• No results found

DERDE BEDRIJF

In document KAR 00043206 (pagina 65-86)

lIS SONNA

DERDE BEDRIJF

(Hetz Ifde vertrek in helderen maannacht.

De kale takk n van den kapokboom steken grillig tegen den sterrenh mei af. Het licht van d maan i. zóó helder, dat men er bijna bij zou kunnen lezen. Alleen langs den linkerwand i het donker. De atmosfeer in en om de galerij i vol zwoele geheimzinni g-heid. De geloovigen worden tot het geb d opgeroep 11 do r eerst in nel en zacht, daarna in steeds langzamer tempo luid-klink nde lagen op de bedoeg (een mosk e-trom in den vorm van een uitgeholden boomstam, waarov'r e n vel is gespannen).

Gedurende h t bedrijf weerklinkt de bcdoeq bij langer n kortere tu schenpoozen. Als het doek opgaat, h ort men in de verte een inlander bidden:)

Allah hoe Akbar, Allah hoe Akbar,

A sa hoedo Allah hoeillah haillalah,

A ";1 hoed oe Anamoehamad rasoeloelah.

Allah hoe Akbar, Allah hoe Akbar, Lahim Allah haillalah, A lIah la TIIahah.

SONNA 12I

EERSTE TOONEEL.

BART. (Ligt op den divan links <l:~ht.er­

grond een sigaar te rooken. Nadat hlJ zlch een paar malen onrustig om en om heeft gedraaid, komt:)

NITI (van rechts op.) Wil u nog iets drinken, heer?

BART. Ne n, dank je. - - laapt de sienjo?

NITI. iti zal even gaan zien. (Af tweede plan links. Komt even later terug.) Ja heer.

De sienjo slaapt rustig.

BART. Ho laat is het?

NITI. H t i. midderna ht, heer.

BART. Goed, Niti. Dan kun jij ook wel gaan slap n.

NITI. Ja (Talmt nog.) (D bedoeq laat zich hooren.)

BART. laat de t ng-tong daar twaalf uur?

NITI. en heer. Dat i de b doeg. Die roept de geldovigen tot het gebed. Het is het midden van de poeasa.

BART. (aarz lend) laapt Njaï on na al?

122 SONNA NITI. Njaï Sonna is in haar kamer, heer.

Of ze slaapt, weet Niti niet. Ik denk, dat Njaï Sonna op mijnheer wacht. (Ze gaat naar de deur van Sonna's kamer eerste plan links.) Zal Niti even gaan zien?

BART. Neen. Laat maar.

Nm. Heeft mijnheer nog iets aan r iti te bestellen?

BART. Dank je. Je kunt wel gaan slapen.

Nm. Rust wel, heer.

BART. Rust wel, Niti.

NITI. (Rechts a.f, na nog een enkele maal talmend te hebben omgezien.)

TWEEDE TOONEEL.

BART. (Alleen. Woelt zich om en om.) PRAWIRO. (Verschijnt na eenige ooge n-blikken links achter het muurtje. Hij schrijdt langzaam en in gebukte houding voort.

Hij blijft nu en dan staan, voorzichtig om zich heen kijkend.)

SONNA I23

BART. (Richt zich, als Prawiro bij het muurtje rechts achtergrond is aangekomen, snel op en roept verschrikt:) Is daar iemand? !

PRAWIRO. (Bukt zich snel, zoodat hij onzichtbaar wordt en blijft.)

BART. (Springt, als hij geen antwoord krijgt, snel overeind, loopt snel naar buiten achtergrond, ziet scherp om zich heen, doch ontdekt niets. Hij keert daarna terug, gaat dan naar rechts op den voorgrond, werpt zich dan op den anderen divan, staat weer op, gaat naar rechts buiten, keert weer terug en gaat op den divan rechts op den voorgrond liggen.)

DERDE TOONEEL.

]ULJUS (in kaki.) Ben je nog wakker?

BART (springt op.) Hallo ! Julius, ben jij dat?

JULIUS. Ja, dat ben ik.

BART. Waar kom je zoo laat vandaan?

Op jacht geweest?

124 SONNA

]ULIUS. Als je 't zoo noemen wilt, - ja, op jacht geweest.

BART. Waar heb je gejaagd?

] ULIUS. In de soos.

BART (vro lijk.) In de soos op jacht?

Gedobbeld?

] ULI S. Ja, dat i toch niet om te lachen?

Is dat niet heel normaal? Dat doet toch iedere Europeaan hier?

BART (erieu.) Iedereen, maar jij niet.

Dat heb je in die veertien jaar nog n oit gedaan.

] LIUS. Vandaag wel.

BART. Dus: gespeeld.

] ULIU . Gesp eld ok.

BAHT. Ergo: je hebt schulden. Beste jongen, daar ho f Jij niet voor in de soos te dobb len. Dat maken we toch op een andere manier in orde!

] ULI '. Zou je denken.

BART. Jij bent en blijft toch een groote, domme k r I. Dat heeft nou Gods ter wel' ld geen enkele behoefte, dat ziet niette-min kans om zich in de beer te steken, en dat zet zich aan de speeltafel om weer uit

SONNA 125

de beer te raken. Hoe is 't mogelijk! Hoe kom jij in schulden? Heb je een paar levende panters gek cht? Of ben. je ,!?g duurder uitgeweest: 'n levende kOn1n~stIJge,r? V.~r~el op: wat is het, een mannetje of n wlJfJe!

] LlU . Een levende koning ... .. tijger hoeven we niet meer te koopen. Die hebben we hier in huis zoodra we maar willen.

- - 'n Wijfje.

(Pauze.)

BAHT (met geh el veranderde stem.) Denk je dat altijd nog?

J LI S. inds wij vanmiddag, hier, op die taf I daar, en zekere ... . acte hebben opgemaakt, is mij g en andere g~dachte do r mijn h ofd gegaan. - - En J u ok niet.

BART. Mij?

] LI S. Jou ook niet. Ander had ik jou niet hier buiten gevonden. Waarom ben jij niet bij onna?

BAHT. Waarom ik niet bij .... Dat w t ik niet.

] ULIUS. Maar i k weet het. J g weten deugt niet.

126 SONNA (Pauze.)

BART. Het kan zijn: misschien doe ik onrecht. Maar per slot van rekening heeft ieder mensch het recht om zóó te handelen, als men voelt dat men handelen moet.

Ik heb gevoeld: dàt moest ik do~n, dàt en niets anders.

JULI s. Weet jij zeker, dat je dat moe t?

En dat je het recht hebt om haar dat te zeggen.

BART. Ieder mensch heeft het recht, te zeggen wat hij voelt. Ik zou haar ook liever een andere boodschap brengen, maar het leven i s hard! Dat heb ik als officier van het Indische leger wel moeten leeren.

Met gevoel hebben wij Indië niet gekolo-niseerd. Met gevoel ü; hier nooit een oorlog gewonnen. Met gevoel hebben wij onze beschaving niet naar den Oost gebracht.

Het is niet gemakkelijk om hard te zijn, maar ik : moe t I het wezen.

J LIUS. Gelukkig de men ch die weet wat hij moe t. Benijdenswaardig, waarachtig!

Er was een tijd, veertien jaar geleden, dat ik het ook wist, .. " of gedàcht heb dat ik het wist. Maar sinds dien weet ik het

SONNA 127

niet meer, als het om mènschen gaat.

Eénmaal heb ik een mensch vertrouwd;

sinds die ééne teleurstelling .... wantrouw ik alle menschen.

BART. Dat is niet waar. Je doet je zelf te kort. Je wantrouwt .... sinds dien ....

alleen de vrouwen.

]ULIUS. Neen, Bart. Dat was misschi~n

gisteren nog zoo. Maar nu, vandaag, ~egm

ik ook mijn geloof in mannen te verhezen.

BART. Julius!

JULIUS. Ik b n bang, dat ik - - god-verdomme - - mijn geloof in dien éénen enkelen man, dien ik nu al zooveel jaren lang mijn vriend h b genoemd, nu 0 k .... begin te verliezen.

BART (perplex.) Dat zeg je mij!?

JULIUS. Zie je, zóó voel i k het, en ik voel óók: dàt, en niets anders, moet ik jou zeggen.

(Zwijgen. De bedoeq klinkt weer.)

J28 SONNA

VIERDE TOONEEL.

ONNA. (G kleed in nóg doorschijnender kabaja en donkere sar ng; japan he rieten sandalen aan. Haar rijke haarwrong hangt laag in den nek en is blijkbaar ind rh aa t maar losjes vastgekn opt. Urenlang heeft ze in haar kamer ver e fs gewacht. Van minuut tot minuut he ft ze zich in die kamer smartelijker b I edigd gevoeld. Zij komt nu, g durende de laatste r g Is van d n vo rgaanden dialoog, diep g krenkt en m t terk gevoed n argwaan uit haar kamer geruischlo s te v or chijn en chrijdt lang-zaam het vertek in. Dan blijft ze onbe-weeglijk taan, dnblik onafgewend van de plek waar Bart ligt. Eindelijk, na d laatste woorden van Juliu , zegt z :) Het is al laat.

BART. onna!

JULI (begro t haar.) Mevrouw! (Als hij geen antw ord krijgt, zegt hij:) Ik zal maar h engaan.

BART. Een 0 g nbJik! Jij blijft! Ik 111 0 et jou, vannàcht nog, preken.

J LI ··. Misschi n . . . . ik jou ook.

BART (verklarend, veront chuldigend tot

SON:>iA 129

Sonna.) Wij he bb n nog wat 'amen te praten .... (tot Julius. met nadruk) vóór ik ga slap n.

j LIU . Ik zal in den tuin op je wacht n.

BART. Tot straks.

j ULIU Tot straks. (Af op den fond.)

VIJFDE TOONEEL.

O~NA (blijft Bart strak aan,d n.) Het is al laat, h er.

BART. H b je al dien tijc\ op mij gewacht?

o NA. Die vraag is een leugen. U weet, dat ik gewacht heb.

BART. Ja, ik wist het.

ON TA. Waarom li t u mij wachten ....

den eer t n nacht. . . . na zoo lang n tijd, heer?

BART. (Aarzelt.)

SONNA. Waarom liet u mij wachten?

BART. Lieve Sonna, ik heb iets op het hart, dat ik je zeggen wou. Maar ik wist niet hoe.

9

130 SONNA SONNA. Ik weet, dat u iets voor mij verzwijgt.

BART. Ik zal probeeren je te zeggen wa t ik je den heel en dag al heb willen zeggen, Sonna.

SONNA. Dat hoeft niet meer. Ik wéét, wat u voor me verzwegen hebt.

BART. Je vermoedt het .... nu ik weg-bleef.

SONNA. Ik w et het . . .. sinds van-ochtend al.

BART. Dat kon jij vanmorgen, toen ik terugkwam, onmogelijk weten. Dat wist toen nog niemand.

SONNA. U i s niet teruggekomen, U is alleen maar gekomen om mij te zeggen, dat ik heen moet gaan.

BART. Als je 't dan vermoed hebt, was het misschien beter zoo, onna.

SONNA. Neen, het was beter geweest, als u het mij gezegd had, heer. Waarom hebt u het niet gedaan?

BART. Ik kon niet. Vandaag, toen ik je zoo blij zag, durfde ik je niets zeggen, en vanavond, hier buiten, heb ik gezocht naar

SON A 13 I

een moedig oogenblik om naar je toe te gaan en het je te vertellen.

SONNA. Waarom hebt u het niet gedaan!

Had Sonna daar geen recht op? Toen ik nog een kind was, heb ik mijn ouders ge-hoorzaamd en ben ik bij u gekomen, zonder tegenspraak, zooals een kind tegenover haar ouders past. Het heiligste, wat mijn geloof mij voorschrijft, heb ik niet geschonden:

ik kan zweren, dat ik trouw ben gebleven aan den man, wien mijn ouders mij hebben gegeven. Waaraan heeft Sonna het verdiend, dat zij nu van anderen moet vernemen dat zij hier .... overbodig .... is geworden?

BART. Wie heeft jou iets verteld ....

SONNA. Sonna is maar een domme vrouw.

Hoe kan zij precies weten wat zij maar met een hal f woord hoort?

BART. Het is waar: ik had naar je toe moeten gaan, maar ik kon niet. Ik heb me daar in die stoel om en om gewoeld.

Wat mij hier, in het maanlicht, met duizend banden bekneld hield, dat liet me niet los.

ON A. Daar had Sonna u uit kunnen helpen.

BART. Dat kon je niet, Sonna. Zoo vréémd

O;llA

is vaak een Indische nacht voor een wes-terling.

ONNA. De nacht is go d voor een mensch met een goed g weten.

BART. (Buigt het hoofd.) SONNA. Dus .... ik moet gaan.

BART. Helaas, Sonna.

Ol\NA. UW boeken moeten hier blijven.

BART. Hoe bedoel je?

ONNA. En uw tabakspijp moet hi r blijven .... en 0 k uw hond moet hier blijven. . .. want u h ou d t van uw boeken, en u hou d t van uw pijp, n u .. . , hou d t van uw hond. - Ik kan heengaan. - Den heel 11 dag al heb ik het voelen aankom n. wa anders t gen mij dan vro gel'. In mijn angst beu ik naar Towikrom geloopen, ja, om mijn kind, - maar ook om u, om den man t houden van wien ik zo veel jaren de vrouw ben geweest! Ik had u zoo lief gekregen, heer, en ik heb zoo eerlijk in u geloofd. Het was zoo angstig vandaag. Uit halve woorden van links en van rechts begreep ik, dat mij dit on~eluk dreigde.

SONNA 133

BART. Wie heeft in Godsnaam ....

SONNA. Wie!? Iedereen! Ons eigen kind zelfs kon bijna geen woord zeggen, of ik hóórde en voelde, dat er iets was, dat ik niet weten mocht. En ook Towikromo zei, dat mij een ongeluk dreigde. Maar ik heb àl maar in mijzelf gezegd: gelogen, gelogen, gelogen! 0, de angst, die ik heb uitgestaan.

Iederkeer dacht ik weer: neen, h ij is een eerlijke Hollander; h ij zal Sonna niet be-driegen; h ij is zooveel beter dan al de anderen. . .. (bitter) al die anderen, die ons volk heeft leeren haten; hij is goed;

zijn blauwe oogen liegen niet. Toen heeft Sonna u een nacht willen brengen, heer, als nooit een blanke een nacht gekend heeft zóó vol liefde; een nacht als deze, maar zóó vol geluk, dat u Sonna na dien nacht niet meer zou kunn n mi sen. Ik heb u in die kc.mer zoo verlangend gewacht.

Maar u is niet gekomen.

BART. (Wil haar ondersteunen.) ONNA. Handen weg! Nu niet meer!

BART. Mijn kind, ik ga er even zwaar onder gebukt als jij, maar toch had ik jou deze smart graag bespaard.

134 SONNA SONNA. Smart? Neen. Het wachten in die kam e r was smartelijk! Maar ik voel nu geen smart meer. Dat is voorbij. Ik voel nu alleen maar haat. Haat tegen den Christen die mij jarenlang eIken dag rijker heeft gemaakt en die mij nu, in één nacht, al al mijn rijkdom weer afneemt. Ik ga armer weg, dan ik hier gekomen ben.

BART. Ik kón niet anders, Sonna. Waar-àchtig, ik kon niet.

SONNA. Als u ooit een doodsvijand mocht hebben en u wilt hem goed treffen, doe bem dan wat u mij gedaan hebt. Maak hem eerst zóo rijk en gelukkig.... als u mij gedaan hebt. En neem hem dan.... in één nacht .... al zijn geluk en rijkdom weer af. ... zooal u mij gedaan hebt.

Bij Allah, ik zweer u: het zal hem pijn doen. 0, zoo'n pijn ....

BART. Meen niet, dat het mij minder pijn doet dan jou. Ik zou je zoo gráág bij mij houden, maar het kàn niet. Luister.

Sonna, ik wil je niet beleedigen, mijn kind, maar als we van onzen zoon een màn willen maken, dan moe ten we hem een andere eh .... in een andere omgeving brengen.

SONNA 135

SONNA (schrikt.) Wat wilt u daarmee zeggen?

BART. Sonna, ons kind vraagt van jou ....

misschien het zwaarste offer, dat een mo der brengen kan.

SONNA. Bedoelt u dat ik hem .. .. ? BART. Ja. Dat bedoel ik.

SONNA. Dan weiger ik.

B ART.

J "

1) wou h em ... I? .

SONNA. Meenemen. Ja. Hij is van mij en ik neem hem natuurlijk mee.

BART. Ben je gek geworden?

SONNA (strijkt zich met de hand over het hoofd.) Nog niet, geloof ik.

BART. onna . . .. je kunt hem niet meenemen.

SONNA.

°

ja! Dat kan ik! Dat hebt u

mij geleerd. U hebt van mijn jongen leeren houden! ik h b er u rijk mee gemaakt.

Ik neem u nu dien rijkdom af; precies zooals ik het van u g Ie rd heb.

BART. Je hebt me niet begrepen. Je kimt hem niet meenemen. Je hebt hem mij vandaag voorgoed afgestaan!

SONNA

ON NA. Aan mijn màn: ja; niet aan een vreemdeling.

. BART. Ik bèn geen vreemdeling voor ons kmd! Ik h b het lief, zoo goed al~ jij.

ONNA (dringt zich vol haat tegen hem

·op.) ? . heer? U hebt hem lief? Toen hij nog niet g boren wa , was u al boos op hem! En to n hij kwàm, was u boos op m ij. En nu, na zoo veel jaren, wil u hem hèbben! Dat is uw liefde, heer? Toen u de kom t van ons kind ver vlo kte, heb ik het in mijn lichaam voelen leven. Toen het r wa. h b ik in die kamer all en g cbreid, - maar teg n u heb ik gelachen!

Toen u 'lan uw kind nog een hek e I had, heb ik u gewez n op zijn grijpende handjes en op zijn la hend mondje en ik zorgd ervoor, dat u hem hoorde kraaien van pret.

Toen u het naar Holland wou zenden, om het daar t laten "opvoeden", heb ik tegen u gelàchen. en gez gd, dat ik het O"oed vond en dat ik het ... . prettig vond! Wie van on twee"n heeft ns kind het meest li ef-gehad, heer?

BART. Jij, anna. Dat i waar. Ik geef volmondig toc. ik ben een dwaas geweest.

Ik dacht vrocg r, dat hij me (bitter) een

SONNA I37

blok aan 't been zou worden. Ik had er toen geen besef van wat het was om de vader van zoo'n jongen te zijn. Maar nu hr,u ik van m'n jongen. Ik sta hem nu nader dan jij, en hij kan mij niet meer missen. Natuurlijk hou jij ook he I veel.

van hem .... ONNA. 0 ja?

BART. Maar juist daarom durf ik je vragen om t berusten in wat voor onzen jongen werkelijk en waarachtig het b te is, Sonna.

ONNA. Ik h b hem nu terug en ik wil hem niet m >r mi n.

BART. Je moe t hem mi sen. Begrijp dat toch.

o T A. Dat kàn ik niet b grijpen.

BART. J h bt h m mij wettelijk afgestaan!

ON~A. Neen, àfge taan heb ik hem niet!

Ik wil bij hem blijven!

BART. D t kàn ni t, onna.

o ·NA. Waarom ni t? Wij h bb nhm toch s Cl men will n gro t brengen? Wij hebben toch a men gewild, dat hij uw

SON A naam zou dragen? Als men mij gevraagd had, of ze hem van mij mochten afscheuren, zou ik toch "neen" gezegd hebben?

BART. We scheuren hem niet van je af, Sonna. Ik beloof je: je kunt elke maand, elke week, eiken dag desnoods hier komen om je kind te zien. Daar zal ik me nooit tegen verzetten, dat beloof ik je.

SON A. Ik ta mijn kind niet voorgoed af.

BART (wanhopig.) Je hèbt het gedaan!

Dat is de bed 0 e I i n g van die erkenning!

De wet be~oelt daarmee, dat hij voortaan mijn zoon IS.

ONNA. Dat i hij ook. Maar hij is toch ook van mij? Ik heb vanmorgen toch óók gezegd, dat het m ij n kind was?

BART. Maar nu i het wettig mijn kind.

SO~NA. En het mijne niet meer?

I

BART. een.

(Van nu af spatten de woorden van den dialoog uit elkaar als vonken uit een vuur-werk, knetterend en teugelloos wild.)

ONNA. Dat kan niet! Niti heeft het me zelf gezegd.

BART. Wat we t iti van de wet!

SONNA

SONNA. Ik wil mijn jongen houden!

BART. Ik ook en hij blijft hier!

-SONNA. Ik neem hem mee!

BART. Je neemt. hem niet mee! SONNA. Ja! Bij Allah!

BART. Neen! Bij God!

139

ONNA. Ja! AI moest ik hem met mijn tanden meesleuren! (Ze ziet, als om hulp zoekend, om zich heen en stamelt, zacht klagend:) Niti ....

BART. Wat wil je van iti!

SONNA. Niti zal mij helpen. Zij is van mijn bloed. U niet! 0, hoe voel ik nu, dat wij voor u allemaal maar inkl11ders zijn.

Ik heb het altijd geweten, iedereen hier in huis keek tegen u op, tegen den blanda.

Ik ook. U i- de Westerling, wij zijn de in-landers, u de heer, wij de knecht. Niti en ik hooren bij elkaar, u en ik niet. Voor u ben ik een inlandsehe, een inlandsehe, een in-landsche!

BART. Wees nu kalm, Sonna, en laten we samen overleggen.

SONNA. (Neemt met een nieuwe krachts-inspanning het plotseling besluit om Niti

50 'NA te hulp te halen.) Niti! (Rechts af. Nog in den tuin hoort m n haar roepen:) Niti

- - Niti!

BART. (Is e n oogenblik verrast. Stapt dan vlug op den achtergrond den tuin in. Af.)

ZE DE TOONEEL.

ZE DE TOONEEL.

In document KAR 00043206 (pagina 65-86)