• No results found

De Nederlandse journalisten in dit onderzoek maken allemaal in meer of mindere mate

gebruik van sociale media voor hun werk. Amateurbeeldmateriaal is daar een component van. Zij gebruiken dit materiaal weliswaar iets minder vaak dan materiaal van sociale media in het algemeen, maar toch zeker nog regelmatig. Duidelijk is in ieder geval dat materiaal van sociale media in het algemeen een nuttige functie heeft in het werk van de journalisten, zoals Rauchfleisch (2017) ook heeft vastgesteld. Het kanaal dat de journalisten verreweg het meeste gebruiken is Twitter, zoals ook bleek bij de journalisten uit het onderzoek van Brandtzaeg et. al. (2016, p. 327).

De verificatie van amateurbeeldmateriaal van sociale media is volgens de Nederlands journalisten essentieel. Belangrijker ook dan de verificatie van ander materiaal. Dit komt vooral voort uit de angst dat dit beeldmateriaal gemanipuleerd kan worden. De angst voor manipulatie van het beeldmateriaal wordt door bijna alle journalisten in dit onderzoek

letterlijk verwoordt in de interviews. Een observatie die ook naar voren kwam bij Brandtzaeg et. al. (2016, p. 324). Het belang van het nieuws waar het beeldmateriaal mee te maken heeft, speelt bij de journalisten in het onderzoek een grote rol in de mate waarin zij aangeven dat het belangrijk is om het te verifiëren. Pantti en Sirén (2015) wezen er op dat bijvoorbeeld in oorlogssituaties de bron van het materiaal er belang bij kan hebben om het beeld te

manipuleren en journalisten daar dus bedacht op moeten zijn. De vraag ‘heeft de zender er belang bij?’ werd ook door journalisten in dit onderzoek genoemd als beweegreden om over te gaan tot verificatie. Dat laatste aspect is voor journalisten ook gelijk een motivatie om altijd wél te verifiëren. Gewichtig nieuws moet correct worden gebracht en daarbij mogen dan geen misleidende beelden naar buiten worden gebracht. Een conclusie die Brandtzaeg et. al. (2016, p. 338) ook trokken bij de buitenlandse journalisten die zij spraken.

Dit wil echter niet zeggen dat de journalisten dan ook altijd overgaan tot de verificatie van het materiaal. Hiervoor worden een aantal verklaringen aangedragen. Tijdsdruk is een aspect dat in dit geval vaak voorbij komt. Journalisten willen iets graag brengen, en maken dan de afweging dat verificatie niet nodig is. Hierbij wordt dan vaak afgegaan op hun eigen gevoel, hun journalistieke ‘gut feeling’. Zoals Brandtzaeg et. al. (2016, p. 332) concluderen:

‘’However, with the pressure to publish stories from events as they unfold, verification is not

45 betrouwbare organisaties of collega-journalisten. Als zij het materiaal ook gebruiken, kunnen zij dat ook wel doen, vinden zij.

Daarnaast wordt gekeken naar de afzender van het beeldmateriaal. Als die betrouwbaar wordt geacht, kan het verificatieproces volgens de journalisten worden overgeslagen. En ook het soort nieuws speelt een rol. Hoe gewichtiger het nieuws, hoe belangrijker de journalisten het vinden om het bijbehorende beeldmateriaal te verifiëren. Dat verificatie niet altijd de

normaalste zaak van de wereld is voor de Nederlandse journalisten in dit onderzoek kan dus wel worden gesteld. Dit concludeerde Bruno, (2011, p.66) die wordt aangehaald door

Hermida (2012, p. 664), ook al. Aangezien in de jaren na zijn onderzoek de mogelijkheid tot het manipuleren van beelden veel in het nieuws is geweest, zou echter mogen worden

verwacht dat verificatie van beeldmateriaal inmiddels meer tot de kerntaken van de journalist zou behoren, dan in 2011 het geval was.

De respondenten verifiëren dus niet altijd, echter geven ze wel allemaal aan dat verificatie in het algemeen, en in het bijzonder verificatie van beeldmateriaal van sociale media, van enorm belang is in hun werk. Shapiro et al. (p. 669) stellen in de conclusie van hun onderzoek dat journalisten, weliswaar in verschillende mate, de journalistiek zien als ‘a discipline of verification’. Die conclusie is ook te trekken voor de manier waarop de journalisten in dit onderzoek kijken naar het belang van verificatie. Toch blijkt in datzelfde onderzoek van Shapiro et al. dat dit niet betekent dat journalisten alles wat ze tegenkomen dan ook verifiëren. Daarmee onderscheidt de journalistiek zich volgens Shapiro et al. van ‘verificatie op een wetenschappelijke manier’, waarbij elk stukje data consistent op dezelfde manier geverifieerd zou moeten worden (p. 669-670). Het is dezelfde conclusie die ook te trekken is voor de manier waarop de respondenten in dit onderzoek omgaan met verificatie, want zoals

hierboven beschreven zijn er ook voor deze journalisten aanleidingen om niet over te gaan tot verificatie. Die selectiviteit om over te gaan tot verificatie is ook wat Diekerhof en Bakker concluderen in hun onderzoek onder Nederlandse journalisten (p. 249). Zij concluderen daarnaast dat het voor veel journalisten niet makkelijk leek om toe te geven dat zij inderdaad niet altijd verifiëren. Dat is in dit onderzoek niet duidelijk gebleken, al moet daarbij worden aangetekend dat nooit met zekerheid valt vast te stellen of de respondenten hierin altijd het achterste van hun tong laten zien, omdat zij niet graag zullen toegeven dat ze niet altijd verifiëren, zoals Diekerhof en Bakker ook signaleerden.

46 In het daadwerkelijke verificatieproces is gebleken dat de journalisten vooral gebruik maken van verificatiemethoden die als traditioneel kunnen worden gezien. De tools die hiervoor beschikbaar zijn, vinden bij de journalisten in dit onderzoek amper aftrek. Het zelf spreken van de bron is bijvoorbeeld zo’n methode. En ook het grondig zelf natrekken van de afzender wordt door de geïnterviewde journalisten gezien als een degelijke methode om beeldmateriaal te verifiëren. Hierin verschillen de journalisten in dit onderzoek van de journalisten in het onderzoek van Brandtzaeg et. al. (2016, p. 331). Daar werd wel uit eigen beweging aangehaald dat tools werden gebruikt voor de verificatie.

Waar de journalisten werd gevraagd voorbeelden te geven van een verificatieproces van amateurbeeldmateriaal van sociale media dat zij hebben doorlopen, bleek dit voor sommigen nog niet zo eenvoudig. De voorbeelden die wel werden aangehaald hadden vooral betrekking op breaking news events. De journalisten verifieerden door middel van de methoden die ze al eerder noemden. Ook kwam hier nog de methode naar voren van het in eigen persoon

checken van het beeldmateriaal. Dit gebeurde door journalisten die zelf in de buurt waren van de gebeurtenis die ze op sociale media hadden gezien.

Tools werden dus niet gebruikt door de journalisten in dit onderzoek, maar zij konden wel aanbevelingen doen voor tools die ze zouden kunnen helpen in het verificatieproces. De suggesties kwamen er vooral op neer dat tools die de journalisten tijd en moeite besparen in het proces, gewenst zijn. Schifferes et. al. concludeerden al dat het vanwege de enorme hoeveelheid data die op sociale media langskomt, essentieel is dat er automatische tools worden ontwikkeld die kunnen helpen bij het verifiëren van dit materiaal. Ondanks de

technologische ontwikkelingen denken de journalisten dat het verificatieproces in de toekomst alleen maar moeilijker zal worden. De gemene deler is: De manipulator ligt waarschijnlijk voor op de verificatietools die ons moeten helpen.

In dit onderzoek is met bovenstaande observaties een beantwoording tot stand gekomen van de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe verifiëren Nederlandse journalisten

amateurbeeldmateriaal van sociale media? Hoewel de journalisten allemaal erkennen dat het bij dit materiaal van groot belang is om te verifiëren, en zelfs meer van belang dan bij ander materiaal, is het geen standaardpraktijk om dit ook daadwerkelijk te doen. Met name vanwege tijdsdruk wordt soms de afweging gemaakt dat er niet wordt geverifieerd. Het was voor de journalisten dan ook niet gemakkelijk om een voorbeeld te noemen van dit materiaal dat ze hebben geverifieerd en om dit proces te reconstrueren. De methoden voor verificatie die de

47 journalisten gebruiken kunnen vooral worden geclassificeerd als traditioneel: Het zelf spreken van de bron, in persoon poolshoogte gaan nemen. Maar ook wordt er regelmatig afgegaan op een ‘gut feeling’. De tools die journalisten bij verificatie kunnen helpen, zijn bij hen vaak onbekend, laat staan dat ze deze ook daadwerkelijk gebruiken voor verificatie.

48