• No results found

Routine of bijzaak? Hoe verifiëren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Routine of bijzaak? Hoe verifiëren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media?"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Routine of bijzaak?

Hoe verifiëren Nederlandse journalisten

amateurbeeldmateriaal van sociale media?

Masterthesis Journalistiek & Nieuwe Media

Universiteit Leiden

Student: Diederik de Groot, s1025651

Begeleider: Dr. J.P. Burger

(2)

2

Samenvatting

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar hoe Nederlandse journalisten

amateurbeeldmateriaal van sociale media verifiëren. Dit gebeurt aan de hand van het onderzoek dat Brandtzaeg et. al (2016) deden. Zij onderzochten de manier waarop journalisten uit verschillende Europese landen materiaal van sociale media verifiëren en daarnaast brengen ze ook in kaart hoe deze journalisten dit materiaal zien en benaderen. Daarnaast doen de journalisten in het onderzoek van Brandtzaeg et. al aanbevelingen voor hoe het verificatieproces beter kan. De vragen die in dit onderzoek worden beantwoord, zijn dan ook voor een deel rechtstreeks afgeleid van hun onderzoek, maar dan toegespitst op amateurbeeldmateriaal van sociale media.

Zeker in crisissituaties is de informatie en het (beeld)materiaal dat op sociale media te vinden is voor veel journalisten inmiddels al een zeer belangrijke bron (Rauchfleisch 2017, p.1). Dat maakt het relevant om te onderzoeken of en hoe Nederlandse journalisten dit materiaal verifiëren. Ten eerste voor de journalisten zelf, maar ook voor de nieuwsconsument. Dit onderzoek wil aantonen hoe de verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media bij nieuwsorganisaties in zijn werk gaat en dus kan de consument zich op basis daarvan ook afvragen hoe kritisch hij zelf moet kijken naar materiaal van amateurs dat door journalisten wordt gebruikt. Hiertoe is de volgende onderzoeksvraag gebruikt:

Hoe verifiëren journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media?

Het onderzoek is zowel met een kwalitatieve als een kwantitatieve methode uitgevoerd. Het kwalitatieve deel bestaat uit semi-gestructureerde interviews, die zich richten op het

verificatieproces en de waarde die journalisten hechten aan dat proces. Er wordt

gereconstrueerd of en hoe journalisten beelden van sociale media verifiëren, en hoe belangrijk zij verificatie in dit opzicht vinden. De vragen zijn grotendeels afgeleid van het onderzoek van Brandtzaeg et. al (2016, p. 327). De kwantitatieve gegevens komen voort uit een enquête en hier gaat het over de algemene houding van journalisten ten opzichte van amateurbeelden afkomstig van sociale media. Het geeft een beeld van de waarde die de journalisten aan amateurbeelden toekennen en hoe vaak zij deze gebruiken. De enquête werd voorafgaande aan het interview door de journalist ingevuld. De interviews vormen verreweg de

belangrijkste bron van informatie waaruit de conclusies in dit onderzoek worden getrokken. De gegevens uit de enquête dienen vooral als nuttige ondersteunende achtergrondinformatie.

(3)

3 Er zijn in dit onderzoek 12 journalisten geïnterviewd en geënquêteerd, werkzaam bij

verschillende media.

Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de Nederlandse journalisten in dit onderzoek allemaal in meer of mindere mate gebruik maken van sociale media voor hun werk.

Amateurbeeldmateriaal maakt daar een deel van uit. Zij gebruiken dit materiaal minder vaak dan materiaal van sociale media in het algemeen, maar toch zeker nog regelmatig.

De verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media is naar de mening van de respondenten essentieel en ook belangrijker dan de verificatie van ander materiaal. Dit komt vooral voort uit de angst dat dit beeldmateriaal gemanipuleerd kan worden. De angst voor manipulatie van het beeldmateriaal wordt door de respondenten in dit onderzoek breed gedeeld.

Dit betekent niet dat de journalisten altijd overgaan tot de verificatie van het materiaal. Tijdsdruk is een aspect dat in dit geval vaak voorbij komt als verklaring. Journalisten willen iets graag brengen, en maken dan de afweging dat verificatie niet nodig is. Er wordt in zo’n geval dan vaak afgegaan op het eigen gevoel, een journalistieke ‘gut feeling’.

In het verificatieproces maken de journalisten vooral gebruik van verificatiemethoden die als traditioneel kunnen worden gezien. Verificatietools die hiervoor beschikbaar zijn, vinden bij de journalisten in dit onderzoek amper aftrek. De respondenten deden wel aanbevelingen voor het ontwikkelen van tools, die er vooral op neerkwamen dat tools die de journalisten tijd en moeite besparen in het proces, gewenst zijn.

(4)

4

Inhoudsopgave

Inleiding ... 6

1: Theorie: Verificatie en sociale media ... 9

1.1 Verificatie... 9

1.2 Verificatie van beeldmateriaal ... 10

1.2.1 Het gebruik van amateurbeelden ... 10

1.2.2 Verificatietechnieken voor amateurbeelden ... 12

1.3 Sociale media ... 13

1.4 Hoe verifiëren journalisten materiaal van sociale media? ... 15

2. Methoden... 17

2.1 Het semi-gestructureerde interview ... 17

2.2 De enquête ... 19

2.3 Methoden per deelvraag ... 19

2.4 De geïnterviewde journalisten ... 21

2.5 Analyse van de resultaten ... 23

3. Resultaten ... 25

3.1 Het belang van verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media ... 25

3.1.1 Wat is verificatie volgens Nederlandse journalisten? ... 25

3.1.2 Het belang van verificatie in het algemeen ... 26

3.1.3 Het belang van verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media ... 27

3.2 Hoe gebruiken Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media? ... 27

3.2.1 Het gebruik van materiaal van sociale media ... 28

3.2.2 Het gebruik van amateurbeeldmateriaal van sociale media ... 28

3.2.3 Het belang van materiaal van sociale media ... 28

3.2.4 Het belang van amateurbeeldmateriaal van sociale media ... 28

3.2.5 Social media kanalen ... 29

3.3 Hoe verifiëren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media? ... 29

3.3.1 Wanneer verifiëren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media? ... 30

3.3.2 Overwegingen om amateurbeeldmateriaal van sociale media niet te verifiëren ... 32

3.3.3 Met welke methoden verifiëren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media? ... 35

3.3.3.1 Methoden ... 35

3.3.3.2 Voorbeelden van het verificatieproces van de journalisten ... 37

3.3.4 Fouten in het verificatieproces ... 39

3.4 Welke tools gebruiken Nederlandse journalisten voor de verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media? ... 39

(5)

5

3.5 Wat zou het verificatieproces in de toekomst kunnen vergemakkelijken? ... 40

3.5.1 Welke technologie zou verificatie vergemakkelijken? ... 40

3.5.2 De toekomst van verificatie ... 42

4. Conclusie ... 44

5. Discussie ... 48

5.1 Aanbevelingen ... 48

5.2 Evaluatie van het onderzoek ... 48

5.3 Verder onderzoek ... 49

Bibliografie: ... 51

Bijlage 1: Topic list ... 54

(6)

6

Inleiding

Sociale media zijn een belangrijke bron van informatie geworden, zowel voor

nieuwsconsumenten als journalisten. Met name op twitter is het nieuws eerder te vinden dan bij andere media (Hermida, 2012). Zeker in crisissituaties dient informatie en materiaal dat op sociale media te vinden is voor veel journalisten als een belangrijke bron (Rauchfleisch 2017, p.1).

Bij dat nieuws hoort vaak beeldmateriaal. Zeker bij ‘breaking news’ staat twitter binnen de kortste keren vol met foto’s en filmpjes van het incident. Dit is in de meeste gevallen

beeldmateriaal van personen die zelf aanwezig zijn geweest (Grayson, 2015). Een voorbeeld hiervan is de aanslag in Brussel in maart 2016, waarbij beeldmateriaal van ooggetuigen zeer snel door journalisten werd gebruikt om de situatie ter plekke te illustreren. Dat zorgde er ook voor dat er dingen mis gingen. Een video die door een journaliste werd getwitterd van de nasleep van een explosie, werd razendsnel door andere journalisten overgenomen en aan haar toegeschreven. Dit terwijl even later bleek dat zij zelf niet de maker van de video was.

Ondanks het feit dat ze dit al snel zelf had opgehelderd, bleef bij veel media haar naam staan als maker van de video (Rauchfleisch 2017, p.1).

Onderzoeken hoe de verificatie van dit soort beeldmateriaal afkomstig van sociale media in zijn werk gaat heeft dan ook op twee manieren maatschappelijke relevantie. Allereerst is het van belang voor journalisten zelf. Met dit onderzoek hoop ik aan te tonen welke methodes gebruikt worden, en ook in hoeverre deze ‘geslaagd’ bleken te zijn, en wat er op dat gebied nog beter kan. Op die manier is het mogelijk dat de journalistiek lering trekt uit de manieren waarop verificatie van beeldmateriaal bij verschillende redacties plaatsvindt. Daartoe zijn methodes onderzocht van zowel verificatie van amateurbeeldmateriaal als informatie op sociale media.

Ten tweede is er de relevantie voor de nieuwsconsument. Omdat ik met dit onderzoek wil aantonen hoe de verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media bij

nieuwsorganisaties in zijn werk gaat, kan de consument zich op basis daarvan ook afvragen hoe kritisch hij zelf moet kijken naar materiaal van amateurs dat door journalisten wordt gebruikt. Is het wel altijd terecht dat dit soort beelden die via journalisten bij het publiek terecht komen voor ‘waar’ worden aangenomen? Door ook te onderzoeken hoe belangrijk de journalisten beelden van sociale media zelf vinden, wordt dit nog meer onderstreept.

(7)

7 Naar de verificatie van beeldmateriaal afkomstig van amateurs op de sociale media, is nog geen specifiek onderzoek gedaan. Wel is er onderzoek gedaan naar de verificatie van amateurbeelden. Pantti en Sirén (2015 onderzochten bijvoorbeeld hoe Finse journalisten omgaan met amateurbeeldmateriaal bij breaking news, maar niet specifiek gericht op sociale media. Ook is er onderzoek gedaan naar de verificatie van informatie in het algemeen die verschijnt op sociale media, bijvoorbeeld door Hermida (2012) en Schifferes et. al. (2014), maar niet specifiek gericht op amateurbeeldmateriaal. Door de wetenschappelijke benadering tot sociale media en amateurbeelden te combineren met mijn onderzoek, wil ik nieuwe inzichten verkrijgen op het gebied van verificatie van amateurbeelden van sociale media. Met de uiteindelijke resultaten kan ook een vergelijking worden getrokken tussen Nederlandse journalisten, en de buitenlandse journalisten die werden onderzocht in de al bestaande literatuur over verificatie.

Dat zal in dit onderzoek geschieden door een vergelijking te maken met de journalisten in het onderzoek van Brandtzaeg et. al (2016). Zij deden onderzoek naar de manier waarop

journalisten materiaal van sociale media verifiëren en ook hoe zij dit materiaal zien en benaderen. Ook doen de journalisten in hun onderzoek aanbevelingen voor hoe het verificatieproces beter kan. Een groot gedeelte van de vragen die in dit onderzoek worden behandeld, zijn dan ook rechtstreeks afgeleid van hun onderzoek, maar dan toegespitst op amateurbeeldmateriaal van sociale media.

Ook kan ik aan de hand van dit onderzoek onderzoeken of er verschillen bestaan bij de verificatie van beeldmateriaal van sociale media en van andere bronnen. Daarbij wil ik ook te weten komen in welke mate journalisten überhaupt gebruik maken van sociale media als het gaat om beeldmateriaal, en hoe belangrijk ze het gebruik ervan vinden voor de kwaliteit van hun product.

In deze scriptie komt allereerst het theoretisch kader aan bod, waarin eerdere onderzoeken en publicaties worden beschouwd, die raken aan de vragen die in deze scriptie worden

beantwoord. Aan bod komt het belang van verificatie in het algemeen en van

amateurbeeldmateriaal op sociale media specifiek. Daarnaast wordt gekeken naar het belang dat journalisten hechten aan het gebruik van dat materiaal en tenslotte worden methoden van verificatie besproken. In hoofdstuk twee wordt de voor dit onderzoek gebruikte methode besproken: Een combinatie van semi-gestructureerde interviews en een enquête. Hierbij vormen de interviews verreweg de belangrijkste bron van informatie waaruit de conclusies in

(8)

8 dit onderzoek worden getrokken. De gegevens uit de enquête dienen vooral als nuttige

ondersteunende achtergrondinformatie. In het hoofdstuk methoden wordt ook besproken welke respondenten er zijn gebruikt en waarom zij zijn uitgekozen. Hoofdstuk 3 bestaat uit het bespreken van de conclusies en het aan de hand daarvan beantwoorden van de deelvragen. Dat mondt uit in een conclusie waarin de hoofdvraag beantwoord wordt.

(9)

9

1: Theorie: Verificatie en sociale media

In dit hoofdstuk wordt de wetenschappelijke theorie besproken waarop dit onderzoek

voortbouwt. Allereerst komt verificatie in het algemeen aan bod alsmede het belang daarvan. Vervolgens wordt specifiek ingegaan op verificatie van amateurbeeldmateriaal, alsmede het belang dat journalisten aan dit soort materiaal hechten. Vervolgens wordt dit gespecificeerd naar sociale media een het amateurbeeldmateriaal dat daar te vinden is. Daarna kijk ik naar de technieken die beschikbaar zijn voor verificatie. Het hoofdstuk eindigt met een aankondiging van de hoofdvraag en de deelvragen voor dit onderzoek.

1.1 Verificatie

Feiten, de realiteit en de waarheid. Deze drie begrippen worden door Zelizer (2004)

omschreven als de ‘god-terms’ in de journalistiek. Het zijn begrippen waaraan journalisten hun autoriteit ontlenen, op basis waarvan mensen ze zouden moeten vertrouwen. Verificatie is het belangrijkste middel waarmee journalisten zich op deze autoriteit kunnen beroepen

(Hermida, 2012, p. 659). Het kan dan ook worden gezegd dat verificatie in feite de essentie van journalistiek is. Het onderscheidt de journalistiek van entertainment, propaganda, fictie of kunst (Kovach & Rosenstiel, 2014, p. 98). Brandtzaeg et. al. zien verificatie als een proces dat van essentieel belang is voor het proces van nieuwsgaring. Een proces ook, waarbij het

volgens hen van belang is om zowel de betrouwbaarheid van de bron als van het materiaal goed te checken: ‘’These two elements should be independently verified, and compared against each other, to see if they tell a consistent story.’’

In deze scriptie wordt onderzocht hoe Nederlandse journalisten omgaan met verificatie. Daarbij wordt specifiek onderzoek gedaan naar de combinatie van beeldmateriaal en sociale media. Van beiden neemt het belang voor de journalistiek toe (Pantti & Sirén, 2015.

Schifferes, 2014). In de theorie zal ik beide componenten bespreken aan de hand van de daartoe beschikbare wetenschappelijke literatuur. Het doel van dit onderzoek is om te weten te komen op wat voor manier Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media verifiëren. Voor die vraag beantwoord kan worden is het eerst van belang te weten welke waarde de journalisten hechten aan verificatie en het gebruik van

(10)

10

1.2

Verificatie van beeldmateriaal

Journalisten proberen in hun werk ‘de waarheid’ aan het licht te brengen. Oftewel: de nieuwsconsument informatie presenteren door feiten van fictie te scheiden (Witschge & Nygren 2009, p. 52). Beeldmateriaal is in dat opzicht dan ook van groot belang, daar foto’s ondersteunend bewijs kunnen vormen dat de gebeurtenis, zoals omschreven door de

journalist, ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (Sontag 1977, p. 5). De aanname dat een foto altijd op een betrouwbare manier de werkelijkheid laat zien en feiten aan de

nieuwsconsument presenteert, is echter voor sommigen eerder conventie dan een vaststaand feit. Journalistieke foto’s worden bijvoorbeeld volgens Pantti & Sirén (2015, p. 497) namelijk niet alleen gebruikt om zo secuur mogelijk de werkelijkheid weer te geven . Zij stellen, aan de hand van Zelizer (1998, p. 9):

“However, images in journalism are not solely used as accurate evidence of specific events because they also have connotative and symbolic dimensions that refer to a photograph’s power to put a depiction of reality “within a broader interpretative framework” ”.

De definitie van het werk van een journalist, zoals Witschge & Nygren dat dus

beschouwen, in combinatie met de waarschuwing van Pantti & Sirén, betekent dat er een spanningsveld bestaat tussen die twee. De benadering bij het beoordelen van het

waarheidsgehalte van beeldmateriaal verschilt dan ook van de manier waarop dat bij tekst gebeurt. Pantti en Sirén (2015, p. 498) halen onder meer Perlmutter en Smith Dahmen (2008, p. 246) aan om te beschrijven in welke context het waarheidsgehalte van een journalistieke foto geplaatst moet worden. Daarin moet volgens hen goed worden gekeken naar wat de foto dan precies claimt te zijn en of dit te plaatsen is in de culturele context van waaruit de foto naar voren is gebracht.

1.2.1

Het gebruik van amateurbeelden

Amateur imagery has become an important component of news coverage of distant crisis events, and it plays a decisive role in shaping how audiences respond to crises. (Ahva, 2015,

668)

Bovenstaande quote illustreert hoe belangrijk beeldmateriaal is bij de interpretatie van het nieuws. Tegenwoordig is dat beeldmateriaal steeds vaker afkomstig van niet-journalisten. Een journalist had vroeger bijna een monopolie op het verspreiden van publieke informatie. In de

(11)

11 huidige gedigitaliseerde wereld is dit anders. Er wordt nu met gewone burgers

‘geconcurreerd’ op de door het internet gedomineerde informatiemarkt (Shapiro et. Al, 2013, p. 657) De verificatie van, en de benaderingen van het van die markt afkomstige materiaal, is dan ook in ruime mate wetenschappelijk onderzocht.

Volgens Pantti en Bakker (2009) hebben journalisten een nogal uiteenlopende benadering betreffende beeldmateriaal van burgers. Aan de ene kant staan zij die het zien als een noodzakelijk kwaad en ervan gebruik maken om zo niet achterop te raken bij de rest. Een andere groep ziet dit materiaal juist als zeer waardevol en beseft ook dat het gebruik ervan de connectie met de nieuwsconsument vergroot. Het onderzoek, gedaan bij Nederlandse media, onderschrijft dan ook dat met name de (ervaring van) authenticiteit van het beeldmateriaal de bijdrage van burgers zinvol maakt, ondanks dat de kwaliteit vaak te wensen over laat. Hoewel de kwaliteit van amateurfoto’s volgens Pantti en Bakker (p. 482) nogal wat te wensen kan overlaten, wordt dit niet per se als een probleem gezien, omdat het gebrek aan

professionaliteit juist een bepaalde mate van authenticiteit met zich meebrengt:

‘’Non-professional pictures have their own quality. They’re more intimate. They’re direct. It’s the charm of the amateur. These pictures can have a quality that can never be matched by professionals (Volkskrant)’’’(p. 482).

Pantti en Bakker signaleren verder dat in Nederland vooral van amateurbeelden gebruik wordt gemaakt als het gaat om soft nieuws. Dat dit gebeurt kan volgens hen gezien worden als een poging van de journalistiek om de eigen ‘gatekeepingstatus’ te behouden en niet gedeeltelijk over te hevelen naar amateurs (p. 486). Toch is recent gebleken dat dit echt niet per se alleen in Nederland gebeurt bij soft nieuws. Zo werd er bij de aanslag op een tram in Utrecht (AD, 2019) door verschillende media gebruik gemaakt van amateurbeelden van sociale media, en deze aanslag kan zeker niet worden geclassificeerd als soft nieuws. In dit onderzoek zal ook blijken dat deze aanslag door respondenten als voorbeeld wordt aangehaald.

Ook Grayson (2015) ziet dat amateurbeelden steeds belangrijker worden in de journalistiek. Ze maakt overigens de kanttekening dat er een steeds grotere industrie binnen Citizen

journalism photography komt die niet zomaar hun beeldmateriaal aan professionele

journalisten afstaat. Door de groei van dit genre begint het besef te komen dat het ook

mogelijk is om een financiële vergoeding te krijgen, en dat kan in de toekomst veranderingen betekenen. Ze beschrijft verder het proces dat amateurfotografen doorlopen bij het maken van

(12)

12 beeldmateriaal. Relevant in dat opzicht is de conclusie dat personen die door amateurs op beeld worden vastgelegd zich in de meeste gevallen zich hiervan bewust zijn. Er kan dan ook worden aangenomen dat zij zich hieraan aanpassen, hetgeen van belang is bij het interpreteren van het beeldmateriaal. (p. 576). Dat is overigens maar de vraag bij beelden die zijn gemaakt rondom grote nieuwsgebeurtenissen, zoals een aanslag. Het lijkt raar om aan te nemen dat de mensen die dan worden vastgelegd, op dat moment vooral bezig zijn met het feit dat ze gefilmd of gefotografeerd worden, aangezien er zich voor hun neus iets voltrekt dat misschien wel gevaarlijk is voor henzelf.

Amateurbeelden in het nieuws kunnen worden geïnterpreteerd als ‘visuele quotes’ (Schmieder 2015, p. 585). Hiermee wordt bedoeld dat wat vroeger een gesproken woord was,

tegenwoordig ook vervangen kan worden door een foto. Dergelijke foto’s laten emoties, visuele informatie en subjectieve perspectieven zien, en kunnen daarom even belangrijk worden geacht als een quote. Te meer omdat het een perspectief biedt op gevoelens en gebeurtenissen buiten de gevestigde media. Volgens Schmieder kan een amateurfoto dan ook worden gezien als een vervanging voor een ooggetuigenverslag.

1.2.2

Verificatietechnieken voor amateurbeelden

Hoewel amateurbeeld de nieuwsconsument het gevoel geeft dat het materiaal authentiek is, brengt het voor journalisten een extra moeilijkheid met zich mee. De verificatie van dit beeldmateriaal wordt moeilijker. Met name in oorlogssituaties of ander gevallen waar de makers van beelden belangen kunnen hebben kan dit een lastig proces zijn (Pantti en Sirén, 2015). Journalisten worden door de opkomst van dit materiaal dan ook strikter in het verifiëren ervan. Dit omdat fouten bij de verificatie van amateurbeeldmateriaal potentieel grote schade kunnen toebrengen aan het mediabedrijf ze gebruikt (p. 508).

Pantti en Sirén 2015 onderzochten hoe Finse journalisten amateurbeeld verifiëren. Bij dit onderzoek moet dus de kanttekening worden geplaatst dat het onderzoek specifiek met Finse journalisten is uitgevoerd en de conclusies ervan niet per se overeen hoeven te komen of verwachtingen zouden moeten wekken voor journalisten uit een ander land. Pantti en Sirén concluderen dat het meer een regel dan uitzondering is dat journalisten in Finland

betrouwbaarheid verkiezen boven er als snelste met beeldmateriaal bij te zijn. Er wordt vooral vertrouwd op persbureaus. Als deze het beeldmateriaal aanleveren, wordt daar op vertrouwd en het als geverifieerd beschouwd. Dit gebeurt ook omdat men de overtuiging heeft dat het

(13)

13 persbureau juist betaald wordt om dat te doen. Verder wordt een gebrek aan tijd en middelen aangevoerd als verklaring waarom materiaal dat op deze manier verkregen wordt als

geverifieerd wordt beschouwd (p. 503).

Finse journalisten verzanden vaak in discussie met collega’s aangaande verdachte

amateurbeelden, concludeert een respondent uit het onderzoek van Pantti en Sirén. Hij of zij vertelt dat, afhankelijk van de casus waar het om gaat, er met een grote groep mensen op een zeer diepgravende manier naar een beeld gekeken wordt, waarbij zelfs de chef betrokken wordt en dan als volgt wordt besloten of het beeldmateriaal gebruikt kan worden:

‘’We think about whether we can trust a picture and if we can somehow verify that it really is authentic. Was it shot today? Can we find those two or three sources that say that this is certainly what it claims to be.’’ (p. 504)

Pantti en Sirén concluderen verder dat de verificatie van amateurbeeldmateriaal extra belangrijk wordt als het bestaan van een foto op zich al nieuws is. Voorbeeld is de dood van Khadaffi. In dergelijke situaties is verificatie van groot belang, ook als het gaat om beeld dat is verkregen via een persbureau (p. 504).

1.3

Sociale media

Sociale media vormen in toenemende mate een bron van nieuws voor journalisten en burgers. Kanalen als Twitter en Facebook zijn vaak de plekken waar nieuws voor het eerst bekend wordt, en politici en andere bekenden gebruiken het om van alles met de buitenwereld te delen. Sinds de opkomst ervan hebben sociale media en de ‘user generated content’ die erop geplaatst wordt dan ook grote invloed gehad op de manier waarop bepaalde gebeurtenissen in het nieuws kwamen. Voorbeelden zijn de Iraanse verkiezingen in 2009, de dood van Bin

Laden in 2011 en orkaan Sandy in 2012 (Schifferes et al. , 2014, p. 407).

De opkomst en de toenemende importantie van sociale media brengt ook kritiek met zich mee. De onbetrouwbaarheid van het materiaal wordt genoemd. Ook zou de kwaliteit achteruit gaan en kunnen valse geruchten nu zomaar de wereld rond verspreid worden. Er zijn dan ook genoeg voorbeelden van misleidend materiaal van sociale media dat de wereld rond ging en door velen als de waarheid werd gezien. Foto’s die zogenaamd de gedode Osama Bin Laden zouden laten zien gingen vlak na zijn dood rond op de sociale media. Ze werden ook opgepikt

(14)

14 door kranten en TV-stations, maar achteraf bleken de beelden vals (Schifferes et al. , 2014, p. 407).

Verificatie van materiaal afkomstig van sociale media is voor journalisten nog niet de normaalste zaak van de wereld. Volgens Bruno, (2011, p.66) die wordt aangehaald door Hermida (2012, p. 664) was de BBC het enige mediabedrijf dat bij de aardbeving in Haïti in 2012 de informatie afkomstig van sociale media verifieerde. Volgens Bruno een gevaarlijke strategie voor één van de volgens hem gouden regels van de journalistiek: “Elk verhaal moet eerst geverifieerd worden”.

Brandtzaeg et. al. (2016) onderscheiden een aantal methodes voor journalisten om materiaal van sociale media te verifiëren. Daar komt immers vandaag de dag veel beeldmateriaal vandaan.

(1) Betrouwbare bronnen.

(2) Toegang tot ooggetuigen en geverifieerde bronnen. (3) Traditionele journalistieke methoden.

(4) Multimodale verificatie en verificatie tools. (5) Workaround methoden.

Punt 1 werd door de in het onderzoek ondervraagde journalisten bijna unaniem genoemd. In dat opzicht is er weinig verschil bij de benadering van andere bronnen. Interessant is punt 4. Zeker omdat Brandtzaeg et. al. ook signaleren dat tools voor verificatie niet voor alle

journalisten beschikbaar zijn en er daarom grote verschillen bestaan in de mogelijkheid om de bronnen op juistheid te checken.

Vanwege de enorme hoeveelheid data die op sociale media langskomt is het

volgens Schifferes et. al. essentieel dat er automatische tools worden ontwikkeld die kunnen helpen bij het verifiëren van dit materiaal. Deze tool zou dan moeten identificeren of de bron betrouwbaar is, of beeldmateriaal niet nep is en of de bron zich wel echt bevindt waar hij claimt te zijn (p. 415).

Bij het grote publiek werd tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 ineens goed duidelijk hoeveel onbetrouwbaar materiaal er op sociale media werd verspreid. Dit is

(15)

15 ook de periode dat de term ‘fake news’ in de mode raakte, mede doordat de latere president Trump deze term veelvuldig gebruikte. Maar ook de toenmalige president Obama en zelfs de Paus spraken hun zorgen uit over de toename van fake news en de invloed ervan (Holcomb et. al. 2018). Holcomb et. al. deden onderzoek naar hoe het Amerikaanse volk in het licht van de verkiezingen en de gebeurtenissen toen, aan is gaan kijken tegen het fenomeen nepnieuws. 23 procent van de ondervraagden gaf aan dat ze zelf wel eens verzonnen materiaal op sociale media verder hebben verspreid. 16 procent van die mensen gaf aan dat dit niet bewust is gebeurd.

1.4

Hoe verifiëren journalisten materiaal van sociale media?

Brandtzaeg et. al. (2016) hebben onderzocht hoe journalisten materiaal van sociale media verifiëren en waar ze tegenaan lopen in dit proces. Dit is ook wat ik in deze scriptie te weten wil komen. Het semi-gestructureerde interview waarmee het grootste deel van mijn onderzoek is gedaan, is gebaseerd op het onderzoek van Brandtzaeg et. al. Hun bevindingen zullen dan ook met mijn resultaten worden vergeleken.

De journalisten uit het onderzoek van Brandtzaeg et. al. komen, in tegenstelling tot de

journalisten in het onderzoek van Pantti en Sirén, uit verschillende Europese landen. Het is bij dit onderzoek dus logischer om een conclusie te kunnen trekken die te veralgemeniseren is over de beroepsgroep van journalisten. Toch slaat de balans van hun respondenten wel door naar Duitsland, waar 14 van de 24 respondenten vandaan komen. Dat is een wel erg groot aantal om een conclusie te kunnen trekken over ‘Europese journalisten’, en dus ook

Nederlandse journalisten. Daarnaast is er door Brandtzaeg et. al. slechts gebruik gemaakt van respondenten die al ervaring hebben met het op een professionele manier gebruiken van content van sociale media. Hiermee krijgen zij dus niet per se inzicht in de basisbenadering van journalisten ten opzichte van dit materiaal, aangezien het hier om journalisten gaat die al de tijd hebben kunnen nemen om zich in het onderwerp te verdiepen en hierover gedachtes te ontwikkelen. Hoe een beginnend journalist die net van de opleiding komt ermee omgaat, zal zo niet zo snel duidelijk worden,

De vragen die Brandtzaeg et. al. in hun onderzoek gebruiken vormen de basis voor de vragen in dit onderzoek. De hoofdvraag die in dit onderzoek zal worden beantwoord luidt:

(16)

16 De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van deelvragen:

Deelvraag 1: Wat is volgens Nederlandse journalisten het belang van verificatie van

amateurbeeldmateriaal van sociale media?

Deelvraag 2: Op wat voor manier gebruiken Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal

van sociale media voor journalistieke producties?

Deelvraag 3: Hoe ziet het verificatieproces van Nederlandse journalisten bij

amateurbeeldmateriaal van sociale media eruit?

Deelvraag 4: In hoeverre gebruiken Nederlandse journalisten tools voor de verificatie van

amateurbeeldmateriaal van sociale media?

Deelvraag 5: Welke elementen zouden het verificatieproces van amateurbeeldmateriaal van

sociale media in de toekomst kunnen vergemakkelijken?

(17)

17

2. Methoden

Om te onderzoeken wat de benadering van Nederlandse journalisten is bij het verifiëren van beeldmateriaal afkomstig van sociale media is gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews die face-to-face plaats hebben gevonden en een enquête die de journalisten vóór dit interview invulden. De interviews vormen verreweg de belangrijkste bron van informatie waaruit de conclusies in dit onderzoek worden getrokken. De gegevens uit de enquête dienen vooral als nuttige ondersteunende achtergrondinformatie.

2.1 Het semi-gestructureerde interview

Voor de interviews houd ik een aantal criteria aan die ook door Pantti en Sirén (2015) in hun onderzoek worden gebruikt. Niet alleen worden journalisten ondervraagd die zelf de

verantwoordelijkheid hebben om beeldmateriaal van sociale media te verifiëren, maar ook bijvoorbeeld redactiechefs en/of eindredacteuren. Op die manier wordt niet alleen een inzicht gegeven in de praktijk, maar ook de algehele benadering tot dit materiaal. Het interview wil ik zo structureren dat het voldoet aan de volgende kwalificaties van Kvale (1996, p. 45):

‘’• The extent of spontaneous, rich, specific, and relevant answers from the interviewee. • The shorter the interviewer’s questions and the longer the subjects’ answers,

the better.

• The degree to which the interviewer follows up and clarifies the meanings of the relevant aspects of the answers.

• The ideal interview is to a large extent interpreted throughout the interview. • The interviewer attempts to verify his or her interpretations of the subjects’ answers in the course of the interview.

• The interview is ‘self-communicating’ – it is a story contained in itself that hardly requires much extra descriptions and explanations.’’

(18)

18 Deze methode is geschikt voor het soort interview omdat het de mogelijkheid biedt om, ondanks de vastgestelde lijst met vragen, dieper op bepaalde antwoorden in te gaan. Ook zit er een praktische kant aan. Journalisten hebben een druk bestaan en er zijn waarschijnlijk niet veel kansen om een persoon vaker te spreken. Volgens Bernard (1988, p. 212) is het gestructureerde interview in zo’n situatie de beste methode. Mede ook omdat een semi-gestructureerde interview de interviewer volledig de controle geeft over wat hij uit een interview wil halen, maar tegelijkertijd ook de respondent de kans geeft om binnen dat kader zijn eigen weg binnen het interview te kiezen.

De interviews richten zich puur op het verificatieproces en de waarde die journalisten hechten aan dat proces. Er wordt gereconstrueerd of en hoe journalisten beelden van sociale media verifiëren, en hoe belangrijk zij verificatie in dit opzicht vinden. De vragen zijn, zoals al uitgelegd in het vorige hoofdstuk, afgeleid van het onderzoek van Brandtzaeg et. al (2016, p. 327). Zij stelden de volgende ‘guideline questions’:

How is social media used for professional purposes?

How do journalists verify social media content (workflows, processes, aids, etc.)? Which tools are used for verification (e.g. external tools, internal tools and customized tools)?

What would make social media content verification less difficult for journalists?

Uiteraard zijn deze vragen voor de interviews aangepast naar het onderwerp van deze scriptie. Ook zijn er nog enkele vragen toegevoegd. Deze gaan over het belang dat de journalist hecht aan het verificatieproces in zijn algemeenheid, en meer specifiek het verificatieproces van amateurbeeldmateriaal op sociale media. Hiermee wordt het interview begonnen, zodat gelijk duidelijk is hoe de journalist tegen verificatie aankijkt. Dit schept ook gelijk duidelijkheid bij de geïnterviewde journalist, over de bedoeling van het semi-gestructureerde interview. Daar de vragen zijn afgeleid van Brandtzaeg et. al (2016, p.327) worden de resultaten van dit onderzoek ook met hun bevindingen vergeleken. In de hoofdstukken met resultaten wordt, mits mogelijk, een vergelijking gemaakt met de observaties die zij hebben gedaan.

(19)

19 Zoals eerder toegelicht in het hoofdstuk methoden, vormen een aantal vragen van Brandtzaeg et. al (2016, p. 327) de leidraad voor de semi-gestructureerde interviews die werden

afgenomen. De bespreking van de interviews en de enquête in dit hoofdstuk zal gebeuren door het op te delen in paragrafen die bestaan uit een deelvraag.

2.2 De enquête

Behalve de kwalitatieve resultaten die uit de interviews worden gehaald, worden er ook kwantitatieve gegevens verzameld door middel van het afnemen van een enquête. Zoals eerder gezegd zal het hier gaan over de algemene houding van journalisten ten opzichte van amateurbeelden afkomstig van sociale media. Het geeft een beeld van de waarde die de journalisten aan amateurbeelden toekennen en hoe vaak zij deze gebruiken. De enquête wordt voorafgaande aan het interview door de journalist ingevuld. De gebruikte enquête is in zijn geheel opgenomen in bijlage 2 aan het einde van deze scriptie.

De resultaten van de enquête worden in het hoofdstuk resultaten besproken en zo mogelijk ook vergeleken met de bevindingen van Brandtzaeg et. al (2016).

2.3 Methoden per deelvraag

Voor de vijf deelvragen lopen de gebruikte methoden enigszins door elkaar heen. In deze paragraaf wordt uiteengezet welke methode bij welke deelvraag is toegepast om de informatie te vergaren. Eerst zal worden besproken welke waarde journalisten in zijn algemeenheid hechten aan het verificatieproces. De interviews beginnen met vragen die ervoor bedoeld zijn om achter de opvattingen van de journalisten op dit gebied te komen. Allereerst wordt

gevraagd hoe de journalist het begrip verificatie zelf ziet. Vervolgens wordt ingegaan op het belang hiervan in de dagelijkse werkzaamheden. Daarna wordt specifiek ingegaan op het belang van verificatie bij amateurbeeldmateriaal van sociale media. Verschilt deze benadering wezenlijk van de benadering van verificatie bij ander materiaal?

De tweede deelvraag tracht te beantwoorden in welke mate journalisten

amateurbeeldmateriaal van sociale media gebruiken in hun werk. Dit komt voor uit deze vraag van Brandtzaeg et. al:

(20)

20

How is social media used for professional purposes?

Deze vraag wordt beantwoord met gegevens die zijn verkregen uit de enquête die

voorafgaand aan het interview is ingevuld. Uit de enquête komt naar voren hoe belangrijk journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media vinden voor hun werk en hoe vaak ze het gebruiken. Daarnaast komt er uit naar voren welk social media kanaal ze hiervoor het meest gebruiken en ook kunnen de journalisten de open vraag beantwoorden bij wat voor soort nieuws ze het vaakst gebruik maken van amateurbeeldmateriaal van sociale media. Bijvoorbeeld bij een aanslag of een groot ongeluk.

De derde deelvraag geeft antwoord op de vraag hoe het daadwerkelijk verificatieproces eruit ziet bij amateurbeeldmateriaal van sociale media. Dat komt overeen met deze vraag die van Brandtzaeg et. al hebben beantwoord:

How do journalists verify social media content (workflows, processes, aids, etc.)?

Deze vraag wordt in mijn onderzoek uitsluitend beantwoord door middel van vragen gesteld in het semi-gestructureerde interview. Wanneer en op welke manier wordt uiteindelijk door de journalist besloten dat het amateurbeeldmateriaal van sociale media geverifieerd moet

worden? En zijn hier ook uitzonderingen op? Dus zijn er ook situaties waarin door de

journalist kan worden besloten dat dit materiaal niet geverifieerd hoeft te worden, alvorens het voor een journalistieke productie wordt gebruikt? Hier wordt ook naar specifieke voorbeelden gevraagd. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de criteria die de journalist voor zichzelf stelt in het verificatieproces. Wanneer vindt de journalist dat hij het beeldmateriaal in voldoende mate heeft geverifieerd, om het te gebruiken voor een journalistieke productie? Hierbij wordt getracht om zorgvuldig het proces te reconstrueren dat de journalist hiervoor doorloopt. Er wordt gevraagd naar een specifiek voorbeeld van beeldmateriaal van sociale media dat door de journalist in het verleden is geverifieerd en er wordt nagegaan wat de journalist heeft gedaan alvorens hij tot de conclusie kwam dat het beeldmateriaal wel of niet gebruikt kon worden. Ook wordt nagegaan hoe de journalist zelf aankijkt tegen de stappen die hij in verificatieprocessen zet. Welke methoden werken hierin voor hem het best of het minst? Tot slot wordt besproken of de journalist in het verleden de fout in is gegaan bij de verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media en hoe deze fouten zijn ontstaan. Ook hier wordt gekeken naar specifieke voorbeelden.

(21)

21 Deelvraag vier wordt beantwoord door middel van gegevens uit de enquête en vragen in het semi-gestructureerde interview. Brandtzaeg et. al stelden deze als volgt:

Which tools are used for verification (e.g. external tools, internal tools and customized

tools)?

Hier is de bedoeling om erachter te komen in welke mate journalisten gebruik maken van tools om amateurbeeldmateriaal van sociale media te verifiëren. In de enquête krijgen de journalisten een aantal voorbeelden van tools aangereikt, waarop zij kunnen aangeven of zij bekend zijn met deze tools, en in hoeverre ze hier wel eens gebruik van maken. Daarnaast kunnen zij zelf aanvullen of er andere verificatietools zijn waarvan zij ooit gebruik hebben gemaakt, maar welke niet als voorbeelden in de enquête worden genoemd. Vervolgens wordt hier in het interview dieper op ingegaan. In welke situaties hebben zij tools gebruikt en werkte dit goed?

Tot slot wordt in de vijfde deelvraag besproken wat voor de journalisten behulpzaam zou zijn bij het verifiëren. Dit gaat door op de volgende vraag van Brandtzaeg et. al:

What would make social media content verification less difficult for journalists?

In het semi-gestructureerde interview wordt aldus met de journalisten besproken of zij zelf ideeën hebben voor technologie die ze zou kunnen helpen bij het verifiëren van

amateurbeeldmateriaal van sociale media. Hieruit voort vloeit de vraag hoe zij de toekomst van verificatie van dit materiaal zien. Verwachten zij dat dit voor journalisten in de toekomst makkelijker zal worden (bijvoorbeeld omdat er nieuwe tools bijkomen), of zal het juist steeds lastiger worden om dit materiaal te verifiëren?

Deelvragen 2 tot en met 5 zijn rechtstreeks afgeleid van het onderzoek van Brandtzaeg et. al. Er wordt dan ook in dit deel een vergelijking gemaakt met de resultaten van dat onderzoek.

2.4

De geïnterviewde journalisten

Voor dit onderzoek zijn twaalf journalisten geïnterviewd. Zij zijn gekozen uit verschillende Nederlandse redacties. Het gaat om journalisten die bij TV, radio en krant werken. De respondenten in dit onderzoek zijn uitgekozen omdat zij aangeven in hun werk allemaal te maken te hebben met amateurbeeldmateriaal van sociale media. Echter niet allemaal in dezelfde mate, hetgeen het mogelijk maakt om te kijken of dat een factor is in de manier

(22)

22 waarop zij met het materiaal omgaan in het verificatieproces. De journalisten zijn dan ook uitgekozen omdat zij niet allemaal in dezelfde mate met dit materiaal werken, maar het wel allemaal minimaal een aantal keren per jaar doen. Ook is er bewust gekozen voor journalisten die in hun werk aan een verscheidenheid van onderwerpen werken. Een journalist die slechts bezig is met onderwerpen over de zorg zou zich voor het onderzoek niet goed lenen. In dit onderzoek zijn alle journalisten in hun werk belast met een verscheidenheid aan onderwerpen, waardoor het mogelijk is een breed beeld te krijgen van de verificatiepraktijken die zij

hanteren bij het verifiëren van amateurbeeldmateriaal van sociale media. Dit kwam ook tot uiting in de voorbeelden die zij uiteindelijk noemden van amateurbeeldmateriaal van sociale media die zij hebben gebruikt in hun werk.

In onderstaande tabel staan de respondenten genummerd aangegeven. In het hoofdstuk met resultaten worden de respondenten met dit nummer aangeduid.

Nummer en Functie Leeftijd /

Geslacht 1. Redacteur/Verslaggever bij landelijk radiostation

26 / man

2. Redacteur bij provinciaal radio/tv station

31 / vrouw

3. Redacteur bij landelijk radiostation

28 / man

4. Redacteur en webredacteur bij landelijk dagblad

24 / man

5. Webredacteur bij landelijk radiostation

51/ man

6. Redacteur/verslaggever bij landelijk radiostation

29 / vrouw

7. Webredacteur bij landelijk radiostation

(23)

23

8. Redacteur/Nieuwslezer bij landelijke publieke omroep

30 / man

9. Eindredacteur bij landelijk dagblad

31 / vrouw

10. Buitenlandredacteur bij landelijk radiostation

27 / man

11. Eindredacteur online bij landelijk radiostation

42 / man

12. Redacteur en webredacteur bij landelijke radiostation en

regionaal dagblad 20 / man

2.5 Analyse van de resultaten

Uit het onderzoek komen dus zowel kwalitatieve als kwantitatieve resultaten naar voren. De kwalitatieve resultaten uit de interviews zijn verreweg het belangrijkste materiaal waar de conclusie van het onderzoek op wordt gebaseerd. De kwalitatieve gegevens worden allereerst, zo mogelijk, vergeleken met de resultaten van Brandtzaeg et. al. Daarnaast wordt getracht patronen te ontdekken in de antwoorden die de verschillende respondenten geven en worden deze naast elkaar gelegd. Dat kan worden gezien als een thematische analyse, zoals

beschreven door Evans en Lewis (2018, p. 3):

‘’Thematic analysis is the process of identifying patterns and themes within the data. This begins at the stage of data collection and continues throughout the process of transcribing, reading and re-reading, analysing and interpreting the data.’’

Om de analyse goed te structureren wordt gebruik gemaakt van thematische codering. De antwoorden worden gegroepeerd in thema’s binnen de deelvragen en aldus met elkaar vergeleken in de analyse. Dit om te voorkomen dat er een lange opsomming van resultaten volgt in de analyse, waarvoor Koetsenruijter en Van Hout (p. 183) waarschuwen.

Zoals beschreven door Koetsenruijter en Van Hout (p. 168) wordt binnen de antwoorden die in de interviews zijn gegeven, gezocht naar patronen in de manier waarop de respondenten

(24)

24 aankijken tegen amateurbeeldmateriaal van sociale media en hoe zij dit materiaal verifiëren en ook wordt met aandacht gekeken naar opvallende zaken binnen de antwoorden van de journalisten.

De kwantitatieve data uit de interviews dienen als materiaal om inzicht te krijgen in de manier waarop journalisten kijken naar onder meer het belang van sociale media en hoeveel kennis van tools. Deze data moet vooral gezien worden als ondersteunende informatie. De resultaten worden kort besproken aan de hand van de deelvraag. Zo mogelijk worden de resultaten ook hier vergeleken met de resultaten van Brandtzaeg et. al.

(25)

25

3. Resultaten

3.1

Het belang van verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale

media

Zoals gezegd werd in de interviews allereerst met de journalisten besproken hoe zij aankijken tegen verificatie in het algemeen en tegen verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media in het bijzonder. De beantwoording van de deelvraag doe ik in drie stappen: Wat verstaan journalisten hieronder? Hoe belangrijk vinden zij verificatie in het algemeen? Hoe belangrijk vinden ze verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media en verschilt dit van het belang van de verificatie van ander materiaal?

3.1.1

Wat is verificatie volgens Nederlandse journalisten?

Alle geïnterviewde journalisten gebruiken min of meer dezelfde terminologie om te omschrijven wat zij onder verificatie verstaan. Daarin komen drie, min of meer met elkaar verband houdende of overlappende, begrippen steeds terug: Controleren, checken en achterhalen.

Respondent 3: ‘’Zoals ik het zie is het het controleren of een claim of een waarneming of een

uiting klopt met de werkelijkheid. Het is eigenlijk mezelf ervan overtuigen dat het klopt wat ik zie.’’

Respondent 5: ‘’Het is dubbelchecken of informatie die ik gekregen heb ook daadwerkelijk

klopt en het niet in een bepaald frame blijft hangen. Zeker bij grote gebeurtenissen zie je dat er veel geruchtenstromen ontstaan. In dat soort situaties moet ik dus nagaan of wat ik zie ook overeenkomt met de waarheid, voor ik het de ether in slinger’’

Respondent 1: ‘’Het is simpelweg achterhalen of informatie correct is.’’

Er waren wel verschillen in wat er dan precies gecheckt, gecontroleerd of achterhaald moest worden. Zo gaat het volgens respondent 9 om het checken van ‘herkomst’. Waar komt dit materiaal precies vandaan en wat zegt mij dat over de betrouwbaarheid? De andere journalisten hielden het allemaal op de informatie die het materiaal bevat. Wat veel werd gehoord is dat de informatie die de afzender zegt die samen zou moeten hangen met het beeld,

(26)

26 ook echt moet kloppen met de werkelijkheid. Dit betekent wel dat geen enkele journalist die werd geïnterviewd dezelfde elementen noemde als Brandtzaeg et. al. (2016, p. 323):‘’Hence,

there are two key elements that need to be verified: the source of a piece of content and the content itself. These two elements should be independently verified, and compared against each other, to see if they tell a consistent story.’’ Zoals eerder gezegd werd het aspect

‘afzender’ slechts door één journalist benoemd en het aspect ‘informatie’ door alle andere geïnterviewde journalisten. Maar geen van de journalisten noemde beide aspecten bij hun omschrijving van het begrip verificatie.

3.1.2

Het belang van verificatie in het algemeen

Alle geïnterviewde journalisten waren het er over eens dat verificatie van enorm belang is in hun dagelijks werk. Hierbij werd vaak aangegeven dat ze het zich simpelweg niet kunnen veroorloven om materiaal niet te verifiëren. Hiermee ondersteunen ze de stelling van Shapiro et. al. (p. 658) dat verificatie in principe het element is dat journalistiek onderscheidt van ‘entertainment, propaganda, fictie of kunst’. Disciplines waar het minder van belang is om te verifiëren en waarbij de maker van het product minder zware consequenties ondervinden als iets niet volledig blijkt te kloppen met de werkelijkheid. Het merendeel van de journalisten gebruikte dan ook het woord ‘essentieel’ toen ze gevraagd werden naar het belang van verificatie. Ook wordt er meermaals verwezen naar het belang hiervan, juíst in deze tijd: Respondent 11:‘’Het is van belang dat ik volledig weet of iets waar is of niet. Vooral in deze

tijden van nepnieuws. Je weet dat bijvoorbeeld filmpjes tegenwoordig gemanipuleerd kunnen worden. Het is voor mijn werk dus zeer belangrijk om alles te verifiëren.’’

Ook gaven sommige journalisten aan dat juist voor hun specifieke tak van journalistiek die verificatie zo essentieel is. Dit geldt bijvoorbeeld voor respondent 10, die op de

buitenlandredactie werkt:

‘’Omdat ik aan onderwerpen werk die heel ver weg zijn ben ik er niet zelf bij. Je moet dus bijvoorbeeld bij een protest in een ver Afrikaans land heel goed nagaan wie er precies achter zit en wie de informatie brengt. Wat kunnen de beweegredenen zijn voor groeperingen om bepaalde beelden naar buiten te brengen? Je bent soms heel snel geneigd om bijvoorbeeld bij de protesten in Sudan mee te gaan met de gewone burger en dus mee te voelen met de mensen die vechten voor hun vrijheid. Maar heel vaak zit er dan iets anders achter wat je van een afstand in eerste instantie over het hoofd hebt gezien.’’

(27)

27 Dat verificatie vooral van belang is bij onderwerpen die ver weg spelen en waar de journalist niet bij kan zijn is iets dat vaker terugkomt in de antwoorden.

3.1.3 Het belang van verificatie van amateurbeeldmateriaal van

sociale media

Uit de interviews blijkt dat journalisten de verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media anders benaderen dan verificatie in het algemeen. Alle journalisten gaven aan dat bij dit materiaal de verificatie van groter belang is. Brandtzaeg et. al. (2016, p. 324) maakten het onderscheid omdat sociale media veel meer mogelijkheden biedt tot manipulatie:

‘’Verification is important in all journalism, but what makes verification practices concerning social media different? Social media are characterized by user-generated content; such content can be changed, manipulated or removed out of context from the original.’’

Deze zienswijze wordt door zo goed als alle geïnterviewde journalisten gedeeld. De angst voor manipulatie van het beeldmateriaal wordt door bijna alle journalisten letterlijk

verwoordt. Vaak wordt ook de vergelijking gemaakt met beeldmateriaal van andere bronnen, die volgens de journalisten betrouwbaarder zijn dan sociale media:

Respondent 2: ‘’Het is bij beeldmateriaal van sociale media gewoon makkelijk om iets te

vervalsen. Terwijl je er bij bijvoorbeeld een persbureau toch altijd wel vanuit kan gaan dat iets klopt.’’

Ook werd er hier wel meermaals verwezen naar andere journalisten op sociale media, die de geïnterviewde journalisten als veel meer betrouwbaar zien bij het gebruiken van

beeldmateriaal dan amateurs. Dit opnieuw met het argument dat de amateur simpelweg veel meer te verliezen heeft dan de journalist.

3.2 Hoe gebruiken Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal

van sociale media?

In dit hoofdstuk wordt bekeken welke waarde de twaalf journalisten hechten aan

amateurbeeldmateriaal van sociale media voor gebruik in hun werk. Er wordt ook gevraagd naar het gebruik van materiaal van sociale media in het algemeen, om een vergelijking te maken met het amateurbeeldmateriaal. Tot slot wordt duidelijk welke social media kanalen de

(28)

28 journalisten vooral gebruiken voor hun werk. Alle resultaten in dit hoofdstuk komen voort uit de enquête.

3.2.1 Het gebruik van materiaal van sociale media

Van de twaalf respondenten maken er zes dagelijks, drie wekelijks en drie maandelijks gebruik van materiaal van sociale media voor het werk. Alle ondervraagde journalisten gebruiken dus wel eens materiaal van sociale media voor hun werk. Als het antwoord op deze vraag ‘nooit’ was geweest, werd de betreffende journalist niet meegenomen in de rest van het onderzoek. Dan valt er immers weinig te reconstrueren. Geen enkele journalist vulde dit in.

3.2.2 Het gebruik van amateurbeeldmateriaal van sociale media

Van de twaalf respondenten gebruikt er één dagelijks amateurbeeldmateriaal van sociale media voor het werk. Vijf doen dit wekelijks, vijf maandelijks en één jaarlijks. Het is aldus duidelijk dat de meeste journalisten vaker gebruik maken van ander materiaal van sociale media, dan van amateurbeeldmateriaal van sociale media.

3.2.3 Het belang van materiaal van sociale media

Er zit aardig wat verschil tussen hoe belangrijk de respondenten materiaal van sociale media voor hun werk vinden. Twee respondenten noemen het zeer belangrijk, vier belangrijk, vier waren neutraal en twee respondenten vinden het onbelangrijk. Duidelijk is wel dat het niet de core business van de journalisten is om dit materiaal te gebruiken, daar slechts voor twee van hen geldt dat het ‘zeer belangrijk’ is.

3.2.4 Het belang van amateurbeeldmateriaal van sociale media

Ook gevraagd naar het belang van amateurbeeldmateriaal van sociale media zit vrij veel verschil tussen de ondervraagde journalisten. De antwoorden die zijn gegeven komen precies overeen met de antwoorden die zij gaven op de vraag hoe belangrijk materiaal van sociale media in het algemeen is voor hun werk: Twee respondenten noemen het zeer belangrijk, vier belangrijk, vier waren neutraal en twee respondenten vinden het onbelangrijk. Er wordt door de journalisten dus net zoveel belang gehecht aan amateurbeeldmateriaal van sociale media, als aan materiaal van sociale media in het algemeen.

(29)

29

3.2.5 Social media kanalen

Het is duidelijk dat Twitter verreweg het belangrijkste kanaal is voor de journalisten: elf van de twaalf geeft dit aan. Slechts één respondent noemt Facebook. Dat Twitter zo belangrijk wordt gevonden komt zo goed als helemaal overeen met wat Brandtzaeg et. al. hierover concludeerden. In hun onderzoek maakten zelfs alle journalisten gebruik van Twitter (2016, p. 327). Dat Twitter zo belangrijk is geworden voor journalisten komt ook overeen met de bevindingen van Hermida (p. 663):

‘’Twitter has also been adopted as a mechanism for user-generated content, tapped by news organizations for gathering eyewitness reports as events unfold in real-time. Realtime messages from the public are seen as filling the news vacuum that tends to characterize the immediate aftermath of a breaking news event.’’

Hermida wijst hier ook naar het specifieke belang van Twitter bij een ‘breaking news events’. Ook dit komt overeen met de bevindingen die in mijn onderzoek zijn gedaan, vanuit het semi-gestructureerde interview. Meer hierover in hoofdstuk 4.3.

3.3 Hoe verifiëren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal

van sociale media?

Hier wordt besproken op wat voor manieren Nederlandse journalisten amateurbeeldmateriaal van sociale media verifiëren. De beantwoording hiervan gebeurt door middel van een analyse van de antwoorden die de journalisten gaven in het semi-gestructureerde interview.

Allereerst wordt besproken wanneer de journalisten besluiten om het materiaal te verifiëren en welke afwegingen ze daarbij hebben gemaakt. Daarna wordt gekeken naar uitzonderingen hierop: zijn er situaties waarin de journalisten het materiaal niet verifiëren en wat is daar hun motivatie voor?

Vervolgens zal ik het hebben over de eisen die de journalist stelt in het verificatieproces. Wanneer is het materiaal volgens de journalist in voldoende mate geverifieerd, om het wel of niet te gebruiken voor een journalistieke productie? Hierbij wordt gereconstrueerd welke processen de journalisten doorlopen om tot deze beslissing te komen. Er wordt ook gevraagd welke stappen in dit proces volgens de journalist goed hebben gewerkt, of juist niet. Dit gebeurt aan de hand van een voorbeeld van beeldmateriaal dat door de journalist is geverifieerd.

(30)

30 Daarna wordt de vraag beantwoord of de journalisten de fout in zijn gegaan in het

verificatieproces. Voorbeelden hiervan worden uitgelicht en er wordt gereconstrueerd hoe de fout is ontstaan.

3.3.1 Wanneer verifiëren Nederlandse journalisten

amateurbeeldmateriaal van sociale media?

De meest genoemde afweging van de ondervraagde journalisten bij de beslissing om te gaan verifiëren is de bron. Dit is opvallend omdat het niet consistent is met wat de journalisten noemden in paragraaf 4.1.1. Daarin noemde slechts één respondent ‘afzender’ wanneer ze werd gevraagd wat er wordt verstaan onder verificatie en wat daar dan onder zou moeten vallen. Maar verder in het interview bleek die afzender dus wel een zeer grote rol te spelen bij de afweging of er geverifieerd moet worden. Dit komt overeen met bevindingen die

Diekerhof en Bakker (p. 246) in hun onderzoek onder Nederlandse journalisten deden. Zoals uit de enquête is gebleken gebruiken de journalisten eigenlijk allemaal vooral Twitter als bron voor hun amateurbeeldmateriaal. Zij kijken daarbij vooral naar de betrouwbaarheid van het account dat met het amateurbeeldmateriaal komt.

Die betrouwbaarheid meten zij af aan verschillende aspecten van het account. Allereerst wordt het aantal volgers vaak genoemd. Veel volgers duidt er volgens de journalisten vaker op dat het account als betrouwbaarder kan worden gezien. Dit omdat dit betekent dat het account vaak al langere tijd actief is en dus waarschijnlijk niet puur en alleen is aangemaakt om over dit specifieke nieuwsevenement beelden te verspreiden. Ook het feit dat ze het account zelf al langere tijd volgen, of dat ze zeker weten wie de persoon is die het account beheert, werd genoemd als afweging om uit te kunnen gaan van de betrouwbaarheid ervan. Als de genoemde aspecten dus ontbreken, is dat voor de journalisten een aanleiding om over te gaan tot een verificatieproces.

Bij de afzender wordt door de journalisten ook vaak gekeken naar zijn achtergrond en het eventuele belang dat daaruit voortvloeit. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat duidelijk is dat iemand gelieerd is aan een politieke beweging. Volgens de journalisten is het dan oppassen geblazen, omdat iemand dan belang kan hebben om beelden op een bepaalde manier naar voren te brengen, of zelfs te vervalsen:

(31)

31 Respondent 12: ‘’Het is belangrijk om na te gaan of iemand een motivatie zou kunnen hebben

voor een hoax.’’

Tot zover de afzender van een bericht. Een aantal journalisten gaven ook aan dat de manier waarop beelden tot ze komen van invloed zijn op de beslissing om te gaan verifiëren. Zo noemde één journalist het belangrijk dat een bepaald beeld niet op zichzelf mag staan. Er moeten ook andere beelden of materialen zijn om iets te ondersteunen, anders is verificatie nodig:

Respondent 2: ‘’Als de informatie waar we het over hebben de eerste informatie is die je over

een bepaalde gebeurtenis krijgt, is dat aanleiding om het te gaan checken. Als er verder nog geen beelden of ander materiaal is wat laat zien dat iets echt heeft plaats gevonden, is het nodig om te checken of dit wel echt is wat het zegt te zijn’’

In principe is dit het aloude journalistieke principe van één bron is geen bron. Zonder andere materialen gaat deze journalist er vanuit dat hij het beeldmateriaal niet kan gebruiken.

Er wordt daarnaast veel op ‘gevoel’ gespeeld bij de beslissing om te gaan verifiëren. Er wordt dan onder meer op gewezen dat er vanuit de eigen journalistieke achtergrond een bepaalde ‘gut feeling’ is, van waaruit de journalist denkt te kunnen beoordelen of verificatie nodig is: Respondent 9: ‘’Als wij als redacties ergens geen goed gevoel over hebben dan betekent dat

wel dat we iets moeten gaan verifiëren. Het is soms gewoon puur een journalistiek gevoel dat er iets niet zou kunnen kloppen.’’

Dit is iets dat ook wordt gesignaleerd in het onderzoek van Brandtzaeg et. al. (2016, p. 330):

‘’My journalistic common sense. Not so much a tool, but to have a really close look at the contributor … Of course, it would be great to have a tool that assists with all these checks.’’

Ook van belang is de veronderstelde locatie waar het beeldmateriaal gemaakt zou zijn. De geïnterviewde en eerder genoemde buitenlandredacteur geeft aan dat dit vooral bij hem ervoor zorgt dat hij bij het materiaal dat hij langs ziet komen op sociale media bijna altijd de

conclusie trekt dat het geverifieerd moet worden voor het kan worden gebruikt voor een journalistieke productie.

Het soort nieuws dat bij het beeldmateriaal hoort speelt ook een cruciale rol in de afweging van het merendeel van geïnterviewde journalisten. Zij wijzen hier het zogenaamde ‘breaking

(32)

32 news’ aan als een soort nieuws waarbij amateurbeeldmateriaal altijd geverifieerd moet

worden. Dit omdat juist bij dit soort nieuws er sprake kan zijn van misleidende beelden en er ook soms belangen in het spel zijn waardoor iemand een goede beweeggrond zou kunnen hebben om journalisten te misleiden. De valkuil van het gebruik van sociale media bij dit soort nieuws wordt ook erkend door Hermida (p.663):

‘’The development of Twitter as a channel for breaking news and the use of material from the public in professionally edited publications poses a dilemma for a profession based on a discipline of verification. Critics point to the amount of unsubstantiated material on Twitter, questioning the credibility of messages. ‘‘One function of mainstream media journalism is to disseminate information we’ve determined to be reliable,’’ contends James (2009), arguing that ‘‘the reliance on Twitter and Facebook is essentially throwing the doors open to everything and anything.’’

Dit is een gevaar dat door de geïnterviewde journalisten ook wordt erkend:

Respondent 10: ‘’Bij een aanslag zijn er vaak doden en dat maakt het heel belangrijk dat

alles klopt. Als er nog geen journalisten ter plaatse zijn heb je weinig om op terug te vallen om gelijk te weten dat het ook echt zo gebeurt.’’

Daarbij is breaking news altijd nieuws waarbij grote belangen komen kijken. Bovenstaande journalist noemt al dat er vaak doden te betreuren zijn. Het ‘belang’ van een gebeurtenis zien de meeste journalisten dus ook als een factor in de noodzaak tot verificatie. Wat dit betreft is er consensus tussen de journalisten: hoe belangrijker het nieuws, hoe groter de noodzaak tot verificatie.

3.3.2 Overwegingen om amateurbeeldmateriaal van sociale media

niet te verifiëren

In hoofdstuk 4.1 werd duidelijk dat alle geïnterviewde journalisten het van groot belang vinden dat amateurbeeldmateriaal van sociale media wordt geverifieerd. Toch is uit de interviews gebleken dat er wel degelijk situaties denkbaar zijn waarbij journalisten het niet nodig achten om amateurbeeldmateriaal van sociale media te verifiëren. Slechts twee van de ondervraagde journalisten gaven aan dat er geen enkele aanleiding denkbaar is om dit

materiaal niet-geverifieerd te gebruiken voor een journalistieke productie. Onder de andere elf journalisten was vooral tijdsdruk een beweegreden om zonder verificatie gebruik te maken

(33)

33 van het materiaal. Het spanningsveld tussen juistheid en tijdsdruk in combinatie van sociale media wordt als volgt verwoord door Hermida (p.663):

‘’News organizations and journalists are negotiating the tensions between verification and publication, given the emergence of social media as channels for breaking news, and the speed at which information is disseminated on the network. For Gowing, journalists have to decide ‘‘when to take on the tyranny of the time and intervene with real-time information, even if it is incomplete, possibly flaky and probably cannot be verified with 100 per cent accuracy?’’ (2009, p. 30). Striking a balance between being first and being right is not new, as journalists have long had to find ‘‘the right balance between speed and accuracy, between being comprehensive and being merely interesting’’ (Meyer, 2004, p. 89).

Dit gevoel van iets willen brengen, terwijl je niet helemaal zeker kan zeggen of iets klopt, is ook iets dat bij de geïnterviewde journalisten speelt. Het komt ook overeen met de

bevindingen in het onderzoek van Brandtzaeg et. al. (2016, p. 332):

‘’Our findings presented so far might suggest that the interviewed journalists always, in some way or another, verify information from social media before including it in a news story. However, with the pressure to publish stories from events as they unfold, verification is not always regarded as feasible.’’

Iets wat ook regelmatig werd genoemd als rechtvaardiging om materiaal niet te verifiëren is de mate waarin andere betrouwbare personen of organisaties het materiaal gebruiken. Hier werden onder meer genoemd: Andere journalisten, andere nieuwsorganisaties, of mensen die ik persoonlijk ken. Als zij er gebruik van maken, dan kan ik het ook wel vertrouwen, is de redenatie. In principe gaan de journalisten er hiermee dus van uit dat het door de mensen of organisaties die zij vertrouwen, al is geverifieerd.

Respondent 4: ‘’Als je ziet dat het op betrouwbare andere platformen wordt meegenomen dan

zou ik vertrouwen op de inschatting van collega-media. Zeker als je zelf geen tijd hebt om te checken, dan zou ik de gok wel aandurven om het gewoon zo op te pakken.’’

Een journalist noemde de aanslag in Utrecht in 2019 (AD, 2019) hiervan als voorbeeld. Na deze aanslag zijn door de betreffende nieuwsorganisatie beelden van de bestorming van een huis door de politie geplaatst in een eigen nieuwsartikel.

(34)

34 Respondent 11: ‘’Het waren duidelijk beelden van een amateur, dat kon je ook merken aan de

stemmen op de achtergrond. Toen hebben wij niet geverifieerd waar het vandaan kwam, maar het wel gebruikt. Mede omdat dezelfde beelden ook op andere platforms al werden gebruikt. Het was ook wel een gevalletje weinig tijd.’’

In dit voorbeeld waren dus twee eerder genoemde omstandigheden er debet aan dat de

journalist niet heeft geverifieerd: Tijdsdruk en de aanname dat iets wel zal kloppen als andere nieuwsorganisaties de beelden al hebben gebruikt.

Een andere beweegreden om iets niet-geverifieerd te gebruiken kan de afzender zijn. De afzender werd ook in een eerder hoofdstuk al genoemd als motivatie om juist wel te

verifiëren, maar dit werkt dus ook de andere kant op, zoals ook Diekerhof en Bakker (p. 247) in hun onderzoek concluderen. Bij een bekende afzender is het volgens een journalist geen probleem om het beeldmateriaal te gebruiken, al wordt daar wel een kleine kanttekening bij gemaakt:

Respondent 3: ‘’Als het gaat om een twitteraar die ik zelf ken, dan zou dat een reden kunnen

zijn om niet te verifiëren. Maar dan alsnog kijk ik wel eerst naar het onderwerp waar het over gaat. Daarvan afhankelijk beslis ik of ik het gebruik.’’

Een opvallende verklaring om het beeldmateriaal niet te verifiëren waren de specifieke omstandigheden die op het beeld te zien zijn. Dit werd door respondent 8 opgemerkt:

‘’Als ik beelden zie van een bepaalde afgebakende setting, waar het voor mij helemaal

duidelijk is op welke tijd en plaats dit beeld is genomen en ook helemaal duidelijk is wat ik op de beelden zie, dan zou ik het niet hoeven verifiëren.

Tot slot werd ook het soort nieuws nog door een journalist genoemd als factor bij de

beslissing of iets gebruikt zou kunnen worden zonder verificatie. Hierbij werd een specifiek voorbeeld genoemd:

Respondent 12: ‘’Ik kijk wel naar wat voor soort nieuws het is. Als het om iets kleins gaat,

zoals de zwemtocht van Maarten van der Weijden, durf ik het wel aan om het gewoon te gebruiken.’’

(35)

35 Ook bij de afweging om niet te verifiëren speelt dus mee of het nieuws een grote impact heeft. Iets relatief triviaals als een zwemtocht geldt in de ogen van de journalist niet als iets met een dergelijke impact, waardoor verificatie absoluut nodig zou zijn.

3.3.3 Met welke methoden verifiëren Nederlandse journalisten

amateurbeeldmateriaal van sociale media?

Het verificatieproces kent gradaties. Er zijn dus ook persoonlijke afwegingen in het spel bij het bepalen of het amateurbeeldmateriaal van sociale media in voldoende mate is geverifieerd om het te gebruiken voor een journalistieke productie. Dus: waar moet een beeld in het verificatieproces aan voldoen voor het gebruikt kan worden. De journalisten is gevraagd wanneer dit voor hen het geval is, welke criteria zij zelf hanteren bij de verificatie van het materiaal. Welke methoden gebruiken zij zelf in het proces? Dat zijn in principe twee overlappende zaken, omdat is gebleken dat voor de ondervraagde journalisten geldt dat iets aan hun criterium voldoet, als zij de verificatiemethoden hebben gebruikt die zij zelf als afdoende zien om materiaal te kunnen gebruiken. En kunnen ze dit proces reconstrueren aan de hand van een voorbeeld? Dit laatste bleek niet altijd het geval, ondanks dat alle

journalisten die aan het onderzoek hebben meegewerkt, hebben aangegeven dat zij wel degelijk amateurbeeldmateriaal van sociale media hebben gebruikt in hun producties.

3.3.3.1 Methoden

Aangaande de criteria en methoden die de journalisten hanteren bij de verificatie komen er voorbeelden voorbij die ook in de voorgaande hoofdstukken voorbij zijn gekomen en die ook in het onderzoek van Brandtzaeg et. al. (2016, p, 328) worden benoemd. Er wordt namelijk vaak gewezen naar het gebruik van een bepaald beeld door andere media als criterium voor betrouwbaarheid. Het merendeel van de journalisten in dit onderzoek is van mening dat zij het beeldmateriaal kunnen gebruiken, als dit ook al door andere, voor hen betrouwbare,

nieuwsorganisaties of door andere individuele journalisten is gedaan. Met andere woorden: De ondervraagde journalisten zien het als een vorm van verificatie, dat andere journalisten iets gebruiken.

Een meer conventionele vorm van verificatie is het persoonlijk spreken van de bron. Respondent 10:‘’Je kan het bij de persoon die de beelden heeft geplaatst gaan checken. Je

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit geval zijn het aantal likes van de pagina een minder goede indicator voor prominentie van de pagina in het netwerk, gezien de pagina’s, die de meeste likes hebben vaak niet

Sanoma Media en Insites Consulting (Sanoma Media, 2012) hebben gekeken naar hoe emoties gebruikt kunnen worden voor meer relevante en aansprekende

Een vervolgonderzoek zou zich bovendien kunnen richten op het koppelen van de resultaten die blijken uit de huidige analyses, aan een onderzoek waarbij twitteraars

Een analyse van de literatuur en de casussen heeft geresulteerd in een overzicht van strategieën die door de overheid kunnen worden gehanteerd bij de inzet van sociale media: [1]

De kennis van de risico‘s kan zeker helpen om het risico te minimaliseren, studies hebben echter aangetoond, dat veel jongeren ofwel helemaal niet aan de risico‘s denken, of ervan

Ook zijn bij de meeste deelnemers de slaapparameters verbeterd en bij één deelnemer waren deze verbeteringen gehandhaafd of verder verbeterd tijdens de de follow-up.. Er

Het wantrouwen in VT door professionals wordt versterkt door de gebrekkige bereikbaarheid van VT, een lange wachttijd en een ineffectieve communicatie (e.g. onwetend over

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-