• No results found

Meedoen is belangrijker dan winnen. Politiek, bedrijfsleven, ruimtelijke ordening en protest tijdens de Amsterdamse kandidatuur voor de Olympische Spelen 1992 (1984-1986)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meedoen is belangrijker dan winnen. Politiek, bedrijfsleven, ruimtelijke ordening en protest tijdens de Amsterdamse kandidatuur voor de Olympische Spelen 1992 (1984-1986)"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meedoen is belangrijker dan winnen

Politiek, bedrijfsleven, ruimtelijke ordening en protest tijdens de Amsterdamse kandidatuur voor de Olympische Spelen 1992 (1984-1986)

Anna Teijeiro Fokkema 10852549 annateijeiro@gmail.com Masterscriptie Geschiedenis (research)

Universiteit van Amsterdam Begeleiding: dhr. dr. T. Verlaan 15 oktober 2020

(2)

Leuk hè dazze die Olympische Spelen nie gekrege hebbe. God wat hebbik gelache! O wat ware ze der zeker van. “Wat? Barcelona? Met al die zakkenrollers? Nee, wij!” Nou dat hebbe we gezien dan. Vijf van de drie-en-tachtig stemme hadde ze. Vijf! Ken je nagaan wat een bord die gaste voor d’r kop hebbe. Dat ken je geen bord meer noeme.

(3)

Abstract

Amsterdam made a concerted effort between 1984 and 1986 to make a bid for the Olympic Games of 1992. Even though Amsterdam did not win the bid, the candidature played an important role in how politics changed in Amsterdam during the 1980s. This thesis addresses the question of how the bidding process shaped the political, economic and planning situation in Amsterdam. It starts with unravelling why Amsterdam took the unexpected decision to bid for the 1992 Olympic Games in the first place. Bidding was a means to emerge from an economic crisis that had held both city and country in its grip for more than a decade. Gaining the bid for the 1992 Olympics would revitalize the city. Amsterdam lost the bid rather dramatically, partly due to well organized political activism, but the Olympic motto that taking part is more important than winning applies well. The thesis shows that the effects of taking part in the bidding process were far reaching: not only in terms of urban renewal, but also because relations between business and local politics changed significantly and to lasting effect. The same happened with the relationship between Amsterdam and the national government. The Amsterdam Olympic candidature therefore proves to be an excellent research case for the political developments of the 1980s, as it played a pivotal role in boosting these changes.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 5

Amsterdam in de jaren zeventig en vroege jaren achtig 7

Waarom de Olympische Spelen en waarom Amsterdam? 10

Het onderzoek 12

1. Van kleine filosofietjes naar grote Olympische plannen 15

1.1 Olympische Spelen in Nederland? 15

1.2 Brood en Spelen 19

1.3 Olympische stadsplanning 25

1.4 De Nederlandse opinie: enthousiasme en kritiek 33

Conclusie 34

2. Waar ligt de macht? 35

2.1 Een ingewikkelde verhouding 36

2.2 Rooskleurige financiën en publiek-private samenwerking 42

2.3 De strijd om dorp en stadion 46

2.4 Kritiek uit verschillende hoeken 50

Conclusie 53

3. De kandidatuur als kantelpunt in de Amsterdamse politiek 55

3.1 Een goede tweede of een kansloze verliezer? 55

3.2 Nieuwe vriendschappen tussen de gemeente en het bedrijfsleven 59

3.3 Nieuwe gezinswoningen en merkwaardige allianties 66

3.4 ‘Civil disobedience’ 68 Conclusie 74 Conclusie 76 Dankwoord 79 Bronnenoverzicht 80 Literatuurlijst 81 Bijlagen 84

(5)

Inleiding

In oktober 1986 werd de Amsterdamse burgemeester Ed van Thijn joggend met zijn chauffeur gespot in Lausanne. In korte broek, gympen en een T-shirt, waarop de olympische ringen, drie andreaskruizen en de tekst ‘Amsterdam 1992’ waren afgebeeld, renden ze langs het Lac Léman.1

Hier sprak een duidelijke wens uit. Een paar dagen later koos het Internationaal Olympisch Comité (IOC) in de verkiezing voor de Olympische Spelen in 1992 echter voor een andere stad: Barcelona. Dat Amsterdam zich kandidaat stelde voor de Olympische Spelen roept vragen op. Een kandidatuur betreft namelijk een zeer tijdrovend en duur proces, dat eigenlijk niet paste binnen de context van bezuinigingen die het kabinet-Lubbers I toen op landelijke schaal aan het doorvoeren was. Daarnaast was er zeker een aantal andere geschikte kandidaat-steden, waaronder Barcelona en Parijs.2 Het is dan ook de vraag waarom de gemeente Amsterdam zich in 1984 kandidaat stelde

voor de Olympische Spelen van 1992 en op welke manier deze kandidatuur invloed had op de politieke, economische en planologische situatie in Amsterdam.

In de literatuur over mega-evenementen worden de Olympische Spelen van 1992 te Barcelona als een van de eerste succesverhalen genoemd. Het is deze stad die de toon zette door gebruik te maken van de Spelen om economische ontwikkeling en stedelijke transformatie te generen. Volgens Eva Kassens-Noor hebben andere steden in navolging hiervan gepoogd om vergelijkbare successen te behalen. Daarbij gaat het met name om grootschalig bouwen, het opknappen of veranderen van buurten of voormalige industriegebieden, het uitbreiden van infrastructuur en het stimuleren van de economie.3 In dit onderzoek wordt echter aangetoond dat

Barcelona niet de eerste en enige is geweest. Ook Amsterdam, dat meedeed aan dezelfde Olympische verkiezing, gebruikte haar plannen voor de Spelen om de stad te doen herrijzen na een

1 Zie bijlage 1 voor een foto van de gebeurtenis. Peter Ouwerkerk, ‘Joggen kun je overal’, Het vrije volk: democratisch-socialistisch

dagblad (13 oktober 1986), 13.

2 Joop Holthausen, ‘De dwolle dwaze race’, Het Parool (29 maart 1986) 13; Joop Holthausen, ‘De burgemeester zit in het goede

wiel’, Het Parool (19 oktober 1985) 13; ‘Latijnse voorkeur zit Amsterdam-1992 in de weg’, NRC Handelsblad (4 juli 1986) 1; ‘Latijns Amerika voelt meer voor Barcelona ‘92’, NRC Handelsblad (22 januari 1986) 9.

3 Eva Kassens-Noor, Planning olympic legacies. Transport dreams and urban realities (New York 2012) 23-35; Yawei Chen, Lei Qu

en Marjolein Spaans, ‘Framing the Long-Term Impact of Mega-Event Strategies on the Development of Olympic Host Cities’,

Planning, Practice & Research, 28:3 (2013) 340–359, aldaar 341 en 343-345; Brian Chalkley en Stephen Essex, ‘Urban

development through hosting international events. A history of the Olympic Games’, Planning Perspectives 14 (1999) 369–394, aldaar 396-370 ; John Lauermann, ‘Temporary projects, durable outcomes: Urban development through failed Olympic bids?’, Urban

Studies 53:9 (2016) 1885–1901, aldaar 1885-1886; Edgar Illas, Thinking Barcelona: Ideologies of a Global City (Liverpool 2012) 133;

Yawei Chen, ‘Urban Strategies and Post-event Legacy: The Cases of Summer Olympic Cities’, AESOP 26th Annual Congress (11-15 july 2012) 1-25, 3-4; Patsy Healey, Making Better Places. The Planning Project in the Twenty-First Century (Basingstoke 2010) 136-139.

(6)

periode van economische en stedelijke crisis. Dat maakt de Amsterdamse casus tegelijkertijd uniek. Het meeste onderzoek is namelijk gericht op steden die daadwerkelijk een Olympische Spelen binnenhalen. Voor kandidaten waarbij dit niet lukt, is veel minder aandacht. Uit dit onderzoek blijkt daarentegen dat een stad die meedoet aan de kandidatuurstrijd ook bij verlies profiteert van deelname. Het verkrijgen van (inter)nationale bekendheid of het aantrekken van bedrijven is bijvoorbeeld niet uitsluitend het gevolg van het hosten van een Spelen, maar gebeurt ook al tijdens het kandidatuursproces. Zoals toenmalig wethouder van Financiën Walter Etty al zei: ‘als Amsterdam de Spelen niet toegewezen krijgt, dan nog plukt de stad de vruchten van haar kandidatuur. Amsterdam is bekender geworden in het buitenland.’4

Dit onderzoek toont bovendien aan hoe de Amsterdamse politiek tijdens de kandidatuur haar banden met het Nederlands bedrijfsleven enorm heeft weten te intensiveren. Deze nieuwe ‘vriendschappen’, die tijdens de organisatie van de Spelen zijn ontstaan, legden vervolgens de basis voor verdere samenwerking. Daarbij is ook een verandering in het denken van politici zichtbaar: het bedrijfsleven werd omarmd en marktdenken kwam centraler te staan. De Olympische Spelen vormden hierin het kantelpunt. Een ander effect is te zien op het gebied van stadsplanning. Steden hebben op het moment dat het IOC een beslissing neemt vaak al vergaande plannen ontwikkeld en uitgedacht, en deze plannen verdwijnen lang niet altijd direct in de prullenbak.5 Zo heeft

Amsterdam het Olympisch dorp, dat gebouwd zou worden in het tuinbouwgebied tussen het dorp Sloten en de Westelijke Tuinsteden Slotervaart en Osdorp, na het besluit in 1986 alsnog laten bouwen, maar dan direct in de vorm van bruikbare woningen.6

Een Olympische kandidatuursstrijd kan dus veel voor een stad betekenen, ook als die de Spelen niet toegewezen krijgt. In deze scriptie wordt daarom de Olympische kandidatuurstrijd van Amsterdam in de periode januari 1984 – oktober 1986 onderzocht, waarbij specifiek gekeken wordt naar de rol van de Amsterdamse gemeentepolitiek, de positie van het bedrijfsleven, de invloed van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992, de ruimtelijke ordening en het protest tegen de Amsterdamse kandidatuur. Deze stadsgeschiedenis geeft daarmee niet alleen inzicht in de

4‘Amsterdam ook zonder Spelen winnaar’, De volkskrant (8 maart 1986). Deze uitspraak werd gedaan op een symposium

georganiseerd door de vakgroep ruimtelijke economie van de Vrije Universiteit over de kandidatuur van Amsterdam. Soortgelijke ideeën komen ook terug in het werk van Brian Chalkley en Stephen Essex. Zij wijzen erop dat de rivaliteit tussen steden, die plaatsvindt tijdens de kandidatuurstrijd, ervoor zorgt dat steden veel media-aandacht en daarmee dus bekendheid krijgen. Zie: Chalkley en Essex, ‘Urban development through hosting international events’, 371.

5Robert Oliver en John Lauermann, Failed olympic bids and the transformation of urban space. Lasting Legacies? (Londen 2017),

28-29 en 32.

(7)

Amsterdamse plannen voor de Olympische Spelen, maar ook in de blijvende politieke, economische en sociale veranderingen die in het midden van de jaren tachtig plaatsvonden in Amsterdam.

Amsterdam in de jaren zeventig en vroege jaren achtig

Aan de kandidaatstelling van Amsterdam ging een periode van economische onzekerheid vooraf. In de jaren zeventig werden de gevolgen van de de-industrialisering en het Nederlands woonbeleid zichtbaar. Daar kwamen vervolgens ook de oliecrises nog bij en deze ontwikkelingen samen hadden van Amsterdam een weinig geliefde stad gemaakt. De roep om verandering was daarom groot en het is in deze context dat Amsterdam zich kandidaat stelde voor de Spelen.

In de jaren zeventig vonden er twee oliecrises plaats. De eerste crisis, in 1973, leidde niet direct tot grote problemen, maar de crisis van 1979 raakte Nederland hard en zorgde voor een handelsrecessie die tot 1984 zou duren. Gevolg was dat de consumptie in Nederland afnam en de lonen daalden. Ondertussen steeg de werkloosheid, nam de bevolking toe en was er sprake van een krappe woningmarkt.7 De Nederlandse overheid stond niet meteen met een reactie klaar en de crisis

sleepte zich een decennium lang voort. Deze landelijke problemen zorgden ook op lokaal niveau voor moeilijkheden. Zo had de Amsterdamse economie het zwaar. Door mondiale veranderingen verdween veel industrie uit de stad en de meeste Amsterdamse scheepsbouw- en scheepvaartmaatschappijen moesten in de jaren zeventig en tachtig sluiten, terwijl de stad niet genoeg alternatief werk kon bieden aan ongeschoolde arbeiders in bijvoorbeeld de dienstensector.8

Het aantal banen in Amsterdam daalde dan ook tussen 1970 en 1983. Pas in 1996 was er weer een toename in het aantal banen te zien.9

Daarnaast was er in Nederland in de jaren zestig en begin jaren zeventig sprake van suburbanisatie, waardoor ook Amsterdam inwoners verloor. Vanuit de landelijke overheid werd aangestuurd op een scheiding tussen de woon- en werkomgeving: kantoren zouden in de stad

7 Hans van der Cammen en Len de Klerk, Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot vinex-wijk (Utrecht 2003) 238-239 en 297;

Rita Bhageloe-Datadin, ‘De huidige crisis vergeleken met die in de jaren tachtig’, CBS, De Nederlandse economie 2012 11 (2013) 227-247, aldaar 228, 235-236 en 238; Jelle Visser en Anton Hemerijck, ‘A Dutch miracle’. Job growth, welfare reform and

corporatism in the Netherlands (Amsterdam 1997) 98.

8 Peter Jan Knegtmans, Amsterdam. Een geschiedenis (Amsterdam 2011) 373-376; Ernest Kurpershoek, ‘Deel III: De haven

1945-2009’, in Carly Misset ed., De haven van Amsterdam. Zeven eeuwen ontwikkeling (Bussum 2009) 201-319, aldaar 264-268; Louis Hoeks, ‘In geouwehoer kun je niet wonen’. Het leven van Jan Schaefer (Amsterdam 2017) 263-264; Van der Cammen en De Klerk,

Ruimtelijke ordening, 298.

(8)

moeten staan en middels ruime wegen en goed openbaar vervoer toegankelijk moeten zijn vanuit de woongebieden, waar mensen tussen het groen in nieuwe groeikernen of zogeheten ‘overloopgebieden’ zouden wonen, zoals Purmerend, Lelystad, Almere en de Haarlemmermeer.10

Het overloopbeleid droeg daarmee indirect bij aan een sociale verandering: gezinnen en rijke huishoudens vertrokken uit de stad, met als gevolg dat het gemiddeld inkomen per huishouden in steden daalde.11 In Amsterdam verlieten bijvoorbeeld tussen 1975 en 1986 bijna 200.000 inwoners

de stad.12 Dit creëerde echter meteen een nieuw probleem: de vrijgekomen woonruimtes in steden

werden bewoond door jonge alleenstaanden zoals studenten en immigranten, waarvan de laatste groep vooral bestond uit Surinamers en gastarbeiders. Daardoor groeiden steden minder snel dan voorzien.13 Het aantal kleine huishoudens nam ondertussen dus wel toe, wat concreet betekende

dat er meer woningen nodig waren voor mensen met een lager inkomen.14 Maar deze woningen

kwamen er nauwelijks: terwijl Amsterdam er in de jaren zeventig verwaarloosd bij lag en krakers de leegstaande panden bewoonden, werden er in de periode 1970-1978 jaarlijks maximaal 700 woningen opgeleverd, met als gevolg dat de wachttijd voor een sociale huurwoning in de stad opliep tot tien jaar. 15 Het verloop van mensen die de stad verlieten om in een groeigemeente

rondom Amsterdam te gaan wonen werd hiermee nog verder aangejaagd. De Amsterdamse kandidatuur dient mede in dit licht gezien te worden: nieuwe woningen voor gezinnen waren broodnodig en door middel van de Olympische Spelen kon dit gerealiseerd worden.

Ondertussen vond er een verschuiving plaats in de Nederlandse politiek. Den Uyl verloor in 1977 de verkiezingen en het kabinet-Van Agt I (CDA en VVD) kwam aan de macht. Dit kabinet wilde een herstel van winsten en investeringen. Het bedrijfsleven kreeg daarbij een centrale rol toebedeeld. Met het nieuwe kabinet-Lubbers I (CDA en VVD) in 1982 werd dit nog radicaler voortgezet met Lubbers’ ‘no-nonsense beleid’: sociale uitkeringen werden verlaagd, de lonen werden gekort, er kwam een lastenverlichting voor het bedrijfsleven, een verlaging van het overheidstekort, verzelfstandiging of privatisering van overheidsbedrijven, sanering van de

10 Virginie Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging (Nijmegen 1992) 126;

Rob van Engelsdorp Gastelaars, ‘Verstedelijking in Nederland na 1945’, in: Ed Taverne en Irmin Visser ed., Stedebouw. De

geschiedenis van de stad in de Nederlanden van 1500 tot heden (Nijmegen 1993) 250-255, aldaar 253.

11 Van der Cammen en De Klerk, Ruimtelijke ordening, 244; Van Engelsdorp Gastelaars, ‘Verstedelijking in Nederland na 1945’, 253. 12 Knegtmans, Amsterdam, 381.

13 Van Engelsdorp Gastelaars, ‘Verstedelijking in Nederland na 1945’, 253.

14 J.M. Kersloot, Vijfenzestig jaar bouwen aan wonen, werken en winkelen. Projectontwikkeling en bouw van woningen, kantoren en

winkels, 1930-1995 (Delft 1995) 40.

(9)

collectieve sector, en deregulering en decentralisatie.16 In feite was er sprake van een politieke

wending: marktwerking kwam centraal te staan en de politiek werd door no-nonsense in zekere zin juist gedepolitiseerd.17 Overigens verliep het herstel van de economie vervolgens langzaam.18

Tegelijkertijd had Amsterdam ook na de gemeenteverkiezingen van 1982 een redelijk ‘links’ college, met vier PvdA-wethouders, twee CPN-wethouders, twee CDA-wethouders en één D66-wethouder. Dit College moest, evenals het College van 1978, echter maneuvreren binnen de kaders van het nationale beleid, wat beperkingen met zich meebracht. Zo stellen Ids Haagsma en Hilde de Haan dat toen het nieuwe stadsbestuur in 1978 aantrad en betoogde dat het bestaande buurten wilde vernieuwen, het al niet meer kon rekenen op ‘de gouden jaren van het vele overheidsgeld’.19

Andere middelen waren dus nodig en de kandidatuurstelling van de Olympische Spelen moet daarom ook in deze context geplaatst worden.

Uiteindelijk herstelde de economie zich vanaf 1983 langzaam maar zeker en vanaf 1984 nam het aantal ondernemingen in de dienstensector toe.20 Daarnaast kwamen er meer woningen

beschikbaar, de overheid stopte met het aansturen op suburbanisatie en Amsterdam werd steeds geliefder onder hoogopgeleide jonge en middelbare mensen. Ook het aantal immigranten nam nog steeds toe. Al doende kwam er eind jaren tachtig een einde aan de daling van inwonersaantallen en inkomensniveau.21 Het gemeentebestuur kon zich gaan heroriënteren op wat voor stad Amsterdam

moest zijn: voor wie en met welke functies.22 Het is in specifiek deze situatie dat ook aan het

Olympisch plan werd gewerkt. Amsterdam had namelijk een nieuw bestaansrecht nodig, zeker nu de industrie ten dele verloren was, de dienstensector belangrijker werd en het nieuwe inwoners wilde aantrekken. De functie van de stad moest daardoor ook veranderen.

Deze verandering staat overigens niet op zichzelf, maar is in dezelfde periode bij meer steden in de wereld terug te zien. Veel steden in Noord-Amerika en Europa kampten met de gevolgen van de-industrialisering en zochten ook naar een nieuwe invulling. Voormalige

16 Kersloot, Vijfenzestig jaar bouwen aan wonen, werken en winkelen, 22-23; Van der Cammen en De Klerk, Ruimtelijke ordening

297; Merijn Oudenampsen en Bram Mellink, ‘Voorbij de controverse: het Nederlandse neoliberalisme als onderwerp van onderzoek’,

Beleid en Maatschappij 46:2 (2019) 235-254, 247; Bhageloe-Datadin, ‘De huidige crisis vergeleken met die in de jaren tachtig’, 228.

17 Merijn Oudenampsen, ‘Between conflict and consensus. The Dutch depoliticized paradigm shift of the 1980s’, Comparative

European Politics 18 (2020) 771–792, aldaar 780-781.

18 Van der Cammen en De Klerk, Ruimtelijke ordening, 296-297.

19 Ids Haagsma en Hilde de Haan, Stadsvernieuwingsgids van Amsterdam (Amsterdam 1985) 13.

20 D. Snel, Structuur en ontwikkeling van de commerciële dienstensector in Nederland (Zoetermeer 1986) 17-18.

21 Van Engelsdorp Gastelaars, ‘Verstedelijking in Nederland na 1945’, 254; Kersloot, Vijfenzestig jaar bouwen aan wonen, werken en

winkelen, 24-25.

(10)

havengebieden in bijvoorbeeld Baltimore of London werden omgetoverd tot nieuwe ruimtes waar het bedrijfsleven kon floreren. Er kwamen nieuwe woningen en inwoners en toeristen konden er consumeren. De functie van steden was daardoor niet langer het faciliteren van zware industrie, maar het creëren van welvaart middels andere vormen van economie, waaronder toerisme en consumptie.23 Steden konden dit echter lang niet altijd zelfstandig ontwikkelen en zochten vaak

naar publiek-private samenwerking.24 Grote evenementen zoals een Olympische Spelen konden

deze veranderingen vervolgens aanjagen, zoals de Barcelona-casus laat zien.25 Dat de gemeente

Amsterdam de Olympische Spelen naar Nederland wilde halen staat dus niet op zichzelf, maar past in een breder kader van steden die zoeken naar een nieuw bestaansrecht.

Waarom de Olympische Spelen en waarom Amsterdam?

De ontwikkeling die Amsterdam sinds de jaren tachtig heeft doorgemaakt is in wezen een succesverhaal. Amsterdam was tot aan de Covid-19-crisis een zeer geliefde stad die uit zijn voegen barste: de toeristen waren niet aan te slepen, de economie floreerde en het inwonersaantal bleef, ondanks de steeds hogere woonlasten, stijgen. Ondertussen moest Amsterdam in de jaren tachtig wel uit een diep dal klimmen. Bovendien was er sprake van een tegenstellig op politiek niveau: waar het gemeentebestuur bestond uit veelal ‘linkse’ wethouders was er op nationaal niveau sprake van conservatief bezuinigingsbeleid. Dit roept de vraag op in hoeverre het Amsterdamse College van Burgemeester en Wethouders zich moest aanpassen aan de landelijke teneur.

David Harvey wijst erop dat lokale overheden, in verschillende landen en met verschillende politieke achtergronden, in de jaren zeventig en tachtig hun beleid aanpasten naar vormen van particulier initiatief en ondernemerschap, specifiek als het gaat om economische ontwikkeling. Juist de oliecrisis en de de-industrialisering, in combinatie met de toegenomen macht van multinationals en een passievere rol van nationale overheden, zorgden er volgens Harvey voor dat lokale overheden actiever werden. De samenwerking tussen publiek en privaat was daarbij van wezenlijk belang.26 Een soortgelijke verandering wordt ook door Colin Hay waargenomen. Ook

23 Peter Hall, Cities of tomorrow. An intellectual history of urban planning and design since 1880 (Sussex 2014), 415 en 420-422. 24 H. V. Savitch en Paul Kantor, Cities in the International Marketplace. The political economy of urban development in North

America and Western Europe (Princeton NJ 2002) 19-21.

25 Andrew Smith, Events and urban regeneration. The strategic use of events to revitalize cities (Abingdon 2012) 169-170; Dirk

Schubert, ‘Waterfront revitalizations. From a local to a regional perspective in London, Barcelona, Rotterdam, and Hamburg’, in: Gene Desfor e.a. e.d., Transforming Urban Waterfronts. Fixity and Flow (New York 2010) 74-97, aldaar 77 en 82-83; Kassens-Noor,

Planning olympic legacies, 23-35.

(11)

hij ziet dat, ongeacht de ideologische achtergrond, een verandering in beleid zichtbaar wordt, waarbij marktgericht denken, ook wel neoliberalisme genoemd (het idee dat een overheid de markt aanjaagt en hierbij ook zelf constructies creëert waarin die markt kan bestaan en wordt beschermd) zegeviert.27 Deze veranderingen zijn ook bij de gemeente Amsterdam te zien. Zij zocht tijdens haar

kandidatuur eveneens naar publiek-private samenwerkingen en werkte nauw samen met Nederlandse bedrijven. Daarbij moet ook in acht worden genomen dat het kabinet in principe geen geld beschikbaar wilde stellen voor de organisatie van de Spelen, waardoor de gemeente aangewezen was op andere partijen om de begroting rond te krijgen.28 De samenwerking met het

bedrijfsleven werd dus als een noodzakelijkheid gepresenteerd. De Amsterdamse Olympische kandidatuur dient daarmee als een uitstekende casus om de Amsterdamse politieke verhoudingen in de jaren tachtig te begrijpen.

Daarnaast is het belangrijk dat er meer aandacht uitgaat naar ‘mislukte’ kandidaturen, juist omdat deze wel degelijk invloed kunnen hebben op de economische en stedelijke ontwikkelingen in een stad. Zoals Johan Lauermann aangeeft, zijn de plannen voor een Spelen vaak verbonden aan bredere stedenbouwkundige projecten, die later alsnog kunnen worden uitgevoerd, met andere woorden: ‘bids which fail rarely fail entirely’.29 Het plan Nieuw-Sloten is hier een voorbeeld van.

In het boek Failed olympic bids and the transformation of urban space (2017), het enige overzichtswerk over niet-geslaagde kandidaturen, gaan Robert Oliver en John Lauermann hier nog verder op in. Zij stellen zelfs dat steden meedoen aan de kandidatuurstrijd zonder dat ze daadwerkelijk een Olympische Spelen willen organiseren, met als motief om, snel en zonder tegenspraak, stedenbouwkundige plannen door te drukken.30 De Amsterdamse casus laat echter

iets anders zien: Amsterdam deed mee aan Olympische kandidatuur met het idee dat de kandidaatstelling op zichzelf al veel zou kunnen opleveren, maar wilde tegelijkertijd ook daadwerkelijk de Spelen binnenhalen. Meedoen was dan wel belangrijker dan winnen, zoals Lauermann en Oliver betogen, maar met winnen was ook niets mis. Daarnaast wordt er in onderzoek naar mislukte kandidaturen nauwelijks gekeken naar de economische beweegredenen, terwijl juist het aantrekken van kapitaal, investeerders en sponsoren en het generen van

media-27 Colin Hay, ‘The normalizing role of rationalist assumptions in the institutional embedding of neoliberalism’, Economy and Society

33:4 (2004) 500-527, aldaar 501-504 en 517-522; Quinn Slobodian, Globalists. The End of Empire and the Birth of Neoliberalism (Cambridge MA 2018) 6-7.

28 ‘Kabinet akkoord met Spelen in Amsterdam’, De Volkskrant (16 juni 1984) 3. 29Lauermann, ‘Temporary projects, durable outcomes’, 1891-1894.

(12)

aandacht een grote rol spelen in de keuze mee te doen aan een kandidatuurstrijd. Deze scriptie brengt hier verandering in door empirisch onderzoek toe te voegen aan een veld dat nog in ontwikkeling is.

Daar komt bij dat de literatuur over mega-evenementen veelal sociaalwetenschappelijk van aard is. Een historische context met brede verbanden ontbreekt daardoor vaak, met als gevolg dat besluitvormingsprocessen en de ideeën daarachter nauwelijks aan bod komen. Toch zijn het juist deze aspecten die ertoe doen. Volgens Mark Blyth is het namelijk zo dat in tijden van onzekerheid, bijvoorbeeld tijdens een economische crisis, economische ideeën zeer belangrijk worden en voor verandering binnen instituties, op politiek-bestuurlijk niveau, kunnen zorgen.31 In deze scriptie

wordt daarom aandacht besteed dit soort veranderingen, niet alleen omdat deze op zichzelf een interessant inzicht geven in de organisatie van een mega-evenement, maar ook omdat het een perspectief biedt op een bredere omwenteling in de Amsterdamse gemeentepolitiek. Tegelijkertijd besteedt dit onderzoek ook aandacht aan de kritiek op en het protest tegen de Olympische plannen, iets wat in veel studies naar economische ideeënverandering vaak dan weer ontbreekt. Deze aspecten samen maken dat dit onderzoek naar de Olympische kandidatuur een inzicht kan geven in de bredere sociale, economische en politieke context. Hierdoor is het niet alleen mogelijk de beweegredenen en gebeurtenissen rondom de kandidatuur van Amsterdam te begrijpen, maar ook inzicht te verwerven in de gevolgen van publiek-private samenwerking en de politieke en bestuurlijke veranderingen in de jaren tachtig.

Het onderzoek

Het verhaal over de Olympische kandidatuur van Amsterdam is niet eerder opgetekend. Primaire bronnen zoals vergaderstukken, notities en brieven staan daarom centraal om een gedetailleerde uiteenzetting van politiek-bestuurlijke beslissingen te kunnen geven. Het is namelijk op dit niveau, zoals Dirk Jan Wolffram betoogt, dat een stad begrepen moet worden.32 Het onderzoek naar deze

Olympische stadsgeschiedenis is daarom gebaseerd op archiefmateriaal uit het Stadsarchief Amsterdam en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), en op krantenartikelen beschikbaar via Delpher. In het Stadsarchief is het zeer uitgebreide archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 bestudeerd, alsmede het archief van de Dienst Ruimtelijke 31 Mark Blyth, Great transformations. Economic ideas and institutional change in the twentieth century (Cambridge 2002) 35 en

37-38.

(13)

Ordening, waarin allerlei notities, brieven, rapporten en vergaderverslagen zijn opgenomen. In het IISG is onderzoek gedaan naar de bronnen uit het archief van Komitee Olympische Spelen Nee (Amsterdam), dat eveneens bestaat uit notities, brieven, rapporten en vergaderverslagen, maar ook uit pamfletten en ander drukwerk. De krantenartikelen zijn afkomstig uit één lokale krant en twee nationale kranten: Het Parool, De Volkskrant en NRC Handelsblad.

De scriptie is chronologisch ingedeeld. Elk hoofdstuk beslaat een korte tijdsperiode en alle drie de hoofdstukken behandelen steeds dezelfde vier thema’s rondom de Amsterdamse kandidatuur: de algemene historische ontwikkeling, de economische situatie, de ruimtelijke ordening, en kritiek en protest. De verwevenheid van deze vier thema’s komt steeds duidelijker naar voren en tezamen geven de hoofdstukken uiteindelijk een holistisch beeld van Amsterdam en de Olympische kandidatuur in de jaren tachtig.

Het eerste hoofdstuk behandelt de periode januari 1984 – juli 1984. Het is in deze tijd dat geruchten bewaarheid werden en Amsterdam in zeer korte tijd besloot zich kandidaat te willen stellen voor de Olympische Spelen van 1992. De vraag waarom Amsterdam daarvoor koos staat hier centraal. Het hoofdstuk schetst eerst het algemeen verloop van deze planvorming om vervolgens in te gaan op de discussie over de financiering van het project. Zowel de gemeente als overheid was huiverig om garant te staan en er werd dus vrijwel meteen naar het bedrijfsleven gekeken. Met name grote Nederlandse bedrijven en multinationals kwamen in beeld, zoals KLM, Heineken en Philips. Daarna volgt een uiteenzetting van de eerste plannen voor het Olympisch dorp en stadion. Tenslotte gaat het hoofdstuk in op de reactie van de Nederlandse bevolking; deze was in het algemeen positief, maar van lokaal protest was vanaf het begin ook al sprake.

Het tweede hoofdstuk beslaat de periode juli 1984 – oktober 1985. Het is in deze periode dat de organisatiestructuur werd opgezet, de plannen nauwkeurig werden opgetekend en het Nederlands kabinet haar definitieve toestemming voor de Amsterdamse kandidatuur moest verlenen. Daarbij is er een belangrijke machtswisseling zichtbaar: niet langer ging de gemeente Amsterdam over de Olympische plannen: de ‘onafhankelijke’ Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 werd in het leven geroepen om leiding te geven aan de Amsterdamse kandidatuur. In deze stichting namen politici zitting, waaronder burgemeester Ed van Thijn en staatssecretaris Joop van der Reijden, maar ook personen uit het bedrijfsleven zoals Gerrit Wagner en Max Geldens. Gevolg hiervan was dat een aparte stichting, waar bedrijfsleven en politiek samen kwamen, de touwtjes in handen had. Aan de hand van de vier eerdergenoemde thema’s – historische

(14)

ontwikkeling, economische situatie, ruimtelijke ordening en protest – zal deze machtswissel centraal staan in het tweede hoofdstuk.

Het derde en laatste hoofdstuk gaat in op het laatste jaar (oktober 1985 - oktober 1986) van de Amsterdamse kandidatuur. Binnen de vier thema’s staan steeds twee vragen centraal: hoe is het laatste jaar van de kandidatuur verlopen en wat zijn de gevolgen van de kandidatuur eigenlijk geweest? Duidelijk wordt dan dat hoewel de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 zich tot het einde toe bleef inzetten voor de Amsterdamse overwinning, de stad in Lausanne kansloos bleek. Niet alles was echter verlies. Er kan worden vastgesteld dat de samenwerking tussen bedrijfsleven en gemeente Amsterdam aanzienlijk werd geïntensiveerd en dat de verhouding tussen de stad en de landelijke politiek verbeterde. Daarnaast werd in de periode na 1986 het tuingebied Sloten daadwerkelijk omgetoverd tot woongebied Nieuw Sloten. Verder blijkt dat protesteren, ook als een actiegroep maar een kleine aantal mensen vertegenwoordigde, zeker zin had. Uiteindelijk toont het slotstuk van de Amsterdamse kandidatuur voor de Olympische Spelen van 1992 daarmee aan dat de kandidatuur een grote invloed heeft gehad op de politieke, economische en planologische ontwikkelingen van Amsterdam.

(15)

1. Van kleine filosofietjes naar grote Olympische plannen

Op een winterse dag in december 1982 maakte Juan Antonio Samaranch, voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), bekend dat Amsterdam interesse had in het organiseren van de zomerspelen in 1992. In Nederland werd daar echter met verbazing op gereageerd. Jaap van der Krol en Cees Kerdel, de eerste op dat moment voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité (NOC) en de tweede de Nederlandse IOC-afgevaardigde, vertelden de Nederlandse pers dat Samaranch de zaak totaal verkeerd had geïnterpreteerd. Het was tijdens een werkbezoek dan wel even ter sprake gekomen, maar volgens het NOC probeerde Samaranch ieder land dat hij bezocht warm te krijgen voor het organiseren van de Spelen. Bijzonder zou het dus niet zijn, zo stelde Van der Krol: ‘heus, er is geen sprake van serieuze belangstelling. Er zijn slechts kleine filosofietjes geweest.’33 Nog geen twee jaar later zou blijken dat het niet bij filosoferen was gebleven.

In januari 1984 werd een klein rapport over de mogelijkheid van Olympische Spelen in Nederland gepubliceerd en ineens kwam de Nederlandse Olympische droom in een stroomversnelling terecht. Een half jaar later maakte Amsterdam op de Olympische Spelen in Los Angeles bekend dat Nederland zich kandidaat zou stellen voor de Spelen van 1992. In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen vanaf het eerste rapport in 1984 tot aan de bekendmaking in Los Angeles besproken. Daarbij wordt allereerst een algemeen overzicht gegeven van het kandidatuurproces in de periode januari 1984 – juli 1984. Daarna wordt in het bijzonder gekeken naar drie thema’s: de financiën en het economische aspect van de Spelen, de ruimtelijke plannen die hiermee gepaard gingen en de reacties vanuit de Nederlandse samenleving op de eventuele komst van de Spelen.

1.1 Olympische Spelen in Nederland?

In januari 1984 bracht het NOC een onderzoeksrapport uit met een positieve conclusie: het was mogelijk om de Olympische Spelen op Nederlandse bodem te organiseren. Financieel was het haalbaar, stedenbouwkundig was het mogelijk en op basis van een opinieonderzoek uit 1983 kon geconcludeerd worden dat ook de Nederlandse bevolking de Spelen wel zag zitten. Het rapport adviseerde dat zowel Rotterdam als Amsterdam, laatstgenoemde eventueel in combinatie met

33 ‘Amsterdam weet niets van Spelen’, Algemeen Dagblad (8 december 1982), 14; ‘Samaranch maakt denkfout’, NRC Handelsblad

(8 december 1982), 9; ‘NOC verbaasd over uitlatingen van Samaranch. Spelen 1992 niet in Amsterdam’, Trouw (9 december 1982) 12.

(16)

Almere, geschikt was als Olympische stad.34 Wel zouden er voorwaarden verbonden moeten

worden aan een eventuele organisatie. Zo zou in elk geval het idee van een ‘sobere Spelen’ centraal moeten staan, een begrip dat voor het onderzoeksrapport werd bedacht, maar dat paste binnen het beleid van Lubbers I en nog vaak terug zou komen. Binnen het kader van een sobere Spelen moest vervolgens gepoogd worden om faciliteiten te gebruiken die al bestonden, of waarvan al gepland was deze te bouwen. Mocht men niet om nieuwbouw heen kunnen, dan moest de gebruiker van na de Spelen bekend zijn en was betaalbaarheid een vereiste. Verder werd geëist dat sportaccommodaties binnen een straal van 70 kilometer van het Olympisch dorp lagen, de benodigde infrastructuur zonder grote aanpassingen voor 1992 in orde was en alle projecten binnen bestaande bestemmingsplannen gerealiseerd konden worden. Daarnaast moest de begroting kostendekkend zijn en was er geen sprake van directe overheidsbijdrage.35

Na de publicatie van het rapport vroeg het NOC aan Rotterdam en Amsterdam een eventuele kandidatuur te overwegen. In reactie daarop stelde het Amsterdamse College van Burgemeester en Wethouders (B&W) een eigen kerngroep samen, waarin wethouders Roel Walraven (CPN, o.a. Sport), Enneüs Heerma (CDA, Economische Zaken) en Jan Schaefer (PvdA, o.a. woningzaken en stadsvernieuwing) zaten.36 Juist CPN-wethouder Walraven leek een

Amsterdamse Spelen al snel te zien zitten. Tegen Het Parool zei hij: ‘De organisatie van de Spelen brengt een enorme hoeveelheid werk met zich mee, iets dat we in deze stad met zoveel werklozen goed kunnen gebruiken. Het kan bovendien voor het toerisme in Amsterdam een grote stimulans betekenen.’37 Ook burgemeester Ed van Thijn wees al in een vroeg stadium op de voordelen: ‘de

impulsen voor de werkgelegenheid en infrastructuur kunnen enorm groot zijn. Het gaat vooral om de nawerking van het evenement’.38 De achterliggende gedachte was dan ook vanaf begin af aan

duidelijk: Amsterdam zou de Spelen weleens goed kunnen gebruiken om te herstellen van de economische en stedelijke crises van de jaren zeventig en vroege jaren tachtig. Naast de kerngroep werd ook nog een ambtelijke werkgroep aangesteld die specifiek onderzoek moest verrichten naar de mogelijkheid van een Olympische Spelen in 1992 in Amsterdam. Deze commissie bestond uit

34 Stadsarchief Amsterdam (SAA), Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr.79, ‘Studie

Olympische Spelen Nederland’, januari 1984, 1-2.

35 Ibidem, 3.

36 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr.77, brief van Burgemeester en Wethouders van

Amsterdam aan het Nederlands Olympisch Comité, 10 januari 1984.

37 Joop Holthausen, ‘Amsterdam en Almere willen de Spelen in ‘92’, Het Parool (16 januari 1984). 38 Edwin Winkels, ‘Studie over organisatie Spelen in Nederland’, NRC Handelsblad, (24 januari 1984) 9.

(17)

een aantal topambtenaren afkomstig van de afdelingen Sport en Recreatie, Ruimtelijke Ordening, Economische Zaken en Havenaangelegenheden en Financiën.39

Zowel Rotterdam als Amsterdam kwam op 5 maart 1984 met positieve conclusies. Het rapport van de ambtelijke werkgroep Amsterdam opent bijvoorbeeld met de volgende mededeling: ‘Amsterdam staat zeer positief – politiek, bedrijfsleven, en burgers – tegenover het organiseren van een Olympische Spelen in 1992’.40 Het idee dat de Olympische Spelen om meer dan sport gingen

en ook op economisch gebied grote voordelen konden opleveren werd daarmee vanaf het eerste moment ook formeel benadrukt.

Na de positieve reactie van Rotterdam en Amsterdam volgden meer stappen. Niet alleen het NOC en de desbetreffende gemeenten gingen zich met het project bezighouden, maar ook het kabinet werd erbij betrokken. In samenspraak met de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC), Joop van der Reijden, stelde het NOC een adviescommissie in, bestaande uit Gerrit Wagner, Harrie Langman en Th. Van der Meer. Aan de hand van hun werkverleden kan worden opgemaakt dat het WVC en NOC zochten naar personen die zowel de politiek als het bedrijfsleven goed kenden. Dit werd overigens ook gesteld door een actiecomité tegen de komst van de Spelen, dat zei dat de commissie hele duidelijke belangen te verdedigen had.41 Wagner was bijvoorbeeld president-directeur van de Koninklijke Shell geweest. Ook

adviseerde hij met een andere commissie-Wagner zowel het Van Agt als het kabinet-Lubbers over hervormingen rondom het industriebeleid.42 Langman was oud-minister van

Economische Zaken en Van der Meer was oud-directeur van de RAI Amsterdam. Wagner zou de commissie leiden, terwijl Langman de belangen van Rotterdam vertegenwoordigen en Van der Meer die van Amsterdam.43 Deze commissie, in de pers vaak de ‘drie wijze mannen’ genoemd,

moest naast het uitvoeren van nader onderzoek naar de mogelijkheid van een ‘sobere Spelen’ ook adviseren welke stad het meest geschikt zou zijn.44 De ministerraad stelde vervolgens nog een

interdepartementale werkgroep onder leiding van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van

39 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr.77, ‘Rapport Olympische Spelen Amsterdam

1992’, 5 maart 1984.

40 Ibidem.

41 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Archief Komitee Olympische Spelen Nee (Amsterdam) (ARCH01910),

inv.nr. 1.1, brief van het Komitee Olympische Spelen Nee aan de wijkopbouworganen/wijkcentra, 28 mei 1984.

42 Visser en Hemerijck, ‘A Dutch miracle’, 99; Roel Janssen, ‘Zakenman-diplomaat’, NRC Handelsblad (10 oktober 2003). 43 Bert Regeer, ‘Commissie aan de slag met de rapporten’, NRC Handelsblad (6 maart 1984) 9.

44 Bert Regeer, ‘Amsterdam en Rotterdam presenteren hun Olympische Plannen. Opdracht “Sobere Spelen” losgelaten’, NRC

(18)

WVC aan. Deze werkgroep moest het driemanschap ondersteunen en op basis van de conclusies van de adviescommissie een regeringsstandpunt formuleren.45

Gedurende al die tijd was er een orgaan dat nauwelijks inspraak had: de Amsterdamse gemeenteraad. Pas nadat de gemeente Amsterdam bekend maakte interesse te hebben in de organisatie van de Spelen, besteedde het Het Parool aandacht aan de positie van de gemeenteraad. En deze berichtgeving was niet mals: in de krant wordt een beeld geschetst waarin het College van B&W de raad enerzijds passeerde, maar de raad anderzijds ook zelf niet had zitten opletten. Van Thijn had bijvoorbeeld wel aan de gemeenteraad gevraagd of onderzoek naar de Spelen mogelijk was – en dit was zo – en ook de raadscommissie Sport was ingelicht, maar die had daar vervolgens weer weinig mee gedaan. Bij de gemeenteraad was niet het idee gewekt dat de plannen serieus waren; dit lazen de raadsleden verrast terug in de kranten. Hoewel de VVD verbaasd was en de PvdA huiverig naar de plannen keek, kon de raad zich inmiddels niet meer kritisch opstellen.46 Wat

Het Parool namelijk niet schrijft, maar wat wel moet worden meegenomen om de positie van de

raad te begrijpen, is dat op dat moment het hele land al van de plannen afwist. Bovendien leken inwoners van Amsterdam positief te staan tegenover de Spelen: uit een enquête uitgevoerd door het Instituut voor Marktinformatie Interview gehouden in februari 1984 bleek dat 70 procent van de Amsterdammers de Olympische Spelen in Amsterdam een goed idee vond. En, mocht het geheel geen geld kosten, dan zou 82 procent ‘ja’ zeggen tegen het plan.47 Het gras was in feite voor de

voeten van de raad weggemaaid. Het was echter nog wel de vraag of de raad ook op een later moment mee zou buigen met het College van B&W.

Op 26 april 1984 maakte de commissie-Wagner bekend dat Amsterdam de meest geschikte kandidaat zou zijn voor het organiseren van de Spelen in Nederland. Amsterdam werd boven Rotterdam verkozen vanwege de betere infrastructuur en het gegeven dat alle sporten binnen een straal van een paar kilometer konden plaatsvinden. Daarnaast vond de commissie dat Amsterdam een betere concurrentiepositie dan Rotterdam had, gezien de internationale bekendheid, de bestaande toeristische reputatie en de aanwezigheid van ruime hotelfaciliteiten.48 De commissie

45 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 1.

46 Frans Heddema, ‘Raad Amsterdam sceptisch over Olympische Spelen’, Het Parool (9 maart 1984) 11. 47 Henk van der Sluis, ‘Spelen in Amsterdam: ‘Ja, maar…’, Het Parool (6 maart 1984) 13.

48 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 7; ‘Advies aan regering en NOC. Amsterdam kandidaat voor Olympische zomerspelen in 1992’, NRC Handelsblad (26 april 1984) 1.

(19)

ging er verder vanuit dat zo veel positieve belangstelling voor een relatief klein land uitsluitend via een evenement als de Spelen te behalen was en dat de werking hiervan al vanaf 1986, het jaar dat het IOC haar beslissing zou maken, merkbaar zou zijn.49

Na de beslissing van de commissie-Wagner was uiteindelijk ook de gemeenteraad overtuigd. Wel stelde de raad een financiële voorwaarde: de staat moest verantwoordelijk zijn voor eventuele tekorten. Hoewel er twijfel was over de slagingskans van de hele operatie, heerste er volgens De

Volkskrant een positief gevoel binnen de raad. Zo zei de voorzitter van de CPN, Jeroen Saris, dat

de CPN niet stond te trappelen, maar er in elk geval meer voor- dan nadelen leken te zijn, bijvoorbeeld als er gekeken werd naar de huisvestingmogelijkheden die de Spelen na 1992 zouden opleveren.50 Hoewel het standpunt van het kabinet in deze periode onduidelijk bleef, was het eind

mei helder dat de gemeenteraad daadwerkelijk akkoord zou gaan met de Olympische plannen, op voorwaarde dat ‘de raad de komende tijd intensiever gekend zal worden in alle discussies over 1992’, wat aantoont dat er daarvoor wel sprake is geweest van enige spanning.51

Uiteindelijk kreeg Amsterdam ook toestemming van het kabinet om de kandidatuur aan te kondigen en op 21 juli 1984 vertrok een Nederlandse afvaardiging naar de Olympische Spelen in Los Angeles om het nieuws met de wereld te delen. Pas na thuiskomst werd de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 opgericht en moesten concrete plannen worden gemaakt. Maar eerst was dus de promotiereis aan de beurt: Heineken en KLM droegen elk op eigen wijze bij aan de reis en een delegatie bestaande uit ambtenaren, politici, sporters en mensen uit het bedrijfsleven werkte er hard aan om Amsterdam op de kaart te zetten. Volgens wethouder Walraven kwam dit de stad in elk geval al ten goede: ‘wat we nu al hebben losgemaakt is zo veel waard […] We trekken straks de ogen van de hele wereld naar ons toe’.52

1.2 Brood en Spelen

In het eerste gemeenterapport van 5 maart 1984 werden de vele economische voordelen benadrukt. Volgens het rapport zou de Spelen bij uitstek goed zijn voor de bekendheid en de werkgelegenheid. Niet alleen zou ‘de naam van Nederland en de betrokken stad […] weer in alle hoeken van de wereld over de lippen rollen’, maar ook werd geschat dat alleen al door de bouw en verbetering

49 Frans Ensink ‘,,Spelen leveren vele honderden miljoenen op”’, De Volkskrant (27 april 1984) 11.

50 ‘Raad tevreden met kandidatuur. Amsterdam wil tekort Spelen verhalen op rijk’, De Volkskrant (27 april 1984) 1. 51 ‘Raad hoofdstad wil Spelen. Alleen klein links wijst voorstel af’, Het Parool, (24 mei 1984) 7.

(20)

van sportaccommodaties de ‘bouwmarkt’ een impuls van 900 miljoen gulden kon verwachten. Tel daar de inkomsten van de reclamewereld, horeca, nationale industrie en radio- en tv-sector bij op en het beeld werd nog rooskleuriger. Het gemeenterapport concludeerde dan ook dat de Spelen voor een extra omzet van 3,5 miljard gulden voor Nederlandse bedrijven zouden zorgen. Waar deze cijfers op gebaseerd zijn blijft overigens onduidelijk, maar voor de gemeente stond het al vast: ‘brood en spelen’, het zou de stad en diens bevolking goed doen.53

Gelijktijdig kwam ook de vraag op hoe de Spelen gefinancierd moesten worden en wie daarvoor de verantwoordelijkheid had: de gemeente, de overheid of het bedrijfsleven. Belangrijk om daarbij te noemen is dat Nederland in deze periode nog altijd in een economische crisis verkeerde en te maken had met hoge werkloosheid.54 Het kabinet-Lubbers I keek dan ook met

enige huivering naar de Olympische plannen, zij wilde namelijk niet verantwoordelijk zijn voor de enorme uitgaven waar de Spelen om vroegen. Tegelijkertijd zocht Amsterdam een antwoord op de economische crisis, de hoge werkloosheid en de bezuinigingen van bovenaf. In dat opzicht konden de Spelen een perfecte oplossing bieden. Uiteindelijk werd een compromis gevonden: het kabinet accepteerde de Spelen en de gemeente zag de oplossing in een nieuw soort economisch denken, waarin ook het bedrijfsleven een grote rol kreeg. Maar voor het zover was moest er nog onderhandeld worden, iets wat in januari 1984 begon.

1.2.1 Steun van het bedrijfsleven aan de politiek

Al in januari 1984 werd duidelijk dat geen enkele partij zat te wachten op grote investeringen. Het idee van ‘sobere Spelen’ werd dan ook graag omarmd, ook door het kabinet. In een studie van het NOC werd de overheid vervolgens niet als medefinancier genoemd en staatssecretaris van WVC Van der Reijden zou daar volgens De Volkskrant ook ‘niets voor voelen’.55 Als reden hiervoor lijkt

Van der Reijden impliciet naar de economische crisis te wijzen. Tegen NRC Handelsblad zei hij bijvoorbeeld:

overigens kan er geen sprake van zijn dat de regering zich kandidaat stelt voor die 1,8 miljard. Oké, misschien dat ik in de aanloop een miljoentje op mijn begroting van wvc kan

53 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr.77, ‘Rapport Olympische Spelen Amsterdam

1992’, 5 maart 1984, 25.

54 Van der Cammen en Len de Klerk, Ruimtelijke ordening, 234-235.

(21)

vrijmaken. Maar in principe is het niet te verkopen dat de regering voor dit project ook maar een cent uittrekt.56

Waar het geld volgens Van der Reijden dan wel vandaan moest komen?

Ik [Van der Reijden, red.] heb trouwens begrepen dat de gemeenten daartoe eveneens niet bereid zijn. Het geld zal natuurlijk wel ergens vandaan moeten komen. Goed, de televisierechten leveren al veel op, maar daar kun je geen Olympische begroting op baseren. Daarom zal de commercie een groot gedeelte van de inkomsten moeten leveren. Ik denk daarbij vooral aan sponsors die consumptiegoederen produceren. En het vervelende is dat die markt dreigt in te storten als de recessie onverhoopt wel doorzet. Daarom: de haalbaarheid wordt bepaald door de houding van het bedrijfsleven.57

Het kabinet zag dus geen rol voor zichzelf weggelegd, ook niet om via de Olympische Spelen eventueel economisch succes te genereren. Dit denken staat niet op zichzelf, maar moet in een breder kader worden gezien. Hierin stond het streven naar een kleine overheid en het doorvoeren van bezuinigingen in een economische crisis centraal, in tegenstelling tot eerdere Keynesiaanse economische ideeën, waarin juist de overheid als sterke verzorgingsstaat moest optreden en de economie moest stimuleren.58 Van Thijn paste overigens in deze eerste periode van de kandidatuur

nog bij laatstgenoemde school. Zijn positie zou veranderen, zoals in de volgende hoofdstukken zal blijken, maar in eerste instantie wilde Van Thijn dat niet alleen het bedrijfsleven financieel zou bijdragen aan de Spelen, maar zeker ook het Rijk. Daarbij zei Van Thijn:

Amsterdam is bereid de kar te trekken, maar als de regering aan de kant blijft staan, kunnen we er beter niet aan beginnen. Wij willen graag. Wij zijn met de dag enthousiaster geworden, onder meer door de impuls die dit betekent voor de economie. Veel mensen zullen zich afvragen, hebben steden niet wat anders te doen dan te denken aan een feestje in 1992? Wij

56 Erik Oudshoorn, ‘“Zachte lobby” om Olympische Spelen naar Nederland te halen. Anneke le Coultre ziet perspectief, Van der

Reijden gereserveerd’, NRC Handelsblad (15 februari 1984) 9.

57 Ibidem.

58 Kersloot, Vijfenzestig jaar bouwen aan wonen, werken en winkelen, 22-23; Van der Cammen en De Klerk, Ruimtelijke ordening

(22)

vinden dat het organiseren van de Spelen een van de middelen is om de crisis te lijf te gaan.59

Tegelijkertijd zocht de gemeente Amsterdam wel naar toenadering tot het bedrijfsleven, iets wat succes had. Het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) zag bijvoorbeeld mogelijkheden om het ‘imago en de positie’ van Nederland in het buitenland te versterken. Ook zouden de Spelen volgens deze organisatie goed zijn voor de werkgelegenheid, zowel voor als na de Spelen.60 Daarnaast werd de gemeente gesteund door de volgende organisaties: de Kamer van

Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, de Federatie van Ondernemers-organisaties in de regio Amsterdam, waarbij een groot aantal verenigingen zijn aangesloten, de vakbonden FNV en CNV, de Vereniging Amsterdam City en de Stichting Amsterdam Promotie.61 De toenadering van het

bedrijfsleven werd in de aanloop naar een eventuele bekendmaking groter. Voor de presentatie in Los Angeles werd bijvoorbeeld ingezet op de bekendheid van KLM, zou Heineken de ontvangst regelen en zorgde Phillips voor audiovisuele steun. Volgens Het Parool hoopte het College van B&W op een toezegging van ‘enkele tonnen’, maar had het in juli 1984 al ‘ruim 1,2 miljoen gulden’ binnen voor de promotiecampagne.62 Dat reclame maken belangrijk was voor Amsterdam werd

ook erkend door topambtenaar Max van den Berg: ‘als we ons wel kandidaat stellen en de keuze van het IOC mocht in ’86 op een andere stad vallen, dan hebben we zoveel Holland- en Amsterdam-promotion gemaakt dat iedere gulden verantwoord is’.63

De gemeente Amsterdam was dus ontvankelijk voor de samenwerking met het bedrijfsleven, maar dit moet niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. Zo staat in een editie van Vrij

Nederland uit 1982 een interview met de wethouder van Economische Zaken Enneüs Heerma

(CDA), waarin door de auteur gesteld werd: ‘zijn [Heerma, red.] belangrijkste cliënt is het bedrijfsleven. Op het moment dat hij wethouder werd, bevond het contact met het bedrijfsleven zich op een dieptepunt’. 64 Heerma’s doel was dan ook om het contact te verbeteren, iets wat

rondom de Spelen leek te lukken. Daarnaast werd er in 1984 ook vanuit de Kamer van Koophandel

59 Henk van der Sluis, ‘Spelen in Amsterdam: ‘Ja, maar…’’, Het Parool (6 maart 1984) 13.

60 Theo Westerwoudt, ‘Meningen uit politiek Den Haag en bedrijfsleven vrijwel eensluitend. Spelen mogen best een offer kosten’,

NRC Handelsblad (8 maart 1984) 9.

61 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr.77, ‘Rapport Olympische Spelen Amsterdam

1992’, 5 maart 1984, 19.

62 ‘Bedrijfsleven: sympathie voor plannen OS’92’, Het Parool, (14 juli 1984) 1.

63 Carel Brendel en Joop Holthausen, ‘Campagne voor Spelen in Amsterdam’, Het parool (22 mei 1984) 5. 64 ‘Enneüs Heerma’, Vrij Nederland 18 (8 mei 1982) 34-35, aldaar 35.

(23)

aangedrongen op een betere relatie tussen het bedrijfsleven en de gemeente.65 Ondertussen was er

onder linkse politici overigens ook een toenadering tot het bedrijfsleven te zien. Toen wethouder Roel Walraven (CPN) bijvoorbeeld in juli de Olympische Spelen in Los Angeles bijwoonde, werd hij door NRC Handelsblad gevraagd wat voor een rol het Nederlandse bedrijfsleven kon hebben bij de organisatie van de Spelen. Walraven antwoorde:

McDonald heeft hier het Olympisch zendstadion gebouwd dat na de Spelen zal worden overgedragen. Ik zou er geen bezwaar tegen hebben, wanneer bij ons een groot bedrijf het Olympisch stadion zou willen bouwen om het daarna aan het rijk of de stad over te dragen. Met reclame in sportaccommodaties heb ik niet zoveel moeite; dat hebben wij nu ook al.66

Als zelfs een CPN-wethouder geen problemen zag in de samenwerking met het bedrijfsleven, is het wel duidelijk dat het politiek-economisch denken in de jaren tachtig langzaam veranderde.

1.2.2 Gaat het kabinet overstag?

De commissie-Wagner maakte eind april bekend zich geen zorgen te maken over de financiën. De kostenramingen waren deels bepaald door te kijken naar voorgaande Spelen, zoals die van Los Angeles in 1984. Het gehele evenement zou waarschijnlijk 1,6 miljard gulden kosten, iets wat gelijk zou staan aan circa 1,4 miljard euro in 2019, maar daar kwamen ook inkomsten voor terug.67

Voor de zekerheid had de commissie conservatief geraamd en schatte zij in dat er 1,4 miljard gulden aan inkomsten tegenover de 1,6 miljard aan uitgaven stond. Hieruit volgde een geschat financieel risico van circa 250 miljoen. De commissie-Wagner stelde vervolgens dat het Rijk voor dit bedrag garant moest staan. Daar stond dan wel tegenover dat de staat er ook een boel geld voor terug zou krijgen: de opbrengsten van belastingen, de besparing op uitkeringen door de stijgende werkgelegenheid en de inkomsten door toerisme zouden de staat 900 miljoen gulden opleveren.68

65 ‘Kvk Amsterdam: economisch herstel. Geldomzetten iets toegenomen in 1983’, Het Parool (2 januari 1984) 3.

66 Sytze van der Zee ‘Amsterdam streeft naar maatschappelijk aanvaardbare Olympische Spelen. Walraven: “Het kan niet zoals in

Los Angeles”’, NRC Handelsblad (1 augustus 1984)

67 De berekening van 2019 komt voort uit de CBS inflatiecalculator: https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/prijzen-toen-en-nu; Frans

Ensink ‘,,Spelen leveren vele honderden miljoenen op”’, De Volkskrant (27 april 1984) 11; SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 4.

68 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

(24)

Niettemin bleef het kabinet sceptisch over de financiën. Hoewel zij eerder had aangegeven in mei een beslissing over de Spelen te maken, was er aan het einde van die maand nog altijd geen keuze gemaakt. Twee ministers maakten volgens Het Parool grote bezwaren tegen de financiële consequenties van de Spelen in Amsterdam. Onno Ruding, minister van Financiën, en Neelie Smit-Kroes, minister van Verkeer en Waterstaat, hadden allebei aangegeven niet garant te willen staan voor eventueel verlies, iets wat het NOC en de Gemeente Amsterdam wél graag zouden zien. Door de opstelling van de ministers stelde het kabinet het besluit met één week uit.69 Later zou blijken

dat één week uitstel niet genoeg was.

Dat het kabinet geen garanties wilde verlenen valt te begrijpen wanneer gekeken wordt naar het eerdergenoemde rapport van de interdepartementale werkgroep. Hierin wordt een aantal verontrustende kanttekeningen geplaatst bij het maken van financiële toekomstplannen:

zoals aangeduid moet in de periode tussen nu en 1992 rekening gehouden worden met ontwikkelingen die in hun gevolgen thans maar ten dele kunnen worden voorzien. Dit geldt zeker ten aanzien van de kosten en baten die aan de Olympische Spelen zijn verbonden. Onder deze omstandigheid is het noemen van concrete cijfers speculatief en wanneer dit toch geschiedt, is dit uitsluitend om de orde van grootte van de financiële risico’s zo goed mogelijk te benaderen.70

Cijfers werden dus wel genoemd, maar van financiële zekerheid was nog geen sprake. Ruding wilde dan ook een concreter plan op tafel hebben. Ook moesten er strikte afspraken worden gemaakt over de financiering voordat sprake van definitieve toestemming zou zijn.71 Hiermee leek

er even schot in de zaak te zitten, maar begin juni was er nog altijd geen duidelijkheid. Het Ministerie van Financiën had opnieuw laten uitrekenen wat de kosten zouden zijn en deze berekening kwam vele malen hoger uit dan was geschat in eerdere rapporten. Op 9 juni werd het besluit dus weer met een week uitgesteld, terwijl de druk ondertussen toenam. Niet alleen wilde Amsterdam tijdens de Spelen in Los Angeles graag haar kandidatuur bekend maken, maar ook in

Olympische zomerspelen in 1992’, NRC Handelsblad (26 april 1984) 1; Frans Ensink ‘,,Spelen leveren vele honderden miljoenen op”’, De Volkskrant (27 april 1984) 11.

69 ‘Twijfels over “Amsterdam”’, Het Parool (19 mei 1984) 2.

70 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 4 en zie ook 31.

(25)

kandidatuursstrijd liep Amsterdam op deze manier een achterstand op. Van andere steden, zoals Barcelona, Brisbane en Parijs, was namelijk al lang bekend dat zij zich kandidaat gingen stellen. 72

Een week later ging het kabinet toch akkoord. Wel stelde het nog een voorwaarde: er moest extra onderzoek worden gedaan naar de vraag of de kosten voor de overheid niet te hoog zouden uitvallen. Uiterlijk één jaar later, op 1 augustus 1985 zou hier uitsluitsel over moeten worden gegeven. Op deze manier kon Amsterdam haar kandidatuur bekend maken, maar gaf het kabinet zichzelf ook de mogelijkheid om in een later stadium de plannen eventueel te heroverwegen. Pas met het aanleveren van het zogeheten bid book stelt een stad zich namelijk formeel kandidaat. Ook deed het kabinet een concessie: het zou garant staan voor maximaal 225 miljoen gulden, iets minder dan de 250 miljoen waarom gevraagd was. Die overige kosten (25 miljoen) moest Amsterdam zelf voor rekening nemen.73 Een compromis dus, tussen de gemeente en het rijk, maar ook tussen

bezuinigings- en investeringsbeleid. 1.3 Olympische stadsplanning

Eind jaren zeventig en in de vroege jaren tachtig had Amsterdam een groot woningtekort. Het was nodig om op grote schaal nieuwbouw te plegen en stadsvernieuwing door te voeren.74 In tijden van

economische malaise was dit echter financieel lastig waar te maken, maar de Olympische Spelen brachten hiervoor een mogelijke oplossing: het vernieuwen van sportcomplexen en de bouw van een Olympisch dorp voor sporters maakte het mogelijk om niet alleen werkgelegenheid te creëren, maar ook om bijvoorbeeld het Olympisch stadion op te knappen en woningen te bouwen die later door inwoners van de stad konden worden bewoond. Aan de huisvesting van bezoekers werd overigens weinig aandacht besteed.

1.3.1 Het Olympisch Stadion: nieuwbouw of renovatie?

Over de locatie van het Olympisch stadion heerste van begin af aan grote twijfel: moest dit worden gebouwd op de plek van het toenmalige stadion, waar in 1928 de Spelen werden gehouden, of

72 ‘Spelen ’92 ver boven begroting’, Algemeen Dagblad (9 juni 1984) 1; ‘Kabinet stelt beslissing over Spelen ’92 uit’, NRC

Handelsblad (9 juni 1984), 9; SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota

Olympische Spelen 1992’, door Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 1. ‘NOC denkt na over organisatie Spelen ’92, NRC Handelsblad (16 januari 1984).

73 ‘Kabinet eens met Spelen in Amsterdam’, NRC Handelsblad (16 juni 1984) 1; SAA, Archief van de Dienst Ruimtelijke Ordening

(30648), inv.nr. 691, mededeling ministerraad onder voorwaarden voorlopig akkoord met kandidatuur Olympische Spelen 1992.

(26)

moest het stadion elders geplaatst worden?75 In het eerste geval was grondige renovatie nodig, maar

voldeed de gemeente wel aan de wensen van het NOC waarbij voorzieningen zoveel mogelijk hergebruikt werden. In het tweede geval kon er eenvoudig een nieuw stadion worden gebouwd dat ook aan de voorzieningseisen van het IOC voldeed. Bovendien had keuze twee nog een bijkomend voordeel. De gemeente had namelijk net besloten dat het oude Olympisch Stadion plaats moest maken voor woningbouw en voorzieningen, waarbij ook de buurt betrokken zou worden.76

Afwijken van dit plan zou negatieve gevolgen kunnen hebben.

De gemeente koos in eerste instantie voor een soort middenweg. Zij gaf namelijk de voorkeur voor de bouw van een nieuw stadion, maar op de plek van het Olympisch Stadion uit 1928. Daarbij werd uitgegaan dat de bouw 150 miljoen gulden zou kosten en het nieuwe stadion een levensduur van 50 jaar zou hebben. Na de Spelen zou Ajax het stadion in gebruik nemen en konden er daarnaast ook interlandwedstrijden worden gespeeld, atletiekwedstrijden worden gehouden en concerten plaatsvinden. Dankzij dit toekomstplan voldeed Amsterdam bovendien aan de IOC-eis dat nieuwbouw ook na de Spelen een gebruikersdoel moest hebben. Daarnaast hield de gemeente ook de optie van renovatie open. De kosten zouden in dit geval 65 miljoen gulden bedragen, met een levensduur van 20 jaar.77

De beslissing werd uiteindelijk op de lange baan geschoven. Eerst zou Amsterdam haar kandidatuur in Los Angeles bekend maken en pas daarna zou verder onderzoek gedaan worden en met inwoners uit de buurt worden gesproken. Dat laatste bleek een ongelukkige beslissing te zijn. Het was namelijk de buurtvereniging van de stadionbuurt die een actiecomité oprichtte tegen de bouw of renovatie van het Olympisch stadion en in een later stadium nog voor de nodige problemen ging zorgen.

1.3.2 Locatiekeuze van het Olympisch Dorp

Bij het zoeken naar de locatie voor een Olympisch dorp ging het er iets gemoedelijker aan toe. De richtlijnen waren duidelijk, er was vertrouwen in de realisatiemogelijkheden en de gemeente had een aantal opties, waarvan een deel paste binnen de al gemaakte plannen voor woningbouw. Zo

75 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 143, ‘Olympische Spelen in Amsterdam 1992’,

Kostenindicaties en uitgangspunten door de Dienst Openbare Werken Amsterdam, 5 april 1984.

76 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 12.

77 SAA, Archief van de Dienst Ruimtelijke Ordening (30648), inv.nr. 696, titel ontbreekt, betreft een rapportage over onder andere

(27)

stond vast dat de woningen die gebouwd zouden worden voor het Olympisch dorp na afloop gebruikt moesten worden voor volkshuisvesting. Ook had de gemeente aangegeven in de periode 1988-1992 circa 16.000 nieuwbouwwoningen buiten de stadsvernieuwingsgebieden om te willen realiseren. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer twijfelde daarbij niet over het kunnen van de gemeente. Het achtte Amsterdam in staat om iets van zo een grote omvang als een Olympisch dorp in korte tijd te kunnen bouwen. Daarbij zou de gemeente zelf, of een projectontwikkelaar onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeente, dit project op zich kunnen nemen. Daarnaast benadrukte de gemeente dat het de mogelijkheid had een Olympisch dorp binnen de stadsgrenzen aan te leggen – iets wat niet elke kandidaatsstad als optie had. Daarmee paste de bouw van het dorp binnen ‘de kaders van het momenteel in voorbereiding zijnde structuurplan van Amsterdam’.78 Kortom, er leek optimisme te heersen over de bouw van

het dorp.

Amsterdam had de volgende gebieden aangewezen als locatie voor een Olympisch dorp, waarbij in de meeste gevallen zowel voor- als tegenargumenten te noemen waren:

LOCATIE AANTAL ARGUMENTATIE TUINBOUWGEBIED

SLOTEN

Ca. 6-7.000 woningen

- gemeente en rijk waren in 1984 al in overleg over deze locatie

- de locatie was groot genoeg

- de locatie paste goed in het ‘verstedelijkingspatroon’ van de stad vanwege de goede bereikbaarheid

- de locatie had hoge prioriteit in de gemeentelijke planning

- de verwervingskosten waren duur

- de financiering voor de locatie was nog niet rond

MIDDELVELDSCHE AKKERPOLDER

Ca. 5.000 woningen - de locatie was planologisch aanvaardbaar, maar de bereikbaarheid was minder goed dan bij Tuinbouwgebied Sloten

- het terrein moest worden verhoogd en dat zou voor extra kosten zorgen

- het was niet duidelijk of er een locatiesubsidie mogelijk was

OOSTELIJK HAVENGEBIED

Ca. 8-10.000 woningen

- de locatie zou goed in het verstedelijkingspatroon van de gemeente passen

- de locatie had binnen de gemeentelijke plannen hoge prioriteit

78 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

(28)

- de verwerving zou kostbaar zijn en voor problemen kunnen zorgen gezien er nog een aantal bedrijven gehuisvest waren - het was niet duidelijk of er een locatiesubsidie mogelijk was

SLOTERDIJK Ca. 1.000 woningen - de locatie had als bestemming ‘bedrijven’

- de locatie lag tussen wegen en spoorwegen, met als gevolg dat de geluidshinderbelasting groot was

RIJKSWEG 3 Niet bekend - het was een goede locatie

- Locatie was uit het rijkswegenplan geschrapt - het betrof een locatie met beperkte omvang - de gemeente had er duurdere woningbouw gepland

Figuur 1: overzicht van locaties voor Olympisch dorp, gebaseerd op Nota Olympische Spelen 199279

Deze selectie werd vervolgens verkleind naar Tuingebied Sloten, Middelveldsche Akkerpolder en het Oostelijk Havengebied. Almere werd ook nog toegevoegd aan het lijstje, maar zou ook snel weer afvallen.80

Hoewel bovenstaande opties keurig werden besproken, lijkt de voorkeur van de gemeente eigenlijk al snel uit te gaan naar het Tuingebied Sloten. Over deze locatie was in 1982 al overleg geweest tussen de gemeente en het Ministerie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.81 Ook is er naar dit gebied in het eerste half jaar van de Olympische planvorming

het meeste onderzoek gedaan. Zo is Tuingebied Sloten de enige locatie die in het rapport ‘Verkenning Amsterdamse locaties en infrastructuur’, uitgevoerd door de Dienst Ruimtelijke Ordening in mei 1984, wordt genoemd.82 Wel had de locatie een groot nadeel: het tuinbouwgebied

was voor een deel in particuliere handen, wat betekende dat er een onteigeningsprocedure noodzakelijk was. Met andere woorden: de tuinders moesten worden uitgekocht. Om dit veilig en binnen de krappe beschikbare tijd te kunnen doen was er een bestemmingsplan nodig en moest er

79SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 80, ‘Nota Olympische Spelen 1992’, door

Interdepartementale werkgroep Olympische Spelen 1992, mei 1984, 17-18.

80 SAA, Archief van de Dienst Ruimtelijke Ordening (30648), inv.nr. 692, brief van de Wethouder van Sport aan het College van

Burgemeester en Wethouders.

81 Zie bijlage 2 voor een overzichtsfoto van het Tuinbouwgebied Sloten. SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen

Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 125, ‘Woningbouwlokatie TBG Sloten’, brief van het College van Burgemeester en Wethouders aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de verschillende tijdzones in de wereld ontstaat hierdoor een golf van licht, zodat de wereld een beetje lichter wordt voor de mensen die hun kind hebben verloren en

Wat daar van zij, het speculeren over het vormen van een andere regeringscoalitie, zet de huidige samen- werking onder spanning, terwijl juist inspanning en het zich aaneensluiten

Het is maar al te typerend voor het huidige tijd- perk dat de bekende Nederlandse choreograaf en romancier Rudi van Dantzig in een door het Amsterdams Verzetsmuseum uitgegeven

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web

Ruwweg zijn er drie verklaringen voor het feit dat landen gezien de slechte economische score van me- gasportevenementen deze toch graag organiseren: (i) herverdeling en lobbyen door

3 Hij erkende dat het missen van de Olympische finale voor Van Gelder ongetwijfeld een ‘persoonlijk dra- ma‘ zou zijn, maar was desalniettemin van mening dat het NOC-NSF

Krugman is het levende bewijs dat Nobel- prijzen niet altijd een bekroning voor geniale inzichten zijn, maar even vaak om politieke redenen worden toegekend (hij is tegenstander

Nederlands Olympisch Comité (samenstelling), Officieele gids voor de Olympische Spelen ter viering van de IXe Olympiade, Amsterdam 1928.. Holdert