• No results found

ONNA onderopziener in 's-Iands gevangenis, va n

In document KAR 00043206 (pagina 49-64)

TWEEDE BEDRIJF

88 ONNA onderopziener in 's-Iands gevangenis, va n

welke aanaift deze acte i opgemaakt en na voorlezing onderteekend . . .. (dicteert zich zelf, terwijl hij invult) met uitzondering

V'lIl de inlanclsche vrouw Sonna, die ver-klaard heeft, niet te kunnen teekenen, wijl zij d hrijfkunst ni t verstaat.

So :'<A. (Verlegen.)

BART. ( laat zIJn arm om haar heen.) J LIUS (tot onna.) . . .. zult niet teekenen?

ONNA. een.

J i..I . Jlaa' u stemt wel 111 del,

er-kenning toe?

BART (haa tig, vóór Sonna antwoorden kan.) _onna!

o. );A. (Ziet Bart verwonderd aan.) BAIH. een ... . niet.

JULIU (tot Bart, zeer langzaam, om hem den tijd te laten): Wou u i ts zeggen?

BART (na een zelfstrijd.) Neen .. " . niets.

,}ULIU . Zoo. (Tot onna). Ik leg er den nadruk op, dat u volkom n vrij i , om tot dcze erk nning al of niet uw toestemming

SONNA 89

te geven. Van pres i is geen sprake! En nu stel ik u nogmaals de vraag: "Stemt gij, Sonna, vrijwillig in deze erkenning toe?"

Eenvoudig: já, of néén.

ON NA (verwonderd.) Zeker! Dat willen we allebei!

BART. (Wendt het hoofd aL)

JULIU . Ik moet op een ondubb Izinnig antwoord aandringen. Een duidelijk: ja ....

of neen. Dus: u stemt toe?

ON)/A. (Knikt toestemmend met en paar verwonderd oogen, alsof ze zeggen wil, dat haar toestemming immers de natuur-lijkste zaak van de wereld is. lechts h el zacht klinkt dan 0 k haar:) Ja.

Juuus. Dan beschouw ik die toestemming als te zijn verleend. (Tot Bart.) Wilt u maar eer t ven teekenen ?

BART. (Komt. Teekent. Neemt plaats.) J LIUS. (Wenkt de getuig n om nad rbij te komen.)

PRAWlRO. ( ad rt dev ot en teekent.

zonder te gaan zitten. Retireert gebukt.) JULIUS (tot Matupari. a.) Asjeblieft.

SONNA

MATUPARIS. (Legt zijn hoed op de tafel.

Wil teekenen.)

]ULIUS (wijst hem de plc:.ats waar hij teekenen moet.) Dáár.

MATUPARI A. (Teekent, zonder te gaan zitten. charrelt met de pen, niet wetend waar hij hem moet neerleggen.)

JULI s. Leg maar neer.

MATUPARISA. (Legt de pen neer, neemt zijn hoed. Retireert.)

]ULlUS (teekent.) Ziezoo - - (tot de getuigen). ] ullie kunt gaan.

MATUPARISA. Moet ik nog weer t erug-komen?

]ULIUS. Neen, dank je.... ]a toch, wacht even. (Matuparisa komt terug.) Het volgend jaar word je vijf-en-dertig; denk er om.

MATUPARISA. Jawel, mijnheer.

PRAWIRO. (Af naar rechts.)

YlATUPARI A. (Af langs het muurtje.)

SONNA QI

ZEVENDE TOONEEL.

SONNA (staat op. Gaat naar ]uliu~.)

~ijnheer d' assistent. . .. ik hoop, dat u met boos op Sonna zult wezen, als Sonna iets zegt. Sonna vraagt verlof om u te bedanken voor de moeite, die mijnheer d' assi~tent heeft gehad om mijn kind ... . (ze wlscht een traan weg en eindigt met een zenuwachtig): Sonna zegt u in alle nederigheid dank, heer.

]ULIUS (neemt haar handen en houdt die

l~!lg vast.) Lief mevrouwtje, wij ambtenaren ZIJn maar automaten. Wij hebben niet veel moeite e~. niet veel plezier aan ons beetje werk. WIJ gaan achter onze schrijftafel zitten en schrijven de stukken, die onze medeburgers van ons vragen. Maar geloof mij, het zal mij persoonlijk heel veel ge-noegen doen, als dit stuk u in de toekomst zóó blij zal stemmen als het dat doet in dit oogenblik, waarin u mij bedankt voor iets waarvoor geen dank verschuldigd i5.

(Tot Bart.) Ga je mee?

SONNA. (Wischt een traan weg.)

BART. (Nadert] ulius. Drukt hem zwijgend de hand. Richt zich dan bewogen tot Sonna. Geeft haar een hand.) Sonna ....

92 SONNA

ONNA. (Gaat zacht snikkend weer zitten.) NJo (stormt van rechts op, den kodak in de hand.) Kom nou, moeder!

JULIUS. Bertu , nou staat ook jouw naam in het boek, hoor jongen.

1JO (roept door zijn handen naar recpts:) Wacht evèèèn! Ik kom da-de-Ièèèk!

BART. (N emt Njo's hoofd tus chen b ide handen. Njo.... mijn jongen.... mijn groote jongen .... Dit i een gelukkige dag voor j vader. (Hij zoent hem op beide wanaen.)

NJo. Ik heb al drie opnamen gemaakt!

BART. Zoo-zoo!

NJo. Ik ga ze vanavond in mijn kamer ontwikkelen!

J LI . Dat zal wel moeilijk gaan, Bertus!

't I volle maan. Dan blijft het 's nachts in Indië ook in je kamer licht.

I JO. (G 10ft er niet van.) Maar niet heus h!

BART. Ja r,ek r, vent. Het maanlicht dringt door d jaloezieën heen; begrijp je wel? ....

SO NA 93

JULIUS. Ik zou mijn vader maar en donkere kamer afzetten, als ik jou was.

NJo (kijkt eerst Julius ongeloovig aan, dan:) Krijg ik er een, Pa?

BART. Morgen timmeren wij voor jou een donkere kam 1', hoor!

NJo. Hoe laat!

BART (vroolijk.) Nou! Als we opstaan!

1 JO. Dat i goed. (Zoent Bart op d n wang.) Dank u wel!

JULIU (he ft intus chen zijn pet ge-nomen.) Dag mevrouw!

ON NA. Dag mijnheer!

BART (heeft Njo een zoen en een vader-lijken klap p den wang gegeven. Tot Julius:) Ik breng je ven naar voren. (Hij neemt zijn pet.)

JULIU. l\I oi! - Dag .... Bertus!

NJo. (Vr olijk om di nieuw b naming.

Neemt d hand aan, na eerst zijn k dak van zijn recht rarm naar zijn linkerarm te hebben laten v rhuizen.) Dag mijnh er!

]ULIU . En en flink officier word 11, h or! NJo. Ja mijnheer!

94 SONNA JULIUS. Daar reken ik op. (Tot Bart.) Je gaat even mee?

BART. Ja. (Gaat mee, zijn pet in de hand.) Dag jongen!

NJo. Dag Pa.

BART en JULIUS. (Af tweede plan links.) NJo (roept door de geopende deur zijn vader na:) Dag Pàa! Dag mijnheer!

PRAWIRO. (Wordt tegelijkertijd van rechts achter zichtbaar.)

NITI. (Is bij hem. Groet hem tot afscheid en verdwijnt weer rechts.)

ACHT TE TOONEEL.

NJo. Hebt u gehuild ... . moeder?

PRAWlRO. (Lang het muurtje naar links af. Hij is gepasseerd met een buiginkje, dat door Sonna en Njo niet is opgemerkt.)

SONNA. Heel even maar, omdat ik zoo blij ben, dat jij later een groote, knappe officier zult worden.

N]o. Als ik officier ben, dan ga ik mee

SOl NA 9S

op expeditie, tegen de inlanders, (hij denkt aan Gustave Aimard) en dan zijn we van top tot teen gewapend, en dan overnachten we in 't bosch, met de hand aan 't geladen geweer, - leuk!!

SONNA. Zoo moet je niet over inlanders spreken. Je moet altijd bedenken, Njo, dat jij geen blanda bent, maar dat je van ons afstamt.

NJo. Hoe afstamt?

SONNA. Ja zeker. Je bent even goed een kind van het land als ik.

N JO. Pa zegt, dat ik wèl een blanda ben!

SONNA. J bent nu een Europeáán. Maar sommige Europeanen houden niet van ons;

die zien met minachting op ons neer. Dat moet jij nooit doen.

N]o. Natuurlijk niet! Waarom! Dat zou toch gemeen wezen? Op school hebben de jongens mij ook wel voor roetmop uitge-scholden, maar dan zei ik: "Moet jij wat van mij jongetje"? Ik schold natuurlijk terug hè? Ik laat me niet uitschelden!

SON A. Je moeder zal heel trotsch op je zijn, als' je later, wanneer je groot bent, vriendelijk met ons volk omgaat.

NJo. (Is n g m t zijn kornuiten in Holland bezig.) Ik laat m ni tuit chelden.

Ot\NA. Luister eens, mijn jongen. Heel lang geleden was d~ vader van mijn groot-vad r de afstammelIng van een vorst! Weet je .... als jij nu later een officier bent, dan zal h t blo d van dien vorst in jou leven.

Dan zal i d r n aan jou kunnen zien, dat je hi r in het land thuis hoort. Dan zal het net zijn, of jij en .... sultan bent!

NJo. Luk!

ON 'A. En dan zul je ook van ons h uden!

B loof j m dat?

NJo. (Knikt onb wust toestemm nd, maar i met zijn gedachten nog bij dat sultanaat.) Was dat e n èchte sultan?

• Ot\NA. Ja! Maar dat i heel lang g leden.

NJo. Tante B r heeft ons 0 k v el ver-teld van Har en-al-Raschid! Dat was prachtig!

o. T. A. (Hoort nu voor de tweede maal dien naam.) Wi ?

JO. Haro n-al-Ra chid. Die liep 's nachts door de strat n van Bagdad. .

SONNA. Ja, maar ... die andere. Di tante.

SONNA C)7

NJo. (Alsof het vanzelf sprak peutert door aan zijn kodak.) Tante Bèr

i

SONNA. Is dat n nieuwe tante?

NJo (vroolijk.) Weln en. Tante Bèr. Die kan ,harder loopen dan ik. In 't bo eh leggen we t allemaal tegen haar af; nou ja

be-halve de big. '

o NA. Wie is .... de big? •

JO. De klein te van de varken . Tante Bèr zegt, we zijn allemaal vark ns en kleine Pi t is de big. ou ja, maar ze I' i t h~m natuUl:~ijk winnen, hè? Wc fopten de big natuurlijk maar en beetje.

ON TA. Kwam .... Pa ook bij ... . Tante Bèr?

NJo (aan zijn kodak puterend.) Natuurlijk.

Alle dagen. I k was er toch!

ONNA. (Doet een poging om zichzelve gerust te stellen.) 0 ja: - - Jij was er.

I JO. Som kwam Pa den heelen dag.

Fijn. Dan gingen we met z'n allen naar 't bo eh.

SONNA. Wat zou moeder daar graag bij gewee t zijn, lieveling.

NJo. Kunt u óók hard loopen?

7

< . ,;1 _ - & _ ~ ~

SO TNA

SONNA. (Hoort zelfs zijn vraag niet. Zegt langs hem h en:) Als ik er maar even uit de verte naar had mogen kijken.

JO. Tante Bèr I opt nog harder dan Pa! (Maakt zich van Sonna los). Moet u eens zien. Ik zal maar zeggen: als we nou loopen van hier tot daar, hè? Dan kan ze Pa wel zóóveel voorgeven. Vast wel! En dan moet u niet ver et n: dan heeft zij nog rokken aan! Dat loopt veel moe i I ij k e r? !

ONNA. (Knikt toestemmend, terwijl ze haar tranen bedwingt.)

N JO. V ' é I moeilijker!

SONNA. (W nkt hem met een .hoofd-beweging weer bij zich.) En als Ie dan zoo sam n speeld , heb je toen wel e ns gedacht: "Nu wou ik, dat mijn eigen moeder hier óók bij was?" ~

N]o. Fijn, ik krijg morgen een donkere kamer. Is het vannacht werkelijk licht in mijn slaapkamer?

SONNA. Ja, want het is toch vandaag het midden van de poeasa?

N JO. Wat is dat?

SONNA. Het midden van de poeasa valt altijd op volle maan.

SONNA 99

N]o. Wat is poeasa?

So NA. Dan moeten de geloovigen vasten.

Dan mogen ze overdag niet eten en niet drinken.

NJo. Wanneer eten ze dan?

SONNA. Dan eten ze 's-nachts.

N]o. Waarom?

SONNA. Dat doen alle Mohammedanen.

En vannacht verzamelen de geloovigen zich in de ma kee om daar te bidden. Je zuIt vannacht w I hevig op de bedoeq hooren slaan. Dan moet je niet schrikken!

NJo. Wat hoor je dan?

SONNA. Dat klinkt zoo: Doeh- doeh-d oeh-doeh- oeh-doeh- doeh- doeh- doeh- - - do eh !-- - d eh! - - - d eh! -- - - do eh !

NJo. Leuk.

Ol NA. Dat heb j vroeger ook vaak ge-hoord, maar je weet het niet meer. Of herinner je je mi schien nog wel iets van vroeger? Weet je nog wel, dat je op een dag was zoek geraakt? We zochten je overal, maar we konden je nergens vinden. En 's-avonds vond Niti je op de aloen-aloen, in de stallen van het paardespel.

100 SO NA NJo. Weet ik niets meer van.

So NA. Weet je ook niet meer, dat je 's-morgens alleen maar rij t met geraspte klapper wou eten?

NJo. Neen.

ONNA. En dat je met een windgeweertje op vogels ging chieten?

JO. Neen.

ON NA. En dat je een grooten kikk r in een hokje had?

N]o. Ja. Dat weet ik nog. Hij vrat nik r!

So NA (vroolijk.) Ja, maar hij i toch dood gegaan!

JO. Mi chi n kon hij van . uiker alleen niet leven.

ONNA (blij, dat ze het eerste punt van aanraking gevonden heeft.) Misschien! -Zullen we den ketsier weer een kikkerhok laten timm ren?

N]o (t rwijl hij aan zijn kodak peutert.) Neen. Pa zegt, je mag geen dieren plagen.

Dat is laf. En dat vind ik zelf ook.

SONNA (streelt hem.) Luister eens. Toen je nog zóó ,klein was, dat je nog met je handjes zóó deed als je blij was, - toen

SONNA ror

was je Pa.... toen had je Pa het heel erg druk. Hij had zóó weinig .... tijd, dat hij haast niet naar jou kon zien. Je begrijpt dus wel, als jij 's-nachts in je bedje lag, met wat buikpijn of zoo, dat moeder dan wel eens even .... geschreid heeft. Toen je wat grooter werd, moest je weg. Moest je w è gl Begrijp je? (Met tranen.) Moe st je weg. - - Maar weet je nog wel, dat ik tOch gelàchen heb, toen je wegging?

NJo. Ik weet nog wel, dat de stoompijp van de boot zoo'n zwáár geluid gaf: doeoe-oeoeoe. Je moest je ooren dichtstoppen.

SONNA. Hè, toe, blijf nou eens even met je hoofd zóó tegen me aan liggen. (Ze streelt hem.) Dat heeft moeder in zoo lang niet ge-voeld. En moeder heeft zoo héél veel aan je gedacht in die duizenden dagen, dat je daar-ginds was. Alle dagen, àlledágen,dachtik: wat zou hij nu doen? Zou hij nu spelen? Zou hij nu leeren ? Zou hij nu lachen? Zou hij nu .... pijn hebben misschien? En nooit kreeg ik antwoord op al wat ik vroeg.

Duizenden avonden heb ik Allah gebeden om antwoord van mijn kind, en toen je eindelijk schrijven kon, omdat je dat daar op school had geleerd toen vertelde ....

102 SONNA je vader me, dat je je eerste briefje ge-schreven had. - - - Maar lezen kon ik

het niet. .

NJo. Kan u niet lezen? - - - Kijk

waarom huilt u nu weer? '

SONNA. Omdat ik maar een vrouw ben, mijn jongen.

NJo. Tante Bèr huilt nóóit'

SONNA (richt zich trotscll op.) Ik ook niet' N JO. Tante Bèr lácht altijd'

ONNA (poogt te lachen.) Ik ook'

NEGENDE TOONEEL.

NITI (op van rechts met een schotel dodol.) Niti brengt dodol, Njaï Sonna'

SONNA. 0, Njo, dat is lekker! Geef eens hier, Niti'

Nm. Lekker, Njo.

SONNA. We hebben een heeleboel ver-rassingen voor je. Niet waar, Niti?

SONNA. 103

NITI. Ja' (Ze hurkt in de nabijheid neer.) SONNA. Niti en ik, we hebben al weken lang overlegd, waarmee we jou een plezier konden doen. Kijk eens, ken je dit nog?

NJo. Wat is dat? Kun je dat eten?

SONNA. Dodol! (Ze maakt het boomblad, waarin de lekkernij gehuld is, voorzichtig open.) Als kleine jongen wa je daar zoo dol op. Proef ze eens?'

NJo. (Proeft.)

SONNA. Nu? Herken je ze? Lekker?

NJo. Ja. Net boterletter. Met St. Nicolaas heb ik zóóveel boter-letter gekregen, dat ik er twee dagen van gegeten heb.

So 'NA. (Wringt teleurgest Id op typis h-Indische wijze haar handen.j

NITI (zachtjes voor zich heen): Zijn smaak is veranderd.

ONNA. Niti .... háál het nu maar. r iti'

TTI (begrijpt dadelijk.) Ja.

SONNA (terwijl liti Ie plan links afgaat.) Luister eens, Nj . Moeder heeft lang na-gedacht wat je nu wel 't allermooist zou vinden .. .. 't allermooist! Weet je nog. dat

104 ON NA

je als klein jongentje zooveel van de wajang hield? Denk een go d na. Met andere jongetjes en meisjes kon je daar urenlang naar kijken tot je oogen dichtvielen van slaap. En dan moest moeder je geschied e-ni sen vert llen van de oude koningen en helden, van cle Pandawa's en de Koerawa's van Krisna en Ardjoena!

NJo (met even opl vende belangstelling.) Wat zijn dat? Indianen?

ONNA (vol vuur.) Dat zijn de ude ko-ninO"en en ridd rs uit ons land, van ons volk! 0, wacht maar! Je zult dat alles w er mooi gaan vinden! Toe, denk eens goed: w et j nog, dat onz oude tuinman uit karton wajang-p ppen voor jou ma st snijden, di jij dan tegen elkaar liet vechten?

NJo (in vage herinnering.) ee .... j4 ...

jaaaa .. ..

1 ITI (op, m t twe wajangpoppen, die ze tegen elkaar laat "vechten".) Djek djek - - djèk - - djek - djek!

JO. (Lacht.)

ONNA (vri ndelijk smeekend.) Hè nee .. ! Daar niet om lachen! Geef maar hier, Niti!

SO A 10

5

NITI. (Geeft ze anna.) Prachtig, ja Njo?

(Ze hurkt weer in d nabijheid.)

ONNA. Kijk eens? Echte wajangpoppen!

Ze zijn duur!? Mooi uitgesneden en verguld.

Net als di aan het hof en van de regenten, maar die zijn natuurlijk nóg mooier en duurder! Zijn ze niet pràchtig?

NJo (heeft ze intusschen genomen.) Leuk.

Wat gekke dingen! Zijn dàt helden? Met zulke dunne arm n? Moet je die kromme beenen zien! En die neuzen! Lollig! (Hij heeft stille pret.)

SONNA. (Wringt t leurgesteld, gelijk daa r-even, haar handen.)

NITI (zachtjes voor zich heen.) Zijn hart en zijn gedachten zijn veranderd.

ONNA. (Trekt 1 jo naar zich toe en streelt hem met haar typi ch-Indisch tas-tende hand n.) Kind!. ... jo! .... Mijn jongen. . .. Wat wil je dan hebben ... Moed r wil je zoo graag. ie~s heel. m?OlS geven ... . (Ze streelt hem lUlliger en lUl1lger over hoofd en schouder n armen. Ze kan niet anders meer dan stamelend naar woorden zoeken.) Iets .. .. Njo .. .. Allah .... Mijn

kind. . .. (Met een plotselinge wanhopige

106 SONNA

poging om vroolijk te zijn.) Njo .. .. mijn kind ....

NJo. (Wordt verlegen en wendt zich af met een half verlegen, half ongeduldig glimlachje. Hij legt de poppen weg.)

SONNA. (Treedt langzaam terug, haar handen weer zenuwachtig en smartelijk wringend en een snik smorend.)

NITI. (Heeft intus chen schuw om zich heen gekeken en zich nog iets verder ver-wijderd.)

SONNA. Denk je veel aan .. .. tante Bèr?

I'JO (knikt toestemmend.) Toen ik weg-ging, heb ik een zakmes van haar gekregen, van echt Herder-st'J.al!

So NA. Van mij krijg je ook een zakmes!

NJo (vertrouwt het niet.) Maar niet heuseh!

ONNA. Ja!

NJo (blij.) Hoe groot is het?

ONNA. ZOO groot als je wilt.

NJo. Moet u het dan nog koopen?

ONNA (zenuwachtig, vroolijk.) Natuurlijk!

SONNA 1°7

NJo. Hè, geeft u me dan liever een kom-pas! Dat kost een gulden.

SONNA. Daar. Daar heb je twée gulden.

Koop het maar dadelijk. Hier een huis of wat van daan heb je een toko.

NJo. Zal ik maar met den koetsier gaan?

SON, A. Ja, dat is go d. Die kan je de toko wel wijzen.

NJo. 0, die weet ik zelf ook al! (Zet den kodak, waaraan hij op het oogenblik niet eens meer dènkt, vlug op de tafel. Rent naar buiten, roepend:) Koetsie - ier!

(Tot Niti.) Waar is de koetsier?

NITI (verschrikt.) Allah! Die is daar vóór.

NJo. (Op den fonel af naar links.)

ELFDE TOONEEL.

(Verlegen zwijgen.)

NITI (zacht.) Njaï onna! Weet u wat Prawiro zegt?

SONNA. Wat zegt Prawiro?

NITI. Prawiro zegt, dat hij iets weet ....

van mijnheer den kapitein.

J08 SONNA SONNA ( chrikt. Dan, zacht, ingehouden.) 'n Vrouw?

NnI. Prawiri wou nog niets zeggen, maar Niti gelooft een vrouw in Holland.

ON NA. Dezelfde vrouw .... als waar Njo van spreekt?

NITI. Dat weet Niti niet. Misschien wel.

50 'NA. Daar kan Prawiro toch onmogelijk iets van af weten!

NnI. jaï onna moet niet boos op Niti wezen, maar als Njaï Sonna het aan Niti toe taat, dan wil Niti graag iets zeggen.

SONNA. Wàt wou je zeggen.

NITI. Mijnheer de kapitein heeft nu een reis naar Holland vemaakt en den eersten dag, dat mijnheer de kapitein terugkomt, heeft hij al uw kind als zijn zoon erkend.

ON~A. En wat zou dat?

NITI. Dat is v rdacht, jaï Sonna!

SONNA (schudt het, hoewel zelf niet over-tuigd, van zi h at) Niet voor mij, Niti.

NnI. Al' Njaï Sonna niet boos wordt, -Ario Prawiro vindt het ok verdacht.

SONNA 109

SONNA (is blijkbaar zelf niet gerust, maar zegt toch:) Luister, Niti! Ario Prawiro ver-trouwt nooit een Eur peaan. Dat is ver-keerd van Ario Prawiro. Sonna kent mijn-heer den kapitein nu al zóóveel jaren; het zou niet goed van haar wezen om te luis-teren naar domme praatjes van Prawiro.

(Al sprekend geraakt zij zelf onder de bekoring van haar eigen overtuigend betoog.) Mijn heer i altijd eerlijk tegenover Sonna geweest. altijd, en nu laat hij aan iedereen zien, dat onna's kind zijn zoon is! Het zou

(Al sprekend geraakt zij zelf onder de bekoring van haar eigen overtuigend betoog.) Mijn heer i altijd eerlijk tegenover Sonna geweest. altijd, en nu laat hij aan iedereen zien, dat onna's kind zijn zoon is! Het zou

In document KAR 00043206 (pagina 49-64)