• No results found

VU Research Portal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VU Research Portal"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VU Research Portal

Zijn cognitieve functies van waarde bij het voorspellen van ADHD-uitkomsten?

van Lieshout, M.; Luman, Marjolein; Rommelse, Nanda; Buitelaar, Jan K; Oosterlaan, J.

published in

Tijdschrift voor Neuropsychologie 2018

document version

Publisher's PDF, also known as Version of record

document license

Article 25fa Dutch Copyright Act

Link to publication in VU Research Portal

citation for published version (APA)

van Lieshout, M., Luman, M., Rommelse, N., Buitelaar, J. K., & Oosterlaan, J. (2018). Zijn cognitieve functies van waarde bij het voorspellen van ADHD-uitkomsten? Tijdschrift voor Neuropsychologie, 13(3), 166-178. https://www.tvnp.nl/inhoud/tijdschrift_artikel/NP-13-3-2/Zijn-cognitieve-functies-van-waarde-bij-het-voorspellen-van-ADHD-uitkomsten

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

E-mail address:

(2)

Bedankt voor het downloaden van dit artikel. De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een

bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk

verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere

compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

info@boomamsterdam.nl

(3)

166

A

artikel

Zijn cognitieve functies van waarde

bij het voorspellen van

ADHD-uitkomsten?

ɲ Marloes van Lieshout

ɲ Marjolein Luman

ɲ Nanda N.J. Rommelse

ɲ Jan K. Buitelaar

ɲ Jaap Oosterlaan

Samenvatting — Vanuit verschillende modellen kan worden afgeleid dat cognitieve functies mogelijk voorspellende waarde zouden kun­ nen hebben voor toekomstig ADHD­gedrag. Het is relevant dit nader te onderzoeken, omdat er nog weinig indicatoren zijn voor de prog­ nose van ADHD. In dit artikel worden verschillende studies samenge­ vat, die zijn gebaseerd op (gedeeltelijk) reeds gepubliceerde data van het Nederlandse deel van de (neuro)IMAGE­studie. Hierbij werden kinderen met en zonder ADHD tussen de vijf en negentien jaar geïn­ cludeerd en met een interval van gemiddeld zes jaar uitgebreid onder­ zocht (ADHD/C: N­range = 200­339; broers en zussen zonder ADHD: N­range = 147­271; controlegroep: N­range = 171­228). Een minderheid van de cognitieve functies (met name werkgeheugen en reactietijdva­ riabiliteit, en een algeheel zwakke cognitieve subgroep) had enige voorspellende waarde, echter met zwakke effectgroottes. Cognitieve functies blijken daarmee nog weinig bruikbaar in de klinische prak­ tijk. De bevindingen duiden erop dat we wellicht anders moeten kij­ ken naar de rol van cognitieve functies bij ADHD, in elk geval als het gaat om het beloop van de stoornis.

Inleiding

Het lagere prevalentiecijfer van ADHD bij volwassenen (ongeveer 2,5%; Simon e.a., 2009) ten opzichte van kinderen en jongeren (ongeveer 5%; Polanczyk e.a., 2014) doet vermoeden dat er sprake is van een leeftijdsge­ bonden afname van symptomen. Een literatuurstudie hiernaar wees in­ derdaad uit dat bij kinderen met ADHD vanaf het negende levensjaar de

ɲ Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan

De waarde van cognitieve

(4)

De waarde van cognitieve functies bij het voorspellen van ADHD 167

mate van ADHD (diagnose) elke vijf jaar met 50% vermindert (Hill & Schoener, 1996). De symptomen van hyperactiviteit en/of impulsiviteit nemen het sterkst af, terwijl aandachtsproblemen relatief stabiel blijven met het ouder worden (Biederman e.a., 2000). De manier waarop persis­ terende (aanhoudende) ADHD gedefinieerd wordt is hierbij (uiteraard) wel van belang. Een volwaardige DSM­diagnose leidt tot lagere persisten­ tiecijfers dan ADHD die gedeeltelijk al herstellende (in partiële remissie) is, terwijl ook bij die laatste vorm vaak nog beperkende symptomen aan­ wezig zijn (Faraone e.a., 2006). Verschillende studies samennemend blijkt dat een groot deel van de kinderen persisterende en beperkende symptomen van ADHD heeft in de jonge volwassenheid (zie bijvoorbeeld Faraone e.a., 2015).

De vraag hoe ADHD nu precies ‘ontstaat’ is er een die nog moeilijk te beantwoorden is. Het antwoord op deze vraag kan ons aanwijzingen ge­ ven over hoe op de beste wijze diagnostiek in te richten, beloop te voor­ spellen (prognoses) en een gerichte behandelwijze te kiezen. Op dit mo­ ment wordt zeer waarschijnlijk geacht dat ADHD het resultaat is van een complex samenspel tussen genetische (Chang e.a., 2013), neurobiologi­ sche (Cortese e.a., 2012), cognitieve en omgevingsfactoren (Thapar e.a., 2013). In dit artikel zullen we nader ingaan op de rol van cognitieve func­ ties, omdat al geruime tijd is aangetoond dat deze functies op eenzelfde moment in de tijd samenhangen met symptomen van ADHD, cognitieve functies mogelijk meer homogene eigenschappen hebben (vanuit de aan­ name dat deze cognitieve functies dichter bij de genetische basis liggen) dan overt gedrag, maar wel dicht bij het overte gedrag liggen in de keten, en cognitieve functies relatief eenvoudig en toch behoorlijk objectief en goed gestandaardiseerd te meten zijn. Hieronder zal nader worden inge­ gaan op verschillende cognitieve modellen.

Cognitieve modellen bij ADHD

Cognitieve problemen vormen al geruime tijd de kern in verschillende theoretische modellen bij ADHD (zie Figuur 1, p. 168). Zo werd onder meer gedacht dat problemen in de uitvoerende (executieve) functies on­ derliggend waren aan het tot uiting komen van ADHD (Barkley, 1997). La­ ter werd gepostuleerd dat de stoornis te maken heeft met drie cognitieve disfuncties die elk afzonderlijk of in combinatie een rol kunnen spelen: problemen met de cognitieve controle, problemen met de verwerking/ gevoeligheid voor beloning, en/of problemen met het verwerken van temporele informatie (bijvoorbeeld het inschatten van de tijdsduur); zie

De waarde van cognitieve

(5)

Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan

168

bijvoorbeeld Sonuga­Barke e.a., 2010. Meer recentelijk wordt gedacht dat ADHD samenhangt met specifieke cognitieve profielen, dat wil zeggen dat gekeken wordt naar specifieke patronen in de prestatie van één indi­ vidu op verschillende taken/domeinen (sterkte en zwakte), zogeheten cognitieve profilering of subgroepering (zie bijvoorbeeld Bergwerff e.a., 2017). Het voordeel van zo’n aanpak is dat het de complexiteit van cogni­ tieve (dis)functies in beeld brengt en ons op die manier wellicht dichter bij het fundament van de stoornis kan brengen. Wanneer een groep kin­ deren met ADHD bestudeerd wordt blijkt inderdaad dat verschillende cognitieve subgroepen te onderscheiden zijn. Opvallend daarbij is dat die subgroepen in verschillende studies niet blijken samen te hangen met de mate van de (ernst van) ADHD­symptomen. Deze bevinding on­ dergraaft overigens het belang van deze methodiek voor een beter begrip van ADHD.

A. Enkelvoudig cognitief pad

C. Cognitieve subgroepen

B. Meerdere cognitieve paden

Enkelvoudige cognitieve beperking Cognitieve controle Verwerking van beloning Temporele verwerking Cognitief profiel 2 Cognitief profiel 1 Cognitief profiel 3 ADHD ADHD ADHD

(6)

De waarde van cognitieve functies bij het voorspellen van ADHD 169

Andere modellen bedden cognitieve functies meer in binnen een ho­ listische beschrijving van ADHD. Een daarvan het is endofenotypemodel. In dit model wordt de genetica via de neurobiologie, het cognitief functi­ oneren en omgevingsfactoren gerelateerd aan het ‘fenotype’, het gedrag. Binnen dit model wordt een causale rol voor cognitieve functies veron­ dersteld, namelijk als het zogenaamde endofenotype (zie bijvoorbeeld Gottesman & Gould, 2003). Zo’n endofenotype is een meetbare eigen­ schap, die zich bevindt op het niveau tussen genen en het gedrag (feno­ type) in. Hierbij wordt verondersteld dat het endofenotype dichter bij de betrokken genen van de stoornis (in dit geval ADHD) ligt dan het gedrag zelf, en daardoor mogelijk meer informatie zou kunnen geven over be­ trokken genen. Vanuit dit model kan verwacht worden dat beter cogni­ tief functioneren (of een sterkere ontwikkeling van cognitieve functies over de tijd) gerelateerd zou zijn aan toekomstige (positieve) gedragsma­ tige uitkomsten, en andersom, dat zwakker cognitief functioneren (of achteruitgang in functioneren) gerelateerd zou zijn aan ongunstiger ge­ dragsmatige uitkomsten. Andersom zou het hebben van symptomen van ADHD ertoe kunnen leiden dat cognitieve capaciteiten minder vaak/ef­ fectief ingezet worden (en dus minder ‘getraind’), waardoor de verdere ontwikkeling van de cognitieve functies wellicht minder optimaal verloopt.

(7)

Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan

170

Resultaten van eigen onderzoek naar cognitieve predictoren

Vanuit het endofenotypemodel en het model van Halperin en Schulz kan afgeleid worden dat cognitieve functies voorspellend zouden kunnen zijn voor gedrag; ze zijn er in die modellen duidelijk aan gerelateerd. Het is relevant dit te onderzoeken omdat wanneer de diagnose ADHD een­ maal gesteld is, er momenteel nog weinig indicatoren zijn die iets over prognose dan wel richting van behandeling aangeven.

De resultaten die in dit artikel worden beschreven, zijn gebaseerd op de metingen van het Nederlandse deel van de International Multicenter ADHD Genetics (IMAGE; baselinemeting) en de follow­up van deelne­ mers aan deze studie: de NeuroIMAGE­studie. Deelnemers aan deze stu­ die waren kinderen met ADHD, geclassificeerd volgens de criteria van de DSM­IV­TR, hun broertjes of zusjes zonder ADHD en een controlegroep van kinderen zonder ontwikkelingsstoornis. De eerste metingen vonden plaats toen de deelnemers vijf tot negentien jaar waren, waarbij zij zeer uitgebreid onderzocht werden. Cognitieve variabelen als inhibitie, (ver­ baal) werkgeheugen, temporele informatieverwerking (tijdsschatting), variabiliteit, reactietijd, motorische controle en intelligentie werden on­ der andere gemeten met cognitieve taken, zie voor een beschrijving Ta­ bel 1. Als uitkomstmaten werden zowel ADHD­diagnose als ADHD­symp­ toomernst, en algemeen functioneren in kaart gebracht met behulp van interviews en vragenlijsten voor ouders, leerkrachten en de deelnemers zelf, afhankelijk van hun leeftijd. Specifieke factoren zoals leeftijd en be­ handeling met medicatie werden in deze onderzoeken ook meegenomen om de complexe relatie tussen cognitief en gedragsmatig functioneren zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, zeker omdat we deze met een in­ terval van ongeveer zes jaar tussen de twee metingen in bestudeerden.

Samenvatting van de belangrijkste bevindingen

(8)

De waarde van cognitieve functies bij het voorspellen van ADHD 171 tabel 1 Beschrij ving v an inst rumen ten Ta ak M aat Be schr ijv ing WISC/W AIS ­III Cijf er ­ reeksen ɲ Maxim um Sp anne V ooruit ɲ Maxim um Sp anne A ch teruit Een a uditi ev e t aak di e de a ccur at esse v an he t v er bale w er kg ehe ug en mee t; een r eeks g et allen w or dt op genoemd, di e v ooruit moe t w or den her haald (of ach teruit in de A ch teruit ­conditi e), me t oplopende lengt e. ANT Vis uo ­Sp atial Seq uencing T ask ɲ To taal aan tal g eï den tifi ceer de ‘t ar ge ts ’ in de goede v olg or de Een g ecomp ut eriseer de t aak di e de a ccur at esse v an he t vis uo ­sp ati eel w er k­ gehe ug en mee t; een r eeks cir kels g et oond in een 3x3 ­r oost er moe t her haald w or den in de g oede v olg or de , me t oplopende lengt e, door de ze aan t e wijz en. St op T aak ɲ RT op g o­ trials (ms) ɲ SDR T on g o­ trials (ms), g ecorrig eer d v oor de gemi ddelde R T ɲ St op Signal Re acti on Time (ms) ɲ Per cen tag e commissi ef ou ten Een g ecomp ut eriseer de t aak di e de snelhe id en a ccur at esse v an inhib iti e v an een door gaande r espons mee t; op g o­ trials w or dt een a ccur at e r espons v er ­ w ach t op een e xt erne cu e, me t tw ee k euz es (links of r ech ts); op st op ­t rials w or dt g een r espons op een e xt erne cu e v erw ach t. ANT Shifting A tt en ­ ti onal Se t ɲ RT Blok 1 (ms) ɲ SDR T Blok 1, g ecorrig eer d v oor de g emi ddelde R T Blok 1: Een g ecomp ut eriseer de t aak di e de snelhe id en v aria bilit eit v an de mo torische o ut pu t mee t in r ea cti e op een e xt erne cu e, me t tw ee k euz es (links of r ech ts). ɲ RT Blok 2 (ms), g ecorrig eer d v oor de g emi ddelde RT v an Blok 1 ɲ Per cen tag e f ou t, g ecorrig eer d v oor f ou ten in Blok 1 Blok 2: Zo

als Blok 1, maar in Blok 2 w

or dt een incompa tibe le re acti e v erw ach t

(op een knop drukk

en in de t eg eng est elde ri ch ting w aarin de stim ul us zi ch be w ee gt).

ANT Baseline Speed

(9)

Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan 172 Ta ak M aat Be schr ijv ing Mo tor Timing T aak ɲ SDR T, g ecorrig eer d v oor de g emi ddelde R T (ms) ɲ Gemi ddelde a bsol ut e de via ti e (ms) Een g ecomp ut eriseer de t aak di e de a ccur at esse en v aria bilit eit v an de mo to ­

rische timing mee

t, w

aar

bij een r

espons op een knop v

erw ach t w or dt w an ­ neer ing escha t w or dt da t 1 seconde is v erst rek en na he t hor en v an een be ­ paalde t oon. Time T est ɲ Per cen tag e v an de afwijking in de vis uele modali ­ te it ( gemi ddelde v an de dri e hoo gst e tij dsin ter ­ vallen ) ɲ Per cen tag e v an de afwijking in de a uditi ev e mo ­ dalit eit ( gemi ddelde v an de dri e hoo gst e tij dsin ­ terv allen ) Een g ecomp ut eriseer de t aak di e de pr ecisi e v an de r epr od ucti e v an vijf tij ds ­ in terv allen mee t (4, 8, 12, 16 , 20 seconden ); een li ch tbr on (vis uele modalit eit) of een t oon ( au diti ev e modalit eit) w er d g epr esen teer d v

oor een specifi

(10)

De waarde van cognitieve functies bij het voorspellen van ADHD 173

rende ADHD als kinderen met ADHD in remissie zwakker dan de contro­ legroep. Voorts stelden we vast dat cognitieve functies die gemeten wer­ den in de vroegere kindertijd een diagnose of symptomen van ADHD enkele jaren later konden voorspellen, onafhankelijk van het type cogni­ tieve functie.

In een volgende stap hebben we op de baselinemeting cognitieve voor­ spellers bestudeerd in relatie tot ADHD­uitkomsten bij 226 kinderen met ADHD/C. (Van Lieshout e.a., 2017). Acht domeinen werden onderzocht, namelijk werkgeheugen, motorische inhibitie, cognitieve inhibitie, reac­ tietijdvariabiliteit, temporele informatieverwerking, informatieverwer­ kingssnelheid, motorische controle en intelligentie. De resultaten toon­ den dat een beter werkgeheugen tijdens de baselinemeting minder ernstige ADHD­symptomen tijdens de follow­upmeting voorspelde, en dat op eenzelfde wijze minder variabiliteit in de reactietijd voorspellend was voor een beter algemeen functioneren. Het percentage verklaarde variantie was met 3 tot 5,6% echter klein. De variabelen waren wel signi­ ficant voorspellend, bovenop de voorspellende waarde van gedrag tijdens de baselinemeting (bijvoorbeeld ADHD­symptomen). Daarnaast bleken cognitieve functies samen met ADHD­gedrag nog betere voorspellers voor ADHD­uitkomsten dan modellen met gedrag of cognitieve maten alleen. De gevonden resultaten bleken onafhankelijk van leeftijd, ge­ slacht en behandeling met medicatie.

(11)

Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan

174

Omdat de voorspellende waarde van het cognitief functioneren be­ perkt bleek in de beschreven onderzoeken, met slechts geringe effect­ groottes, werd in een andere studie (Van Lieshout e.a., 2018a) een meer vernieuwende, persoonsgebaseerde aanpak ingezet. Hierbij wordt meer rekening gehouden met verschillen tussen individuen met ADHD, onder andere in cognitieve functies. Via een specifieke analyse (latente class­ analyse) werden op basis van de baseline­ en follow­upmetingen cogni­ tieve subgroepen geïdentificeerd, aan de hand van vergelijkbare cogni­ tieve maten als eerder beschreven. Voorts werd onderzocht of de gevonden cognitieve subgroepen gerelateerd zouden zijn aan de ADHD­ uitkomstmaten. Hiervoor werden opnieuw individuen met ADHD (N = 200), de broertjes en zusjes zonder ADHD (N = 147) en de controlegroep (N = 171) onderzocht. Er werden drie over de tijd relatief stabiele cogni­ tieve subgroepen gevonden. Eén subgroep werd gekarakteriseerd door een algeheel zwakke (langzame en inaccurate) prestatie, een tweede sub­ groep door een snelle én accurate prestatie, en een derde subgroep met een algeheel gemiddeld profiel. Zoals verwacht had de langzame inaccu­ rate subgroep de minst goede uitkomsten tijdens de follow­upmeting, waarbij individuen vaker een ADHD­diagnose hadden ten opzichte van de algeheel gemiddelde subgroep en de snelle plus accurate subgroep. Het hebben van een algeheel zwak cognitief profiel is duidelijk minder gunstig; dit profiel komt minder vaak voor bij individuen uit de controle­ groep; individuen met dit profiel hebben een verhoogde kans op een per­ sisterende diagnose ADHD; er is enige aanwijzing dat individuen die nog geen diagnose ADHD hebben, maar wel dit zwakkere profiel, iets meer kans hebben op het ontwikkelen van ADHD op iets latere leeftijd wan­ neer ze uit een gezin komen waar ADHD voorkomt.

Theoretische implicaties

Al met al blijkt uit bovenstaande een gebrek aan voorspellende waarde van cognitieve functies. Een minderheid van de onderzochte variabelen (met name werkgeheugen en reactietijdvariabiliteit) heeft enige voor­ spellende waarde, met zwakke effectgroottes. Een persoonsgebaseerde aanpak met cognitieve subgroepering lijkt het meest waardevol en duidt erop dat het zinvol is groepen meer ‘op maat’ te bestuderen.

(12)

De waarde van cognitieve functies bij het voorspellen van ADHD 175

Schulz, 2006). De bevindingen geven eerder reden cognitieve functies bij ADHD te omschrijven als een zogenaamd epifenomeen, in elk geval wan­ neer het gaat om het moment dat de stoornis reeds tot uiting is gekomen. Zie ook Figuur 2 voor een visuele weergave van de verschillende modellen. Een epifenomeen is een variabele die gerelateerd kan zijn aan dezelfde on­ derliggende factoren als de ADHD­symptomen, maar niet causaal aan ADHD zelf is gerelateerd. Daarmee kan verklaard worden dat er soms wel enige samenhang tussen cognitieve functies en ADHD wordt gevonden, maar niet consistent en met slechts geringe effectgroottes. Deze visie wordt ondersteund door soortgelijke bevindingen uit een andere studie (Coghill e.a., 2014). Hierbij kan ook de cognitieve bufferhypothese genoemd wor­ den, waarbij verondersteld wordt dat sterke cognitieve capaciteiten kun­ nen compenseren voor symptomen en/of beperkingen van ADHD (zie bij­ voorbeeld Johnson, 2012, of Dennis e.a., 2000). De sterkere cognitieve capaciteiten zijn dan niet causaal met de symptomen verbonden, maar hebben wel een (positieve) impact op de dagelijkse ‘last’ van de stoornis.

A. Cognitie als een endofenotype en omgekeerde causaliteit

B. Cognitie als een epifenomeen

C. Cognitie volgens de Halperin & Schulz-hypothese Omgeving Beperkingen Genetica Breinstructuur & functie Genetica Breinstructuur & functie Cognitie Cognitie Symptomen Genetica Breinstructuur & functie Kern lagere orde cognitieve beperkingen

Ontwikkeling van beschermende hogere orde cognitieve functies

ADHD-symptomen Symptomen

Ontwikkeling van

prefrontal cortex Verlagen

Hoe groter de cognitieve capaciteit, hoe meer wellicht gecompenseerd kan worden voor symp-tomen en beperkingen van ADHD.

figuur 2 Overzicht van verschillende modellen die cognitief functioneren holistisch inbedden in relatie tot ADHD. ‘Omgeving’ refereert aan de bidirectionele relaties op alle niveaus binnen de verschillende modellen. ADHD = Attention­deficit/

(13)

Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan

176

Soms wordt gesteld dat ADHD een vertraging in de ontwikkeling is, waarbij ervan uitgegaan wordt dat individuen met ADHD met de tijd zul­ len herstellen van hun ADHD­symptomen en van hun cognitieve beper­ kingen (een ‘maturational lag’, zie bijvoorbeeld Berger e.a., 2013). De ont­ wikkeling van kinderen met ADHD is volgens dit model niet zozeer

anders dan die van kinderen zonder ADHD, maar vooral vertraagd. De

bevinding dat cognitieve functies als werkgeheugen, reactietijdvariabili­ teit en intelligentie niet bijtrekken over de tijd, ook niet in de vroege vol­ wassenheid, geven aan dat er niet duidelijk (alleen) een vertraging in de ontwikkeling van ADHD is, maar suggereren ook dat meer complexe mo­ dellen nodig zijn ter verklaring.

Hoewel de bevindingen uit onze studies, in samenhang met de litera­ tuur, redelijk eenduidig zijn, vinden we het nog te vroeg om op dit punt stellig te concluderen dat cognitieve functies niet (causaal) gerelateerd zijn aan ADHD. Naast het feit dat de gedetecteerde zwakke cognitieve subgroep enigszins samenhing met ADHD­uitkomsten, en twee belang­ rijk geachte cognitieve functies (werkgeheugen en reactietijdvariabili­ teit) significante voorspellers bleken, moet ook de kanttekening ge­ plaatst worden dat we niet alle cognitieve domeinen volledig hebben kunnen onderzoeken. De bevindingen uit de hier beschreven studies ge­ ven echter wel aan dat het reëel is de verwachtingen rond de voorspel­ lende waarde van cognitieve functies voor ADHD­uitkomsten te matigen.

Klinische implicaties

Omdat cognitieve functies vooralsnog slechts geringe voorspellers voor de prognose bij ADHD blijken, hebben we op dit moment geen gerichte hand­ vatten voor de klinische praktijk waarmee kinderen met ADHD met vol­ doende zekerheid in een weinig­risico­ of hoog­risicogroep (voor zorgelijke uitkomsten) zouden kunnen worden ingedeeld. Vanuit onze bevindingen kan hooguit afgeleid worden dat het hebben van een algeheel zwak cogni­ tief profiel met enige voorzichtigheid reden voor bezorgdheid is. Zo’n pro­ fiel is gerelateerd aan een iets hogere kans op een (persisterende) diagnose ADHD. Daarnaast is het, heel voorzichtig gesteld, mogelijk dat bij kinderen met dit algeheel zwakke profiel, bij wie ADHD in het gezin voorkomt, er een iets hoger risico is dat ADHD op iets latere leeftijd nog tot uiting komt.

Concluderend

(14)

De waarde van cognitieve functies bij het voorspellen van ADHD 177

licht anders moeten kijken naar de rol van cognitieve functies bij ADHD, in elk geval als het gaat om het beloop van de stoornis. Wellicht kunnen cognitieve functies bij (het beloop van) ADHD nog het beste geduid wor­ den als een epifenomeen; gerelateerd aan dezelfde onderliggende facto­ ren als de stoornis zelf, maar niet direct (causaal) gerelateerd aan het ADHD­gedrag. Hiermee worden ook de verwachtingen ten aanzien van verder onderzoek naar de eventuele relatie tussen cognitieve functies en ADHD­uitkomsten meer gematigd. Een duidelijke minderheid van de onderzochte variabelen (met name werkgeheugen en reactietijdvariabili­ teit) heeft enige voorspellende waarde, met zwakke effectgroottes, en deze variabelen zijn daarmee helaas nog weinig bruikbaar in de klini­ sche praktijk. Een persoonsgebaseerde aanpak met cognitieve subgroe­ pering lijkt het meest waardevol en duidt er op dat het zinvol is groepen meer ‘op maat’ te bestuderen.

Marloes van Lieshout Sectie Klinische Neuropsychologie, Vrije Universiteit

Amsterdam, e­mail: m.vanlieshout@live.com.

Marjolein Luman Sectie Klinische Neuropsychologie, Vrije Universiteit

Amsterdam.

Nanda N.J. Rommelse Afdeling Psychiatrie, RadboudUMC, Nijmegen; Karakter

Kinder­ en Jeugd Psychiatrie Universitair Centrum, Nijmegen.

Jan K. Buitelaar Afdeling Cognitieve Neurowetenschappen, Donders Institute

for Brain, Cognition and Behaviour, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen; Karakter Kinder­ en Jeugd Psychiatrie Universitair Centrum, Nijmegen.

Jaap Oosterlaan Sectie Klinische Neuropsychologie, Vrije Universiteit

Amsterdam.

Literatuur

Barkley, R.A. (1997). Behavioral inhibition, sustained attention, and executive func­ tions: Constructing a unifying theory of ADHD. Psychological Bulletin, 121(1), 65­94.

Berger, I., Slobodin, O., Aboud, M., Melamed, J. & Cassuto, H. (2013). Maturational delay in ADHD: Evidence from CPT.

Frontiers in Human Neuroscience, 7, 691.

Bergwerff, C.E., Luman, M., Weeda, W.D. & Oosterlaan, J. (2017). Neurocognitive profiles in children with ADHD and their predictive value for functional outcomes.

Journal of Attention Disorders, first pub­

lished date: January­30­2017. doi: 10.1177/1087054716688533. Biederman, J., Mick, E. & Faraone, S.V.

(2000). Age­dependent decline of symp­ toms of attention deficit hyperactivity disorder: Impact of remission definition and symptom type. American Journal of

Psychiatry, 157(5), 816­818.

Chang, Z., Lichtenstein, P., Asherson, P.J. & Larsson, H. (2013). Developmental twin study of attention problems: High herita­ bilities throughout development. JAMA

Psychiatry, 70(3), 311­318.

(15)

Van Lieshout, Luman, Rommelse, Buitelaar & Oosterlaan

178

boys with attention deficit hyperactivity disorder (ADHD): Improvements in exec­ utive functioning do not explain clinical improvement. Psychological Medicine, 44(5), 1087­1099.

Cortese, S., Kelly, C., Chabernaud, C., Proal, E., Di Martino, A., Milham, M.P. & Castel­ lanos, F.X. (2012). Toward systems neuro­ science of ADHD: A meta­analysis of 55 fMRI studies. American Journal of

Psy-chiatry, 169(10), 1038­1055.

Dennis, M., Spiegler, B.J. & Hetherington, R. (2000). New survivors for the new mil­ lennium: Cognitive risk and reserve in adults with childhood brain insults.

Brain and Cognition, 42, 102­105.

Faraone, S.V., Asherson, P., Banaschewski, T., Biederman, J., Buitelaar, J.K., Ra­ mos­Quiroga, J.A., . . . Franke, B. (2015). Attention­deficit/hyperactivity disorder.

Nature Reviews Disease Primers, 1, 15020.

Faraone, S.V., Biederman, J. & Mick, E. (2006). The age­dependent decline of attention deficit hyperactivity disorder: A meta­analysis of follow­up studies.

Psychological Medicine, 36(2), 159­165.

Gottesman, I.I. & Gould, T.D. (2003). The endophenotype concept in psychiatry: Etymology and strategic intentions.

American Journal of Psychiatry, 160(4),

636­645.

Halperin, J.M. & Schulz, K.P. (2006). Revisit­ ing the role of the prefrontal cortex in the pathophysiology of attention­deficit/ hyperactivity disorder. Psychological

Bulletin, 132(4), 560­581.

Hill, J.C. & Schoener, E.P. (1996). Age­depen­ dent decline of attention deficit hyperac­ tivity disorder. American Journal of

Psych iatry, 153(9), 1143­1146.

Johnson, M.H. (2012). Executive function and developmental disorders: The flip side of the coin. Trends in Cognitive

Sci-ences, 16(9), 454­457.

Lieshout, M. van, Luman, M., Buitelaar, J., N.N.J. Rommelse & Oosterlaan, J. (2013). Does neurocognitive functioning predict future or persistence of ADHD? A sys­ tematic review. Clinical Psychology

Re-view, 33(4), 539­560.

Lieshout, M. van, Luman, M., Heslenfeld, D.J., Hartman, C.A., Hoekstra, P.J., Fran­ ke, B., Buitelaar, J.K., Rommelse, N.N.J. &

Oosterlaan, J. (2018a). Longitudinally informed neurocognitive subgroups in ADHD affected and unaffected siblings and control children. In: M. van Lieshout (2018). Predicting clinical outcome in

children with ADHD. Is there a role for neurocognitive functioning? Diss., pp.

177­206.

Lieshout, M. van, Luman, M., Twisk, J.W.R., Faraone, S.V., Heslenfeld, D.J., Hartman, C.A., Hoekstra, P.J., Franke, B., Buitelaar, J.K., Rommelse, N.N.J. & Oosterlaan, J. (2017). Neurocognitive predictors of ADHD outcome: A 6­year follow­up study. Journal of Abnormal Child

Psy-chology, 45(2), 261­272.

Lieshout, M. van, Luman, M., Twisk, J.W.R., Faraone, S.V., Heslenfeld, D.J., Hartman, C.A., Hoekstra, P.J., Franke, B., Buitelaar, J.K., Rommelse, N.N.J. & Oosterlaan, J. (2018b). The course of neurocognitive functioning and prediction of behavioral outcome of ADHD affected and unaffect­ ed siblings. Journal of Abnormal Child

Psychology. Advance online publication:

https://doi.org/10.1007/s10802­018­ 0449­z.

Polanczyk, G.V., Willcutt, E.G., Salum, G.A., Kieling, C. & Rohde, L.A. (2014). ADHD prevalence estimates across three de­ cades: An updated systematic review and meta­regression analysis. International

Journal of Epidemiology, 43(2), 434­442.

Simon, V., Czobor, P., Bálint, S., Mészáros, A.

& Bitter, I. (2009). Prevalence and cor­

relates of adult attention­deficit hyperac­ tivity disorder: Meta­analysis. British

Journal of Psychiatry, 194(3), 204­211.

Sonuga­Barke, E., Bitsakou, P. & Thompson, M. (2010). Beyond the dual pathway mod­ el: Evidence for the dissociation of tim­ ing, inhibitory, and delay­related impair­ ments in attention­deficit/hyperactivity disorder. Journal of the American

Acade-my of Child and Adolescent Psychiatry,

49(4), 345­355.

Thapar, A., Cooper, M., Eyre, O. & Langley, K. (2013). What have we learnt about the causes of ADHD? Journal of Child

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Immers, zo kan geredeneerd worden, de werkelijkheid bestaat op fundamenteel niveau uit de elementaire deeltjes van de fysica, en alle gebeurtenissen

We demonstrate our business modeling research and stakeholder-centered analysis methods in an example case, its added value to implementing eHealth, and conclude

In this section, we evaluate the feature performance for writer identification based on single- script and the results on five data sets are given in Table 7.1, from which we can

Sheng He, Petros Samara, Jan Burgers, Lambert Schomaker (2016) “Image-based historical manuscript dating using contour and stroke fragments”, Pattern Recognition (PR), Elsevier

We here report an experimental and kinetic modeling study on the rate of decomposition of 2-HAF in a typical reaction medium for 5-HMF synthesis (water, Bro ̈nsted acid), with

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..

ScFv:sTRAIL fusion proteins, consisting of sTRAIL recombinantly fused (as indicated by the dotted lines) to a scFv (heavy & light chains in green & beige) specific for

Therefore, the research problem of this paper is defined as the risk of flooding for the socio-ecological system of the Irrawaddy river delta.. From this research problem,