• No results found

NAAM FUNCTIE BINNEN RVB WERK NAAST DE SOSA A A M VAN AGT Bewaking en beveiliging/juridische

R. J WALRAVEN Amsterdamse aangelegenheden en Amsterdamse promotie

2.3 De strijd om dorp en stadion

Tijdens een Raad van Beheervergadering in maart 1985 wilde Geldens snel tot de conclusie komen dat het Olympisch dorp in Tuindorp Sloten gebouwd zou worden. Hij stuitte echter op verzet. Zo werd hem door de anderen duidelijk gemaakt dat de Raad daar niet over ging. Wethouder Schaefer en de staatssecretaris van Volkshuisvesting Gerrit Brokx, die beiden niet verbonden waren aan de SOSA, moesten eerst akkoord gaan. Bovendien was er rijkssubsidie nodig voor de bouw van het dorp en moest zelfs premier Lubbers betrokken zijn bij het overleg. Kortom, Geldens had er weinig over te zeggen. 141 Bij de gesprekken over de locatiekeuze van het Olympisch stadion is eenzelfde

soort tafereel zichtbaar: niet de SOSA, maar de overheid bepaalt. De besluitvorming rond deze twee grote subprojecten vormen daarmee een uitzondering op het algemene handelen van de Raad van Beheer.

2.3.1 Het Olympisch dorp

Al vrij snel werd duidelijk dat het Tuingebied Sloten de meest geschikte optie was.142 Geschat werd

dat er tijdens de Spelen tussen de 11.700 en 14.400 sporters in Amsterdam gehuisvest moesten worden en het Tuingebied Sloten bood hier, vanwege de grote ruimte en gunstige ligging, een aantrekkelijke mogelijkheid voor. Bovendien schreef het IOC voor dat een dorp dicht bij het hoofdstadion, oefenvelden en andere faciliteiten moest liggen, en het tuingebied Sloten voldeed aan deze eis.143 Daarnaast paste de locatie ook in de algemene ruimtelijke ordeningsplannen van

Amsterdam en had de gemeente het gebied al bestemd voor toekomstige sociale woningbouw. In

141 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, zevende vergadering RvB, 11 maart 1985;

Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, voorgangsverslag commissie ’85, 10 april 1985, 2; Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, negende vergadering RvB, 2 mei 1985.

142 Zie bijlage 3 voor een ontwerp van het Olympisch dorp.

143 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 1, position paper olympisch dorp en

pershuisvesting, commissie ’85, 13 februari 1985; Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 95, rapport ‘Amsterdam 1992. Olympische Spelen en Festival’, 25.

1992 konden de 2.600 woningen in Tuindorp Sloten worden opgeleverd en na de Spelen zouden deze vervolgens worden omgetoverd tot ‘normale’ woningen. Hierdoor kreeg de Gemeenteraad in zekere zin een machtspositie: mocht de SOSA afwijken van het plan, dan kon de Gemeenteraad de Olympische plannen afkeuren en kwamen de Spelen niet naar Amsterdam. 144 De SOSA had wat

dit betreft dus weinig keus. Het olympisch dorp moest in de hoofdstad komen, anders voldeed het niet aan de wens van het IOC, en het olympisch dorp moest bij Tuindorp komen en later omgebouwd worden tot volkshuisvesting, anders voldeed het niet aan de eisen van de gemeenteraad en het idee van een sobere en compacte Spelen, wat juist de troefkaart van Amsterdam was.145

Er was echter nog wel een probleem: de kosten. Regeringsvertegenwoordigers binnen de SOSA stelden dat bouw van Tuindorp Sloten te duur zou zijn. Ook moest er op korte termijn een nieuw gebied voor de tuinders komen en de tuinders moesten worden uitgekocht.146 Voorzitter

Reitsma van de commissie ’85 probeerde daarom de gemeente Amsterdam onder druk te zetten. Terwijl Schaefer wilde dat de kosten voor de bouw van het Tuindorp grotendeels in de Olympische begroting werden opgenomen en niet bij de gemeente kwamen te liggen, poogde Reitsma dit met de dreiging van het olympisch dorp buiten de stad te voorkomen.147 Reitsma had daar echter geen

echt machtsmiddel voor handen. Het dorp moest simpelweg in Amsterdam komen vanwege het idee van de ‘compacte’ Spelen en de IOC-eis, en de SOSA had daar verder dus weinig over te zeggen. Uiteindelijk onderhandelde dan ook niet de SOSA, maar het rijk en de gemeente Amsterdam over de rijksbijdrage voor de bouw van het dorp.148

Tegelijkertijd was de discussie niet alleen financieel van aard en leek er ook nog een ideeënstrijd schuil te gaan achter de locatiekeuze van het Olympisch dorp. Althans, dat is wat Van Thijn zelf stelde tijdens een vergadering van de Raad van Beheer. Volgens hem speelde er op de

144 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 1, vijfde vergadering Raad van Beheer, 14

januari 1985.

145 Joop Holthausen, ‘Olympisch dorp kan alleen in Amsterdam. Ajax bereid tot bespelen van nieuw en later aangepast stadion’, Het

Parool (26 april 1985) 19.

146 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 1, position paper olympisch dorp en

pershuisvesting, commissie ’85, 13 februari 1985.

147 ‘Touwtrekken om olympisch dorp’, Het Parool (25 april 1985) 1; Joop Holthausen, ‘Amsterdam denkt de Spelen financieel rond te

hebben’, Het Parool (23 mei 1985); ‘Hoofddorp wil geen olympisch dorp bouwen’, Het Parool (29 april 1985); ‘Olympisch dorp kost Almere niets extra’, Het Parool (30 april 1985) 15.

148 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 47, financieel-economische werkgroep ’85,

gesprek met dhr. Niemer, Inspectie Gemeentefinanciën BiZa 26 februari 1985; ‘Subsidie voor ‘olympische’ wijk Sloten’, Het Parool (22 juni 1985) 5; SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, achtste vergadering RvB, 15 april 1985.

achtergrond een strijd tussen ‘de compacte-stad-filosofie en de groeikernen-filosofie’.149 Daarbij

gingen de gedachten volgens de burgemeester bij het rijk langzaam in de richting van de compacte stad. Dat beviel de gemeente Amsterdam, aangezien Amsterdam graag meer stedelijke ontwikkeling zag binnen de eigen stadsgrenzen.150 Het idee van een compacte stad komt daarnaast

ook terug in het advies van de Interdepartementale Commissie Groeikernen en Groeisteden. Deze commissie adviseerde de bewindslieden van het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dat de ligging van het tuingebied Sloten goed paste binnen de ruimtelijke structurering van de structuurschets Stedelijke Gebieden. Onder andere de goede bereikbaarheid van werk, de ontsluitingsmogelijkheden van het openbaar vervoer en het gebruik van bestaande voorzieningen droegen hieraan bij. En bovendien was dit gebied een van de weinige potentiele locaties waar laagbouw kon worden gepleegd. Op die manier was het dan ook mogelijk om de groepen die de stad juist verlieten – jonge gezinnen – te behouden.151 Hiermee wordt een extra

dimensie toegevoegd aan de onderhandelingen over Tuindorp Sloten, waarbij de belangen voor de gemeente en het rijk ook op de toekomst waren gericht en waar de SOSA verder weinig over te zeggen had. Het ging in de discussie rondom de locatiekeuze van het Olympisch dorp dus niet alleen over de financiën, maar ook over de vraag wat Amsterdam voor stad wilde zijn en voor wie de stad moest zijn. De plannen voor de Olympische Spelen stonden daardoor niet op zichzelf, maar dienden een groter doel binnen de stadsontwikkeling. Dat de gemeente de discussie niet aan de SOSA wilde overlaten, valt in dit licht dan ook goed te verklaren.

2.3.2 Het Olympisch stadion

Een ander lastig punt was de locatie van het Olympisch stadion. 152 Tijdens een vergadering van de

Raad van Beheer in mei 1985 maakte Van Thijn bekend dat het College van Burgemeester en Wethouders twee mogelijkheden zag: Stadionplein en Strandvliet.153 In eerste instantie leek die

keuze makkelijk. Als de gemeente koos voor Strandvliet was het in één klap van de boze bewoners

149 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, negende vergadering RvB, 2 mei 1985. 150 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, negende vergadering RvB, 2 mei 1985. 151 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 25, brief van Interdepartementale Commissie

Groeikernen en Groeisteden aan de bewindslieden van het ministerie van VROM, 10 mei 1985; Helma Hellinga, ‘Amsterdam 1945- 1993. Via stadsgewest tot stad centraal’, in: Ed Taverne en Irmin Visser ed., Stedebouw. De geschiedenis van de stad in de

Nederlanden van 1500 tot heden (Nijmegen 1993) 300-313, aldaar 312.

152 Joop Holthausen, ‘Stadion blok aan been Olympische plannenmakers’, Het Parool (16 maart 1985) 15.

153 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, negende vergadering van de Raad van

uit de stadionbuurt af. Toch was er nog een probleem: het huidige olympische stadion kampte met enorme financiële problemen en in mei 1985 werd duidelijk dat als de gemeente niet financieel zou bijdragen, het stadion, dat in handen was van N.V. Maatschappij Nederlands Sportpark Olympisch Stadion, onmiddellijk zou moeten sluiten.154 Bovendien zou de erfpacht van het gebouw in 1988

aflopen en werd de gemeente alsnog eigenaar van het stadion.155 Een failliet, leegstaand stadion

met gebrekkig onderhoud, midden in een woonwijk bovendien, zou nog eens voor problemen kunnen zorgen. Desalniettemin koos het College voor een stadion in Strandvliet in Amsterdam Zuidoost, met het idee voor langere tijd een goed stadion in Amsterdam te hebben.156 Daarnaast

kon de gemeente op deze manier de bewoners van de stadionbuurt tegemoetkomen, hoewel later zou blijken dat dit al te laat was.

Opvallend hierbij is dat de Raad van Beheer deze informatie toegespeeld kreeg, maar zelf geen inspraak had. Daarnaast is het ook opmerkelijk dat de eerdergenoemde samenwerking met Philips nog altijd niet met de gemeente was besproken. Wellicht werd het plan door de rest van de Raad van Beheer niet echt serieus genomen, maar het kan ook zo zijn dat de Raad van beheer hierover zelf de regie wilde houden en overleg dus zo lang mogelijk uitstelde. Bovendien wees Van Thijn erop dat over de verschillende opties voor het stadion pas ‘naar buiten’ toe gesproken kon worden als er overleg was geweest met de gemeente, om te voorkomen dat het College van B&W onder druk kwam te staan.157 De plannen van Geldens zouden dus als bemoeienis over

kunnen komen. Ook Walraven stelde tijdens een Raad van Beheervergadering dat de ‘mogelijkheden voor de Raad van Beheer in deze zaak [het stadion] beperkt zijn’, volgens Walraven betrof het namelijk een politieke keuze.158 Dit geeft aan dat Walraven en Van Thijn als

politici steeds moesten laveren tussen hun rol binnen de Raad van Beheer en het College van Burgemeester en Wethouders. Daarnaast toont het aan dat de SOSA niet alles kon bepalen en dat er voor de gemeente Amsterdam ook andere zaken op het spel stonden. Het is daarbij de gemeente en niet de SOSA die rekening hield met de lange termijn, zowel bij de bouw van het Olympisch dorp als bij de keuze voor het stadion.

154 Joop Holthausen, ‘Olympisch stadion op rand van faillissement’, Het Parool (31 mei 1985) 15.

155 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, zevende vergadering RvB, 11 maart 1985. 156 ‘Amsterdam wil nieuw stadion op Strandvliet’, NRC Handelsblad (25 april 1985) 1.

157 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, zevende vergadering RvB, 11 maart 1985. 158 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, achtste vergadering RvB, 15 april 1985.