• No results found

NAAM FUNCTIE BINNEN RVB WERK NAAST DE SOSA A A M VAN AGT Bewaking en beveiliging/juridische

R. J WALRAVEN Amsterdamse aangelegenheden en Amsterdamse promotie

2.2 Rooskleurige financiën en publiek-private samenwerking

Dat de financiën van de Spelen een heikel punt zouden zijn voor het kabinet was in 1984 al duidelijk geworden. De SOSA zocht daarom naar een manier om tot een positieve raming te komen, waardoor er na de Spelen geld zou overblijven en de garantstelling van de overheid niet nodig was. Hiervoor werd er vanuit de SOSA ook gekeken naar mogelijkheden om specifieke onderdelen van de Spelen door het bedrijfsleven te laten financieren; de publiek-private samenwerking kwam dus om de hoek kijken.

2.2.1 Het streven naar een positief financieel plaatje

Om het kabinet te overtuigen moest de SOSA een sluitende begroting presenteren. Wagner, lid van de Raad van Beheer, wilde echter een stap verder gaan door in het rapport van de commissie ’85 aan te geven dat de SOSA de eerder toegezegde garantie van 250 miljoen gulden waarschijnlijk niet eens nodig had.122 Op welke cijfers Wagner zich baseerde om tot deze conclusie te komen,

blijft daarbij volstrekt onduidelijk. Bovendien was het met de onzekere dollarkoers en mogelijke inflatie überhaupt lastig vast te stellen of de 250 miljoen gulden wel of niet nodig waren. Toch hield de Raad van Beheer vast aan dit idee. Zou er sprake zijn van een mogelijk verlies, al ging het maar om ‘één gulden’, dan vond de Raad dat de Olympische Spelen beter niet georganiseerd konden worden in Amsterdam.123 Uiteindelijk concludeerde het rapport van de commissie ’85,

geheel in lijn met de wens van de Raad van Beheer, dat de Spelen een voordelig eindsaldo zouden opleveren.124 De Spelen zouden het Rijk 200 miljoen gulden opbrengen en de gemeente zou op

121 M.A.P. Bovens, De vierde macht revisited. Over ambtelijke macht en publieke verantwoording, Oratie hoogleraar Bestuurskunde

Universiteit Utrecht (13 september 2000) 3-5.

122 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, negende vergadering van de Raad van

Beheer, 2 mei 1985.

123 Joop Holthausen, ‘“Spelen zonder winst kansloos”. Uitgangspunten Raad van Beheer botst met Olympische ideeën Amsterdam’,

Het Parool (9 november 1984) 17.

124 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 95, rapport ‘Amsterdam 1992. Olympische

zijn minst 11,5 miljoen gulden ontvangen, zo luidde de berekening.125 Juist deze positieve

financiële cijfers riepen echter vraagtekens op en zoals gesteld in de voorgaande paragraaf vertrouwde ook het ministerie van Financiën de cijfers niet. 126

Het is opmerkelijk dat de commissie ’85 en de Raad van Beheer in hun fanatieke streven naar het binnenhalen van de Spelen de financiële risico’s soms uit het oog verloren, zeker gezien de positie en ervaring van een aantal Raad van Beheerleden. Toch was de SOSA niet de enige partij die tot positieve conclusies kwam. Het Nederlands Economisch Instituut, verbonden aan de Erasmus Universiteit, publiceerde eind juni 1985 een onderzoeksrapport, overigens op verzoek van de SOSA, waarin gesteld werd dat de Nederlandse economie profijt kon hebben van de Spelen. In

Economisch Statistische Berichten worden deze cijfers verder toegelicht door J. van der Vlies.

Hieruit blijkt dat met name de bouwnijverheid, horeca, cultuur, sport, recreatie en media, inclusief telecom, het meeste profijt zouden hebben van de Spelen. Ook zouden de Spelen naar schatting 30.000 manjaren werk opleveren.127 Het rapport werd door de SOSA vervolgens als belangrijke

bron gebruikt om het kabinet en gemeente te overtuigen en het was met name de gemeente die uiteindelijk ook gevoelig was voor de positieve geluiden over de economie en werkgelegenheid.128

Met de kennis van nu kan geconcludeerd worden dat dergelijke begrotingen lastig te vertrouwen zijn. Niet alleen was Nederland afhankelijk van internationale economische ontwikkelingen, ook had de begroting weinig rekening gehouden met de oplopende kosten van de promotiecampagne in 1986. Financieel zou het dus nog wel eens spannend kunnen worden, maar dat leek zelfs Wagner niet te verwachtten.

125 Ibidem, 59.

126 ‘Geen beslissing ministerraad over steun Spelen ’92’, NRC Handelsblad (7 september 1985); SAA, Archief van de Stichting

Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, verslag dertiende vergadering RvB, 16 september 1985; ‘ “Kansen stijgen op OS ’92”. Van der Reyden is na wereldreis optimistisch, maar verdeeldheid dreigt bij beslissing kabinet’, Het Parool (6 september 1985) 1; SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, verslag dertiende vergadering RvB, 16 september 1985.

127 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 87, Stichting het Nederlands economisch

instituut, onderzoeksrapport ‘De macro-economische betekenis van de Olympische Spelen voor Nederland’, 17 juni 1985; SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 87, J. van der Vlies, ‘Macro-economische effecten van de Spelen in Nederland’, Economisch Statistische Berichten 70 (10 juli 1985) 684-687.

128 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 98, gemeenteblad afd. 1 nr. 1515, Definitieve

2.2.2 Het Philipsstadion in Amsterdam?

Naast de optimistisch ingestelde Raad van Beheer kwam er ook uit het bedrijfsleven positief geluid: Het toerisme is een fantastische deviezenzaak. Vanuit die optiek vind ik alle kosten die Amsterdam tot op heden heeft gemaakt al verantwoord. Zelfs als een ander land die Spelen krijgt in ’86, dan nog zeg ik: alles wat er gedaan is, is geen weggegooid geld geweest. Bij de presentatie in Los Angeles zijn we drie minuten lang van coast to coast in beeld geweest in Amerika. Alleen dat al is een stuk Holland-promotion dat onbetaalbaar is.129

Aldus Van Dijk, hoofddirecteur van Philips Nederland. Hij zag de Spelen als een unieke kans om Amsterdam financieel op de kaart te zetten en wilde dan ook graag helpen. Zo zou Philips een financiële bijdrage kunnen leveren en managers beschikbaar stellen voor de organisatie. Daarbij gaf Van Dijk in Het Parool de mysterieuze verklaring: ‘Ik claim zeker niet dat Philips die Spelen moet organiseren. Maar je zult iets moeten creëren dat afwijkt van de normale procedure, anders kom je er niet. Want 1992 lijkt nog ver weg, maar dat is niet zo.’130 Zijn woorden staan daarbij in

lijn met de wens van de SOSA. Niet de overheid, maar het bedrijfsleven moest een nadrukkelijke rol hebben binnen de organisatie van de Spelen. Dat Philips, waarvan het hoofdkantoor toen nog in Eindhoven zat, zich vervolgens zo direct wilde aansluiten bij de Spelen in Amsterdam valt te begrijpen wanneer naar de economische cijfers uit deze periode wordt gekeken. Het werd in 1984 namelijk duidelijk dat de economie van Amsterdam met een groei van 4 procent veel sneller groeide dan die van de rest van het land, waar deze op 1,5 procent lag. Reden hiervoor zou het succes van Schiphol, de haven en de toeristenindustrie zijn.131 Het was aannemelijk dat de Spelen

een deel van deze industrieën verder zou stimuleren. De belangen voor het bedrijfsleven bij de komst van Spelen konden daarom groot zijn.

Er was echter een probleem: besloten was dat de sponsoractie, waarmee geld uit het bedrijfsleven werd opgehaald om onder andere de promotiecampagne te financieren, pas na het definitieve kabinetsakkoord in 1985 van start kon gaan. De meeste bedrijven konden dus slechts hun steun uitspreken. Dit had tot gevolg dat de SOSA geen daadwerkelijk overzicht van de inkomsten kon maken, aangezien ze voor een groot deel afhankelijk waren van de inkomsten uit 129 ‘Philips-hoofddirecteur Van Dijk: “1992 lijkt ver weg, maar dat is niet zo”’, Het Parool (27 oktober 1984).

130 Ibidem.

het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven kreeg bovendien ook geen duidelijkheid over de gevraagde bijdrage die zij zou moeten leveren.132 De SOSA zocht daarom onder de radar naar andere

manieren van samenwerking. Geldens wilde bijvoorbeeld erg graag dat een groot bedrijf zich zou verbinden aan de Spelen. Zijn idee was daarom om een Heineken Olympisch Stadion te bouwen.133

Hoewel meneer Heineken hier positief over was, wilde hij zich liever niet ‘te geprononceerd in Nederland’ manifesteren.134 Daarom nam Geldens contact op met Phillips, het bedrijf dat in het

najaar van 1984 al op samenwerking leek aan te sturen en bovendien in 1991 het honderdjarige bestaan zou vieren. De opening van een stadion zou dan een mooie extra feestelijkheid kunnen zijn.135 Volgens Geldens stond de directeur van Philip positief tegenover het idee van een Frits

Philipsstadion.136 Philips gaf aan bereid te zijn ‘te onderzoeken of zij op zich kan nemen de

Stichting een volledig uitgerust stadion ter beschikking te stellen om de Olympische Spelen 1992 te doen plaats vinden’.137 In 1986 richtte het bedrijf hier een werkgroep voor op.138 Het is overigens

opvallend dat Geldens binnen de Raad van Beheer in zijn eentje leek te opereren wat betreft het stadion. Wagner zag er bijvoorbeeld weinig in en uit de notulen komt meer twijfel naar voren.139

Daarbij moet wel worden opgemerkt dat dit soort publieke-private samenwerking in het kader van mega-evenementen niet ongewoon was. Juist via evenementen als een Olympische Spelen was het voor steden mogelijk om meer toenadering te zoeken tot de private sector.140 De

plannen voor een Frits Philipsstadion passen in dit beeld, behalve dat het niet de gemeente is die overlegde met Philips, maar de semionafhankelijke SOSA. Het lijkt er dan ook op dat de SOSA zolang mogelijk haar eigen zin probeerden door te drukken en naar handige manieren zocht om de

132 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, zevende vergadering RvB, 11 maart 1985;

SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 2, verslag achtste vergadering RvB, 15 april 1985; SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, verslag elfde vergadering RvB, 25 juni 1985; ‘Wethouder Amsterdam verlangt meer animo bedrijven voor Spelen’, NRC Handelsblad (13 september 1985) 9.

133 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, negende vergadering RvB, 2 mei 1985;

SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, summery of tentative proposal made to mr. A Heineken, olympic stadion and broadcasting center, 21 mei 1985.

134 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, verslag tiende vergadering RvB, 28 mei

1985.

135 Ibidem.

136 Een stadion moest volgens IOC-regels een personennaam dragen, vandaar de voor en achternaam. SAA, Archief van de

Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 3, verslag twaalfde vergadering RvB, 29 juli 1985.

137 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 143, brief van secretaris Raad van Bestuur

Philips aan de RvB SOSA Max Geldens, 26 september 1985.

138 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr. 143, brief aan de RvB van M.F.C Kluiten

namens Philips, betreft Olympisch Stadion (OS) en International Broadcasting Centre (IBC), 11 februari 1986.

139 SAA, Archief van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (1006), inv.nr.3, verslag twaalfde vergadering RvB, 29 juli

1985.

overheid te vermijden. Wagner deed dit bij de positieve begroting en Geldens bij het stadion. Het handelen van de SOSA geeft daarmee aan dat personen uit het bedrijfsleven nu ook aan de politieke onderhandelingstafel konden zitten om daar de belangen van een stichting te behartigen. Belangen waarbij nauwelijks sprake was van democratische controle, maar die wel sterk verweven waren met de politiek én het bedrijfsleven en grote invloed konden hebben op de stad.