• No results found

Het inpandige kindermuseum. De opkomst van een bevlogen trend

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het inpandige kindermuseum. De opkomst van een bevlogen trend"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

!

!

!

!

Het inpandige

kindermuseum

De opkomst van een bevlogen trend

(2)

Het inpandige

kindermuseum

De opkomst van een bevlogen trend

Bibi Heuvelink

Masterscriptie Museumstudies

Departement Kunst-, Religie- en Cultuurwetenschappen Faculteit der Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam Inleverdatum: 17 augustus 2015 Begeleider: drs. D.J. Elshout

(3)

SAMENVATTING

In deze scriptie is onderzocht waar de trend van het inpandige kindermuseum vandaan komt en hoe deze zich heeft ontwikkeld. Het inpandige kindermuseum is onderdeel van een traditioneel museum als een shop-in-shop en speciaal ontwikkeld voor de doelgroep kinderen. Door middel van interactieve presentatiemethoden zoals

hands on en experimenteel leren, sluit het aan op de belevingswereld van het kind.

De Verenigde Staten is de pionier en de belangrijkste inspiratiebron in de

kindermuseumwereld. Het TM Junior van het Tropenmuseum is in Nederland in 1975 het eerste inpandige kindermuseum. In de periode 1994-2003 volgen er meer kindermusea en tekent zich een trend af.

De trend bouwt voort op ontwikkelingen in de museumeducatie die beïnvloed worden door het cultuurbeleid. De idealen van cultuurspreiding zorgen voor de stimulatie van kindereducatie in musea van overheidswege. Musea ontwikkelen daarom verschillende producten voor kinderen. Daarnaast gaan musea zich door overheidsbezuinigingen vanaf de jaren tachtig presenteren als een ‘dagje uit’ voor het gezin op de vrijetijdsmarkt. Om de concurrentie met bijvoorbeeld pretparken en dierentuinen aan te kunnen gaan moet het museumbezoek zo aantrekkelijk mogelijk worden gemaakt. Met name in de jaren negentig, als ook de politieke aandacht voor cultuureducatie weer opbloeit, komen musea met interactieve en spannende hands

on kinderpresentaties. Er is niet alleen subsidie te verkrijgen op dergelijke projecten,

maar ze kunnen ook tot hogere inkomsten leiden, is de gedachte.

Het shop-in-shop kindermuseum komt voort uit die algemene ontwikkelingen, maar is vooral op ideologische motieven gestoeld. Zowel de wens om kinderen

vertrouwd te laten worden met musea, als het informeren over het onderwerp van het museum zijn hierbij belangrijk. Die onderwerpen zijn dikwijls maatschappelijk

geëngageerd en dienen een hoger doel, zoals het creëren van een genuanceerder wereldbeeld. De overige beweegredenen hebben te maken met inspiratie, marketing, financiering en pragmatisme. En ook die redenen hebben weer een relatie met ideologie.

In 2013 heeft het inpandige kindermuseum zijn hoogtepunt bereikt door een verschuiving in het doelgroepenbeleid. In plaats van zich alleen op kinderen te richten, zoeken musea naar opstellingen die familieleden samen kunnen beleven.

(4)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING'...'1! 1.'HET'INPANDIGE'KINDERMUSEUM'ALS'MUSEALE'TREND'...'6! 1.1!PROBLEMATISCHE!DEFINIËRING!...!6! 1.1.1#Toegevoegde#kinderconcepten#...#8! 1.1.2#Een#nieuwe#begripsvorm#...#9! 1.2!EEN!MUSEALE!TREND!...!10! 1.2.1#Het#hoogtepunt#van#de#trend#...#13! 2.'DE'ONTSTAANSGESCHIEDENIS'VAN'HET'KINDERMUSEUM'...'15!

2.1!DE!EERSTE!KINDERMUSEA:!EEN!AMERIKAANS!AVONTUUR!...!15!

2.2!EEN!NIEUWE!MUSEUMDIDAKTIEK!IN!DE!VERENIGDE!STATEN!...!16!

2.3!KINDERMUSEA!IN!EUROPA:!EEN!TRAGE!ONTWIKKELING!...!18!

2.4!VERSCHILLEN!AMERIKAANSE!EN!NEDERLANDSE!KINDERMUSEA!...!20!

3.'MUSEALE'AANDACHT'VOOR'KINDEREN'EN'HET'CULTUURBELEID'...'22!

3.1!DE!NEGENTIENDE!EEUW:!KINDEREN?!LIEVER!NIET!...!22!

3.2!DE!JAREN!VIJFTIG!EN!ZESTIG:!GRONDLEGGERS!VAN!DE!MUSEUMEDUCATIE!...!24! 3.2.1#Cultuurspreiding#...#24! 3.2.2#Museumeducatie#krijgt#een#begin#...#25! 3.4!DE!JAREN!ZEVENTIG:!MUSEA!ALS!WELZIJNSINSTELLINGEN!...!26! 3.5!CULTUURSPREIDING!IN!THEORIE!...!28! 3.5.1#Onderzoek#naar#cultuurparticipatie#...#28! 3.5.2#Kunst#introduceren#of#niet?#...#31! 3.6!DE!JAREN!TACHTIG:!NIEUWE!ZAKELIJKHEID!...!32! 3.7!DE!JAREN!NEGENTIG:!EDUCATIE!TERUG!OP!DE!AGENDA!...!34! 3.7.1#Nieuwe#cultuurspreiding#...#34! 3.7.2#Cultuur#en#School#...#34! 3.7.3#Kindereducatie#floreert#...#35! 3.8!DE!EENENTWINTIGSTE!EEUW:!KINDEREN!MEER!DAN!WELKOM!...!37! 3.8.1#Kinderpresentaties,#juniorclubs#en#kindermuseumnachten#...#37! 3.8.2#Politieke#steun#voor#het#aantrekkelijke#museum#...#39! 4.'DE'BEWEEGREDENEN'VOOR'HET'INPANDIGE'KINDERMUSEUM:'VIJF'CASESTUDIES'...'41! 4.1!DE!CASESTUDIES!...!41! 1.#Tropenmuseum:#Tropenmuseum#Junior#(TMJ)#R#1975#...#41! 2.#Joods#Historisch#Museum#(JHM):#JHM#Kindermuseum#–#2006#...#42! 3.#Verzetsmuseum#Amsterdam:#Verzetsmuseum#Junior#–#2013#...#42! 4.#Amsterdam#Museum#(AM):#Het#Kleine#Weeshuis#–#2011#...#42! 5.#Hermitage#Amsterdam:#Hermitage#voor#Kinderen#–#2004/2009#...#43! 4.2!DE!VIJF!BELANGRIJKSTE!MOTIEVEN!...!44! 4.3!INSPIRATIE!...!44! 4.3.1#Inspiratie:#succesvolle#voorbeelden#zijn#een#katalysator#...#45! 4.4!IDEOLOGIE!...!45! 4.4.1#Scholen#...#49! 4.4.2#Ideologie:#de#noodzakelijke#motor#...#51! 4.5!FINANCIERING!...!52! 4.5.1#De#invloed#van#het#cultuurbeleid#en#subsidies#...#52! 4.5.2#Daadwerkelijke#financiering#...#55! 4.5.3#Financiering:#de#indirecte#rol#van#de#overheid#...#56! 4.6!MARKETING!...!57! 4.6.1#De#term#kindermuseum#...#57

(5)

!!!!!!!!!4.6.2#De#merkbeleving#...#59! 4.6.3#Imagoverfrissing#...#60! 4.6.4#Marketing:#een#belangrijk#subdoel#...#61! 4.7!PRAGMATISME!...!62! 4.7.1#Het#succes#van#de#tijdelijke#kindertentoonstelling#...#62! 4.7.2#De#afgebakende#ruimte:#het#toeval#...#63! 4.7.3#De#aparte#ruimte:#de#noodzaak#...#64! 4.7.4#Pragmatisme:#toeval#of#overlast#spelen#een#rol#...#65! 4.8!BESLUIT!OVER!ALLE!DEELGEBIEDEN!...!66! 5.'DE'OMMEZWAAI'NAAR'FAMILIEMUSEA'...'67! 5.1!DE!NADELEN!VAN!EEN!INPANDIG!KINDERMUSEUM!...!67! 5.2!HET!EINDE!VAN!DE!TREND!...!68! 5.3!GEEN!KINDERMUSEA!IN!ONLANGS!GERENOVEERDE!MUSEA!...!69! 5.4!EEN!PUBLIEK!MET!NIEUWE!WENSEN!...!71! 5.5!HET!INPANDIGE!KINDERMUSEUM!PAST!ZICH!AAN!...!72! CONCLUSIE'...'74! LITERATUUR'...'80! AFBEELDINGENVERANTWOORDING'...'89! BEELDBIJLAGEN'...'91! BEELDBIJLAGE!1.!IMPRESSIE!CASESTUDIES!...!91! BEELDBIJLAGE!2.!MERKBELEVING!...!93! BIJLAGEN'...'94! BIJLAGE!1!EEN!OVERZICHT!VAN!DE!GEÏNTERVIEWDE!MUSEUMPROFESSIONALS!...!94! BIJLAGE!2!EEN!WEERGAVE!VAN!DE!OPVATTINGEN!VAN!VERSCHILLENDE!MUSEUMPROFESSIONALS!TEN! AANZIEN!VAN!HET!BEGRIP!‘INPANDIG!KINDERMUSEUM’!...!96 !

(6)

INLEIDING

Introductie en probleemstelling

Musea worden tegenwoordig aantrekkelijk gepresenteerd als spannende dagjes uit voor het gezin, boordevol ‘hands-on’, ‘interactivity’ en ‘fun’. Veel musea hebben aparte kinderafdelingen, kinderactiviteiten, gratis entree of speurtochten en rondleidingen voor de jongste bezoekers. In 1975 opent het Tropenmuseum in Amsterdam het eerste Nederlandse kindermuseum TM Junior, als dependance van het moedermuseum. Dit luidt het begin van een trend in, die met name de afgelopen tien jaar tot wasdom is gekomen: grote, gevestigde musea openen een kindermuseum ín het museum. Het ‘inpandige kindermuseum’ kan gezien worden als een

‘shop-in-shop’, zoals de Louis Vuittonwinkel in de Bijenkorf. Het gaat nadrukkelijk niet om

zelfstandige kindermusea, maar om het kindermuseum als onderdeel van een

museum voor ‘volwassenen’. In de periode 1994-2013 zijn er verschillende inpandige kindermusea opgericht: alleen al in Amsterdam gaan er in die periode drie open. Ook staat het kindermuseum ruimschoots in de belangstelling van de media door onder andere verkiezingen voor ‘het beste kindermuseum’.

Met dit onderzoek breng ik de oorsprong en de ontwikkeling van het

Nederlandse inpandige kindermuseum als museumfenomeen in kaart. Niet eerder is er in Nederland onderzoek gedaan naar dit specifieke verschijnsel. Het is dan ook van belang de trend te verklaren, zodat het fenomeen een plaats krijgt binnen de

Museumstudies. Het kindermuseum is in de Verenigde Staten een bekend

onderzoeksterrein, maar de Nederlandse situatie is dermate anders, dat het een eigen onderzoek verdient. Daarnaast is dit onderzoek van praktische waarde voor het museale veld. Wanneer duidelijk wordt waardoor de trend is ontstaan en hoe de trend zich ontwikkeld heeft, geeft dit inzicht in het functioneren van het

kindermuseum op meerdere gebieden.

De onderzoeksvraag luidt dan ook: Waar komt de trend van het inpandige

kindermuseum in Nederland vandaan en hoe heeft deze zich ontwikkeld? De

hypothese hierbij is dat de ontwikkeling sterk samenhangt met de Nederlandse cultuurpolitiek en ideologische motieven die zijn gestoeld op de idee dat mensen zo vroeg mogelijk in aanraking dienen te komen met kunst en cultuur. Bovengenoemde

(7)

trend komt tot een einde door de recente museale aandacht voor families. De scriptie geeft antwoord op deelvragen als: Wat is een inpandig kindermuseum? Waarin verschilt het kindermuseum van een kindertentoonstelling? Wanneer kwam de trend van het inpandige kindermuseum op en welke musea doen mee aan deze trend? Wat is de ontstaansgeschiedenis van het kindermuseum? Waar kwam überhaupt de museale aandacht voor kinderen vandaan? Wat is de relatie tussen het Nederlandse cultuurbeleid en de museale aandacht voor kinderen? Hoe heeft kindereducatie in musea zich ontwikkeld? Waarom wordt er gekozen voor een permanent

kindermuseum in plaats van een tijdelijke kindertentoonstelling? Zijn de

beweegredenen ideologisch of zijn er belangrijke economische redenen? Heeft het met marketing en subsidies te maken? Hoe heeft de trend van het inpandige

kindermuseum zich ontwikkeld? Waarom richten onlangs gerenoveerde musea juist geen inpandig kindermuseum in, maar richten zij zich op families? Wat is de

toekomst van het inpandige kindermuseum?

Theoretisch kader en methode

Om antwoord te geven op bovenstaande vragen is zowel een uitgebreide literatuurstudie als een veldstudie gedaan bij musea met een inpandig

kindermuseum. In Nederland bestaat er nog weinig reflectie op het inpandige

kindermuseum. Om de trend te kunnen verklaren wordt er, naast een literatuurstudie naar de ontstaansgeschiedenis van het kindermuseum in de Verenigde Staten en de algemene aandacht in de Nederlandse museumwereld voor het kind, een primaire bron gebruikt: het interview met de museumprofessional. Door beide

onderzoeksmethoden te combineren ontstaat er een belangrijke meerwaarde, omdat het literatuuronderzoek op die manier bevestigd of genuanceerd kan worden.

Voor het historisch onderzoek zijn er internationale bronnen gebruikt. Voor de ontstaansgeschiedenis van het kindermuseum put ik veelal uit Amerikaanse artikelen van onder andere Mayfield (2005) en Lewin (2008). De Duitse bundel

Museumspädagogik in Kindermuseen und Jugendmuseen. Entstehung,

Legitimation und derzeitige Situation (2006) onder redactie van Leonard biedt een

gedetailleerde beschouwing van de ontstaansgeschiedenis, de problematische definiëring en de verschillen tussen de Amerikaanse en Europese kindermusea. Voor de Nederlandse situatie biedt Over passie en professie: een eeuw

(8)

een uitgebreid overzicht van de ontwikkelingen in de Nederlandse museumeducatie en de samenhang met de Nederlandse cultuurpolitiek. Cultuur, koningen en

democraten. Overheid en cultuur in Nederland (2006) van Pots vormt, samen met

de cultuurnota’s van de verschillende cultuurministers, daarop een belangrijke aanvulling wat betreft de legitimaties en uitwerkingen van het cultuurbeleid.

Daarnaast zijn er verschillende artikelen geraadpleegd uit museale tijdschriften, zoals Brouwers (1999), Van der Putten en Reydon (2000), Wartna (2000) en Elffers

(2003), die de onderwerpen kinderen in musea en kinderpresentaties beschouwen. Tevens zijn er verschillende krantenartikelen gebruikt om de maatschappelijke aandacht voor kinderen in musea te duiden. Om de legitimaties voor cultuureducatie te bestuderen, bieden de vele publieksonderzoeken van Ranshuysen en Ganzenboom een belangrijk handvat. De theorie van Blokland over het belang van het spreiden van cultuur zal de legitimaties kracht bij zetten. Voor de algemene museale

ontwikkelingen op gebied van publiek, beleving en interactiviteit is de bundel A

Companion to Museum Studies onder redactie van Macdonald waardevol geweest.

Vanwege de omvang van deze scriptie moet het onderzoeksveld beperkt worden en fungeren vier inpandige kindermusea en een inpandig kinderatelier in Amsterdam als casestudies. Onze hoofdstad is niet alleen de bakermat van het Nederlandse kindermuseum, maar heeft met het TM Junior ook lange tijd het

monopolie op kindertentoonstellingen gehad.1 Bovendien zijn in deze stad de meeste kindermusea als onderdeel van een moedermuseum gehuisvest. Doordat de

kindermusea in Amsterdam zeer verschillend zijn geven ze wel een genuanceerd beeld dat op alle kindermusea in Nederland te projecteren valt. Oprichters,

educatieve en marketingmedewerkers van het etnografische Tropenmuseum Junior (1975), het cultuurhistorische JHM Kindermuseum (2006), het historische Het Kleine Weeshuis (Amsterdam Museum, 2011) en het historische Verzetsmuseum Junior (2013) komen aan het woord. Tevens wordt de Hermitage voor Kinderen (2009) zijdelings bij dit onderzoek betrokken. Hoewel het geen inpandig

kindermuseum is, maar een inpandig kinderatelier, heeft het een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het shop-in-shop kindermuseum. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4.

In 22 interviews met museumprofessionals ontvouwt zich een staalkaart van de beweegredenen voor de oprichting van een inpandig kindermuseum. Om de !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

(9)

couleur locale in kaart te kunnen brengen wordt de ontwikkeling sociologisch

beschouwd door gebruik te maken van veel citaten. Het is dan ook geen cijfermatige analyse wat betreft bezoekersaantallen en bijbehorende instellingen, dat is een ander terrein. De interviews vonden plaatst in 2013 en sommige uitspraken zijn in 2015 aangevuld. Zie voor een overzicht van de interviews met datums en locaties bijlage 1. Over het Tropenmuseum Junior sprak ik Mariëlle Pals, Hoofd Programma van het Tropenmuseum, Museum Volkenkunde en het Afrika Museum en tevens

verantwoordelijk voor Tropenmuseum Junior, marketingmedewerker Wilhelmien Hoekstra en met Pauline Kruseman, voormalig zakelijk leider van het

Tropenmuseum in de jaren zeventig en later directeur van het Amsterdams

Historisch Museum (nu Amsterdam Museum). Kruseman stond zowel aan de wieg van het kindermuseum in het Tropenmuseum als aan die in het Amsterdam Museum. Daar sprak ik met de inhoudelijk samensteller van Het Kleine Weeshuis Elvire

Jansen, projectleider Astrid Fiddelers en voormalig Hoofd Marketing en

Communicatie Björn Stenvers. Over het JHM Kindermuseum interviewde ik Hoofd Educatie Petra Katzenstein en Hoofd Marketing en Communicatie Moncef Beekhof van het Joods Historisch Museum. In het Verzetsmuseum sprak ik met directeur Liesbeth van der Horst, Hoofd Marketing en Communicatie Marjolein Marreveld en auteur van de marketingstrategie Marije Kool over Verzetsmuseum Junior. Met voormalig directeur van de Hermitage Ernst Veen en marketingmedewerker Wieke van Veggel ging het over de oprichting van de Hermitage voor Kinderen.

Voor een brede context van het fenomeen interviewde ik daarnaast

verschillende museumprofessionals, beleidsmakers en beschouwers van het brede museale veld. Zo sprak ik met Robert Verhoogt, Senior Beleidsmedewerker Directie Erfgoed van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Melissa de Vreede van Cultuurnetwerk Nederland, Meike de Hartog en Anne Marie Remmelink van Familiemusea, Joke Bosch van de Nederlandse Museumvereniging en Marieke Monden, die als journalist bij Het Parool vele kindermusea bezocht. Om antwoord te krijgen op de vraag waarom een aantal onlangs gerenoveerde Amsterdamse musea bewust niet voor een inpandig kindermuseum kozen, sprak ik met Hoofd Presentatie Linda Mol en marketingadviseur Mariken Lamberts van Het Scheepvaartmuseum, Hoofd Educatie en Publiek Rixt Hulshoff Pol van het Stedelijk Museum en

Teammanager Educatieve Activiteiten Marie José van Schaik van het Van Gogh Museum.

(10)

Opbouw

In hoofdstuk 1 wordt allereerst de trend ingebed in de tijd en wordt het begrip ‘inpandig kindermuseum’ gedefinieerd. Het ontbreken van eenduidige definitie veroorzaakt namelijk de nodige verwarring in het museale veld. Dit hoofdstuk is het startpunt van de studie. Wanneer duidelijk is wat er bedoeld wordt met een inpandig kindermuseum, kan er verder worden ingezoomd op het fenomeen. Hoofdstuk 2 behandelt de oorsprong van het kindermuseum, die in de Verenigde Staten ligt. Hoofdstuk 3 richt zich vervolgens op de Nederlandse situatie en legt het verband tussen het idealistische Nederlandse cultuurbeleid en de ontwikkelingen in museumeducatie. Ik zal aantonen dat de huidige aandacht voor kinderen is terug te voeren op de cultuurspreidingsidealen uit de jaren vijftig. In hoofdstuk 4 wordt het ontstaan van het inpandige kindermuseum in de praktijk onderzocht door middel van de casestudies. Uit de gesprekken met museumprofessionals blijkt dat de

belangrijkste beweegredenen te maken hebben met inspiratie, ideologie, financiering, marketing en pragmatisme. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens toegelicht waarom de trend van het inpandige kindermuseum alweer op zijn retour is en de

(11)

1. HET INPANDIGE KINDERMUSEUM ALS MUSEALE

TREND

Het inpandige kindermuseum als fenomeen ontstaat in het eerste decennium van deze eeuw. Musea verwelkomen kinderen dan al geruime tijd, maar met een kindermuseum zetten musea zich op een andere manier in de markt dan met kindertentoonstellingen.2 Dit hoofdstuk gaat over het onderscheid tussen die twee presentatievormen en de verwarring die dat met zich meebrengt. Wanneer duidelijk is wat er met het inpandige kindermuseum wordt bedoeld, kan deze afgebakend worden als trend in de tijd.

1.1 Problematische definiëring

In het museale veld bestaat er geen eenduidige definitie van het kindermuseum. Men kan zich wel voorstellen wat er met een kindermuseum bedoeld wordt, maar dit is voor iedereen anders waardoor de nodige onduidelijkheden ontstaan.3 Een

kindermuseum kan worden geïnterpreteerd als een op educatie gericht museum speciaal voor kinderen, zoals het Brooklyn Children’s Museum in New York, maar ook als een museum dat aanbod voor kinderen heeft. Zo wordt het Maritiem Museum in Rotterdam in de jaren negentig ook wel geclassificeerd als kindermuseum, omdat hun doelgroep voor 40% uit kinderen bestaat. Janine Jongen stelt echter: ‘We zijn geen kindermuseum. (…) We zijn een museum dat kinderen belangrijk vindt. (…) We hebben wel een kindertentoonstelling: Professor Plons.’4 Bovendien verschijnen er in de media regelmatig lijstjes als ‘de tien leukste kindermusea’, die de verwarring in stand houden. Steevast worden daarin kindertentoonstellingen of –presentaties opgesomd die in feite geen kindermusea zijn. Het begrip kindermuseum ligt dan ook juridisch niet vast.5

Sinds kindermusea bestaan, bestaat dan ook de vraag: ‘Wat zijn kindermusea?’ De antwoorden kunnen zo verschillend zijn als de musea zelf. Een voortgaande

kwestie is of het kindermuseum met recht een museum genoemd mag worden.6 Het !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

2 Brouwers, 1999: p. 10-14 3 Zacharias: 1994: p. 12 4 Brouwers, 1998: p. 53

5 Boven de entree van het TMJ staat jarenlang Kindermuseum, een naam die het alleenrecht lijkt aan te duiden. Directeur Sannette Naeyé heeft tijdens haar loopbaan geprobeerd de term ‘kindermuseum’ wettelijk te deponeren. Zie ook hoofdstuk 4.

(12)

kindermuseum past namelijk niet altijd binnen de International Council Of Museums (ICOM) definitie van een ‘traditioneel’ museum: 'Een museum is een permanente

instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat aan de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.’7

Sommige museumprofessionals vinden dat een kindermuseum zonder

collectie bij voorbaat geen museum kan zijn.8 Het is echter belangrijk te onderkennen dat het kindermuseum niet dezelfde basisfunctie heeft als een traditioneel museum. Deze heeft als eerste taak het conserveren en behouden van de collectie, terwijl het kindermuseum allereerst gericht is op educatie. Daarnaast is interactiviteit niet een willekeurige presentatievorm in een kindermuseum, maar de basis van het bestaan.9 Een kostbare collectie past daar niet bij.

Ook de verschillende museumorganisaties zoals de Nederlandse Museumvereniging (NMV), de ICOM en Hands On! International (HO!I), een

organisatie ter stimulering van het fenomeen kindermusea, hanteren geen eenduidige definitie.10 HO!I omschrijft de organisatie kindermusea ‘als centra die

nieuwsgierigheid en verbeelding bevorderen, waar spel creativiteit inspireert, waar informeel en levenslang wordt geleerd, al dan niet gebaseerd op een materiële of immateriële collectie.’11 Deze definitie is goed toepasbaar op het zelfstandige kindermuseum, dat los van een traditioneel museum wordt opgericht, zonder moedermuseum. Voor het inpandige kindermuseum, het onderwerp van deze

scriptie, is deze omschrijving echter te mager. Bovendien maakt het woord ‘centra’ de definitie erg breed.

In een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naar ‘stimulering van bezoek van kinderen door musea’ in opdracht van de NMV is een definitie opgenomen: ‘Een kindermuseum of een speciale kinderafdeling houdt in dat het museum geheel of !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

7 Nederlandse Museum Vereniging. Museumvereniging.nl ‘Museumdefinitie en -getallen.’ 22 februari 2013 <http://www.museumvereniging.nl/devereniging/museumdefinitieengetallen.aspx>

8 Geukema e.a. 2011: p. 156-157 9 Mayfield 2005: p. 181

10 Hands On! International is een initiatief van verschillende museumdirecteuren uit 1994 Tot 2011 bestond de organisatie onder de naam Hands On! Europe.

Vels Heijn 2010: p. 271

11 Hands On! International. ‘About us.’ Hands On! International. <http://www.hands-on-international.net/pages/about.asp?p=1-1> Bezocht op 14 april 2014.

(13)

deels is gericht op de doelgroep. De inrichting, de faciliteiten, de presentatie en de programmering zijn afgestemd op kinderen, die in school- of gezinsverband het museum bezoeken. (…) De concepten zijn vaak samen met externe specialisten ontwikkeld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe vormen van leren en pedagogische uitgangspunten.’12

Deze definitie beschouwt het kindermuseum en de kinderafdeling als

inwisselbaar. Precies daarin ligt de complexiteit van de definiëring. Strikt genomen is een kindermuseum in een gevestigd museum een afdeling van dat museum. Er is echter een groot verschil tussen (tijdelijke) kinderpresentaties en het inpandige

permanente kindermuseum. Het belangrijkste is dat het inpandige kindermuseum als een aparte instelling wordt gepresenteerd. Met een eigen titel, identiteit en logo onderscheidt het zich van het moedermuseum, terwijl het er tegelijkertijd bij hoort. De kindertentoonstelling Het leven aan boord in Het Scheepvaartmuseum in

Amsterdam is bijvoorbeeld permanent, maar wordt als één van de tentoonstellingen van het museum gepresenteerd en is dan ook geen kindermuseum.

Wellicht maakt het de bezoeker en zeker het kind die de kinderpresentaties bezoekt weinig uit, of hij zich in het één of het ander bevindt. Maar om dit fenomeen goed te kunnen plaatsen in de museumwereld en antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, is een heldere begripsvorming noodzakelijk.

1.1.1 Toegevoegde kinderconcepten

Eerst zal worden aangegeven wat het inpandige kindermuseum niet is. Er worden namelijk regelmatig presentaties of ondersteunende educatieve middelen toegevoegd aan traditionele musea, die dikwijls ten onrechte tot de kindermusea worden

gerekend. De NMV noemt deze middelen ‘kinderconcepten’.13

Ze variëren van speurtochten en kinderrondleidingen tot doe-activiteiten in het kader van een tentoonstelling of een interactieve website. Zo wordt gepoogd het museum toegankelijk te maken voor kinderen.14 Het komt ook voor dat het museum de kinderactiviteiten en producten onder één paraplu presenteert, waardoor een soort eigen merk ontstaat dat voor kinderen herkenbaar is: een sub-merk voor

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

12 Geukema e.a. 2011: p. 130

13 Nederlandse Museumvereniging 2011: p. 21 14 Ibidem en Geukema e.a. 2011: p. 132-133

(14)

kinderen.15

Een ander kinderconcept is de tijdelijke tentoonstelling die speciaal is gemaakt voor de doelgroep kinderen. Evenals bij een reguliere tijdelijke tentoonstelling wordt er geïnvesteerd in onderzoek, ontwikkeling, presentatie, marketing, communicatie, educatie en één of meer publicaties.16 De familietentoonstelling lijkt hierop, maar verschilt in de gebruikersgroep. Waar het aanbod van de kindertentoonstelling zich uitsluitend op kinderen richt, is de familietentoonstelling bedoeld voor het hele gezin. Intergenerationeel leren op verschillende niveaus staat centraal, waardoor ouders of grootouders niet louter een faciliterende rol op zich hoeven te nemen, maar de

tentoonstelling samen met de kinderen kunnen beleven. De presentatie biedt voor elk familielid inhoudelijk aanbod of de combinatie van kennis van een kind en een

volwassene is noodzakelijk.17

Daarnaast richten veel musea een kinderatelier in, waar kinderen hun artistieke talenten kunnen ontplooien nadat ze een tentoonstelling in het

moedermuseum hebben bekeken. Het is een aparte educatieve ruimte speciaal voor kinderen en lijkt qua vorm op het kindermuseum. Hier wordt echter geen collectie getoond of een verhaal gepresenteerd en het is voornamelijk een knutselruimte met een inhoudelijke invalshoek.

1.1.2 Een nieuwe begripsvorm

Tijdens het onderzoek ondervond ik dat er ook in de museale praktijk geen consensus bestaat over het inpandige kindermuseum. Van de 22 geïnterviewde

museumprofessionals stellen er geen twee dezelfde voorwaarden aan het inpandige kindermuseum. Voor de één volstaat ‘kijken, leren, doen,’ als omschrijving van een kindermuseum, terwijl de ander het gebruik van collectie en een van het

moedermuseum afgebakende ruimte noodzakelijk vindt. (Zie bijlage 2 voor een weergave van de verschillende voorwaarden die de museumprofessionals stellen aan een kindermuseum.)

Gezien deze uiteenlopende omschrijvingen en het ontbreken van een

eenduidige definitie van de museumorganisaties ICOM, NMV en HO!I, moet mijn nieuwe begripsvorm worden opgevat als een attenderend begrip. Howard Becker ziet !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

15 Nederlandse Museumvereniging 2011: p. 21 16 Geukema e.a. 2011: p. 131

17 Falk en Dierking 2000: p. 95 en De Hartog en Remmelink 2012: p. 41-42 en interview De Hartog en Remmelink

(15)

een dergelijke begripsvorm als een ‘working idea’, waarbij de theorie niet compleet of definitief is. ‘That has never been my idea of theory. To me theory is a more or less coherent set of ideas that tell me what to look for as I continue my investigations of a topic’, aldus Becker.18

De begripsvorm van het door mij door elkaar gebruikte ‘inpandige kindermuseum’ of ‘shop-in-shop kindermuseum’ is als volgt:

Een inpandig kindermuseum is een duidelijk apart herkenbare, permanente ruimte in een traditioneel museum, dat speciaal voor de doelgroep kinderen is ingericht. Het kindermuseum heeft een eigen naam, identiteit en gedragsregels, maar vormt een geïntegreerd onderdeel van het museum waarin het zich bevindt. De presentatie is verwant aan het thema van het moedermuseum. De museale, materiële of

immateriële collectie wordt vertaald naar de belevingswereld van het kind. Het uitgangspunt van het kindermuseum is educatie, de collectie komt op de tweede plaats. Het kindermuseum is een voor kinderen veilige omgeving waar ze op een speelse, interactieve wijze leren over een collectie of onderwerp. Hiertoe worden diverse pedagogische methoden gebruikt, die verschillen per kindermuseum. Het kindermuseum valt onder dezelfde organisatie als het grote museum, maar kan wel subsidies of prijzen verkrijgen op eigen naam.

1.2 Een museale trend

De museale trend van het inpandige kindermuseum start met de oprichting van het eerste Nederlandse kindermuseum in 1975: het TM Junior (TMJ) van het

Tropenmuseum, destijds ook wel Kindermuseum genoemd.19 De revolutie van het kindermuseum blijft dan echter nog lange tijd uit. Pas in 1994 volgt het tweede inpandige kindermuseum: het Kinderboekenmuseum als onderdeel van het Letterkundig Museum in Den Haag. Daarnaast worden er enkele zelfstandige kindermusea opgericht, die de ontwikkeling van het inpandige kindermuseum stimuleren. Zo richt de Stichting Kinderkunsthal in 2001 Villa Zebra op, een

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

18 Becker geciteerd in Elshout [diss.]

19 Tropenmuseum. ‘Project of TM Junior at the Gerardus Majella playground’. 3 juni 2015

<http://collectie.tropenmuseum.nl/default.aspx?ccid=498645&lang=en> en S. Lachman. ‘Het is wel leuk om exotische snoepjes aan te bieden, maar het moet wel kloppen.’ Trouw. 3 juni 2015.

(16)

kindermuseum over hedendaagse kunst.20 In 2002 rijkt het Prins Bernhard Cultuurfonds een prijs uit voor de beste ‘(semi-)permanente presentatie voor het toegankelijk maken van de collectie voor jeugdige bezoekers tussen de vijf en veertien jaar.’ Het thema kindermusea is in 2002 nog volop in ontwikkeling in Nederland volgens het fonds en ‘verdient het om met kracht te worden aangemoedigd.’ De Museumprijs gaat naar het Joods Historisch Museum (JHM) voor de tentoonstelling

In Mokum staat een huis.21 Op basis van deze tentoonstelling komt later het JHM Kindermuseum tot stand. Volgens Melissa de Vreede van Cultuurnetwerk Nederland is de prijs een stimulering geweest voor andere musea.22 Na 2002 begint de trend zich inderdaad duidelijker af te tekenen.

In 2003 opent het kindermuseum Kids Centraal op de zolderverdieping van het Centraal Museum in Utrecht. De wisselende tentoonstellingen sluiten aan bij presentaties elders in het museum. Het is het enige kunstmuseum dat zich aan een inpandig kindermuseum waagt. Het sluit in 2006, wanneer aan de overkant van de straat het dick bruna huis23 opent en de educatieve activiteiten zich daar

concentreren. In het nieuwe kindermuseum maken de bezoekertjes kennis met Nijntje en haar tekenaar.24 In 2004 wordt er een symposium georganiseerd over een mogelijk kindermuseum in Westerbork. Vanwege de voor jonge kinderen ongeschikte materie wordt hier uiteindelijk vanaf gezien.25 Het JHM Kindermuseum opent in 2006. In 2008 volgt het zelfstandige kindermuseum het Huis van Aristoteles in Amsterdam. Het is een gevolg van een samenwerking tussen leerkrachten, ouders en kunstenaars.26

Het Amsterdam Museum (AM) volgt met Het Kleine Weeshuis in 2011. In hetzelfde jaar opent het Kindermuseum in het Fries Scheepvaart Museum in Sneek.27

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

20 Brouwers, 1998: p. 50-51 en Villa Zebra. ‘Informatie’. 2 juli 2015. <http://www.villazebra.nl/infosite/?page_id=13 _>

21 Prins Bernhard Cultuurfonds 2002: p. 1 22 Interview De Vreede

23 De naam van het museum wordt zonder hoofdletters geschreven, zoals de huisstijl van Dick Bruna voorschrijft.

24 Dick bruna huis. ‘Home’. < http://centraalmuseum.nl/bezoeken/locaties/dick-bruna-huis/?M > 4 juli 2015 en De Vreede 2008: p. 6.

25 Reinewald 2004

26 De Vreede 2008: p. 11 en Algemeen Dagblad. ‘Koning opent kindermuseum’. 4 juli 2015. <http://www.ad.nl/ad/nl/1002/Show/article/detail/2121026/2008/08/22/Koningin-opent-kindermuseum.dhtml>

27 Fries Scheepvaart Museum. ‘Kindermuseum’. 4 juli 2015.

(17)

Kinderen kunnen hier het leven aan boord beleven.28 In 2012 opent het Kindermuseum Boordevol Energie, dat in samenwerking met de Nederlandse Aardolie Maatschappij tot stand komt in het Drents Museum. In het huis van de uitvinder Leo, ‘boordevol energie’, staat de geschiedenis, het heden en de toekomst van energie centraal.29 Het Verzetsmuseum Junior dat in 2013 opent als onderdeel van het Verzetsmuseum Amsterdam is voorlopig het laatste kindermuseum in Nederland.

Het kindermuseum is in deze periode echt een nieuwe mode, een tendens. De ontwikkeling en toename van het aantal inpandige kindermusea worden door het

Trendrapport Museumeducatie 2007, het vergelijkbare Zicht op… Ontwikkelingen in museumeducatie uit 2008 of de Museummonitor 2009 echter niet opgemerkt. Wel

beschrijven zij het snel groeiende aantal kinderpresentaties, waaronder een aantal inpandige kindermusea worden geschaard.30 Dit onderschrijft eens te meer de noodzaak voor de hierboven beschreven nieuwe begripsvorm.

Het kindermuseum is ‘hot’, het hangt in de lucht. Moncef Beekhof, Hoofd Marketing en Communicatie van het JHM vertelt in 2013: ‘Twee, drie jaar geleden wilde iedereen een kindermuseum. Toen moest ik overal verschijnen om te vertellen over ons kindermuseum. Bij de Reinwardt Academie en dat soort plekken.

Amsterdam City Marketing wilde dat ik erover kwam praten en het speelde ook heel erg in het MOAM (Marketing Overleg Amsterdamse Musea, BH).’31 Ook Robert Verhoogt, Senior Beleidsmedewerker van de Directie Erfgoed van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) merkt dat het enorm leeft. ‘Ik heb een keer een week meegemaakt, ik zal het nooit vergeten, waarin ik drie verschillende mensen aan tafel heb gehad die onafhankelijk van elkaar een kindermuseum wilden oprichten, in Amsterdam, en dat niet wisten van elkaar. Dus toen dacht ik wel op een gegeven moment van of er gaat hier iets heel goed of er gaat hier echt iets heel fout.’32 De Vreede kent ook meerdere initiatiefnemers die een kindermuseum wilden

beginnen. Zo bestond er een idee voor een Annie M.G. Schmidthuis op het

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

28 Sneek is meer. ‘Musea in Sneek’. 4 juli 2015. <http://www.sneekismeer.nl/zien-doen-beleven/musea.html>

29 Kindermuseum Boordevol Energie. ‘Home’. 4 juli 2015.

<http://www.boordevolenergie.nl/home.html> en Kindermuseum Boordevol Energie. ‘Informatie voor de ouders’. 4 juli 2015. <http://www.boordevolenergie.nl/ouders/informatie.html>.

30 Hagenaars e.a. 2008, De Vreede 2008, Ranshuysen 2010 31 Interview Beekhof

(18)

Westergasfabriekterrein in Amsterdam.33

Daarnaast zijn kindermusea in die periode regelmatig in het nieuws. Er wordt veel over de ontwikkeling geschreven. De angst voor verpretparkisering van het museum en het museum als crèche wordt breed uitgemeten.34 Maar er wordt ook bepleit dat een kindermuseum niet direct een pretpark of disco hoeft te zijn en juist een belangrijke rol kan spelen in cultuureducatie.35 Daarnaast worden er

verschillende prijzen uitgereikt voor het ‘beste kindermuseum’. Zo wint het TMJ de

Children’s Museum Award in 2012 die wordt uitgereikt door de museumorganisaties

European Museum Academy en HO!I. In Nederland laat de NMV haar jonge

Museuminspecteurs het beste kindermuseum kiezen en reiken verschillende fondsen, kranten en tijdschriften prijzen uit.36 ‘Het lijkt wel alsof er een X-Factor voor

kindermusea aan de gang is’, stelt Jet Steinz in het NRC Handelsblad.37

In het museale veld waagt zoals gezegd niemand zich aan het kaderen van het inpandige kindermuseum, maar kinderpresentaties zijn een regelmatig terugkerend onderwerp in publicaties als Boekman, Museumvisie en Museumjournaal.38 Het internationale discours van Museumstudies wijdt ook talloze artikelen aan het kindermuseum.

1.2.1 Het hoogtepunt van de trend

Het hoogtepunt van de trend ligt in het eerste decennium van deze eeuw. De

‘laatbloeiers’ als Het Kleine Weeshuis, Verzetsmuseum Junior en het Kindermuseum Boordevol Energie die in het tweede decennium openen, zouden dit aanvankelijk dan ook eerder doen.

Het Verzetsmuseum start al in 2007 met de plannen voor het kindermuseum, maar de voortgang wordt gestaakt door rechtszaken aangespannen door

omwonenden, problemen met vergunningen en het faillissement van de eerste bouwkundige aannemer. Door de recessie verloopt het fondsen werven bovendien !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

33 Interview De Vreede

34 Bijvoorbeeld in: Vries, M. de. De Volkskrant. ‘Museum moet geen kindercrèche worden’. 20 december 2003.

35 Boonstra, B. De Groene Amsterdammer. ‘Geen pretpark of disco’. 31 juli 2004. 36 European Museum Acadamy. ‘Children’s Museum Award’. 19 juli 2015.

<http://www.europeanmuseumacademy.eu/4/children_s_museum_award_406338.html> en o.a. Monden, M. ‘De hort op. Joods Historisch Museum: het beste kindermuseum’. Het Parool. 18 november 2010.

37 Steinz, J. ‘Tropenmuseum is beste museum’. NRC Handelsblad. 22 maart 2012. 38 Bijvoorbeeld: Wartna 2000, Brouwers 1999, en Elffers 2003.

(19)

niet zo vlot als gepland. Het kindermuseum gaat uiteindelijk in 2013 open.39 Het AM maakt het plan voor het kindermuseum in 2007 en ontvangt het geld voor de

realisatie daarvan in 2008.40 Er wordt echter pas in 2010 gestart met de invulling ervan door een directeurswissel. Het kindermuseum wordt onderdeel van een grootschalige vernieuwing van het museum en opent in juli 2011.41 Het Drents Museum heeft meer tijd nodig voor de aanbesteding om aan de subsidieregels te voldoen en een beter ontwerp te maken en gaat bijna een jaar later open dan gepland.42

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

39 ANP, PZC. ‘Verzetsmuseum krijgt kindermuseum’. 17 oktober 2012 en Verzetsmuseum 2014: p. 3 40 Interview Kruseman

41 Jansen en Fiddelers 2010: p. 8 en Amsterdam Museum. ‘Amsterdam Museum presenteer Het Kleine Weeshuis.’ 12 juli 2015. <http://www.amsterdammuseum.nl/amsterdam-museum-presenteer-het-kleine-weeshuis>

(20)

2. DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN HET

KINDERMUSEUM

Het kindermuseum is het jongste en snelst groeiende segment binnen het gehele museale veld.43 Er bestaan inmiddels honderden kindermusea over de hele wereld. Zijn oorsprong ligt in de Verenigde Staten (VS), waar het kindermuseum al de hele twintigste eeuw floreert. Pas 70 jaar na de oprichting van het eerste kindermuseum komt er navolging in Europa.

2.1 De eerste kindermusea: een Amerikaans avontuur

New York is de bakermat van het kindermuseum. In 1899 opent daar het Brooklyn

Children’s Museum en dit betekent een radicale verandering van het traditionele

museummodel.44 Het idee voor een kindermuseum ontstaat tijdens de verhuizing van het Brooklyn Central Museum. Tussen twee vestigingen in huist het museum tijdelijk in het Adam’s House. Na de verhuizing laat het museum natuurhistorische objecten achter die niet meer zullen worden opgesteld in het nieuwe museum. Conservator Schone Kunsten William H. Goodyear richt met deze objecten het Adam’s House in als een museum voor kinderen. Het Brooklyn Children’s Museum is geboren.45 Goodyear vindt traditionele musea te complex voor kinderen en geeft het Brooklyn

Children’s Museum vorm op basis van hun receptie en kennis.46 Een belangrijke doelstelling van Goodyear is dat kinderen iets leren en tegelijk hun observatie- en reflectievermogen vergroten.47

Naast natuurhistorische objecten als opgezette vogels en schildpadden wordt het museum ingericht met objecten waarvan wordt verondersteld dat kinderen ze leuk vinden: poppenhuizen, Amerikaans-Indiaanse artefacten en knuffels.48 Op didactisch vlak is er een groot verschil met het traditionele museum. De tekstbordjes hangen op ooghoogte van de kinderen en zijn zo geschreven dat kinderen ze kunnen begrijpen.49 Deze focus op een specifieke doelgroep betekent een grote vernieuwing !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

43 Freelander Gibans en Kres Beach 1999: p. 1 44 Mayfield 2005: p. 180

45 Brodel 2006: p. 29-30 en Brooklyn Children’s Museum. ‘History.’ 24 februari 2013 <http://www.brooklynkids.org/index.php/whoweare/history>

46 König 2012: p. 245 47 Kolb 1983. p. 89 48 Lewin 1989: p. 55 49 Brodel 2006: p. 30

(21)

in de museumwereld. Inmiddels regeert de pionierende filosofie van Goodyear in alle kindermusea: ‘the museum is for somebody rather than about something.’50

In de eerste zeven maanden na de opening ontvangt het Brooklyn Children’s

Museum 28.000 jonge bezoekers.51 Dit grote succes blijkt een inspiratie voor de kindermusea die zouden volgen. Eén van die musea is het later invloedrijk gebleken

Smithsonian Institution in Washington DC, geopend in 1901. Daar wordt een Discovery Room ingericht voor kinderen met objecten in lage vitrines met simpele

beschrijvingen. Voor het eerst gebruikt een museum in plaats van Latijn de Engelse namen voor de specimen. Het gebruik van de term Discovery Room wordt door veel traditionele musea overgenomen die nu ook een ruimte reserveren voor kinderen.52 Na de opening van het Brooklyn Children’s Museum volgen in 1913 het Boston

Children’s Museum en in 1917 het Detroit Children’s Museum met natuurhistorische

tentoonstellingen. Deze vroege kindermusea zijn natuurhistorisch van aard.53 Het

Children’s Museum of Indianapolis is in 1925 het eerste kindermuseum dat

cultuurgeschiedenis presenteert.54

2.2 Een nieuwe museumdidaktiek in de Verenigde Staten

Kindermusea ontstaan in de VS in een periode waarin er steeds meer aandacht komt voor het kind en hun leerprocessen.55 Het kind wordt niet langer gezien als een noodzakelijke aanloopfase naar volwassenheid, maar als een belangrijke fase an

sich.56 Vanuit weerzin tegen het resultaatgerichte onderwijs rond 1900, dat door verschillende pedagogen als kind- en levensonvriendelijk wordt beschouwd, ontstaat een nieuwe pedagogische stroming.57 Tijdens deze zogenoemde Reformperiode winnen de ideeën van zelfstandigheid, zelfwerkzaamheid en ‘leren door doen’ aan populariteit. De Zweedse Ellen Key pleit hiervoor in haar boek Barnets århundrae, (De eeuw van het kind) uit 1900. De Amerikaanse pedagoog John Dewey stelt dat kinderen het beste kennis vergaren door ervaringsgerichte leerprocessen. Zijn pedagogische aanpak wordt breed gedragen in het onderwijs en is bekend komen te !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 50 Mayfield 2005: p. 180 51 König 2012: p. 245 52 Mayfield 2005: p. 180 53 Brodel 2006: p. 29-31 54 Mayfield 2005: p. 183 55 Wartna 2000: p. 15. 56 Schofield-Bodt, 1987: p. 4 57Vanobberge 2003: p. 114

(22)

staan als learning by doing. De Italiaanse arts en pedagoge Maria Montessori voegt daaraan toe dat een kind ‘bouwmeester van zichzelf’ is.58 Volwassenen spelen in haar theorie geen instructieve, maar een faciliterende rol.59 Naast nieuwe pedagogische inzichten zorgen het verbod op kinderarbeid uit 1900 en een groei van de

middenklasse voor de groeiende populariteit van kindermusea.60

Vanaf 1920 groeit het aantal kindermusea dan ook snel in de VS: van drie naar twaalf in 1939. Deze ontwikkeling wordt regelmatig toegeschreven aan de invloed van het werk van Dewey en Montessori.61 Door de tijd heen zien we vaker dat nieuwe pedagogische inzichten de manier van onderwijzen op scholen veranderen en later in belangrijke mate de inrichting van kindermusea bepalen.62 De tweede periode van groei voor kindermusea ontstaat in de jaren zestig van de twintigste eeuw, wanneer het concept van experimenteel leren in musea wordt geïntroduceerd.63 Vanaf dat decennium verdubbelt het aantal kindermusea in de VS elke tien jaar, een fenomeen dat de ‘museum movement’ wordt genoemd.64

De baanbrekende nieuwe museumdidaktiek is gebaseerd op interactie met objecten. Grondlegger is Michael Spock, zoon van de kinderarts Dr. Benjamin Spock, die de opvoeding van miljoenen kinderen beïnvloedt met zijn pedagogische

handboek, waarin hij ouders en kinderen een voor die tijd grote mate van vrijheid toeschrijft.65 Spock treedt in 1961 aan als directeur van het Boston Children’s

Museum en is ongetwijfeld beïnvloedt door de ideeën van zijn vader. Met de

tentoonstelling What’s Inside (1963) wil Spock beantwoorden aan de

onderzoekersdrang van de jonge bezoekers. Hij verwijdert de glazen vitrines en vervangt de waardevolle objecten uit de collectie door alledaagse objecten: een honkbal, een rooster, een Volkswagen en een gedeelte van een wegdek, inclusief de kabels die eronder verstopt zitten zijn in het museum te zien. Voor het eerst mogen in een museum de objecten worden aangeraakt, zodat kinderen ze echt kunnen

onderzoeken. Deze interactie tussen kinderen en objecten, de direct-experienced !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 58 Wartna 2000: p. 15 en König 2012: p. 247 59 Mayfield 2005: p. 180 60 Schofield-Bodt 1987: p.4 61 Kolb 1983: p. 45 62 König 2012: p. 247 63 Kolb 1983: p. 45 64 König 2012: p. 245 en Lewin 1989: p. 61

65 Schottelndreier, M. ‘Benjamin Spock bewonderd en verguisd’. de Volkskrant. 17 maart 1998. Het pedagogisch handboek Common Sense Book of Baby and Childcare (1946) van Benjamin Spock tast voor het eerst de almachtige autoriteit van de arts aan, door de ouder serieus te nemen. Moeders mochten voortaan op basis van hun gevoel en inzicht hun kind voeden en troosten.

(23)

interactivity methode, vormt een groot voorbeeld voor andere kindermusea. Later

komt Spocks methode bekend te staan als hands on learning.66 Deze term is gebaseerd op de mechanische of technische interpretatie van interactiviteit. De bezoeker raakt iets aan en dan gebeurt er iets: elke actie resulteert in een reactie.67 Daarnaast dragen experimenten in science centers in belangrijke mate bij aan het algemene begrip van interactiviteit in de museale wereld. Met name de presentaties van het Exploratorium (1969) in San Francisco en het Ontario Science Center (1969) in Toronto vormen een inspiratiebron voor kindermusea.

Deze ontwikkelingen worden ondersteund door de cognitieve

ontwikkelingstheorie van Jean Piaget. De Zwitserse psycholoog en filosoof beschrijft de verschillende stadia in de cognitieve ontwikkeling die ieder kind doorloopt, ongeacht cultuur of mate van intelligentie. Zijn centrale these is dat kinderen door middel van spel en imitatie de wereld om hen heen waarnemen, begrijpen en internaliseren.68 Kindermusea gaan vanaf de jaren zeventig hun presentaties en programma’s zoveel mogelijk afstemmen op de capaciteiten die bij de

leeftijdscategorie horen die ze willen bereiken.69

Vanaf 1983 is de meervoudige intelligentietheorie van de psycholoog Howard Gardner van invloed. Gardner onderscheidt acht soorten intelligentie, waaronder verbale (linguïstische), logische (mathematische) en visuele (ruimtelijke)

intelligentie. Hij noemt kindermusea ‘playgrounds for the mind’ en acht deze uitermate geschikt voor het verwerken van de verschillende intelligentievormen. Zo kan ieder kind in zijn meest prettige leervorm kennis opdoen.70

2.3 Kindermusea in Europa: een trage ontwikkeling

Terwijl in de VS na de Tweede Wereldoorlog de tweede golf van kindermusea op gang komt en zijn hoogtepunt beleeft in de jaren zestig en zeventig, speelt het

kindermuseum in Europa dan nog geen enkele rol.71 In 1946 wordt de ICOM opgericht, de eerste internationale vakorganisatie op het gebied van musea en

museumwerk. Een van de speerpunten is het uitbreiden van de educatieve missie en !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

66 König 2012: p. 246-247 en Lewin 1989: p. 55-57 67 Witcomb 2011: p. 354-355

68 König 2012: p. 247 69 Brodel, 2006: p. 29

70 Gardner 2006: p. 8-21 en 82. en Van Deijck 2011: p. 64-65 71 König 2012: p. 245 en Lewin 1989: p. 61

(24)

de integratie van kinderen in het museum. In het oprichtingsjaar worden twee werkgroepen in het leven geroepen: Educational Work in Museums en Children’s

Museums and Activities Concerning Children in Museums. De deelnemers aan de

tweede werkgroep komen overwegend uit de VS.72

Het eerste Europese inpandige kindermuseum opent in Berlijn in 1970. Het Juniormuseum vormt een onderdeel van het Ethnologisches Museum van Museen

Dahlem. Daarna volgt het Kindermuseum in het Historischen Museum Frankfurt in

1972 en in 1973 het Kindermuseum der Staatlichen Kunsthalle Karlsruhe, allen kindermusea geïntegreerd in een bestaand museum.73 Het Tropenmuseum opent in 1975 pas het TMJ, maar liet zich er graag op voorstaan het oudste kindermuseum van Europa te zijn.74 Opvallend is dat veel Nederlandse bronnen tevens TMJ de

pioniersrol toeschrijven, maar in geen enkele Amerikaanse, Engelse of Duitse bron wordt dit onderschreven.75 De kindermusea Musée en Herbe in Parijs (1975) en

Musée des Enfants in Brussel (1976) behoren na de kindermusea in Duitsland tevens

tot de vroege Europese kindermusea.76

Amerikaanse museumprofessionals wijten de langzame oversteek van het kindermuseum naar Europa tijdens een Berlijns congres in 1994 aan een verschil in mentaliteit.77 Tijdens het congres staat de toekomst van kindermusea in Duitsland centraal. Sprekers uit de VS en Canada zien het onderwerp als een ‘nieuwe oude zaak.’ Europeanen produceren namelijk ideeën, concepten, en theorieën en overdenken alles zeer grondig. Ze onderzoeken uitvoerig. Amerikanen zetten

daarentegen veel zaken direct in de praktijk om. Ze experimenteren en organiseren ‘slim en succesvol’. Dit gebeurt echter nadrukkelijk op basis van geïmporteerd

Europees gedachtegoed, zoals dat van Piaget en Montessori. Het zou Europa volgens !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

72 König 2012: p. 243-245

73 Ibidem: p. 250, Pöhlmann 2012: p. 229, e-mail Ferchland 5 januari 2015 en ‘Kinder in Kalsruhe.’

Kinderkalender. 14 december 2014

<http://www.kinder-kalender.de/kinderkalender-Karlsruhe-Museen.htm>.

74 Koninklijk Instituut voor de Tropen 2010: p. 55 en e-mail Pals op 31 januari 2013.

75 Bijvoorbeeld in: Vice Versa. ‘Dat hek moet weg, het kit blijft maar moet veranderen.’ 14 december 2014.

<http://www.viceversaonline.nl/2013/04/dat-hek-moet-weg-het-kit-blijft-maar-moet-veranderen/> en Koninklijk Instituut voor de Tropen 2010: p. 55. Tegenwoordig noemt het TMJ zich ‘een van de oudste kindermusea van Europa.’

In een Duitse publicatie wordt overigens het Kindermuseum der Staatlichen Kunsthalle Kalsruhe als eerste inpandig kindermuseum genoemd, maar uit informatie van de musea zelf blijken de jaartallen van de kindermusea uit Berlijn en Frankfurt te kloppen.

76 König 2012: p. 250 en Le Musée des Enfants. Het kindermuseum.‘Geschiedenis’. 12 december 2014 <http://www.kindermuseum.be/site/?page_id=18>.

77 In 1994 zijn er meer dan 400 deelnemers aan het congres Hands on! Kinder- und Jugensmuseum,

(25)

de Amerikaanse referenten dan ook ontbreken aan professioneel

cultuurmanagement.78 Ironisch genoeg illustreert bovenstaande dat hoewel er een heuse Kindermuseumsbewegung in Duitsland bestond, er een congres nodig was om de voortgang van het Duitse kindermuseum te bediscussiëren voordat de ideeën werden uitgevoerd in de praktijk.79

De typisch Amerikaanse mentaliteit van pionieren en doing-it-yourself, zorgen voor de oprichting van talloze private kindermusea in de VS vanaf de jaren zeventig. Naast de professionele musea zijn het met name ouders die een kindermuseum oprichten.80 De gestelde doelden tijdens de Reformperiode zijn niet gehaald: het onderwijssysteem is onvoldoende verbeterd. De frustratie hierover zorgt samen met het community-denken, een grotere mate van vrije tijd en hogere inkomens voor een nieuw levensdoel: het kindermuseum. Kindermusea duiken overal op: in

warenhuizen, winkelcentra, voormalige vismarkten, oude scholen, huizen en kantoorgebouwen en hebben een sterke relatie met de buurt, de gemeenschap van families, scholen en kerken.81 De website van de American Alliance of Museums biedt een goede illustratie hiervan. Het onderdeel ‘Starting a Museum’ geeft de nodige ‘do’s and don’ts’.82 Het verschil met de Nederlandse mentaliteit is evident; een dergelijk onderwerp zal op de website van de NMV niet snel voorkomen.

2.4 Verschillen Amerikaanse en Nederlandse kindermusea

Er zijn grote verschillen tussen Amerikaanse en Nederlandse kindermusea. In de VS ligt het accent meestal op ‘experimenteren en demonstreren’, terwijl in Nederland het meer gaat om ‘verhalen vertellen’. Dit is ook logisch, gezien het feit dat de eerste kindermusea in de VS vanuit natuurhistorische collecties zijn ontstaan en science centers een belangrijke rol hebben gespeeld bij de verfijning ervan. In Nederland blijkt het culturele erfgoed een vruchtbare bodem: met name antropologische en historische musea richten hier een kindermuseum op.83 Daarnaast is een

veelgehoorde kritiek dat Amerikaanse kindermusea vaak op verijdelde speelhallen !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

78 Zacharias 2012: p. 234 79 Ibidem: p. 231

80 Lewin 1989: p. 58-60

81 Mayfield 2005: p. 182 en Wartna 2000: p. 18

82 American Alliance of Museums. ‘Starting a Museum. 14 april 2014 <http://www.aam-us.org/about-museums/starting-a-museum>

(26)

lijken.84 In Nederlandse kindermusea wordt ook op een speelse manier geleerd, maar gaat die vergelijking absoluut niet op. Een ander opvallend verschil is de

organisatievorm. In de VS zijn kindermusea, zeker de latere particuliere, veelal

zelfstandige organisaties. In Nederland zijn de kindermusea echter onderdeel van een ‘moedermuseum’ en worden kindermusea bijna nooit door particulieren opgericht.85

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

84 Mayfield 2005: p. 185

(27)

3. MUSEALE AANDACHT VOOR KINDEREN EN HET

CULTUURBELEID

Voordat het inpandige kindermuseum als trend verschijnt, organiseren veel musea al kinderactiviteiten of kindertentoonstellingen. Deze museale aandacht voor kinderen is te herleiden tot het ideaal van cultuurspreiding, al lange tijd een pijler in het

Nederlandse cultuurbeleid. Musea zijn vaak financieel afhankelijk van de overheid en het overheidsbeleid is dan ook van grote invloed in het museale veld. Met het

cultuurbeleid als leidraad gaat dit hoofdstuk in op de ontwikkeling binnen de

museumeducatie en de omarming van de doelgroep kinderen, beiden in belangrijke mate verantwoordelijk voor de oprichting van kindermusea.

3.1 De negentiende eeuw: kinderen? Liever niet

In de negentiende eeuw zijn musea slecht of niet verlicht en bestaat er naast nummers naast de schilderijen die verwijzen naar een dure, moeilijk leesbare catalogus, geen andere toelichting.86 Victor de Stuers noemt musea donkere, overvolle ‘pakhuizen’.87 Hoewel musea van nature educatieve instituten zijn en kennisoverdracht een belangrijke museumfunctie is, wordt er dan nog zeer weinig moeite gedaan om te bemiddelen tussen de collectie en de bezoeker. Het bezoek is dan ook nog specialistisch en bestaat met name uit wetenschappers, kunstenaars en handwerklieden.88 In het kader van het beschavingsoffensief wordt er veel gesproken over het verheffen van ‘het volk’, maar zowel het museum als de overheid maakt geen actief beleid om de burgers te bereiken.89

Het verbreden van het publiek wordt voor het eerst aangespoord door De Stuers. In een ruchtmakend artikel uit 1873 verwijt hij de overheid het culturele erfgoed te verwaarlozen. Daarnaast pleit hij ervoor musea te openen op zondag. Zo kan ook de arbeidersklasse zich ontwikkelen.90 Zijn ideeën mogen zich welgevallen in politieke steun en er komen al gauw veel musea bij. De te verheffen klasse laat zich echter nauwelijks in het museum zien. En eigenlijk ontvangen musea ze ook liever niet. Vanaf 1900 wordt er sporadisch rondgeleid, maar dan bij voorkeur aan !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

86 Vels Heijn 2010: p. 31

87 Zoals Victor de Stuers ze noemt in zijn geruchtmakende artikel ‘Holland op z’n smalst’. 88 Overduin 1988: p. 4

89 Vels Hein 2011: p. 340, Overduin 1988: p. 7 en Brouwers 1998: p. 4 90 De Stuers 1873, Overduin 1988: p. 6 en Vels Heijn 2010: p. 24

(28)

vorstelijkheden, beroemdheden of buitenlandse collega’s.91

Educatie is op dit moment nog geen vakgebied zoals tegenwoordig, maar iets wat een directeur of conservator erbij doet.92 Educatie is onderdeel van de

publieksgerichte taak van het museum. Het gaat hierbij zowel om de passieve (museale presentatie en inrichting) als actieve presentatie (begeleiding van groepen en individuen). Onderwijs, en daarmee kinderen en jongeren, is van oudsher een belangrijke doelgroep voor educatie.93

Vanaf 1920 wordt er voor het eerst nagedacht over een goede, logische, voor de gewone bezoeker te begrijpen, inrichting.94 Daarvoor zijn er al sporadisch initiatieven voor kinderen.95 In historische musea worden daarnaast de eerste schoolklassen uit het voortgezet onderwijs rondgeleid. De lagere school is niet welkom, al helemaal niet in het kunstmuseum.96 Rijksmuseum directeur Frederik Schmidt-Degener wil het schoolbezoek zelfs verbieden. ‘Onze musea zijn voor de volwassen mens. Het is dwaasheid kinderen te laten leiden voor zaken die hun petjes te boven gaan’, aldus Schmidt-Degener.97 Ook de in 1921 opgerichte Rijkscommissie van Advies ter

Reorganisatie van het Museumwezen hier te lande – door een snelle toename van het aantal musea is er behoefte aan structuur in de ontstane chaos – is terughoudend. Het zou een ‘te hachelijke taak [zijn], kinderen te willen inleiden in voortbrengselen van schoonheid, die uiteraard boven hun bevatting gaan.’98

De directeur van het Haags Gemeentemuseum Hendrik Van Gelder toont zich juist als een voorvechter van jongeren in het museum. ‘Want ik voel dat het nodig zal zijn aan de jeugd vooral de weg tot de ware geestesbeschaving te banen’, aldus Van Gelder.99 In 1938 introduceert hij de museumjaarkaart voor middelbare scholieren en jongeren.100 Zijn experimenten met rondleidingen worden gezien als het begin van de latere educatieve diensten in musea.101 De rondleiding wint aan terrein en zelfs het !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

91 Overduin 1988: p. 4, 6 en Brouwers, 1998: p. 4 92 Vels Heijn 2010: p. 30

93 Haanstra en Oostwoud Wijdenes: 1996: p. i en v 94 Vels Heijn 2010: p. 30-31

95 In 1903 opent het Museum voor het Onderwijs, waar schoolkinderen in contact kunnen komen met een grote diversiteit aan objecten en in 1908 wordt de Commissie voor Schoolwandversiering opgericht, dat reproducties van kunstwerken uitleent aan scholen.

Vels Heijn 2010: p. 26, 27 96 Overduin 1988: p. 7 97 Vels Heijn 2010: p. 53 98 Ibidem: p. 45-46 en Overduin 1988: p. 7 99 Vels Heijn 2010: p. 21 en 53. 100 Ibidem: p. 30

Kinderen en jongeren mogen voor vijftig cent het hele jaar het museum bezoeken. 101 Ibidem: p. 21

(29)

Rijksmuseum moet eraan geloven. Vanaf 1937 worden rondleidingen gegeven – zij het alleen op de geschiedenisafdelingen, die in tegenstelling tot de schilderijenzalen, al vanaf 1931 nadrukkelijk ook voor jongeren waren bedoeld.102

Vanaf 1947 zijn schoolkinderen ook welkom in de kunstmusea door de Kunstkijkuren, een programma voor Amsterdamse scholen met tien

museumlessen.103 De kennismaking met een beperkt aantal kunstwerken in het Stedelijk Museum en het Rijksmuseum moest interesse, begrip en waardering oproepen voor kunst.104

3.2 De jaren vijftig en zestig: grondleggers van de museumeducatie

3.2.1 Cultuurspreiding

Het idee van de Kunstkijkuren komt uit de koker van de Amsterdamse wethouder Cultuur Emanuel Boekman. Hij vreest in 1939 dat wanneer de overheid kunstpolitiek los blijft zien van sociale politiek, de kunst eigendom van de heersende groepen blijft en nooit het gehele volk ten goede zal komen.105 De overheid moet er dan ook alles aan doen om de interesse voor kunst op te wekken.106 Het publiek moet geleerd worden wat ‘mooi’ is en wanneer er ‘een zeker geestelijk peil’ bij de massa wordt bereikt, zou voortaan iedereen van kunst kunnen genieten.107

Boekman is de geestelijk vader van wat we cultuurspreiding zijn gaan noemen. Hieronder verstaat socioloog In ’t Veld Langeveld: ‘het deelachtig doen worden van cultuur aan bevolkingsgroepen, die daarvan geheel of grotendeels verstoken blijven, omdat hun de noodzakelijke financiële middelen daartoe ontbreken; (…) de

geestelijke middelen ontbreken; hun levenspatroon hiervoor geen ruimte laat, d.w.z. de cultuur geen plaats inneemt in het geheel van objecten, die de voorstelling- en gedragswereld van de groep vullen.’108 Of zoals cultuursocioloog Ton Bevers het verwoordt: ‘Cultuurspreiders zijn altijd druk in de weer geweest om anderen voor de !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

102 Vels Heijn 2010: p. 51

103 In 1947 wordt gestart met een succesvolle pilot en vanaf 1952 mogen alle Amsterdamse scholen zich voor het programma inschrijven.

Ranshuysen 1993: p. 119 104 Vels Heijn 2010: p. 111 en 114

105 Boekman schreef in 1939 het proefschrift Overheid en Kunst in Nederland. Smithuysen 1988: p. 15

106 Oosterbaan Martinius 1990: p. 47

107 Smithuysen 1988: p. 14, 16 en 19 en Beer, R. de. ‘Snijden in eigen vlees: de gespleten houding van de PvdA ten opzichte van cultuur'. de Volkskrant. 15 maart 2007 .

(30)

kunst te winnen.’109 Cultuurspreiding vormt vanaf de jaren vijftig het leidende beginsel van de cultuurpolitiek. 110

3.2.2 Museumeducatie krijgt een begin

In de periode 1946-1952 wordt de basis gelegd voor de brede politieke consensus over de overheidssteun aan de kunsten.111 De legitimatie hiervoor wordt tot in de jaren zestig gezocht in de verheffende kracht van kunst, waarmee de arbeider zijn nederige komaf zal kunnen ontstijgen. Vrijwel jaarlijks stijgt het budget voor kunst en cultuur, maar de museale educatie wordt nog steeds niet inhoudelijk bevorderd vanuit de overheid.112

In 1952 constateert de Commissie ter Bevordering voor het Museumbezoek echter dat het te verheffen volk nauwelijks de musea bezoekt. Dit is te wijten aan het onderwijs, dat meer aandacht moet besteden aan de culturele opvoeding van de jeugd.113 In een rapport doet de commissie 75 aanbevelingen om het contact met het publiek te vergroten.114 Zo is de zelfwerkzaamheid van tekenen en schilderen een effectief middel om jongeren museum-minded te maken – ideeën die in musea in de VS al ruim baan vinden in speciale ateliers. Nederlandse museumdirecteuren gaan na de Tweede Wereldoorlog op studiereis naar het land van vrijheid, vernieuwing en vooruitgang. Ze zijn onder de indruk van de Amerikaanse musea die, niet of

nauwelijks gehinderd door historie, invulling geven aan hun publiekstaak. De nadruk ligt op het verhaal van een object, in plaats van op het object zelf. In 1949 opent Nederlands eerste kinderatelier in het Stedelijk Museum en in 1952 volgt het Haags Gemeentemuseum met een kinderwerkplaats.115 De invloed van Amerikaanse musea zal een blijvend stempel blijven drukken op de educatieve en organisatorische

ontwikkelingen in de Nederlandse musea.116

In de jaren vijftig stijgen de bezoekerscijfers van musea gestaag en wordt de publieke functie van het museum voorzichtig uitgebouwd. Zo worden de eerste

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

109 Bevers 1996: p. 78

110 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 2002: p. 197 en Vaessen 1990: p. 44 111 Van den Burg 1992: p. 47, 50 en 51

112 Overduin 1988: p. 9, Oosterbaan Martinius 1990: p. 31 en Pontzen, R. ‘Een linkse spagaat tussen Thorbecke en ‘de Overheid’. de Volkskrant. 9 november 2005

113 Vels Heijn 2010: p. 85

114 Vels Heijn 2010: p. 41 en Overduin 1988: p. 7 115 Vels Heijn 2010: p. 72 en Overduin 1988: p. 8 116 Vels Heijn 2010: p. 73

(31)

publieksonderzoeken uitgevoerd.117 Er worden voor het eerst mensen aangenomen die zich toeleggen op het educatieve werk: de didactische ambtenaren. Daarnaast doet de term kunst- of cultuureducatie haar intrede.118 Cultuureducatie omvat die activiteiten binnen het schoolcurriculum die zich richten op reflectieve kunstzinnige vorming. Hierbij gaat het om het opdoen van ervaringen met kunst en kunstzinnige producten door kinderen, zodat deze producten gewaardeerd worden.119 Op initiatief van een aantal ‘educatievelingen’ wordt in 1967 de Werkgroep Educatieve Diensten opgericht met als doel dat zoveel mogelijk mensen het museum kunnen bezoeken en begrijpen.120 Er wordt contact gelegd met scholen, waarvoor rondleidingen en

lezingen worden verzorgd.121

3.4 De jaren zeventig: musea als welzijnsinstellingen

In de jaren zeventig is de periode van wederopbouw voorbij en zorgen welvaart en sociale zekerheid voor democratisering.122 De politiek gaat op zoek naar een rechtvaardiger verdeling van inkomen, bezit, kennis en macht. Het concept

cultuurspreiding past daar naadloos in, al wordt het accent verlegd van verheffing naar verdeling. Het wordt onderdeel van het welzijnsbeleid.123 Men wil inzicht krijgen in het museumpubliek en er ontstaat een enorme educatieve bevlogenheid om

kinderen voor het museum te interesseren.124

In 1972 verschijnt geheel in lijn met die tijdsgeest de Discussienota

Cultuurbeleid. Hoewel het een aanzet moet vormen tot discussie over het beleid, is de

nota behoorlijk helder: ‘kunstbeleid staat niet in dienst van de kunst maar van de samenleving. Kunstbeleid kan niet anders zijn dan onderdeel van welzijnsbeleid’, aldus minister Engels.125 De nieuwe minister van cultuur Harry van Doorn stelt in 1976 dat musea ‘maatschappelijk relevant’ moeten zijn om voor subsidie in

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

117 Brouwers 1998: p. 4

118 Veenstra 1991: p. 165 en Overduin 1988: p. 10-11 119 Ranshuysen en Ganzeboom: 1993. p. 1

120 In 1973 verandert de werkgroep in de Sectie Educatieve Diensten. Veenstra 1991: p. 165 en Overduin 1988: p. 10-11

121 Elffers 2003: p. 40 122 Vels Heijn 2010: p. 133 123 Ibidem: p. 146-147

124 Ibidem: o.a. p. 178-180 en Overduin 1988: p. 10 125 Pots 2006: p. 297

(32)

aanmerking te komen. Het instituut museum moet toegankelijker worden.126 Van Doorns nota Naar een nieuw Museumbeleid leidt tot de

museumdiscussie: een debat over de functie van het museum en de presentatie van kunst. Enerzijds is er een groep die gelooft dat kunst voor zichzelf kan spreken vanuit een autonome status. Anderzijds bepleiten de opponenten dat het publiek informatie verschaft moet worden over de objecten om de collecties meer toegankelijk te maken. Is het de belangrijkste taak van een museum de collectie te beheren of om deze voor het voetlicht te brengen? Hoewel al dan niet verhuld het besef aanwezig was dat kunst ‘goed voor de mensen is’, stellen de voorstanders van een autonome presentatie dat Kunst nou eenmaal niet voor iedereen toegankelijk is.127

De nota zorgt naast discussie voor erkenning van het educatieve werk van overheidswege. Nu educatie beleidsmatig aandacht krijgt, kunnen musea er geld voor krijgen. Zodoende kunnen er educatieve afdelingen worden opgericht en neemt het educatieve werk een enorme vlucht.128 Tentoonstellingen krijgen geëngageerde

onderwerpen.129 Het begeleidende werk breidt uit met teksten in tentoonstellingen en kijkwijzers. De rondleiding blijft echter het meest gebruikte middel.130 Voor kinderen ontstaat er een enorme hoeveelheid puzzeltochten, lesboekjes en een enkele

presentatie. Zeker in relatie tot scholen wordt gehoopt dat door een ‘totaalervaring’ te bieden inclusief ‘belevingslessen’, het museumbezoek beter beklijfd.131 De op maat gemaakte programma’s hebben thema’s die aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen.132 Ook de Kunstkijkuren worden uitgebreid en genieten groot succes.133 Daarnaast komen er in de jaren zeventig meerdere kinderateliers en creatieve werkplaatsen bij in kunstmusea, zoals de Werkplaats in het Van Gogh Museum in Amsterdam.134 Ze zijn geïnspireerd op Amerikaans voorbeeld, maar sluiten aan bij het beleid van Van Doorn die de bevordering van creatieve, expressieve en sociale vaardigheden van belang acht. Hij stelt dat deze niet alleen op school, maar ook in het museum ontwikkeld moeten worden. Bovendien zijn creatieve werkplaatsen een goed !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

126 In 1976 brengt Van Doorn de nota Kunst en kunstbeleid en de sectornota Naar een nieuw

museumbeleid uit. De uitgangspunten zijn hetzelfde als die in 1972: kunst is welzijnsbeleid.

Pots, p. 305-306.

127 Maanen 1991: p. 416 en Elshout [diss.]

128 Brouwers 1998: p. 7 en Vels Heijn 2010: p. 146, 157 129 Vels Heijn 2010: p. 152, 203, 178 130 Ibidem: p. 152, 203, 178 en Brouwers 1998: p. 7 131 Vels Heijn 2010: p. 328 132 Ibidem: p. 178, 183-184 133 Ibidem: p. 152, 203, 178. 134 Ibidem: p. 194

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het kind een stoornis ‘opplakken’ kan een deculpabiliserend effect hebben voor de ouders, de leerkrachten of de andere opvoeders, maar voor het kind zelf is het een stigma dat het

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

The aim of the Science article was “to show how relatively simple models can provide a broad biological understanding of the factor controlling disease persistence and recurrent

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 &amp; M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Nuijten: ‘En als iemand toch gaat vissen, is dat makkelijker te achterhalen.’ Wat haar opvalt, is dat jonge onderzoekers vaak niet goed op de hoogte zijn van wat op en over de

child and adolescent development, 117:73-89.. A generation at risk? HIV/AIDS, vulnerable children and security in South Africa. Promoting resilience: changing concepts of parenting

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als de kardinalen eruit zijn toont de nieuw-verkozen paus zich aan de verzamelde mensenmassa op het Sint Pietersplein: ‘habemus papam’.. Rooms-katholieke folkore