• No results found

Bertha, Elf versjes van Bertha · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bertha, Elf versjes van Bertha · dbnl"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bertha

bron

Bertha, Elf versjes van Bertha. S.N. van Looy, Amsterdam ca. 1903

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bert042elfv01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

de Meisjesplager.

Zeg eens, foei! jij groote Jo, Waarom plaag jij zusje zoo?

Zie, zoo even zat zij zoet, Speelde met haar poppegoed, Waschte kleine pop Marietje,

En zong lief een wiegeliedje, Maar, zoodra kom jij niet aan,

Of 't is met haar pret gedaan, Want, foei! met een flinken schop

Gaan haar kleertjes en haar pop In een hoek. Hoor, hoe zij schreit!

Ach! die arme kleine meid!

Jij verdient een flinke straf, Want ik vind je vreeslijk laf;

Voor zoo'n zusje, lief en klein, Moest jij juist heel aardig zijn.

Doe een meisje nooit verdriet!

Flinke jongens doen dat niet.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(3)

die Beste Broer.

Frans, die alles heeft gezien, Gaat nu gauw naar zusje Mien, En zegt: ‘foei! wat is Jo laf!

Kom, droog gauw je traantjes af.’

Hij raapt al haar kleertjes op, Ook haar speelgoed en haar pop, Legt het netjes bij haar neer

En zegt: ‘daar is alles weer.’

Zusje is nu niet meer boos.

Zie! zij haalt haar blokkendoos En nu zitten ze bij elkaar

En bouwt Frans een huis voor haar.

Kijk! nu schreit die zus niet meer, Maar zegt lachend, ieder keer:

‘Jij bent zoet; jou mag ik graag;

Niet dien Jo, den meisjesplaag.’

Bertha, Elf versjes van Bertha

(4)

Klaas Dwingeland.

Hoor eens aan, die stoute Klaas Is een echte vechtersbaas.

Van de kinderen, groot of klein, Wil hij maar de baas steeds zijn, En, wanneer zij dat niet willen,

Dan begint Klaas maar te gillen, Schreeuwt en maakt een groot kabaal,

Trapt of schopt, foei! wat schandaal!

Krijgen zij wel eens van Ma Lekkers, taart of chocola, En ze geven hem niet 't meest,

Dan brult Klaasje als een beest.

't Gaat den kinderen ook vervelen En nu Klaas weer mee wil spelen, Roepen allen, ‘nee, o! nee!

Ga maar heen! jij speelt niet mee!’

Bertha, Elf versjes van Bertha

(5)

Hansje, de Nagelbijter.

Hansje, zeg, wat doe jij daar?

Nagelsbijten? foei! wat naar!

Schaam je toch, doe dat niet weer, Of ik stuur je eens op een keer Naar den schoorsteenveger, hoor!

Want die weet wel raad er voor!

Die besmeert ze dik met roet, Groene zeep en bitter goed, En dan zegt hij: ‘jongeheer,

Bijt nou maar je nagels weer.’

En meteen stopt hij ze dan In je mond, zoo hard hij kan.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(6)

Daan de Gierigaard.

Daantje is een gierigaard.

Krijgt hij somtijds koek of taart, Suikergoed of wel eens drop,

Alles eet alleen hij op.

Altijd zit hij in een hoekje Met zijn lekkers of zijn koekje En vraagt dan zijn zusje Kee:

‘Hè, toe! Daan, geef mij wat mee,’

‘Nee!’ snauwt hij, ‘ga jij maar heen, 't Lekkers is voor mij alleen, Nee, hoor! jij krijgt niemendal.

'k Lust het zelf wel, ben je mal?’

Weg gaat zusje, zonder wat, Ba! wat nare broer is dat!

Vrienden heeft hij ook niet een, Altijd zit hij maar alleen En op straat wijst men hem aan;

Kijk! daar heb je gierigen Daan.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(7)

Smeerpoes Piet.

Hé! daar heb je vuile Piet, Grooter smeerpoes is er niet.

Gaat hij 's morgens soms van huis Met zijn nieuwe Zondags buis, Met een van zijn beste hoedjes,

Nette laarsjes aan de voetjes, Met een das en schoone boord

Net gekleed, zoo het behoort, Dan komt hij een uur daarna

Weer naar huis bij zijn mama Met zijn buisje vol met smeer,

't Mooie broekje vol met teer.

Aan zijn schoenen, het is schande, Zitten dikke modderranden;

Vol met gaten is zijn hoed En zijn handen zijn als roet.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(8)

Op de straat kijkt men hem aan En denkt, wie zou daar toch gaan?

Hé, ken jij dien jongen niet?

Wel, dat is de vuile Piet.

Bah! jij smeerpoes, ga toch heen, Hoor je roepen, iedereen.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(9)

de Aardige Koen.

Náast hem woont zijn neefje Koen, Nu! die geef ik graag een zoen, Want zooals een ieder weet

Koen is altijd net gekleed.

Zie hoe helder zijn zijn handen, En hoe wit zijn Koentje's tanden, Glad en netjes zit zijn haar,

Hij gebruikt wel kam en schaar.

Speelt hij nog zoo wild of druk, Nóóit maakt hij zijn kleeren stuk.

Kijk! een jongen nòg zoo klein, Kan toch immers netjes zijn.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(10)

de Stoute Frederik.

Van de buurt de grootste schrik Is die nare Frederik;

Beestenplagen is zijn lust,

Voor hem heeft geen diertje rust.

Denk eens aan zijn hondje Bob, Ach! die krijgt zoo vaak een schop.

Jankt dan 't arme kleine dier, Dan heeft hij het meest pleizier, En zijn poesje, ach, hoe wreed,

Pakt hij bij het staartje beet, Smijt het van de trappen af.

Foei! wat is die jongen laf!

Vliegt een vliegje op de ruit, Gauw trekt hij 't de vleugels uit, En de muschjes, klein en teer,

Slaat hij met zijn stokje neer.

Ik wed, kinderen, dat je zegt:

‘Wat is Frederik toch slecht!’

Bertha, Elf versjes van Bertha

(11)

het Goede Fritsje.

Fritsje is veel liever kind, Dat is juist een dierenvrind.

Poesje zal hij nooit vergeten, 't Eerst van allen krijgt dat eten, En zijn hond? Kijk, op zijn schoot

Voert hem Frits met stukjes brood.

Kruimels strooit hij op een stoepje Voor een hongerig musschentroepje, En de vogels, een voor een,

Zingen huppelend om hem heen.

Hoor! het is als of zij zongen:

‘Wat is Frits een lieve jongen!’

Bertha, Elf versjes van Bertha

(12)

Wim Isegrim.

Kijk! die jongen op dat prentje Is een heel onaardig ventje, Want als Maatje hem verbiedt

En zegt ‘Wimpje, doe dat niet,’

Dadelijk laat de lip hij hangen, Tranen loopen langs zijn wangen, En van kwaadheid stampt hij dan

Op den grond, zoo hard hij kan.

Van het schreien, kijk eens goed, Zijn zijn oogjes rood als bloed, Dik zijn lippen van het pruilen,

Van het grienen, van het huilen.

Ieder, die ook Wimpje kent, Zegt, ‘dat is een nare vent,’

Lacht hem uit en zegt: ‘die Wim Is een echte isegrim.’

Bertha, Elf versjes van Bertha

(13)

de Vriendelijke Jan.

Zie eens! hier, zijn broertje Jan;

Nu, daar houd ik veel meer van.

Als zijn Maatje hem verbiedt, Pruilt of schreeuwt ons Jantje niet, Maar loopt dadelijk naar haar toe

En zegt vriendelijk dan: ‘hè, Moe, Heusch! ik zal het niet meer doen,’

Pakt en geeft haar dan een zoen.

Zie! daar gaat hij, vroolijk zingend, Met zijn hond de tuin rondspringend.

Altijd is Jan welgemoed, Als een kind ook wezen moet.

Bertha, Elf versjes van Bertha

(14)

Bertha, Elf versjes van Bertha

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik werk zelf met bewoners, maar zag bijvoorbeeld voor het eerst wat vrijwilligers bij het CDA doen.. Verder viel me de worsteling van veel initiatieven op: zet je de

In de drie landen zijn er concrete initiatieven om pedagogische netwerken op te zetten om ouders te ondersteunen bij de opvoeding van de kinderen. De verschil- lende accenten in

- Vertrekken vanuit een gedeelde visie over het perinatale met alle partners Verbinding tussen eerste en tweede lijn:... - 98% van de eerstelijnszorg rond het perinatale

De vlieger steeg zoo prachtig in de lucht, Maar trok meteen zoo krachtig en geducht, Dat Piet, zoo lang het mooglijk was, de lijn Moest vieren, om de baas er van te zijn!. Maar nu

Maar 'k heb je zusje niet gezien, Ze komt toch wel, de kleine Lien?’.. ‘Ja Jans, ze komt wat achteraan, We zijn maar vast

En zie eens, de juffertjes van fatsoen In 't rood, in 't blauw en een in 't groen, Ze hebben een prachtig tint gekregen Ze kijken zoo glunder maar ook wat verlegen Maar och de

Lieve kind, het lenteklokje In zijn sneeuwwit voorjaarsrokje Heeft me uit mijn slaap geluid, Daarom kwam ik óók maar uit....

Wanneer hij dan 's avonds met haar was, na de dagen die hij gesomberd had op zijn kamer in ongeweten moêheid, kon hij tijden achtereen spreken voor zich zelf, vèr ziende over