lippen en een narrenkap op het hoofd.

Spotternij, gejubel van schalksche vroolijkheid, ondeugende woordspelingen worden haar op haar passage toegeworpen.

Men kent haar alleen door haar uitersten, door haar excentriciteiten.

Uiterste van komischen ernst, en uiterste van grollige bespottelijkheid.

Aan den eenen kant stelt men zich de geëmancipeerde vrouw voor als een vrouwelijke Russische student met kort geknipt haar, een groote bril op en mannenlaarzen aan. Of ook wel als een magere, plankige Engelsche ‘miss’, die alléén Europa doorreist en met haren rooden Baedeker in de hand voor alle monumenten en in alle musea is aan te treffen. En aan den anderen kant vindt men ze afgebeeld als het vermannelijkte jonge meisje, met een cigaret in den mond, aan een koffiehuistafeltje in tamelijk indécente houding, en uitgelaten debatteerend met Parijsche ‘bohémiens’. Terwijl sommigen ze zich liefst ook voorstellen als de verwilderde vrouw, stoeiend, ravottend, een jongen onder de meisjes, zonder bevalligheid, vrouwelijke fierheid of verfijning.

En in al deze vormen of schijngestalten heeft zij aanleiding gegeven tot caricaturen.

Men heeft in haar bespot en gehekeld de onderdrukking van alles wat vrouwelijk is in haar als vrouw. Er is haar verweten, dat zij onrecht doet aan de natuur, die haar anders gevormd en aangelegd heeft dan den man, en die wil dat zij zich dienovereenkomstig ook gedrage. Geëischt wordt van haar, dat zij toone

fijngevoeliger, bevalliger, zachtmoediger te zijn; bewezen is, dat zij andere geestelijke en physieke capaciteiten bezit dan de man, die in en door den strijd in het leven en om het bestaan, de grovere eigenschappen van kracht, hebzucht, houding en bouw in zich heeft zien ontwikkelen en continueeren. Verschil van aanleg was er, die zich door de eischen der omgeving, in den loop der eeuwen sterker is gaan

specialiseeren.

Door dien aanleg en die ontwikkeling hebben man en vrouw ieder een andere roeping in het leven, aan welker vervulling zij met al hun gaven moeten arbeiden.

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(19)

De geëmancipeerde vrouw nu wenscht dit door de natuur en de maatschappij gewilde onderscheid op te heffen, een soort van ‘manvrouw’ in het leven roepen - onvrouwelijk, omdat het mannelijk wil schijnen, en onmannelijk, omdat het vrouwelijke allures blijft behouden - iets tweeslachtigs.

Een onding dus!

***

Wanneer wij dan ook, niettegenstaande dit alles, toch van een emancipatie der vrouw blijven spreken - en zelfs van een emancipatie die wij van harte toejuichen, - dan is 't duidelijk, dat wij iets anders op 't oog hebben.

Wat wij dus bedoelen, is geen ongracieuse vermannelijking van de vrouw, maar een versterking, of liever - om 't zoo eens uit te drukken - een ‘verferming’ der vrouwelijke eigenschappen in de vrouw, die, indien deze niet behoorlijk ontwikkeld worden, tot verzwakking of ontaarding zouden kunnen leiden.

En die bedoelde heilzame uitwerking heeft het gebruik van het rijwiel op veel vrouwelijke karakters en gestellen gehad. Het is mogelijk juist op tijd gekomen om een ontaarding, die door de moderne levenswijze van weelderige verfijning, in sommige kringen zich meer begon uit te breiden, in haar voortgang te stuiten. Veel vrouwen hebben door het rijwiel meer onafhankelijkheid, meer initiatief, meer fermte en meer gezondheid gekregen.

Want te ontkennen valt 't niet, dat het rijwiel in enkele opzichten ook als een maatschappelijken hervormer heeft gewerkt, en dat in vele huisgezinnen, sinds zijn introductie, er wijziging in verhoudingen en gewoonten is gekomen, die een gelukkigen invloed heeft uitgeoefend op de positie van de getrouwde vrouw en het jonge meisje.

De jonge vrouw, vroeger, door gemis aan betere of andere bezigheid, wel wat veel slavin van de erg materieele beslommeringen van haar huishouden, de vrije uren van den dag veelal aanvullend met de vervaardiging van gewoonlijk vrij nuttelooze handwerkjes, of 't afleggen van visites met de daaraan verbonden conversatieonnoodigheden; - het jonge meisje in veel gevallen beschikkend over meer vrijen tijd dan arbeid om dien aan te vullen, vroeger zelden ongechaperoneerd uitgaande, en na een wandeling waarop slechts stadslucht werd ingeademd, haar middag eindigend met een bezoek aan den confiseur à la mode: - zij beiden bestijgen nu haar elegant stalen voertuigje, dat haar in enkele oogenblikken buiten de stad, in de frissche natuur brengt.

In plaats van een haak- of borduurwerkje houdt zij nu haar

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(20)

stuurstang in de hand, zich richtend naar de ingevingen van haar wil, door dreven en landouwen. In plaats van op de wandelplaats of in de winkelstraat der mode, brengen zij nu haar vrije middaguren in de lanen of de open wegen rond de stad door; en in plaats van haar lichaam te voeden met de zoetige versnaperingen van den confiseur onthaalt zij haar longen op de diepe inademingen der frissche buitenlucht, die meer kracht en gezondheid geeft dan gebak of marasquin.

Zij leert ook af die angstvallige overwegingen of dit of dat wel veroorloofd wordt door de benauwende voorschriften eener verwijfde étiquette; of ze hier alléén mag verschijnen en daar niet; of men gewoon is op dit uurdit, en op dat dat te doen.

Maar zij rijdt de vrije ruimte in, waar genot de étiquette, en gezondheid de goede toon is; zij bezoekt de natuur, die er geen receptie-uren op na houdt en voor wie het zwijgen of de gezonde vroolijkheid beter tot den ‘bon ton’ behooren dan de complimenteuse onoprechtheden der stijve stadsvisites.

Haar rijwiel kan er tegen waken, dat haar behoeften aan beweging, aan uiting, aan frischheid en natuurschoon door de gewoonten van het stadsleven niet verstikt worden; het kan er voor zorgen, dat er tijden en plaatsen zijn, waar zij zich, buiten het critische oog der onware vormelijkheid, vrij geven kan aan haar jeugd, haar vroolijkheid, haar levenslust; dat haar parelende lach niet bestraffend onderdrukt en haar blos van gezondheid niet als de burgerlijke concurrente der ‘poudre d'Iris’

beschouwd wordt.

En terwijl zij op haar wiel gezeten is, leert zij in de onafhankelijkheid van haar rijden haar éigen wil uit te voeren; zij scherpt 't oog; bij het sturen moet zij plotselinge besluiten nemen; bij kleine ongevallen moet zij zich zelve redden; ze weet

langzamerhand op zich zelf te moeten vertrouwen en niet altijd van anderen te moeten afhangen.

Juist dit alles ontwikkelt goede eigenschappen in haar, die als zij wandelaarster blijft, ook zullen blijven sluimeren en niet geoefend worden. Zij komt in een leerschool, waar de ondervinding haar onderwijst, dat zij als vrouw toch ook een vrijen wil en een onafhankelijk initiatief moet hebben. Haar waarde als denkende, willende, vrije vrouw, die zich in de omstandigheden van het leven ook zélf moet weten te redden, zal haar dan duidelijker en van meer waarde worden.

Zie, dàt was de emancipatie, die wij op 't oog hadden, en die het rijwiel der vrouw schenken kan en schenkt.

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(21)

Een symbolische race.

Tijdens een bezoek aan den National Show snuffelden wij op een morgen in ons hotel in de Engelsche ochtendbladen, en werd onze aandacht getrokken door de rubriek ‘Publieke Vermakelijkheden.’ Zoo lazen wij ook wat er dien dag in het Royal Aquarium te doen zou zijn, en waren niet weinig verbaasd met vette letters

geannonceerd te vinden, dat daar een veetentoonstelling gehouden werd, van welke een der ‘great attractions’ een ‘ladies-race’ zou zijn!

We durfden onze oogen haast niet te gelooven. Was dát de Engelsche

hoffelijkheid? Was dát iets voor een volk, dat zich uitgeeft als zoo'n eerbied te hebben voor de vrouw en haar met vele rechten beschermt in de wet? Een dames-wedstrijd - of in allen geval een race van personen van het vrouwelijk geslacht - als een attractie geannonceerd van een expositie van beesten! En dat in het middenpunt der Engelsche civilisatie!! En niemand, die er tegen protesteerde?

Weinige oogenblikken later bevonden we ons op een ‘bus’, welke ons in de nabijheid van het Parlementsgebouw afzette; en na een wandeling van enkele honderden meters stonden we voor het Aquarium. Tegen de muren toonden groote aanplakbiljetten, waarop juffrouwen die in vliegende vaart de bocht van een baan kwamen omrijden, en hondekoppen, genoegzaam aan, welke fraaiïgheid daarbinnen te zien was.

Het ‘Aquarium,’ dat alles is behalve een ‘aquarium’, is een gebouw geheel in den geest van het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, maar ruimer en hooger. Een groot koepeldak van glas en ijzer overwelft een immensen hal.

Op den bodem van dien hal had men een wielerbaan aangelegd, die aan kinderspeelgoed deed denken; ze was 160 Meter in omtrek, zoodat men 10 ‘laps’

moest rijden alvorens één mijl te hebben afgelegd, zóó klein, dat een der

toeschouwers beweerde, dat men, wanneer men hard reed zijn eigen achterwiel kon pakken. Verder was de baan niet breeder dan 2½ Meter, en waren de bochten vrij stijl opgehoogd, en van de noodige kuilen voorzien, om aan de gebruikers zeker een aangenaam hobbelend gevoel te verschaffen. In de binnenzijde der bochten had men zakken met hooi gelegd, opdat, wanneer de dames vielen, ze niet

onmiddellijk zouden doodslaan. De praktische zin der Engelschen had deze zakken onmiddellijk van reclames voorzien, waarop het Sylvet geannonceerd was:

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(22)

een zachte stof, waarmee men het nikkel van zijn rijwiel kan glimmend maken. O, ironie!!

Stel u verder voor, dat aan de overzijde van de baan zich een tooneel bevond, waarop beurtelings een goochelaar, een komiek en eenige zingende juffrouwen hare talenten ten beste gaven. Het publiek hetwelk hiervan wilde genieten, moest op stoeltjes op het middenterrein plaats nemen, en kon dan, tusschen de racende dames door, af en toe een oogje op het tooneel werpen. Vervolgens waren er over de baan twee houten bruggen getimmerd, die de menschen op het middenterrein brachten, waarop ‘the human horse’ te zien was: een of andere kermisgruwelijkheid uit een dubbeltjes-tent.

Aan de eene zijde van de baan bevonden zich schiettentjes, waarin zeer kleurig geverfde Engelsche meisjes, met hoog opgebouwde kapsels, u vriendelijk

uitnoodigden voor een penny uwe schutterstalenten te beproeven. Op de galerij, boven links, werden rijwielen geëxposeerd, terwijl aan de rechterzijde eenige honderden honden een infernaal geblaf, gejank en gehuil aanhieven, alsof alle duivels uit de hel waren losgebroken. En ten slotte ‘pour complèter le spectacle,’

bevond zich beneden, tegenover de schiettentjes, de duistere ingang tot een miniatuur goudmijn, waarvoor een reusachtige Brit, in schitterend uniform, het publiek tot een bezoek uitnoodigde, met den bulderenden uitroep: ‘Komt en ziet de goudmijn!

Komt en ziet de goudmijn!’

In deze bacchanalie van geluiden, dampen, schreeuwen, instellingen en

menschen, moesten de dames rondrijden, moesten ze ronddraaien en ronddraaien, tienmaal in de mijl, met de goudmijn aan de eene en de veetentoonstelling aan de andere zijde! Arme wezens, in welke het idee van het vrouwelijk geslacht geheel was uitgewischt, sommigen met kort afgeknipte haren, als Russische nihilistische studenten, anderen met fladderende doekjes aan, in korten, wijden pantalon en slobberige jakjes, met doffen oogopslag en een pijnlijken trek om den mond! Gebogen over de stuurstang, jakkerend en trappend als verwilderde mannen, draaiden ze op dit miniatuurbaantje rond, zonder passie voor sport, zonder opgewektheid, zonder drang om de glorie der overwinning. Wij vernamen, dat deze arme wezens van hun impressario vier pond per week ontvingen, en dat vooraf werd bepaald wie iederen dag zou winnen, een groot bedrog, een gekochte victorie, waarvoor levende wezens noodig waren!

Maar was voor vele dezer beklagenswaardige vrouwen deze wedstrijd, tusschen een goudmijn en eene veetentoonstelling, niet een symbool; was het voor velen niet een laatste poging, om in deze

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(23)

moeilijke wereld op een niet ál te slechte wijze haar brood te verdienen; een laatste stroohalm, waaraan haar zinkende eerlijkheid en wankelend fatsoen zich vastgrepen, om niet geheel weg te zinken?

En maakten velen zich misschien niet diets, dat ze mogelijk op deze wijze nog een klein goudmijntje zouden kunnen bereiken, dat haar zou behoeden geheel te verdwalen op een tentoonstelling van dierlijke wezens? Was voor velen dezer ongelukkige schepsels dit ronddraaien tusschen twee uitersten niet het symbool van haar gansche leven?

Zoo'n schouwspel doet zeer; het tast iemand aan in zijn stillen eerbied voor de vrouw, in de hoogachting voor zijne medeschepselen. En het Engelsche publiek moet wel wreed zijn, om dagelijks bij honderden naar dit schouwspel te komen zien, en behagen te scheppen in zoo iets laags en wreeds. En daar gebruiken de zonen Albions vrouwen voor!

Blijft kalm.

Als ware er een knuppel in een kippenhok geworpen, is er een druk gepraat in de pers ontstaan.

Een paniek.

Een paniek in ‘optima forma.’

De onzetting heeft zich niet alleen van den handel, maar ook van het publiek meester gemaakt.

Men achtte zich bedrogen; men sprak van schandaal, van oplichterij; de filosofen lachten veelbeteekenend, alsof zij zeggen wilden: ‘Ja, wij wisten 't wel; wij hadden 't al lang voorspeld.’

En nu vormt 't het onderwerp van den dag; iedereen in onze kringen spreekt er over.

***

Welk is dat brandende vraagstuk dan?

Het is niet meer of minder dan een geprofetiseerde verlaging der prijzen van rijwielen.

Geenf 300 meer, geen f 250, geen f 200 of f 150. Neen, voor f 60 zal men binnenkort een uitmuntend rijwiel kunnen krijgen!

Alleen vergeet men er de adressen der fabrieken bij te voegen, die deze wonderen zullen leveren; evenmin vermeldt men van welk materiaal zulke fietsen gemaakt zullen zijn en door welke menschelijke wezens ze zullen worden vervaardigd.

't Is en blijft een raadsel.

***

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(24)

Laten we daarom onze zinnen bij elkaar houden en eens kalm bepraten wat er nu eigenlijk gebeurd is.

Het was toch een publiek geheim, dat de inrichting der prijscouranten van de Engelsche rijwielfabrieken lang niet meer deugde. De machines werden daarin op allerlei fictieve prijzen genoteerd; haast niemand betaalde zijn rijwiel met het bedrag, hetwelk daarvoor in den catalogus werd gevraagd.

Wanneer men den fabrikanten vroeg welke de reden was, dat zij dergelijke fictieve prijscouranten de wereld inzonden, dan was hun antwoord steeds, dat zij dit deden ten bate hunner agenten. Met opzet noteerden zij te hooge prijzen ten einde den handelaren vrijheid te geven, al naar gelang der locale toestanden en gebruiken, den koopers meer of minder reductie toe te staan.

De Amerikanen hebben echter aan dezen ongezonden toestand een einde gemaakt. In plaats van 150 dollars voor de 1cklasse machines te vragen, welke prijs zelden of nooit door de koopers werd betaald, noteerden zij ze eenvoudig-weg op 100 dollars, welk bedrag de eigenlijke koopwaarde dier machines

vertegenwoordigde.

De nieuwe 1897 prijscouranten uit Amerika brachten dan ook al eenigen schrik onder de koopers van Engelsche machines. Bij vergelijking scheen het dat Amerika zooveel goedkooper produceerde en dat men de Engelsche rijwielen te duur betaalde.

Men hield echter geen rekening met de omstandigheid, dat de Engelsche prijzen zelden werden betaald, terwijl aan die der Amerikaansche prijscouranten de hand werd gehouden.

Hadden dus eenige Engelsche fabrieken, welke haar fabrikaat gewoonlijk beneden catalogusprijs verkoopen, er in tijds voor gezorgd, dat ook haar prijscouranten de werkelijke verkoopwaarde der machines juister hadden weergegeven, dan zou de prijsverlaging, waarvan thans sprake is, niet zoo enorm gauw hebben kunnen geschieden.

***

En nu volgt er nòg iets.

Toen eenige groote Amerikaansche fabrieken bleken goede winsten af te werpen, verrezen in de Nieuwe Wereld de rijwielfabrieken als paddestoelen uit den grond.

Met de oprichting van een rijwielfabriek meende men een goudmijn te stichten;

kapitaal in overvloed was er voor deze ondernemingen te vinden.

Het resultaat is geweest, dat er in Amerika, met zijne reusachtige fabrieken met automatische machinerieën en massa-productie, weldraoverproductie ontstond en er daar ter plaatse geen genoeg-

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

(25)

zame afnemers meer gevonden konden worden. Om een nieuw débouchée te vinden, verscheepte men toen de machines in groote hoeveelheden naar Europa, en het is ons bekend dat op dit oogenblik in de entrepôts van Engelsche en Duitsche havens duizenden Amerikaansche machines zijn opgeslagen, die op goed geluk of op speculatie naar Europa werden geëxpedieerd in de hoop om door buitengewoon lage aanbiedingen koopers te vinden. Ja, wij weten zelfs, dat er zich thans in Holland de reiziger eener Amerikaansche fabriek bevindt, die honderden machines heeft meegebracht en ze zelfs beneden fabrieksprijs te koop aanbiedt, omdat als de fabriek in Amerika geen geldt ziet, ze onmogelijk kan worden opengehouden.

Deze Amerikaansche overproductie is dus de oorzaak van een nieuwen schrik in de prijzen der Engelsche machines geweest.

***

Maar nu hebben wij nog op een derde feit te wijzen.

De Pope Manufacturing Co. heeft enkele weken geleden, nu de drukte van het eerste seizoen over is, de prijzen harer Columbia's van 100 tot 80 dollar

teruggebracht.

Dit voorbeeld van een leading-fabriek zal wel tengevolge moeten hebben, dat andere Amerikaansche merken in het na-seizoen eveneens naar beneden zullen gaan.

En deze mogelijkheid heeft den laatsten stoot aan een groote verwarring op de prijzenmarkt gegeven.

Het schijnt, dat de geruchten van de overzijde van den Oceaan eenige Engelsche maatschappijen de vrees om het hart hebben doen slaan.

In Coventry en Birmingham, de centra der rijwielindustrie van Engeland, heeft zich onder de, in minder gunstige financieele omstandigheden verkeerende fabrieken een paniek geopenbaard. En de weeromstuit van deze paniek schijnt ook de directeuren der Whitworth-fabriek naar het hoofd te zijn geslagen. Plotseling, als een donderslag in een onbewolkte zomerlucht, annonceeren zij, dat hunne machines, die voor £ 29 genoteerd stonden voortaan voor £ 16 verkocht zullen worden!

Dit is nu eigenlijk in korte woorden alles wat er gebeurd is en wat aanleiding heeft gegeven tot de malle berichten, dat men binnenkort 1eklasse machines voorf 60.- zal kunnen koopen!!

***

Wij merken evenwel op, dat de Whitworth-fabriek nooit een schitterende geldbelegging is geweest en dat zij in haar strijd om

Frans Netscher,Uit mijne sportportefeuille

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En toen eindelijk de gasten vertrokken waren, liet zij zich in een laag stoeltje zakken, en met de handen achter het hoofd, dat zij langzaam naar achteren boog, sloot zij de oogen

Zoo zaten de drie vrouwen alle dagen tegenover elkander, 's zomers met de tuindeuren der achterkamer open, 's winters voor een haard, waar een groot vuur in gestookt werd: haar

voort, mijn geachte ambtgenoot deze zaak reeds op zoo'n heldere en uitnemende wijze uiteen heeft gezet (weêr trekt er hier en daar een vreemde, ongeloovige lach door de Kamer), meen

Want mijn nerveus ongeduld kan ik niet langer meester blijven, en het strootje, waarmeê de heer Van der Goes den neus mijner gevoelens razend gekitteld heeft, nam hij zelf in

De oude heer Van der Linden zou nooit in de zaal verschijnen en naar de presentielijst gaan om zijn naam te teekenen, zonder met u een handdruk te hebben gewisseld; de heer

Toen mijn moeder in 1954 in het ziekenhuis werd opgenomen, zijn mijn vijf broertjes, mijn zusje en ik variërend in de leeftijd van 2 tot 13 jaar in Groenestein ondergebracht bij

Hermannus Haakman, Aan mijne landgenoten, bij den aanvang van het jaar 1805... Aan

van Ouwerkerk de Vries, Het huwlijksvuurtjen, ter verjaring van mijne echtgenoote A.S...