• No results found

Zitten er ook nog normale kinderen in de klas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zitten er ook nog normale kinderen in de klas"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gepubliceerd in: Basis. Ledenblad van het COV, jaargang 116, nummer 8, 25 april 2009, pagina's 15-20.

Zitten er ook nog normale kinderen in de klas?

‘En we zingen en we springen en we zijn zo blij Want er zijn geen stoute kind’ren bij’ (*)

Prof. em. dr. W. Hellinckx

Drukke, onrustige, stille, droevige, koppige en opstandige kinderen, kinderen die moeilijk kunnen of willen leren en nog vele andere kinderen die gedrag vertonen dat verschilt van dat van het ‘gemiddelde’ kind krijgen de laatste jaren sneller en gemakkelijker een medisch- psychiatrisch etiket opgeplakt. Komt dit de kinderen ten goede? Wat zijn de gevolgen hiervan voor kind, ouders en maatschappij? Helpt dit ouders en leerkrachten vooruit in hun dagelijks samenleven en handelen met de kinderen? Of moeten we op een andere wijze leren kijken naar opvoedingsproblemen en nieuwe wegen inslaan? Op deze en vele andere vragen zullen we in deze bijdrage proberen een antwoord te geven.

Wat is er toch mis met de kinderen in Vlaanderen?

In de zomer van vorig jaar blokletterde De Standaard dat één op vier kinderen tussen tien en vijftien jaar leer- of gedragsproblemen vertoonde, enkele weken later luidde het ‘Eén kind op drie krijgt bijles’, en recent meldde Het Belang van Limburg dat het aantal kinderen dat medicatie neemt voor ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit) tussen 2004 en 2007 met 74% is gestegen. Sterker nog, in een gemiddelde middelbare school in Vlaanderen zouden zo maar eventjes twintig psychopaten, onhandelbare jongeren met een uitgesproken storend gedrag, voorkomen.

Ook in de praktijk blijkt dat de diensten en voorzieningen binnen de geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulpverlening het steeds groeiende aantal zorgvragen al lang niet meer aankunnen. De wachtlijsten van sommige diensten zijn zo lang dat ze zelfs worden gesloten. Kind & Gezin, de CLB’s, huisartsen en leerkrachten krijgen steeds meer vragen van ouders over probleemkinderen en hun aanpak. Op boekenbeurzen trekken rijk gevulde tafels en rekken met boeken over kinderen met problemen vele kooplustigen. Boeken over opvoedingsadvies halen regelmatig de top tien van de best verkochte boeken. Medische deskundigen maken zich wereldwijd grote zorgen over het stijgende aantal kinderen dat pillen slikt om zijn gedrag of leerprestaties te verbeteren.

Het rijtje emotionele en gedragsproblemen dat bij kinderen wordt vastgesteld groeit steeds maar aan. ADHD, ODD (oppositioneel-opstandige gedragsstoornis), depressie, leerstoornissen, faalangst en autisme kent al bijna iedereen, maar ook hoogbegaafdheid zou volgens sommigen tot ernstige problemen kunnen leiden. Om nog niet te spreken van de kinderen met NLD (niet verbale leerstoornis), sensitieve kinderen, indigokinderen, explosieve kinderen en kinderen met bipolaire stoornissen. Vul zelf maar aan. Steeds meer kinderen krijgen een psychiatrisch etiket opgeplakt, soms zelfs twee of drie tegelijk. Alles went, ook kinderen stigmatiserende psychiatrische etiketten opplakken. Sommige ouders en leerkrachten geven de indruk het niet meer zo erg te vinden dat een kind één of andere stoornis heeft.

Integendeel, het lucht ze op! Nu weten ze ten minste waarom het kind zich zus of zo gedraagt, nu kan de gepaste behandeling worden ingezet en klaar is Kees. Was het maar zo eenvoudig!

(2)

Zijn er nu meer gestoorde kinderen dan vroeger?

Vlaanderen is een welvarende regio met kwaliteitsvol onderwijs, met degelijke welzijnsvoorzieningen en een goede gezondheidszorg en toch zouden er nu veel meer kinderen met ernstige emotionele, gedrags- en leerstoornissen zijn dan vroeger. Het is merkwaardig dat er nu meer kinderen zouden zijn met ernstige problemen dan in het verleden toen vele kinderen opgroeiden in schrijnende armoede in grote gezinnen en ze van hun ouders weinig of geen aandacht kregen omdat ze zo hard moesten werken. Vreemd toch dat de kinderen die dagelijks uitgescholden werden, regelmatig een pak slaag kregen en die veel meer met lijden en dood geconfronteerd werden minder psychische stoornissen vertoonden dan de kinderen van vandaag. Hadden de kinderen toen minder redenen om depressief te worden? Werden kinderen toen minder getraumatiseerd? Waren er toen minder risicofactoren in gezin en omgeving? Waren de kinderen die zelf hun broers en zussen moesten helpen opvoeden en die op jonge leeftijd al zware huishoudelijke arbeid moesten verrichten of gaan werken weerbaarder dan de kinderen van nu? Wie heeft de moeilijkste jeugd gekend: de kinderen van nu of, zeg maar, de ‘Witte van Zichem’ of ‘Bartje’ van Anne De Vries?

Er zijn geen goede redenen om te veronderstellen dat er nu meer kinderen met ernstige gedrags- of emotionele problemen zouden zijn dan honderd, vijftig, twintig of tien jaar geleden. Ik schrijf ‘veronderstellen’ want we kunnen dit niet onderzoeken omdat de meeste stoornissen en problemen die de kinderen van vandaag vertonen toen nog onbekend waren of anders omschreven en genoemd werden.

Opvoeders maken zich meer zorgen dan vroeger

Lichamelijk zijn de kinderen van vandaag groter en steviger dan hun leeftijdsgenoten uit het verleden. Hun kans op overleven is veel groter, ze zijn gezonder en als ze ziek zijn kunnen ze sneller en beter worden behandeld. Maar tussen de kinderen van vroeger en de kinderen van nu zijn niet zoveel verschillen wat hun gevoelens en hun gedrag betreft, al leven ze in een andere wereld en worden ze met andere uitdagingen geconfronteerd. Er zijn altijd brave en stoute kinderen geweest, stille en drukke, vrolijke en verdrietige, ijverige en luie kinderen, en kinderen die graag en niet graag, die goed en slecht leerden. In de kinderversjes in Struwelpeter, het bekende kinderboek uit 1845 van de Duitse psychiater Heinrich Hoffmann, kom je ze al allemaal tegen. Kinderen hebben altijd andere kinderen geplaagd of gepest en kinderverdriet is van alle tijden.

Onze samenleving is wel sterk veranderd, ook de opvoeding. Ouders kijken vandaag anders en beter naar hun kinderen en hebben veel hogere verwachtingen. Dit heeft te maken met vele factoren. Zo zijn bijvoorbeeld de gezinnen veel kleiner geworden. Ouders bepalen nu zelf hoeveel kinderen ze willen en wanneer ze deze willen. De meeste kinderen zijn hierdoor prinsjes of prinsesjes, ‘gouden kinderen’ geworden. De ouders volgen hun ontwikkeling op de voet. Allerlei televisieprogramma’s, boekjes en gespecialiseerde magazines helpen de ouders om waakzaam toe te kijken of de ontwikkelingsmijlpalen wel op het juiste moment gehaald worden. We kunnen stellen dat de ouders van nu een verhoogd pedagogisch bewustzijn hebben. In de grote gezinnen van vroeger moest men vanzelf groot worden. Broers en zussen voeden elkaar op en ongewild deden ze zo opvoedingservaring op. Er was geen tijd of aandacht voor kleine problemen, als men verdrietig was kreeg men misschien een schouderklopje, als men lastig was een draai om de oren. De meeste ouders van nu komen uit kleine gezinnen en missen opvoedingservaring. Daarenboven doet men wel beroep op de

(3)

grootouders om in te springen, maar in het eigenlijke opvoedingsproces heeft men niet graag inmenging. Omdat de ouders van vandaag hun kinderen onder een vergrootglas leggen merken ze alles beter op. Daarom beleven ze het opvoeden ook als moeilijker. Ze aarzelen en twijfelen. Vele ouders leven in een voortdurend spanningsveld tussen de uitbouw van hun eigen leven, carrière, welstand en hun beschikbaarheid voor hun kinderen. ‘Doen we wel genoeg voor hen?’ en ‘Doen we het wel goed?’, vragen ze zich af. Bij sommigen neemt de twijfel nog toe naarmate ze zich meer gaan verdiepen in pedagogische adviezen via lectuur of televisie. Dit geeft hen nog sterker het gevoel dat ze datgene dat daar wordt aangeraden niet kunnen waarmaken. Die adviezen zijn mooi op papier, ze willen dat allemaal wel proberen, maar het is zo moeilijk. Vele gezinnen – één op tien kinderen leeft in een nieuw samengesteld gezin – zijn daarenboven in zo’n complexe gezinssituatie verzeild dat ze voor nieuwe problemen komen te staan. Mag ik wel reageren op de kinderen uit het eerste huwelijk van mijn partner of moet ik mij daarbuiten houden? Hoe ‘de kleine’ opvangen als hij lastig terugkomt van mijn ex waar alles is toegelaten? Hoe moet ik de kinderen van mijn partner laten voelen dat ik ze ten volle accepteer? Mag dat wel? Loop ik dan de echte papa niet teveel in de weg?

Té grote verwachtingen!

Daarenboven wordt hoog gemikt met de kinderen. Dat hun kinderen goed presteren op school is voor de meeste ouders een vanzelfsprekendheid. Anderen zien in hun kind al een beroemde renner, een tennisster of een toekomstige Miss Belgium Beauty. Naast de school moet je kind toch nog muziekonderwijs, tennisles, een cursus paardrijden of wat dan ook volgen. De tijd dat men aan kinderen vroeg ‘Welke stiel ga je leren?’, is voltooid verleden tijd. Hebben ouders van vandaag nog oog voor de mogelijkheden en beperkingen van hun kind, voor zijn of haar sterktes of zwaktes? Kent men voldoende de aard van zijn kind en wordt die gerespecteerd?

Vele ouders hebben grote dromen en verwachtingen in verband met hun kind en willen dat die gerealiseerd worden. Het kind moet ‘gemaakt’, ‘gekneed’ worden zoals zij het willen. Elk kind moet alles kunnen. Alle kinderen moeten de leerstof kunnen verwerken, alle kinderen moeten zich kunnen gedragen zoals dat vandaag in die omstandigheden van een kind van die leeftijd wordt verwacht. Termen als zwakbegaafd of lichte verstandelijke beperkingen proberen we zelfs af te schaffen in het taalgebruik. In Nederland noemt men deze kinderen

‘zeer moeilijk lerende kinderen’. En koppige, of opstandige kinderen? Die kinderen hebben een stoornis die moet behandeld worden. Sinterklaas zal eindelijk tevreden zijn want er zijn geen stoute kinderen meer…

‘Er moet iets aan de hand zijn met dat kind’

Als er in de dagelijkse opvoeding wat misloopt, gaan vele ouders en leerkrachten er op de eerste plaats vanuit dat er wat mis is met het kind. Wanneer ze moeilijk contact krijgen met het kind of het luistert of werkt niet goed, dan is er wat met het kind. Ze erkennen wel dat het opvoeden moeilijk verloopt, maar leggen de eerste oorzaak hiervan bij het kind. De meeste ouders en leerkrachten zoeken niet op de eerste plaats uit wat zij anders zouden kunnen doen, wat er in het gezin of in de klas veranderd zou kunnen worden. Ze zoeken de problemen op de eerste plaats bij en in het kind. Dankzij de media kennen de ouders en de leerkrachten ook de meest voorkomende emotionele, gedrags- en ontwikkelingsstoornissen. Ouders en leerkrachten consulteren tegenwoordig steeds meer met de vraag of het kind ADHD, ODD of ASS (autisme spectrum stoornis) heeft. Ze komen de deskundige enkel bevestiging vragen want eigenlijk hebben ze de diagnose zelf al gesteld! Ouders en leerkrachten weten al dat

(4)

hoogbegaafdheid of NLD de problemen veroorzaakt. De deskundigen moeten dat alleen nog maar bekrachtigen. En de deskundigen plakken dan het kind officieel een etiket op. Weer eentje meer voor de statistieken…

Over de betekenis van kinderpsychiatrische etiketten

Vóór 1970 waren de psychiatrische stoornissen die nu het meest gediagnosticeerd worden nog niet bekend. In die tijd werd in de Verenigde Staten voor het eerst het minimal brain damage syndroom (MBD) beschreven. De kinderen met dit syndroom vertoonden in afgezwakte vorm een aantal gedragskenmerken die ook werden vastgesteld bij kinderen met aantoonbare hersenbeschadigingen (brain damage) in ernstige vorm. Op basis daarvan dacht men dat deze kinderen dan ook wel lichte hersenbeschadigingen zouden vertonen, zo licht dat men ze met de toenmalige neurologische onderzoekstechnieken nog niet kon opsporen, maar er werd verondersteld dat ze zeker aanwezig waren.

Het beeld van de kinderen met MBD klopte in grote mate met de stoornis die we vandaag ADHD noemen. Er was het aandachtstekort, de hyperactiviteit en de impulsiviteit. Men had ook min of meer per toeval vastgesteld dat het amfetamine Rilatine bij een aantal van deze kinderen tot gedragsverbetering leidde. Vreugde alom! Voor het eerst was de kinderpsychiatrie erin geslaagd een duidelijk afgelijnd ziektebeeld met duidelijke symptomen (de beschreven gedragskenmerken), een duidelijke oorzaak (de lichte hersenbeschadiging) en een gepaste behandeling (de medicatie) te beschrijven.

In wetenschappelijke kringen bleek de vreugde van zeer korte duur. ‘Duidelijke symptomen’?

Het is vandaag nog steeds aartsmoeilijk om uit te maken wanneer een kind zo weinig aandacht en concentratie vertoont dat het ‘gestoord’ mag genoemd worden, idem voor hyperactiviteit en impulsiviteit.

Een ‘duidelijke oorzaak’? De hersenbeschadigingen konden toen niet worden vastgesteld en in feite nu nog niet. Dit was zo problematisch dat al snel werd besloten het etiket te veranderen van minimal brain damage in minimal brain dysfunction (minimale hersendisfunctie). Maar ook die lichte hersendisfunctie bleek en blijkt nog steeds niet duidelijk aantoonbaar. Dit heeft ertoe geleid dat ook deze benaming geleidelijk aan verdwenen is. Via allerlei omwegen en wetenschappelijke discussies, die in feite nog lang niet zijn beslecht, is men dan uitgekomen bij de benaming ADHD die vandaag nog altijd wordt gebruikt.

Een ‘gepaste behandeling’? De medicatie bleek en blijkt bij een aantal kinderen te helpen, maar er kan niet voorspeld worden bij welk ADHD-kind wel en bij welk niet. En als de medicatie effect heeft, kan niet duidelijk worden aangegeven bij welk kind zich welke effecten (bijvoorbeeld rustiger of aandachtiger worden) zullen voordoen.

Ondanks al deze kritieken en vragen met betrekking tot de diagnose ADHD is dit tot vandaag één van de meest gebruikte diagnoses in verband met problemen met kinderen. Momenteel is het dus een diagnose die louter wordt gesteld op basis van het gedrag van het kind. Om de diagnose te kunnen stellen moeten de deskundigen rechtstreeks en via vragenlijsten diegenen bevragen die dagelijks met het kind leven zoals ouders en leerkrachten en/of zelf het kind in het dagelijkse leven gaan observeren. Voor een juiste diagnose is het daarenboven belangrijk dat meerdere personen ondervraagd worden (ieder heeft immers zijn kijk op het kind) en dan nog liefst personen die het kind bezig zien in verschillende situaties. De diagnose is maar waard wat de gebruikte vragenlijsten, de observaties en de gegevens van de informanten waard zijn. Het is duidelijk dat het diagnostische proces in de praktijk lang niet altijd zo grondig gebeurt en dat een aantal kinderen ten onrechte een etiket krijgt opgeplakt en medicatie krijgt voorgeschreven.

(5)

Het is niet bij ADHD en verwante vormen gebleven. Steeds meer ‘stoornissen’ werden bij kinderen beschreven: ODD, ASS, anorexia, NLD, hypersensitieve kinderen, bipolaire stoornissen, ... Sommige stoornissen werden en worden wetenschappelijk ernstig bestudeerd, over het bestaan van andere zoals NLD en bipolaire stoornissen wordt in de wetenschappelijke wereld nog sterk gediscussieerd en nog andere zoals hypersensitieve kinderen zijn puur boerenbedrog. Al deze stoornissen hebben gemeen dat men, ondanks de vooruitgang van de medische diagnostiek en de moderne technologieën die daarbij gebruikt worden, klinisch de diagnose niet kan baseren op aantoonbare defecten of neurobiologische disfuncties. Waar we vroeger een kind bestempelden als ‘lui’, ‘niet aandachtig’, ‘droevig’,

‘eenzaam’, ‘druk’ of ‘stout’, zijn we nu in onze maatschappij overeengekomen om een groot aantal van deze kinderen die zich vaak zus of zo gedragen een etiket ‘gestoord’ op te plakken.

En zoals gezegd doen we dit daarenboven lang niet altijd met de nodige diagnostische zorg en kennis waardoor een groot aantal kinderen zelfs ten onrechte dit etiket krijgt opgeplakt.

Waarom kinderen etiketten opplakken zo succesvol is

Eén van de voornaamste redenen waarom etiketten opplakken al jaren zoveel succes kent heeft te maken met het feit dat ouders en leerkrachten in het verleden en soms ook vandaag nog geen luisterend oor vinden bij deskundigen, of het nu artsen, kinderpsychiaters, psychologen of orthopedagogen zijn. Ouders zijn vroeger als ze hun vragen, zorgen of opvoedingsproblemen voorlegden aan artsen en hulpverleners dikwijls geschoffeerd en geculpabiliseerd. Familie of vrienden hadden hun ook al vaak verweten ‘die hebben niets te zeggen aan hun kinderen’. En de deskundigen bevestigden dat dan met grote woorden zoals

‘overbescherming’ of ‘symbiotische relatie’.

Voor vele ouders was in de jaren zeventig de diagnose ‘Je kind heeft MBD’ een ware bevrijding. Eindelijk werd onderkend dat zij het thuis met het kind moeilijk hadden en dat zij geen slechte opvoeders waren maar dat de problemen het gevolg waren van de stoornis van hun kind. Deze ouders hebben zich snel gegroepeerd en daaruit is bijvoorbeeld de nog steeds bloeiende vereniging Zit Stil ontstaan. Deze oudergroep, die als model heeft gediend voor nog vele andere groeperingen van ouders met kinderen met één of andere stoornis, heeft er trouwens veel toe bijgedragen dat artsen, de toenmalige PMS-centra en tal van andere jeugdhulpverleningsorganisaties geïnformeerd werden over het MBD-syndroom.

Maar ook voor de deskundigen – ik was er zelf ook bij – betekende de diagnose MBD en alle andere etiketten die later werden toegekend een vooruitgang. Het plakken van etiketten geeft deskundigen een houvast, een zekerheid en veiligheid. Ze konden nu aan ouders en leerkrachten ten minste meedelen wat er aan de hand was en antwoorden op hun vraag ‘Wat heeft mijn kind?’. Aangezien het etiketteren in de geestelijke gezondheidszorg en de jeugdhulpverlening algemeen in gebruik was, kon men ook het kind en de ouders toegang geven tot tal van voorzieningen. En bovendien kreeg men daardoor meer greep op de advisering en behandeling. Dat hoopte men althans.

In medische kringen wordt er ook op gewezen dat de farmaceutische industrie het

‘psychiatriseren’ van moeilijk gedrag van kinderen blijft aanmoedigen en stimuleren.

Ongetwijfeld is het zo dat al van in de jaren zeventig farmaceutische firma’s zeer graag huisartsen en kinderartsen ‘informeren’ over psychiatrische stoornissen bij kinderen én de daaraan gekoppelde medicamenteuze behandeling. Met genoegen las ik dat de nieuwe kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen ook de ‘overmedicalisering’ op dit gebied hoger op zijn agenda wil plaatsen.

De opluchting van ouders, leerkrachten en andere opvoeders ‘het ligt niet aan ons’, het houvast en het pseudowetenschappelijk karakter dat deze etiketten bieden aan de deskundigen en de grote winsten die het de farmaceutische industrie oplevert leiden er toe dat het

(6)

etiketteren van kinderen die als moeilijk worden ervaren door ouders en/of leerkrachten nog altijd blijft toenemen.

Waarom etiketteren gevaarlijk is

Toch heeft het etiketteren van kinderen ook vele nadelen en brengt het tal van gevaren met zich mee. Het kind een stoornis ‘opplakken’ kan een deculpabiliserend effect hebben voor de ouders, de leerkrachten of de andere opvoeders, maar voor het kind zelf is het een stigma dat het zijn leven lang meedraagt en dat tot een negatief zelfbeeld, twijfel en onzekerheid kan leiden. ‘Ben ik anders dan anderen?’, blijft het kind zich afvragen, ‘Ik zal dat wel niet kunnen of ik moet dat niet proberen want ik heb …’, denken sommigen. Of de omgeving zegt dit al in hun plaats. Dit kan lang sporen nalaten. Zelfs later, bijvoorbeeld voor het afsluiten van verzekeringen, sollicitaties en nog tal van andere situaties.

De tegenwerping dat kinderen vroeger ‘lui’, ‘stout’ of ‘lomp’ werden genoemd en dat deze scheldwoorden ook pijn deden gaat niet helemaal op. Vooreerst pleiten wij er helemaal niet voor om terug in deze oude stijl te vervallen maar wel om het gedrag van het kind minstens gedeeltelijk ook te zien als een reactie op de omgeving, de betekenis van het gedrag te achterhalen en daar op een adequate wijze op te reageren. De soms erge verwijten die men een opvallend kind in het verleden toestuurde konden door het kind zelf ook gemakkelijker gerelativeerd worden. Men had verweer tegen de agressor: ‘Mijn vader die kan alleen maar schelden op mij!’ of ‘De leerkracht moet me niet’. Nu is het een ‘officieel’ etiket dat wordt opgeplakt door buitenstaanders met soms een hoge deskundigenstatus.

Een psychiatrische diagnose kan begrip creëren voor een kind – dat is onmiskenbaar een positief punt! –, maar het kan tegelijkertijd ook stigmatiserend zijn. Het kan leiden tot een houding van ‘We laten hem of haar maar gerust want het is een kind met dit of dat’. Ook in het gezin krijgt het kind een speciale positie die in een aantal gevallen zelfs uitmondt in een

‘lelijke eendje-’ of ‘assepoester-positie’. In de ergste gevallen kan het leiden tot het reduceren van het kind tot een stoornis – ‘onze ADHD’er’ – of zelfs tot exclusie.

Medische specialisten verwachten dat de toename van medisch-psychiatrische etiketten bij kinderen de komende jaren zal leiden tot een nog veel sterkere overconsumptie van psychofarmaca voor jonge kinderen. Zij benadrukken dat dit zeker niet zonder gevaar is. Zo zou een recent onderzoek in de richting wijzen dat het gebruik van een bepaald medicament voor de behandeling van depressie bij kinderen tot toename van het aantal zelfmoorden bij die kinderen zou kunnen leiden.

Maar er is nog meer aan de hand! Medici en hulpverleners steken enorm veel tijd in het stellen van diagnoses en in de onderlinge discussies daarover. Dit gaat ten koste van de behandeling. Ouders en leerkrachten spelen hierbij een cruciale rol. Als zij denken dat een kind de ene of de andere stoornis heeft en dit wordt niet bevestigd door deskundige A, dan zoekt men soms verder tot deskundige D of E ‘hun’ diagnose bevestigt. Dit leidt tot ‘medical shopping’ (van de ene deskundige naar een andere lopen tot je de diagnose krijgt die jezelf wil hebben) en een toename van verwijzingen van de ene deskundige naar de andere. Gevolg:

enorme wachtlijsten. Hierdoor komen dan weer de kinderen die wél ernstige gedrags- en emotionele problemen vertonen in de verdrukking. Zijn moeten langer op gespecialiseerde hulp wachten en dreigen te verdrinken in het aantal kinderen uit de ‘grijze zones’. Nochtans bestaan wel degelijk kinderen met ernstige emotionele of gedragsstoornissen! Ik heb er zelf bijna veertig jaar mee gewerkt…

Een andere belangrijke negatieve bijwerking van het overmatig ‘psychiatriseren’ van kinderlijk gedrag is dat de illusie wordt gewekt dat met het stellen van de diagnose ook al volledig de weg voor de behandeling van de problemen open ligt. Dit geldt misschien

(7)

gedeeltelijk voor kinderen met ADHD omdat bij een belangrijk deel van deze kinderen de medicatie inderdaad effect heeft op hun gedrag in de klas. Maar elke leerkracht weet dat wanneer dat kind omwille van zijn gedrag door de andere kinderen niet of onvoldoende wordt aanvaard of wanneer het geleidelijk aan ernstige leemten in de leerstof is gaan vertonen hiervoor andere maatregelen moeten worden genomen. Elke ouder weet dat ondanks de pilletjes nog heel veel dagelijkse opvoedingssituaties zeer moeilijk blijven. Maar voor al de andere groepen ‘kinderen-met-een-etiket’ geldt nog in veel sterkere mate dat het etiket weinig oplost. Het gedrag van kinderen, ook gestoord gedrag, wordt immers in grote mate bepaald door de context, door het gezin waarin het leeft, de klas waarin het zit, de wijze waarop de leerkracht met hem of haar omgaat. Elk kind met ODD, elk kind met depressieve kenmerken, elk kind met ASS heeft naast de kenmerken van het syndroom ook zijn eigen persoonlijkheid en zijn wijze van reageren wordt in grote mate bepaald door de omgeving. Heel simpel gezegd: ook nadat de diagnose gesteld is, moet er nog worden opgevoed!

Als bij een kind één of andere stoornis is vastgesteld, wekt dit de verwachting dat er aansluitend een succesvolle therapie zal volgen. Misschien is het goed te beseffen dat er honderden ‘behandelingen’ zijn voor kinderen, maar dat hiervan maar een beperkt aantal is onderzocht op zijn effecten en dat van de onderzochte behandelingen er maar een zeer klein aantal effect blijkt te hebben. Interessant hierbij is dat vooral behandelingen die direct aansluiten bij de dagelijkse leefwereld van het kind, zeg maar bij de opvoeding in het gezin of de klas, het meest effectief zijn. Dus: etiket of niet, er moet in het gezin of in de klas pedagogisch met het kind worden gewerkt! Dus de uitspraak ‘Nu is het niet meer voor mij’

die we soms wel eens horen van leerkrachten als de diagnose gesteld is, gaat niet op.

Zijn er dan geen kinderen met een stoornis?

We mogen het kind met een stoornis niet met het badwater weggooien. Er zijn in alle tijden kinderen geweest van wie de ontwikkeling, het gedrag, het gevoelsleven buiten het gewone viel. Dus ook vandaag. Als we echter vaststellen dat bijna een vierde van de kinderen tot deze categorie behoort, dan is de maatschappij behoorlijk aan het ontsporen. Vooral omdat de hulpverleners die de diagnose stellen zelf bepalen waar ze de lijn trekken. Er zijn ‘nogal drukke kinderen’, ‘drukke kinderen’, ‘heel drukke kinderen’ en ‘ADHD kinderen’. Er zijn

‘kinderen die niet zo goed luisteren’, ‘kinderen die slecht luisteren’, ‘kinderen aan wie we niet veel te zeggen hebben’ en ‘kinderen met ODD’. Deze oefening kunnen we maken voor al deze stoornissen. Waar trekken we de scheidingslijn? Kinderpsychiaters, psychologen en orthopedagogen gebruiken om deze grenzen te trekken een handleiding – geen bijbel – die ze breed of eng kunnen interpreteren. Hun interpretatie kan sterk verschillen omdat deze handleiding de ruimte daarvoor biedt. ‘Vaak’ is één van de woorden die er veel in voorkomt.

Maar ‘vaak’ is vaag. Wat is ‘vaak’ moeite hebben om de aandacht bij taken te houden? Hoe vaak is ‘vaak’ liegen? Maar ook stoornissen die niet in deze handleiding beschreven worden plakt men zonder schroom op kinderen. Daarenboven vraagt het stellen van gedragsdiagnoses de juiste aanpak: zonder voldoende betrokkenen te ondervragen, zonder rekening te houden met verschillende situaties, zonder zelf als deskundige observaties te maken in de natuurlijke omgeving vergroot de kans op ontsporing. Zuinigheid met etiketten is geboden. We moeten dus zeer omzichtig en grondig proberen de kinderen die wel degelijk een stoornis vertonen eruit te halen en ze dan een effectief hulpverleningspakket bieden. Een pakket waarin ouders én leerkrachten altijd een belangrijk aandeel zullen hebben. Willen of niet!

Op weg naar een andere visie!

(8)

We moeten ophouden om bij opvoedingsproblemen onmiddellijk te denken in termen van

‘Zou er wat mis zijn met het kind?’. Opvoeden is nu eenmaal moeilijk en vandaag zeker omdat ouders er bewuster mee bezig zijn en de lat hoog leggen. We moeten de zaken omdraaien. Als we met een kind in het gezin of in de klas problemen ervaren moeten we op de eerste plaats leren kijken naar het opvoedingsproces en de context waarin zich dat afspeelt in plaats van alleen of op de eerste plaats te focussen op het kind. Enkele voorbeelden. In een recente studie van Professor Karen Spruyt, een slaapexperte, werd aangetoond dat veel kinderen te weinig slapen. Dit is niet zo verbazingwekkend want ouders zijn vaak laat of veel weg, willen ’s avonds van hun kinderen nog wat genieten en de kinderen zelf willen niets liever dan laat gaan slapen (25% gaat met tegenzin naar bed). Vandaag kiezen vele ouders voor een conflictvermijdende onderhandelingsaanpak en een aantal kinderen gaat gegarandeerd later slapen. ‘s Anderendaags zijn de kinderen in een slecht humeur, moeilijk en vooral niet geconcentreerd. Dit is meestal geen eenmalig gebeuren en leerkracht en ouders krijgen geleidelijk aan een kind te zien dat vele ADHD-karakteristieken zal vertonen. Of misschien zelfs depressieve symptomen: het kind zit er apathisch bij, is prikkelbaar, niet geconcentreerd, emotioneel kwetsbaarder.

Ook als het in een gezin slecht gaat met de relatie van de ouders, zelfs al proberen ze dit nog min of meer voor de kinderen verborgen te houden, voelen de kinderen deze spanning sterk aan en zullen sommige kinderen daarop op de ene of de andere wijze reageren. Ze zitten afwezig, ongeconcentreerd in de klas, soms worden ze ook nog druk en opstandig. ADHD?

Maar ook als het kind de leerstof niet beheerst, met angst naar school komt omdat het gepest wordt, of omdat het gewoon niet klikt met de leerkracht, die daarom geen ‘slechte’ leerkracht hoeft te zijn, kan het kind in de klas en zelfs thuis ‘moeilijk’ zijn. Problemen met een kind zijn vaak maar een symptoom van een veel bredere en onderliggende problematiek en het is juist deze die moet worden aangepakt. Ook en vooral in het belang van het kind moet daarop worden gefocust. En zelfs als bij een brede exploratie van de opvoedingssituatie in gezin en school zou blijken dat het kind toch één of andere stoornis vertoont, heeft men zijn tijd niet verloren. Hoe dan ook zal deze exploratie belangrijke indicaties hebben opgeleverd voor een verdere pedagogische aanpak.

Kind & Gezin heeft een juiste beleidskeuze gemaakt door van opvoedingsondersteuning een belangrijk punt te maken. Het is van het grootste belang dat zo vroeg mogelijk, al van vóór de geboorte, ingespeeld wordt op de vragen en de verwachtingen van de ouders. Het is goed dat ouders een realistisch beeld krijgen van kinderen, van wat ze van kinderen mogen en kunnen verwachten en van de problemen die de opvoeding zeker zal meebrengen. Ouders moeten geen lessen krijgen in opvoeding – als ze dat zelf willen is daar niets op tegen – maar ze moeten wel hun vragen en hun onzekerheid kwijt kunnen. Vroeger konden ze dat bij de grootouders of bij oudere broers en zussen. Dit gebeurt tegenwoordig veel minder en nu kunnen bijvoorbeeld de regioverpleegkundigen van Kind & Gezin, huisartsen of pediaters jonge ouders hierin bijstaan. Als ouders concrete informatie willen over opvoeden of over de ontwikkeling van kinderen dan moet men ze deze geven, maar ook als ze vanuit hun onzekerheid gewoon eens willen horen dat ze goed bezig zijn, moeten ze deze positieve aandacht kunnen krijgen. Dus geen betuttelende aanpak waar men de ouders eens gaat zeggen hoe ze het allemaal moeten doen. Wél moeten de positieve krachten in de gezinnen gewekt worden. We moeten de ouders geen oplossingen opdringen, maar ze in staat stellen om zelf oplossingen te bedenken en zelf te handelen.

De media zouden hierbij een grote ondersteunende rol kunnen spelen. In plaats van vooral aandacht te besteden aan alle vormen van afwijkend gedrag en de vreemdste en onbetrouwbaarste therapieën kritiekloos in beeld te brengen, zouden ze kunnen tonen hoe groot de verschillen kunnen zijn tussen normale kinderen en hoe alle ouders met opvoedingsproblemen worden geconfronteerd. Ze zouden kunnen proberen aan te geven hoe

(9)

elk kind anders is en door zijn gedrag uitdrukt wat het van zijn opvoeders verwacht. Het is belangrijk dat ouders leren aanvaarden en verwerken dat alle kinderen anders zijn en zeker niet altijd zijn zoals zij dat zouden willen. Als ouders of leerkrachten vragen hebben over het gedrag van een kind moeten de deskundigen hen het inzicht bijbrengen dat kinderen niet ‘op maat gemaakt’ of ‘bijgeregeld’ kunnen worden. Ouders en leerkrachten verwachten te veel van de deskundigen. Deskundigen genieten er soms van dat hun zoveel ‘macht’ wordt toegeschreven en vergeten deze te hoge verwachtingen bij te sturen. Ook in de huidige ‘etiket- visie’ moeten ouders en leerkrachten hun verwachtingen bijsturen eens dat het etiket geplakt is.

Alle vragen van ouders in verband met opvoeding en hun kind moeten ernstig worden genomen. Ook deze van andere opvoeders. Zij mogen niet zoals in het verleden weggewuifd of geminimaliseerd worden. Wel moeten artsen, leerkrachten en hulpverleners de ouders leren inzien dat het gedrag van hun kind geen geïsoleerd gebeuren is. Leerkrachten moeten dat ook zelf voldoende leren inzien en onderkennen. Kinderen leven niet onder een stolp. Alle opvoeders moeten leren aanvaarden dat het gedrag van het kind in relatie staat tot hun gedrag, tot de totale opvoedingssituatie in het gezin of de klas. Veroorzaken zij dan de problemen?

Zijn zij dan slechte opvoeders? Helemaal niet, maar de complexiteit van de situatie, de aard van het kind, de gezinssituatie, de partnerrelatie, de persoonlijkheid van het kind en deze van de opvoeders, de klassituatie en nog vele andere factoren kunnen maken dat het opvoeden in meer of mindere mate is vastgelopen. Dat kan zich uiten in tal van gedragingen of gevoelens van het kind. De hulpverleners kunnen de opvoeders gidsen in deze situatie maar ze kunnen ze nooit oplossen zonder hun hulp en medewerking. De hulpverleners overzien beter het terrein, zij kunnen er speciale uitrusting (diagnostische instrumenten en behandelingen) bijhalen, maar uiteindelijk zullen de opvoeders toch zelf de tocht moeten verderzetten.

Ook leerkrachten zijn de laatste jaren geïndoctrineerd door het ‘stoornissen-model’. Ouders en deskundigen hebben ze in deze richting geduwd. Ook zij voelden zich gedeculpabiliseerd:

‘Zie je wel dat ik het goed deed, het kind is gestoord’. Maar het medisch-psychiatrische model heeft hun bij de dagelijkse omgang met het kind in de klas niet veel verder gebracht. Na de diagnosestelling bleven de kinderen en hun problemen in vele gevallen dezelfde als vóór de diagnose. Wel veranderde de houding van de leerkrachten en was er meer bereidheid om oplossingen te zoeken en extra’s in te bouwen. Spijtig dat hiervoor sommige kinderen eerst moeten gestigmatiseerd worden. Meestal laten de resultaten van bijkomende behandelingen zich in de klas niet direct voelen. Klassen moeten trouwens geen pseudo-therapeutisch milieu worden en leerkrachten ‘hulptherapeutjes’. Leerkrachten moeten op de eerste plaats onderwijs geven. Goede leerkrachten weten dat dit betekent dat ze ook goede opvoeders moeten zijn.

Aan dit ‘opvoeder-zijn’, aan het dagelijks pedagogisch handelen met een klas vol kinderen die per slot van rekening allemaal ‘eigen-aardig’ zijn zou in de opleiding en in nascholing meer aandacht moeten worden besteed. Naast psychologen en orthopedagogen zouden ervaren leerkrachten en leerkrachten uit het buitengewoon onderwijs in dergelijke trainingen een belangrijke rol kunnen spelen. Leerkrachten zouden ook (nog) meer training moeten krijgen in het communiceren met ouders. Ouders zijn – gelukkig maar – mondiger en assertiever geworden en hun respect voor de leerkrachten is kleiner dan vroeger. Leerkrachten moeten hiertegen op een positieve wijze gewapend worden en ‘deskundig’ met ouders leren omgaan.

Leerkrachten moeten zeker vermijden om ouders in het ‘etiketten-model’ te duwen. ‘Ik denk dat je zoontje ADHD heeft’. Zij moeten aan de ouders signaleren over welk concreet gedrag zij zich zorgen maken en wat ze allemaal al geprobeerd hebben om dit te veranderen maar geen diagnoses stellen en nog minder verwijzen voor behandeling. Leerkrachten kunnen door de juiste boodschappen te geven aan ouders een belangrijke bijdrage leveren tot een meer pedagogische visie op problemen met kinderen. Hoe de communicatie tussen leerkrachten en ouders kan worden geoptimaliseerd zal besproken worden in een volgende bijdrage.

(10)

(*) Uit het liedje ‘Sinterklaasje kom maar binnen’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

Via activiteiten voor vaders werd getracht de band tussen vader en kind te behouden tijdens detentie en wilde ik ervoor zorgen dat de vaders hun vaderrol op zich konden nemen..

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

Het proportioneel universalisme in de Huizen van het Kind kan verduidelijkt worden aan de hand van volgende metafoor: alle gezinnen komen samen in dezelfde woonkamer in het Huis

Het is precies dit soort van spreken, de- ze invulling van wat opvoeden is of kan zijn, die niet meer ter sprake gebracht wordt omdat opvoe- den voor ons vandaag een heel

– open (t)huis voor kinderen, hun gezin en de buurt – aandacht en respect voor diversiteit = een must.. – vanuit kinderopvang naadloze overgang naar integrale preventieve

“Pedagogische plekken zijn plekken waar de tijd onbestemd is, waar de woorden nog niet dienen om iemand te kunnen diagnosticeren, maar om te spreken, waar wat men doet nog niet

De Huizen van het Kind zijn een belangrijk instrument voor verschillende actoren en beleidsdomeinen om op aan te sluiten als het gaat over het waarmaken van opdrachten naar