• No results found

De invloed van de Raad van Commissarissen van GGZ instellingen op de prestaties na de transitie Jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de Raad van Commissarissen van GGZ instellingen op de prestaties na de transitie Jeugdzorg"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

De invloed van de Raad van Commissarissen van GGZ instellingen op de

prestaties na de transitie Jeugdzorg

Naam: Fatma Dalmaz Studentnummer: 10292934 Datum: 14 augustus 2018 Aantal woorden: 12.867

Supervisor: dr. ir. S.P. van Triest

MSc Accountancy & Control, specialisatie Control Amsterdam Business School

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Fatma Dalmaz who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie ter afronding van de Master Accountancy & Control aan de Universiteit van Amsterdam.

Graag wil ik iedereen bedanken die mij tijdens het schrijven van deze scriptie heeft gesteund. In de eerste plaats wil ik graag mijn begeleider dr. ir. S.P. van Triest bedanken voor zijn goede begeleiding, feedback en het meedenken over het aanpak van het onderzoek. Ondanks zijn drukke agenda en in de vakantieperiode maakte hij tijd vrij om de voortgang van het onderzoek te bespreken. Dankzij zijn geduld en inzet is het mogelijk geweest om de draad weer op te pakken. Vervolgens gaat mijn bijzondere dank naar mijn ouders en mijn familie die hun geloof in mij op talloze manieren uitdrukken, mij altijd ondersteunen en motiveren. Tot slot wil ik vrienden bedanken voor hun steun, adviezen en betrokkenheid bij mijn afstuderen.

(4)

Abstract

Deze studie onderzoekt het verband tussen de samenstelling van Raad van Commissarissen en de prestatie van GGZ instellingen rondom de transitie Jeugdzorg. In plaats van aanbodfinanciering op landelijk en provinciaal niveau wordt vanaf 2015 jeugdzorg ingekocht door gemeentes. Deze verschuiving naar vraagfinanciering is een grote wijziging in het ondernemingsmodel binnen de GGZ. Heeft de samenstelling van de Raad van Commissarissen invloed op de mate waarin instellingen deze wijziging succesvol doorstaan? De Raad van Commissarissen kenmerken die in dit onderzoek van invloed zijn op de financiële performance van de GGZ instellingen; de grootte, het aantal nevenfuncties, de aanwezigheid van vrouwen en de deskundigheid van de Raad van Commissarissen. Van de 55 instellingen is er data verzameld uit de verslagjaren 2013 en 2016. Vervolgens zijn de regressieanalyses uitgevoerd. Bevindingen van dit onderzoek laten zien dat de vrouwen aanwezigheid een negatieve effect heeft op de financiële performance. Deskundigheid van de commissarissen in de vorm van relevante kennis en ervaring in de zorg heeft een positieve invloed.

(5)

Inhoudsopgave

1 Introductie ... 7

2 Achtergrond en theorie ... 9

2.1 Corporate governance ... 9

2.1.1 Definitie van corporate governance ... 9

2.1.2 Ontwikkelingen in corporate governance in de Nederlandse zorgsector ... 10

2.1.3 Health care governance code ... 10

2.1.4 Zorgbrede Governance Code ... 11

2.2 Corporate governance theorieën ... 12

2.2.1 Agency Theory ... 12

2.2.2 Resource dependency theory ... 13

2.2.3 Stewardship theory ... 13

2.3 Corporate governance en de Raad van Commissarissen ... 15

2.4 Corporate governance en de Raad van Commissarissen karakteristieken ... 16

2.4.1 Grootte van de Raad van Commissarissen ... 16

2.4.2 Het aantal nevenfuncties van commissarissen ... 17

2.4.3 Aanwezigheid vrouwen binnen de Raad van Commissarissen ... 18

2.4.4 Deskundigheid van de Raad van Commissarissen ... 19

2.5 Transitie Jeugdzorg ... 19

3 Onderzoeksmethode ... 22

3.1 Onderzoekvraag en hypotheseontwikkeling ... 22

3.2 Data ... 23

3.3 Onderzoeksvariabelen ... 24

3.3.1 Onafhankelijke (Corporate Governance) variabelen ... 24

3.3.2 Afhankelijke variabelen ... 24

3.4 Operationalisering van de variabelen ... 26

(6)

4 Resultaten ... 29

4.1 Beschrijvende Statistiek en Correlaties ... 29

4.2 Onderzoekresultaten ... 32

4.2.1 Het effect van de samenstelling van de Raad van Commissarissen ... op de liquiditeit ... 32

4.2.2 Het effect van de samenstelling van de Raad van Commissarissen ... op de solvabiliteit ... 34

4.2.3 Het effect van de samenstelling van de Raad van Commissarissen ... op het rentabiliteit totaal vermogen ... 35

4.2.4 Het effect van de samenstelling van de Raad van Commissarissen ... op de winstmarge ... 37

5 Conclusie ... 40

5.1 Beperkingen van het onderzoek... 41

(7)

1 Introductie

De Raad van Commissarissen is een essentieel onderdeel van elke organisatie. Hun rol en de kenmerken zijn van cruciaal belang in de corporate governance. Corporate governance heeft betrekking op bestuur, toezicht op dat bestuur en verantwoording over bestuur en toezicht (OECD 2004). In de gezondheidszorg gaat het niet alleen om de verhoudingen tussen raad van toezicht en de raad van bestuur, maar ook om de relatie met de overheid en aan de overheid gelieerde organen. Cliënten, medewerkers, zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties, de werkgevers in de regio, lokale overheden en vele anderen hebben direct belang bij het goed functioneren van zorgorganisaties en de vervulling van hun specifieke maatschappelijke taak in hun verzorgingsgebied. De zorginstelling als maatschappelijke onderneming: de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het leveren van verantwoorde en cliëntgerichte zorg (www.goodgovernance.nl).

Het bestuur van zorginstellingen zoekt voor hun instelling de juiste vormgeving van governance. De bekostiging van de zorginstellingen wordt gewijzigd van een vast en zeker budget naar prestatiebekostiging. Dit duidt aan dat zorginstellingen pas over inkomen kunnen beschikken nadat de service is geleverd. Dit betekent meer financiële onzekerheid voor de betreffende organisaties. Indien goed geregeld governance de financiële positie van zorginstellingen positief kan beïnvloeden, door het goed regelen van het toezicht op de financiën en door het juiste investeringsbeslissingen te laten nemen door het bestuur, kan dit tot voordelen voor de zorginstelling leiden in een markt met gereguleerde concurrentie. Een gezonde financiële positie zorgt ervoor dat instellingen kunnen investeren in innovatie, ontwikkelingen en in de personeel. Dal zal dan weer leiden tot een betere prestatie.

De grote rol van de overheid in de financiering van de gezondheidszorg leidt er toe dat beleidswijzigingen een grote invloed kunnen hebben op de bedrijfsvoering van zorginstellingen. De verantwoordelijkheden voor jeugdzorg zijn per 1 januari 2015 gedecentraliseerd tot gemeentelijk niveau. Dit betekent dat verantwoordelijkheden van landelijk en provinciaal niveau naar gemeentelijk niveau worden verschoven. Dat houdt in dat in alle gemeenten alle mogelijke jeugdzorg moet kunnen worden aangeboden. Het doel van de transitie jeugdzorg is jeugdzorg dichter bij huis te brengen, waardoor zorg sneller, effectiever en efficiënter aangeboden kan worden. Door gemeenten financieel verantwoordelijk te maken wordt ook een extra prikkel gegeven om op lange termijn meer te investeren in preventie in plaats van relatief dure tweedelijnszorg (Knabben, 2015).

(8)

De transitie heeft grote diversiteit in financiering en verantwoording met zich mee gebracht. De kosten die daar gepaard gaan, zijn enorm toegenomen. Zorgaanbieders kregen te maken met tientallen verschillende gemeenten en werden geconfronteerd met een veelheid aan afspraken en werkwijzen. Ze hebben hun systemen daarop moeten aanpassen, processen herinrichten of nieuwe processen implementeren. De benodigde zorg wordt door de gemeenten ingekocht bij de zorgaanbieders. De grote aanbieders hebben daar concurrentievoordeel bij. Kleinere aanbieders hebben te maken met meer concurrentie en onzekerheid. Voor de continuïteit van de zorg worden zo nodig de inkopen onder de kostprijs geaccepteerd. Binnen een bepaalde budget moeten de cliënten behandeld worden. Als er meer kosten worden gemaakt om de behandeling voort te zetten, komt dat in rekening bij de zorgaanbieder. Dat leidt weer tot financiële problemen.

In deze scriptie wordt onderzocht of de samenstelling van de Raad van Commissarissen voor de transitie invloed heeft op de wijze waarop instellingen op deze transitie hebben gereageerd. De onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd:

‘Bestaat er een verband tussen de samenstelling van de Raad van Commissarissen en de performance van GGZ instellingen na de invoering van transitie jeugdzorg in 2015?’

Voor het onderzoek is een a-selecte steekproef getrokken van 55 GGZ instellingen. Vervolgens worden de jaarverslagen van de GGZ instellingen voor de jaren 2013 en 2016 beoordeeld naar de geselecteerde prestatie indicatoren. Omdat per 2015 de nieuwe jeugdwet van kracht is, worden de jaren darvoor en jaren daarna beoordeeld om te kijken hoe de instellingen op de transitie hebben gereageerd. Met de probleemstelling wordt er gekeken of de instellingen beter presteren na de invoering van transitie jeugdzorg die de corporate governance voor de transitie op orde hadden. Daarnaast wordt er naar de relatie tussen de financiële performance variabelen uit 2013 en uit 2016 gekeken. Aan de hand daarvan wordt er beoordeeld of de financiële performance voor de invoering van transitie invloed heeft gehad op de performance na de transitie.

Het onderzoek is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op het theoretische kader en de relevante aspecten die daarbij horen met betrekking tot corporate governance. Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk uitgelegd hoe het onderzoek is opgezet. Daarin wordt ook de hypothesevorming besproken. In hoofdstuk vier worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Het onderzoek wordt afgesloten met een conclusie waarna de beperkingen van het onderzoek worden besproken met de aanbevelingen voor een mogelijke toekomstonderzoek. .

(9)

2 Achtergrond en theorie

2.1 Corporate governance

In dit hoofdstuk komt als eerst de verschillende definities van corporate governance aan bod. Vervolgens wordt de corporate governance in Nederland toegelicht en het begrip gelinkt aan de zorgbrede governance code. Daarna volgt een literatuurstudie naar corporate governance binnen de profit sector en corporate governance binnen de non-profit sector. Dit omdat de GGZ instellingen zowel uit de profit als uit de nonprofit organisaties bestaan. Aansluitend wordt de rol van de Raad van Commissarissen binnen de corporate governance en de kenmerken van de Raad van Commissarissen uitgelicht. Tot slot wordt in het kort uitgelegd wat transitie jeugdzorg is en de gevolgen ervan voor de zorginstellingen.

2.1.1 Definitie van corporate governance

Er zijn verschillende definities van corporate governance aanwezig, echter is in dit onderzoek gekozen voor de OECD (Organization for Economic Co-operation and Development) definitie. In 1999 werd de eerste versie van de OECD Principles of Corporate Governance goedgekeurd, die daarna in 2004 werd herzien. De bedoeling van de OECD is een denkkader te bieden aan de overheden om een duidelijk beleid inzake corporate governance te ontwikkelen. Ze leggen dan de nadruk op de goede invloeden van corporate governance.

“Corporate governance is een sleutelelement bij het vergroten van economische efficiëntie en groei, evenals bij het versterken van het vertrouwen van de investeerders. Corporate governance brengt heel wat relaties tussen het management van de onderneming, de raad van bestuur, de aandeelhouders en andere stakeholders tot stand. Goede corporate governance moet het management en de raad van bestuur een motief bieden om de doelen te bereiken die van belang zijn voor de onderneming en de aandeelhouders, en het moet ook de effectieve controle vergemakkelijken” (OECD Principles of Corporate Governance, 2004, blz. 11).

Governance heeft betrekking op bestuur, toezicht op dat bestuur en verantwoording over bestuur en toezicht. Het woord governance is afgeleid van het Engelse werkwoord ‘govern’, wat onder andere besturen en beheersen betekent. In het huidige tijdsgewricht staat het woord governance voor de combinatie van beide begrippen ‘het beheersen van het besturen’. Uitgangspunt van governance is dat er iemand bestuurt en dat anderen daar inzicht in krijgen en daar invloed op kunnen uitoefenen (Hoek 2007, blz 23).

(10)

Corporate governance heeft betrekking op het samenstel van mechanismen en processen die ervoor zorgen dat ondernemingen worden bestuurd en beheerd zodat waarde wordt gecreëerd voor de eigenaren terwijl ook aan alle verantwoordelijkheden aan stakeholders wordt voldaan. Veel mechanismen waaronder de Raad van bestuur, externe accountants, participatie en stemrecht van aandeelhouders, bedreiging voor overname en corporate governance beoordeling kunnen een corporate governance effect hebben (Merchant & Van der Stede 2007).

Het is niet eenvoudig om in de literatuur een eenduidige definitie te vinden. De oorzaak van de governance probleem ligt steeds bij de scheiding van eigendom en controle. De agency theorie speelt dan ook een belangrijke rol bij de corporate governance problematiek.

2.1.2 Ontwikkelingen in corporate governance in de Nederlandse zorgsector

De overheid heeft zich voorgenomen een aantal stappen terug te zetten en ruimte te maken voor gereguleerde marktwerking in de Nederlandse zorgsector. Als gevolg van dit voorgenomen overheidshandelen krijgen besturen van zorginstellingen meer vrijheid, wordt het toezicht anders georganiseerd en als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving worden de transparantie-eisen vergroot. Dit alles geeft nieuwe impulsen aan de vormgeving van zorgbrede governance. Zorgbrede governance betreft aanbevelingen voor goed bestuur, goed toezicht en adequate verantwoording voor zorginstellingen. De zorginstellingen in Nederland zoeken naar de juiste vormgeving van governance. Deze vormgeving heeft invloed op veel facetten van de bedrijfsvoering (Vos, 2008).

Niet alleen het denken over good governance ontwikkelt zich, ook de omgeving waarin zorgorganisaties opereren, kent een grote dynamiek. Met name de introductie van gereguleerde marktwerking en de daarmee samenhangende introductie van risico in de bedrijfsvoering. Het waren echter niet alleen de geleidelijke in- en externe ontwikkelingen die aanleiding vormden om de oude code te herzien. De afgelopen jaren zijn de sector en de maatschappij opgeschrikt door een aantal incidenten zoals IJsselmeerziekenhuizen, Meavita en Philadelphia die het vertrouwen in het bestuur onder druk hebben gezet. Op cruciale momenten leek of bleek het toezicht of het bestuur te hebben gefaald. Kwaliteit en veiligheid van zorg vragen meer dan ooit de volledige aandacht van bestuur en toezicht (Zorgbrede Governancecode 2010).

2.1.3 Health care governance code

Zorginstellingen bestaan zowel uit de profit als uit de non-profit organisaties en hebben volgens artikel 22 van de Gezondheidswet een maatschappelijke functie. Volgens dit artikel is de overheid verplicht om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. De

(11)

overheid maakt daarbij gebruik van de zorginstellingen in Nederland. Deze maatschappelijke taak stelt andere eisen aan goed bestuur van een adequaat toezicht op zorgorganisaties (Health care governance 1999, blz.18). De governance gedachte is belangrijk voor de Nederlandse gezondheidszorg. Voor een goed functionerende zorgsector zijn professioneel bestuur en toezicht van groot belang. Alle betrokken partijen hebben tot doel manieren te vinden om de gezondheidszorg op een goede manier te besturen zodat ze aan de maatschappelijke doelen en kaders voldoen (Health care governance 1999, blz.18). Vanwege dit belang van governance voor de Nederlandse gezondheidszorg heeft de commissie health care governance besloten om aanbevelingen te publiceren.

De zorgbranche was een van de eerste branches waarvoor eind 1999 door de Commissie Health Care Governance aanbevelingen voor good governance werden uitgebracht. Deze richtlijnen waren niet bindend, maar gaven wel een impuls aan de discussie over goed bestuur en goed toezicht binnen zorgorganisaties (Zorgbrede Governance code 2010).

De Commissie Health Care Governance (Commissie Meurs, 1999), legt in haar definitie van governance de verbinding tussen sturen, toezicht houden en verantwoording afleggen. Zij hanteert de volgende definitie:

“health care governance is een stelsel van spelregels en omgangsvormen voor goed bestuur van en goed toezicht op zorgorganisaties, en van adequate verantwoording aan en beïnvloeding door belanghebbenden van de wijze waarop de zorgorganisatie haar doelen realiseert en kwalitatief verantwoorde en doelmatige zorg levert.” (Cie. Meurs, 1999: 11)

De commissie stelt dat goede zorg goed bestuur vereist, dat goed bestuur goed toezicht verdient en dat goede zorg verantwoorde zorg is. Met name de eerste twee stellingen zijn hier relevant omdat ze governance, output en toezicht met elkaar verbinden.

2.1.4 Zorgbrede Governance Code

Voortbouwend op het werk van de Commissie Meurs en de Commissie Tabaksblat heeft de NVZ Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) in 2002 een Zorghandvest opgesteld, waaraan in 2004 verdere uitwerking is gegeven in de ‘NVZ Governancecode’. Deze code is bedoeld voor zorginstellingen met een raad van toezicht model en geeft richtlijnen voor maatschappelijke verantwoording door zorginstellingen en het functioneren van en verantwoording afleggen door raden van bestuur en raden van toezicht (Montfoort, 2004).

(12)

In 2005 hebben de brancheverenigingen in de zorg een zorgbrede governance code gepubliceerd als reactie op de health care governance aanbevelingen in 1999. Deze code is een verdieping op de vrij globale aanbevelingen in de health care governance code waar een aantal normen in zijn geconcretiseerd (brancheorganisaties zorg 2005, inleiding). Deze code is vanaf 1 januari 2006 van kracht. Dat wil zeggen dat voor alle leden van de deelnemende brancheorganisaties (ActiZ, GGZ Nederland, NVZ, NFU en VGN) de naleving van code geldt als lidmaatschapsverplichting. Naleven betekent toepassen van de codebepalingen, en zo niet, aangeven waarom niet en op welke punten de betreffende zorgorganisatie met welke vervangende regels daarvan afwijkt (‘pas toe of leg uit’). Met de Zorgbrede Governancecode 2010 is de bestaande Zorgbrede Governancecode 2005 verhelderd, vernieuwd en op belangrijke punten aangescherpt (Zorgbrede Governancecode 2010, inleiding).

2.2 Corporate governance theorieën

Er zijn veel empirische onderzoeken gedaan op het gebied van corporate governance. Grotendeels hiervan heeft betrekking op de structuren voor de samenstelling van bestuursorganen. Naar het effect van corporate governance op de prestatie van ondernemingen zijn er ook veel onderzoeken verricht. Hieronder volgt eerst toelichting op de governance theorieën, daarna wordt de empirische resultaten van een aantal onderzoeken uitgelegd. Zoals al eerder is aangekondigd bestaan de GGZ instellingen zowel uit de profit als uit de non-profit organisaties. Daarom wordt er naar de onderzoeken binnen de profit en non-profit sector gekeken.

De meest gebruikte theorieën op het gebied van governance binnen de profit sector zijn de agency theory, de resource dependence theory en de stewardship theory. Hieronder worden deze theorieën kort toegelicht.

2.2.1 Agency Theory

De meest gebruikte theorie bij wetenschappelijk onderzoek op het gebied van corporate governance is de agency theory. De theorie is gebaseerd op het principe dat de onderneming er alleen voor de belangen van de aandeelhouders is. De meest gebruikte theorie is de agency theorie van Jensen en Meckling (1976). De aandeelhouder wordt de ‘principal’ genoemd en het management de ‘agent’. Berle en Means (1932) stellen dat de belangen van de aandeelhouders en het management van elkaar kunnen verschillen. Zij gaan er van uit dat het management alleen naar zijn eigen belang zal nastreven en conform die belangen handelen als er geen tegenkrachten zijn. Die opvatting is algemeen erkend, ook al Moerland (1997, blz. 27) er op wijst dat de stelling van Berle en Means nooit empirisch is bewezen. Williamson (1984) veronderstelt dat de manager

(13)

meer geld uitgeeft voor zijn eigen belangen dan uit het oogpunt van winstmaximalisatie voor de aandeelhouders.

De basisgedachte achter de agency theorie is dat de belangen van het management en de aandeelhouders van elkaar verschillen en het verschil tussen beide belangen moet zo klein mogelijk gemaakt worden. Er worden in dat geval de agency kosten gemaakt. Deze kosten hebben te maken met het toezicht houden (monitoring costs) en de verantwoording afleggen (bonding costs). Het betreft niet alleen het meten en observeren van het gedrag van de agent, maar ook het controleren van dit gedrag. Als gevolg van het gedrag van de agent dat het nooit helemaal conform het belang van de principal zal zijn, ontstaat er waardevermindering (residual loss). Het overlaten van het management aan een ander brengt dus agency kosten met zich mee, namelijk de som van de drie voornoemde kostensoorten.

2.2.2 Resource dependency theory

De resource dependency theorie veronderstellen dat een onderneming afhankelijk is van haar omgeving om te kunnen overleven (Cornforth 2003, blz.8). Deze afhankelijkheid ligt aan de hoeveelheid middelen die een onderneming van anderen nodig heeft, om goed te kunnen functioneren (Chin, Widing en Paladino, 2006:2). Daarom moeten de ondernemingen een manier zien te vinden om deze afhankelijk te organiseren, zodat zij de bronnen en informatie krijgen, die ze willen hebben (Cornforth, 2003:8).

De nadruk van de resource dependency theorie ligt op de middelen en het gedrag van de organisatie om deze middelen te verwerven in de omgeving (David en Zakus 1997, blz.478). Organisaties zijn afhankelijk van relaties en interacties met hun omgeving omdat ze niet in staat zijn om zelf alle goederen en services intern te generen, die hen de gewenste goederen en diensten kunnen leveren (David en Zakus 1997, blz.478).

2.2.3 Stewardship theory

Stewardship theorie is gebaseerd op menselijke relaties. Deze theorie neemt aan dat managers hun werk goed willen doen en zullen handelen als een adequate steward binnen de organisatie (Donaldson en Davidson 1991, blz.51). De rol van raad van toezicht in deze theorie is dat ze betrokken worden in de dominante coalitie. Raad van toezicht helpt het management bij het behalen van collectieve doelstellingen en missies en het verbeteren van de organisatorische prestaties. Binnen deze theorie is de raad van toezicht zeer actief en deelnemend (Hung 1998, blz.107). Een raad van toezicht heeft in deze theorie een strategische rol. De belangen van de aandeelhouders en managers zijn op één lijn, ze streven beide dezelfde doelen na.

(14)

Er is grote hoeveelheid empirische onderzoek aanwezig op het gebied van profit sector. Brown en Caylor (2004) hebben in 2004 een onderzoek verricht. Ze hebben een Gov-score opgesteld om na te gaan hoe corporate governance gerelateerd is aan performance. In 2005 en 2006 hebben ze deze score nogmaals gebruikt om corporate governance te linken aan prestaties (Brown en Caylor 2005 & 2006). Ze onderzochten hiervoor meer dan 2000 ondernemingen in de Verenigde Staten. De index die Brown & Caylor hebben samengesteld, bestaat uit 51 factoren die waarde van 0 of 1 hebben. Daarna zijn deze 51 elementen gegroepeerd tot 8 categorieën. De Gov-score checkt de samenstelling van de raad van bestuur, de opleiding van de bestuurders en het vergoedingsbeleid. De mate waarin de bestuurders aandelen bezitten wordt ook onderzocht. Daarnaast wordt er naar de vrijwillige maatregelen gekeken die een onderneming neemt om zijn corporate governance te verbeteren. Brown en Caylor (2004) vinden dat ondernemingen met een hogere corporate governance score winstgevender zijn, meer waard zijn en meer dividenden uitbetalen aan hun aandeelhouders. Ze bepalen de winstgevendheid door drie maatstaven: return on equity, net profit margin en groei van de verkopen.

Ertugrul en Hedge (2004) heeft ook een governance score samengesteld om deze te linken aan performance. In 2002 hebben ze deze relatie voor bijna 2000 Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen onderzocht. Ze vinden een positieve significante relatie tussen de corporate governance en performance. Black et al. (2005) heeft aan de hand van KCGI index (gebaseerd op 30 ja/nee vragen) het effect van de corporate governance op de performance van Koreaanse bedrijven onderzocht van 1998 tot 2003. Een gelijkwaardig onderzoek hadden ze in 2001 naar de corporate governance in Rusland gedaan. Ze vinden een positief significant verband tussen de corporate governance en de toekomstige marktwaardering.

Governance van non-profit organisaties wijkt af van die van ondernemingen, omdat non-profit organisaties geen aandeelhouders kennen. De maatschappelijke taak van non-profitorganisaties stelt extra eisen aan goed bestuur en adequaat toezicht en vraagt om manieren voor het afleggen van maatschappelijke verantwoording aan de belanghebbenden (stakeholders).

Alexander & Lee (2006) onderscheiden twee ideale type governance modellen voor de gezondheidszorg; het philantropic model en het corporate model. Elk model weerspiegelt verschillende waarden en organisatie principes. Het philantropic model legt de nadruk op participatie van de gemeenschap, een eerlijk proces en stewardship terwijl het corporate model de nadruk legt op de ontwikkeling van strategie, het nemen van risico en de concurrentiepositie. De bevindingen van Alexander & Lee laten een positieve relatie zien tussen bedrijfsconfiguraties en verschillende belangrijke prestatiemaatstaven. Ze vinden echter geen significant verband tussen de

(15)

bedrijfsconfiguratie en de financiële prestaties, gemeten aan de hand van de cashflow. Ook Alexander en Weiner (1998) spreken over twee governance modellen: het philantropic model en het corporate model.

Gill, Flynn en Reising (2005) onderscheiden drie modellen: het traditional governance model, het policy governance model en het results-based governance model. Het traditional governance model heeft kenmerken van de agency theory uit de profit sector. Het policy governance model bevat kenmerken van het stewardship model uit de profit sector. Het result-based governance model heeft ook kenmerken van het stewardship model uit de profit sector.

In vergelijking met de onderzoeken op het gebied van governance in de profit sector, is er in de non-profit sector weinig bekend. Een van de mogelijke redenen volgens Gleaser (2003) is het complexere karakter van de agency problemen binnen de non-profit organisaties omdat ze in een maatschappelijke context opereren en een grotere diversificatie aan stakeholders hebben. Glaeser (2002) stelt vast dat besturen van non-profit organisaties een veel grotere autonomie hebben dan ieder ander bestuur.

Volgens de bevindingen Colleye et al. (2003) zijn de governance theorieën uit de non-profit sector nauwelijks gekoppeld aan governance theorieën uit de profit sector. Er is een groeiende interesse naar de relatie tussen corporate governance en non-profitorganisaties.

2.3 Corporate governance en de Raad van Commissarissen

De Raad van Commissarissen is een orgaan bestaat uit de gekozen of aangewezen leden die gezamenlijk toezicht houden op de activiteiten van organisatie. De Raad van Commissarissen is een belangrijk corporate governance mechanisme om agency problemen te reduceren. De benadering van corporate governance en gerelateerde mechanismen en processen verschillen sterk per land. Bij de toepassing van corporate governance in verschillende landen kan het onderscheid worden gemaakt tussen het Anglo-Amerikaanse(one-tier systeem) model en het Continental European/Japanese model(two-tier systeem) . Het eerste kenmerkt zich door sterke focus op de primaire stakeholders (grote invloed en directe belang zoals werknemers, leveranciers en klanten) terwijl het tweede model zich kenmerkt door focus op alle stakeholders (ook secundaire stakeholders die geen directe belang maar wel invloed hebben zoals concurrenten, media, maatschappij). Naast de verschillen in de corporate governance modellen bestaan er ook verschillen in de gebruikte corporate governance mechanismen en processen en de context waarbinnen deze werkzaam moeten zijn. Bij one-tier (eenlaags-bestuursmodel) systeem wordt binnen het bestuursorgaan onderscheid gemaakt tussen bestuurders die zijn belast met de uitvoerende werkzaamheden en bestuurders die zijn belast met het toezicht op die

(16)

werkzaamheden. Hierbij zijn het bestuur en toezicht in één orgaan verenigd. Bij het two-tier systeem bestaat er ook een orgaan voor toezicht naast een orgaan voor bestuur, waarbij strenge scheiding is tussen het bestuur en het toezichthoudend orgaan. Raad van Commissarissen bestaat enkel uit niet-uitvoerende bestuurders.

In Nederland wordt de two-tier-model het meest gebruikt. Dit betekent dat er een splitsing is in een uitvoerende en een niet-uitvoerende macht (Mathijssen, 2004). De uitvoerende macht is gevestigd in de Raad van Bestuur. De niet-uitvoerende macht is gevestigd in de Raad van Toezicht. Het bestuur is verantwoordelijk voor het realiseren van organisatorische doelen, strategie en toekomstige resultaten. Het bestuur legt hierover verantwoording aan de Raad van Commissarissen. De Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het beleid en het algemeen welzijn van de organisatie en staat de Raad van Bestuur terzijde. 2.4 Corporate governance en de Raad van Commissarissen karakteristieken

De Raad van Commissarissen is een essentieel onderdeel van elke organisatie. Hun rol en de kenmerken zijn van cruciaal belang in de corporate governance. Hieronder worden de Raad van Commissarissen karakteristieken toegelicht.

2.4.1 Grootte van de Raad van Commissarissen

De omvang van de Raad van Commissarissen speelt een belangrijke rol op de kwaliteit van de corporate goverance. Beekun e.a. (1998) typeren een grotere board als extern gefocuste board en een kleine board als intern gefocust. Een board met een interne focus zorgt voor meer participatie en een betere controle op het management. Hierdoor presenteren deze bedrijven een beter resultaat. Een grotere board leidt dus tot een slechtere participatie en controle. Core e.a. (1999) en Ozkan e.a. (2006) vinden dat hoe groter een board is, des te minder effectief deze is en hoe gevoeliger deze is voor de invloed van de bestuurder. Binnen de wetenschappelijke literatuur wordt over twee belangrijke bronnen van board-size-effect besproken: de communicatie- en coördinatie problemen die toenemen naarmate de grootte van Raden van Commissarissen toeneemt en het afnemende capaciteit van de Raden van Commissarissen om het management te controleren, datgene wat leidt tot agency problemen als gevolg van de scheiding van het beheer en controle (Eisenberg et al, 1998). Eisenberg et al. vinden een significante negatieve correlatie tussen de grootte van de Raden van Commissarissen en winstgevendheid in Finse bedrijven. Dit is in overeenstemming met Yermack (1996), Bhagat en Black (1996) en Jensen (1993). Volgens Jensen en Yermack is de communicatie, de coördinatie en het besluitvormingsproces bij grotere Raad van Commissarissen moeilijker. Jensen stelt dat grotere Raad van Commissarissen tot minder openhartige discussies over de performance van het management en controle voor de

(17)

CEO leiden. Volgens Yermack hebben bedrijven met een kleinere Raad van Commissarissen betere financiële performance.

Kiel & Nicholson (2003) vinden dat grotere Raad van Commissarissen meer mogelijkheden bieden om te netwerken en het aantrekken van gekwalificeerd personeel, die een positieve effect heeft op de prestaties van de onderneming. Van der Berghe en Levrau (2004) stellen dat de grotere Raad van Commissarissen meer kennis en vaardigheden met zich mee dragen dan kleinere Raad van Commissarissen.

De resultaten van de empirische onderzoeken met betrekking tot de grootte van de Raad van Commissarissen leiden tot de verdeeldheid binnen de wetenschappelijke literatuur. Kijkend vanuit het perspectief van de resource dependency theory stellen de onderzoekers (Kiel & Nicholson (2003) en Van der Berghe en Levrau (2004)) dat de grotere Raad van Commissarissen positiever effect hebben op de performance dan kleinere Raad van Commissarissen. Vanuit het perspectief van de agency theory veronderstellen de onderzoekers (Eisenberg et al, 1998, Yermack (1996), Bhagat en Black (1996) en Jensen (1993)) dat de grotere Raad van Commissarissen de performance van de ondernemingen negatief beïnvloeden vanwege de coördinatie problemen en afnemende controlevermogen op het management.

2.4.2 Het aantal nevenfuncties van commissarissen

De Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid van de raad van bestuur en de algemene gang van zaken in de zorgorganisatie. De toezichthouders dienen het nodige aandacht te besteden op het volgen van het beleid van de organisatie. Er is een verdeeldheid binnen de wetenschappelijke literatuur over het bekleden van de nevenfuncties. Een deel van de onderzoeken verwijst naar de negatieve effect op de toezichthoudende rol van de commissarissen vanwege hun overvolle agenda. Een andere deel van de onderzoeken laat een positieve verband zien tussen het aantal nevenfuncties van de commissarissen en performance van de ondernemingen.

Ferris et al. (2003), Harris en Shimizu (2004) veronderstellen dat er een positieve relatie is tussen het bekleden van meerdere nevenfuncties en de performance. Dit vanwege hogere mate betrokkenheid met de externe omgeving, grotere netwerk en betere toegang tot de middelen die de performance van de ondernemingen kunnen verbeteren. Kijkend vanuit het perspectief van resource dependency theory wordt deze stelling ondersteund. Commissarissen met meerdere nevenfuncties hebben toegang tot de middelen vanuit hun netwerk.

(18)

Aan de andere kant zijn er onderzoeken van bijvoorbeeld Fich en Shivdasani (2006) die juist beweren dat drukke Commissarissen minder goed toezicht houden. Wanneer Commissarissen veel nevenfuncties hebben, kunnen ze slechts beperkte tijd aan hun functies besteden. Hierdoor zou hun toezichttaak in het gedrang kunnen komen. Er is dus geen eenduidig antwoord op het effect van de nevenfuncties op performance van ondernemingen.

2.4.3 Aanwezigheid vrouwen binnen de Raad van Commissarissen

Vrouwelijke aanwezigheid in het bedrijfsleven is een veel besproken onderwerp in de afgelopen jaren. Organisaties begonnen diversificatie programma’s uit te voeren om ervoor te zorgen dat het bedrijf op de maatschappij lijkt. Het toevoegen van meer vrouwelijke aanwezigheid aan de Raad van Commissarissen kan een aantal extra sterktes meebrengen en dat zou de belangen van aandeelhouders en stakeholders verhogen. Bear et al (2010) vinden dat als het aantal vrouwen in het bestuur toeneemt, neemt de aandeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen van bedrijven ook toe. Erhardt et al. (2003) vinden dat bedrijven met een grote diversiteit een hogere financiële prestatie hebben. Ze stellen dat vrouwen in vergelijking met mannen opener zijn, directer communiceren en constructiever zijn tijdens discussies.

Adams en Ferreira (2009) hebben in hun onderzoek over vrouwen in de Raad van Commissarissen en hun impact op performance onder een steekproef van Amerikaanse bedrijven geconcludeerd dat het aantonen van een relatie tussen genderdiversiteit en prestaties complex is. Zij vinden dat vrouwen beter aanwezige gedrag tonen, hoe groter de aandeel van vrouwen in de raad hoe beter aanwezige gedrag van mannelijke bestuurders zijn. Daarnaast vinden ze dat bedrijven met een krachtig bestuur slechter lijken te presteren wanneer de diversiteit tussen de mannen en vrouwen groter is.

Shrader, Blackburn en Iles (1997) hebben in hun onderzoek onder 200 grote Amerikaanse bedrijven een negatieve relatie gevonden tussen het percentage vrouwen in een bestuur en de financiële performance van ondernemingen. Als prestatie maatstaf gebruikten zij ROA, ROI en ROE. De mogelijke verklaring volgens hen zou kunnen zijn dat er zeer weinig vrouwen in het bestuur zaten van de onderzochte bedrijven. Het percentage van vrouwen van het top management van deze bedrijven was 4,5%. Daardoor zou de impact te klein kunnen zijn.

Om al deze redenen zou de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Commissarissen positieve effect hebben op de performance van de bedrijven.

(19)

2.4.4 Deskundigheid van de Raad van Commissarissen

Het is belangrijk dat de Raad van Commissarissen de beslissingen neemt die in het belang zijn van de aandeelhouders en stakeholders. Raad van Commissarissen bestaat vrijwel altijd uit een mix van financiële experts en deskundigen met vooral inhoudelijke kennis van de sector. Wanneer er ten minste één lid van de raad zorgrelevante kennis en ervaring heeft, zou een optimale interactie tussen de inhoud en de kwaliteit van zorg kunnen ontstaan.

Molinari et al. (1995) deden onderzoek naar de effecten van aanwezigheid van artsen in de Raad van Commissarissen en vinden dat ziekenhuisbesturen met invloed van artsen betere financiële prestaties hebben dan ziekenhuizen zonder invloed van artsen. Vanuit het perspectief van het agency theory, vinden Molinari et al. geen significant bewijs dat Raad van Commissarissen met alleen artsen slechter presteerden.

In artikel 4.2 van de Zorgbrede Governancecode 2010 wordt ten aanzien van de deskundigheid van de Raad van Commissarissen de eis gesteld dat tenminste één lid van de Raad van Toezicht over voor de zorgorganisatie relevante kennis en ervaring in de zorg beschikt.

Degene die toezicht houden op het topmanagement dienen de nodige deskundigheid te hebben. Zij horen de nodige kennis hebben om te weten waar en hoe zij kritisch moeten doorvragen over het functioneren van de organisatie. Dat zou leiden tot de betere performance van de organisatie.

2.5 Transitie Jeugdzorg

Wat is de transitie jeugdzorg? Vanaf 1 Januari 2015 is de Jeugdwet van kracht1. Het doel van de

Jeugdwet wordt als volgt omschreven: “Het doel van dit wet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezien en sociale omgeving”2. Daarvoor is een transformatie nodig in de

hulp die aan gezinnen wordt geboden, meer gericht op preventie, het bieden van juiste, integrale, hulp op maat voor gezinnen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van gezinnen en hun sociale omgeving en er meer ruimte is voor professionals door vermindering van de regeldruk. De bestuurlijke en financiële randvoorwaarde om dit te realiseren is de decentralisatie van alle

1

https://www.eerstekamer.nl/9370000/1/j9vvhwtbnzpbzzc/vjpmdhjwhaym/f=y.pdf ; (Staatsblad, 2014, 105)

2

(20)

vormen van jeugdhulp naar de gemeente, zo wordt in de memorie van toelichting gesteld3. De

Jeugdwet heeft daarnaast ook nog als doel om ieder kind te verzekeren van de bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn en toegang tot voorzieningen voor gezondheidszorg (art. 3 en 24 Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, Eerste evaluatie Jeugdwet, ZonMw).

Per 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van alle jeugdzorg die daarvoor onder het rijk, de provincie, de AWBZ en de Zorgverzekeringswet viel. Concreet wordt de gemeente verantwoordelijk voor de huidige:

• Provinciale jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg), waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering;

• Jeugd GGZ (Zorgverzekering en AWBZ);

• Zorg voor verstandelijke gehandicapte jeugd (AWBZ).

De overdracht van taken van de diverse overheden naar de gemeenten wordt ‘transitie jeugdzorg’ genoemd. Er komt een nieuw wettelijk kader en één financieringsstroom voor alle vormen van ondersteuning en hulp aan kinderen en hun opvoeders.

Verandering in de jeugdzorg brengt administratieve lasten in de jeugdhulp met zich mee. Na de invoering van de nieuwe jeugdwet zijn de administratieve lasten zo toegenomen, dat aanbieders van jeugdhulp hun organisatie niet altijd op orde kunnen krijgen. Dat zorgt voor declaratieproblemen, waardoor de aanbieders niet altijd op tijd betaald krijgen voor de diensten die ze hebben geleverd. ‘Wanneer aanbieders onvoldoende financiële buffers hebben om dit op te vangen, heeft dit directe gevolgen voor de liquiditeitspositie’, schrijft de autoriteit.

Geen of onvoldoende bevoorschotting, moeizame facturering (soms als gevolg van onduidelijkheid over de woonplaats van de jeugdige en/of administratieve onvolkomenheden in de facturatie en verantwoording) en discussies daarover met gemeenten leiden tot vertragingen in de betaling van de geleverde jeugdhulp. Dit draagt bij aan een verslechterde liquiditeitspositie van met name die aanbieders van wie jeugdhulp de hoofdactiviteit is en die veel contractpartners hebben. Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) signaleert dat sommige instellingen niet in staat zijn om aan hun verplichtingen te voldoen ondanks een sluitende exploitatie. Uit een brede risicoanalyse4

3

Kamerstukken II 2012/13, nr. 3, p. 2.

4

Risicoanalyse onder 111 jeugdhulpaanbieders (op basis van jaarrekeningen 2014 en 2015) uitgevoerd door EY. De rapportage van dit deelonderzoek wordt omwille van bedrijfsgevoelige informatie niet openbaar gemaakt.

(21)

op basis van jaarrekeningen 2014 en 2015 blijkt dat jeugdhulpaanbieders met meer dan 50% omzet jeugdhulp in 2015 te maken hadden met een daling van 14,1% van de liquide middelen en dat 40% van de onderzochte instellingen in financiële problemen is of zal komen.

Allereerst wordt liquiditeit een probleem als pas kan worden gedeclareerd op het moment dat de hulpverlening is afgerond en gemeenten geen zorg dragen voor bevoorschotting. Instellingen moeten hierdoor het onderhanden werk zelf voorfinancieren. Ten tweede wordt liquiditeit een probleem als betaling van geleverde jeugdhulp na facturatie niet op korte termijn plaatsvindt of zelfs uitblijft. Een kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat jeugdhulpaanbieders zelf ook de interne processen rondom administratie en facturering op orde moeten hebben. Wanneer facturen van jeugdhulpaanbieders fouten of onvolkomenheden bevatten, heeft dit tot gevolg dat er vertraging in de betaling kan ontstaan. Daarnaast zorgt het herstellen van dergelijke fouten voor een toename in de administratieve lasten. Ten derde blijkt dat veel jeugdhulpaanbieders beperkte mogelijkheden hebben om hun werkkapitaal te vergroten of nieuw werkkapitaal aan te trekken. Banken zijn vaak niet bereid om werkkapitaal te verstrekken en ook is in sommige contracten opgenomen dat vorderingen op de gemeente niet verpand mogen worden.

Het is noodzakelijk dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders in dialoog blijven over het nakomen van afspraken over betalingstermijnen, bevoorschotting en goede aansluiting op elkaars administratieve processen om te voorkomen dat aanbod van jeugdhulp in gevaar komt om financiële en/of administratieve redenen zonder dat daaraan inhoudelijke overwegingen ten grondslag liggen.

(22)

3 Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet toegelicht. Het eerste gedeelte gaat over de hypotheseontwikkeling op basis van de voorgaande literatuurstudie. Daarna komt in het tweede gedeelte de data aan de orde. Vervolgens wordt de variabelen en de operationalisering ervan besproken. Ten slotte wordt de methodologie uitgewerkt.

3.1 Onderzoekvraag en hypotheseontwikkeling

In dit onderzoek wordt de antwoord gezocht op de volgende probleemstelling: ‘Bestaat er een verband tussen de samenstelling van de Raad van Commissarissen en de performance van GGZ instellingen na de invoering van transitie jeugdzorg in 2015?’ Raad van Commissarissen karakteristieken die worden onderzocht, zijn de grootte van de Raad van Commissarissen, het aantal nevenfuncties van commissarissen, de aanwezigheid van de vrouwen binnen de Raad van Commissarissen en de deskundigheid van de Raad van Commissarissen. Om antwoord te geven op de vraag, in hoeverre deze Raad van Commissarissen karakteristieken de performance van GGZ instellingen beïnvloeden, zijn volgende hypothesen geformuleerd.

H1: Er is een negatief verband tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en de performance De eerste hypothese richt zich op het grootte van de Raad van Commissarissen en de performance. Onderzoeken met betrekking tot de relatie tussen deze variabelen zijn in voorgaande literatuur (Core e.a. (1999); Ozkan e.a. (2006); Yermack, (1996); Bhagat & Black, (1996); Jensen, (1993); Kiel & Nicholson, (2003); Berghe en Levrau (2004) besproken. Eisenberg et al. (1998) vinden een significante negatieve correlatie tussen de grootte van de Raden van Commissarissen en winstgevendheid in Finse bedrijven. Jensen, (1993) en Yermack, (1996) vinden dat bij de grotere Raad van Commissarissen de communicatie, coördinatie en besluitvormingsproces worden bemoeilijkt. Aansluitend op de bevindingen van Eisenberg et al., Jensen en Yermack wordt er een negatieve verband verwacht tussen het grootte en de financiële performance.

H2: Er is een negatief verband tussen het aantal nevenfuncties van commissarissen en de performance De tweede hypothese focust zich op het verband tussen het aantal nevenfuncties van commissarissen en de financiële performance. In de literatuur wordt er verwezen naar een negatief verband vanwege drukte van de toezichthouders die hun functie als commissaris met nodige tijd en aandacht niet effectief kunnen uitvoeren. Bevindingen van Fich en Shivdasani (2006) beweren dat commissarissen met veel nevenfuncties slechts beperkte tijd aan hun taak

(23)

besteden. Hierdoor kan hun toezichttaak onder druk komen staan. De verwachting is dat het aantal nevenfuncties van commissarissen een negatieve invloed heeft op de financiële performance die in lijn is met de bevindingen van Fich en Shivdasani (2006).

H3: Er is een positief verband tussen de aanwezigheid van vrouwen binnen de Raad van Commissarissen en de performance

De derde hypothese heeft betrekking op het effect van de aanwezigheid van vrouwen binnen de Raad van Commissarissen op de performance. Nederland kent een laag aantal vrouwen in bestuurlijke functies, wat volgens de minister leidt tot slechtere financiële resultaten. Kijkend vanuit de sociaal-economische redenen kan het ook onwenselijk worden beschouwd. Voorgaande literaturen vinden tegenstrijdige bewijzen over de invloed van de vrouwelijke aanwezigheid op de performance. Bear (2010) stelt dat de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur een positieve invloed heeft op maatschappelijk verantwoord ondernemen en Erhardt et al. (2003) vinden dat de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur een positieve invloed heeft op de performance. Integendeel laat de bevindingen van Adams & Ferreira (2009) zien dat bedrijven met een krachtig bestuur slechter presteren met vrouwen aan de board. Aansluitend op de bevindingen van Bear (2010) en Erhardt et al. (2003) wordt in dit onderzoek verwacht dat de aanwezigheid van vrouwen binnen de Raad van Commissarissen een positieve invloed heeft op de performance.

H4: Er is een positief verband tussen de aanwezigheid van deskundigheid (relevante kennis en ervaring in de zorg) binnen de Raad van Commissarissen en de performance

Deze hypothese richt zich op de aanwezigheid van een lid met een zorgrelevante kennis en ervaring binnen de Raad van Commissarissen en de performance van GGZ instellingen. In hun onderzoek vinden Molinari et al. (1995) die eerder al besproken is in voorgaande literatuur dat ziekenhuizen met artsen in de Raad van Commissarissen betere financiële prestaties hebben. De verwachtingen van dit onderzoek is consistent met de bevindingen van Molinari et al. (1995). Er wordt een positieve relatie verwacht tussen de deskundigheid van de Raad van Commissarissen en de performance.

3.2 Data

In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe de data is verzameld. Dit onderzoek richt zich op de GGZ instellingen in Nederland. Om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen de samenstelling van de Raad van Commissarissen en de financiële performance van GGZ instellingen is een dataset verzameld. De dataset bestaat uit de Raad van Commissarissen karakteristieken en

(24)

financiële performance variabelen van de betrokken GGZ instellingen over de jaren 2013 en 2016. Zoals eerder besproken heeft de invoering van de transitie jeugdzorg in 2015 een grote impact gehad. Daarom zijn de jaren voor en na de invoering van de transitie jeugdzorg geselecteerd. Er wordt gekeken of de samenstelling en de performance in 2013 invloed heeft gehad op de performance van 2016 van de betrokken instellingen.

Er is geen duidelijke lijst van de GGZ instellingen te vinden. Aan de hand van de informatie op de sites van GGZ Nederland, NZA en zorgkaart Nederland is er een lijst samengesteld van 55 instellingen voor de steekproef van dit onderzoek. Hierbij is er gekeken of DigiMV-data of data ontleend aan jaarrekeningen beschikbaar is van de instellingen. Voor de GGZ instellingen zijn voor de jaren 2013 en 2016 de Raad van Commissarissen karakteristieken en financiële performance variabelen verzameld.

Voor het verzamelen van de Raad van Commissarissen karakteristieken is gebruik gemaakt van de jaarverslagen van de GGZ instellingen die betrokken zijn in de steekproef. Gegevens over de financiële performance van de betrokken instellingen zijn ook uit de jaarverslagen gehaald. De jaarverslagen zijn beschikbaar op www.jaarverslagenzorg.nl.

3.3 Onderzoeksvariabelen

Hier wordt een overzicht gegeven van verschillende variabelen die in dit onderzoek wordt gebruikt. Eerst komen de onafhankelijke variabelen aan de orde. Vervolgens volgt een overzicht van de gebruikte prestatie maatstaven om corporate governance te linken aan performance. 3.3.1 Onafhankelijke (Corporate Governance) variabelen

 Samenstelling van de Raad van Commissarissen

3.3.2 Afhankelijke variabelen

Aangezien het de bedoeling is corporate governance te relateren aan de bedrijfsprestaties, zijn er enkele variabelen geselecteerd die de prestaties van ondernemingen meten.

 Liquiditeit

 Solvabiliteit

 Rentabiliteit totaal vermogen (RTV)

 Winstmarge

(25)

Liquiditeit:

De liquiditeit geeft aan in hoeverre de onderneming aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. (Koetzier en Epe 2003, blz.25). Wanneer de liquiditeit wordt berekend op basis van de externe verslaglegging dan is er sprake van de statistische liquiditeit. De statische liquiditeit is wel te berekenen met de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende verplichtingen, ook wel current ratio genoemd (ibid. blz.25). Indien dit kengetal groter is dan 1, betekent dit dat de organisatie redelijkerwijs in staat is om in de komende periode aan haar betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Indien de uitkomst lager is dan 1, is noodzakelijk vast te stellen of liquiditeitsproblemen dreigen (Lapré, van Montfort 2001, blz.207).

Solvabiliteit:

Solvabiliteit of financieel weerstandsvermogen van een organisatie betreft de mogelijkheid op langere termijn voldoende middelen te verkrijgen teneinde aan de langlopende betalingsverplichtingen te kunnen voldoen (Lapré, van Montfort 2001, blz.208). Solvabiliteit is verhouding tussen het eigen en het totale vermogen. Hoe groter de relatieve omvang van het eigen vermogen, hoe beter de solvabiliteit is. Een vaak gehanteerde grens voor de zorginstellingen is dat het eigen vermogen ten minste 15% bedraagt van het totale vermogen van de instelling5.

Rentabiliteit:

De rentabiliteit is de indicator voor de winstgevendheid van een instelling (Westert en Verkleij 2006). Deze indicator is te berekenen door het resultaat te relateren aan het vermogen waarmee dit resultaat is gerealiseerd (Koetzier en Epe 2003, blz.23). De rentabiliteit van een onderneming is beter naar mate de uitkomst van de ratio een hoger percentage betreft (Koetzier en Epe 2003, blz.23-24).Teneinde de rentabiliteit te berekenen, wordt het rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) toegepast in dit onderzoek.

Dit is de totale vermogensopbrengst (TVO), het bedrijfsresultaat voor aftrek van interest en belasting, uitgedrukt in een percentage van het totaal geïnvesteerde vermogen (TV) gedurende het boekjaar.

5

(26)

Winstmarge

De winstmarge is te berekenen door het vaststellen van de verhouding tussen de omzet en de winst. Er wordt dus bepaald hoeveel procent van de omzet overgebleven is als winst voor de onderneming.

De nettowinstmarge geeft het percentage aan wat van de omzet overblijft nadat alle kosten, inclusief belastingen, rentelasten zijn afgetrokken. Dit percentage geeft in feite weer hoeveel van de omzet maximaal overblijft voor de gewone aandeelhouders, uitgaande dat er geen winstreservering is.

In Figuur 1 hieronder worden de variabelen schematisch weergegeven.

Figuur 1

3.4 Operationalisering van de variabelen

Het eerste Raad van Commissarissen karakteristiek die gehanteerd is voor dit onderzoek is de grootte van de Raad van Commissarissen. Hier wordt er gekeken naar de aantal leden. Als tweede wordt het aantal nevenfuncties van de commissarissen bepaald. Alle nevenfuncties van de commissarissen worden bij elkaar opgeteld. Waar helemaal geen gegevens over de nevenfuncties van de commissarissen is verstrekt, zijn nul (0) ingevuld. Het gaat in totaal om vijf instellingen waar helemaal niets was ingevuld als nevenfunctie. Vervolgens wordt er gekeken naar de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Commissarissen. Als laatste is gekeken naar de karakteristiek deskundigheid van de Raad van Commissarissen. In de Zorgbrede Governancecode 2010 wordt gesteld dat er tenminste één lid van de Raad van Toezicht over voor de zorgorganisatie relevante kennis en ervaring in de zorg beschikt. Het operationaliseren van ervaring in de zorg is moeilijk te beoordelen aan de hand van de verstrekte informatie over de leden. Om dit probleem te verhelpen is gekeken of in het maatschappelijk verslag expliciet staat vermeld of een commissaris over relevante kennis van en ervaring in de zorg beschikt. De financiële gezondheid van de zorginstellingen wordt bepaald aan de hand van een aantal indicatoren. Deze indicatoren zijn rentabiliteit, solvabiliteit, liquiditeit en het weerstandsvermogen. De afhankelijke variabele in dit onderzoek is financiële performance.

Onafhankelijke variabelen

- Grootte van RvC Afhankelijke variabelen

- Het aantal nevenfuncties van RvC - Financiële performance - Aanwezigheid vrouwen in RvC

(27)

Financiële performance wordt gemeten met variabelen als liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit totaal vermogen (RTV) en winstmarge.

Aan de hand van de geformuleerde hypothesen zijn er modellen ontwikkeld om het mogelijke verband tussen de Raad van Commissarissen karakteristieken en de financiële performance variabelen te onderzoeken.

Om te voorkomen dat er een vertekende beeld ontstaat, wordt in alle modellen gebruik gemaakt van een controlevariabele. Deze controle variabele is de natuurlijke logaritme van de omzet van de GGZ instellingen. In dit onderzoek wordt de grootte van de GGZ instelling bepaald aan de hand van de omzet. De omzet van de instellingen variëren van 950k tot 600.000K. Omdat er een hele grote variëteit is tussen de omzetcijfers van de instellingen, wordt er gebruik gemaakt van de natuurlijke logaritme van omzet. Daarnaast worden de financiële performance gegevens uit 2013 ook als controlevariabele gebruikt. Hieronder in Figuur 2 zijn ze schematisch weergegeven.

Figuur 2

3.5 Onderzoekmodel

Aan de hand van de eerder geformuleerde hypothesen worden de onderstaande modellen ontwikkeld. Elk van deze modellen test een hypothese. Met behulp van deze modellen wordt de mogelijke verband tussen de samenstelling van de Raad van Commissarissen en de financiële performance onderzocht. Tabel 1: Regressiemodellen Controlevariabelen - Ln Omzet - Financial performance Onafhankelijke variabelen

- Grootte van RvC Afhankelijke variabelen

- Het aantal nevenfuncties van RvC - Financiële performance - Aanwezigheid vrouwen in RvC

- Aanwezigheid deskundigheid in RvC

PERFi,t = α0 + β1 Grootte_RvC i,t + β2 Ln(Omzet)i,t + β3 Perfi,t + ɛi,t H1 PERFi,t = α0 + β1 Nevenfunctiesi,t + β2 Ln(Omzet)i,t + β3 Perfi,t + ɛi,t H2 PERFi,t = α0 + β1 Vrouwen_RvCi,t + β2 Ln(Omzet)i,t + β3 Perfi,t + ɛi,t H3 PERFi,t = α0 + β1 Deskundig_RvCi,t + β2 Ln(Omzet)i,t + β3 Perfi,t + ɛi,t H4

(28)

Tabel 2: Legenda regressiemodellen Variabelen

Afhankelijke variabelen

De financiële performance van GGZ instelling i op moment t, gemeten als

Solvabiliteit PERFi,t solvabiliteit.

De financiële performance van GGZ instelling i op moment t, gemeten als

Liquiditeit PERFi,t liquiditeit.

De financiële performance van GGZ instelling i op moment t, gemeten als

Rentabilitet totaal vermogen PERFi,t rentabiliteit van het totaal vermogen.

De financiële performance van GGZ instelling i op moment t, gemeten als

Winstmarge PERFi,t winstmarge.

Onafhankelijke variabelen

Grootte van de Raad van Commissarissen van GGZ instelling i op moment t,

Grootte RvC Grootte_RvC i,t gemeten in het aantal leden.

Aantal nevenfuncties van de Raad van Commissarissen van GGZ instelling i

Aantal nevenfuncties RvC Nevenfunctiesi,t op moment t.

Aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Commissarissen van GGZ instelling

Vrouwen in RvC Vrouwen_RvCi,t i op moment t. De aanwezigheid wordt aangeduid met 1 en de afwezigheid

met 0.

Aanwezigheid van deskundigheid in de Raad van Commissarissen van

Deskundigheid in RvC Deskundig_RvCi,t GGZ instelling i op moment t. De aanwezigheid wordt aangeduid met 1 en

de afwezigheid met 0.

Controle Variabele

Ln Omzet Ln(Omzet)i,t Natuurlijke logaritme van omzet van GGZ instelling i op moment t.

(29)

4 Resultaten

4.1 Beschrijvende Statistiek en Correlaties

Hieronder in tabel 3 worden de variabelen in één tabel zichtbaar gemaakt. Deze tabel geeft informatie over de achtergrond van de instellingen. Wat betreft de liquiditeit doen de instellingen gemiddeld goed met 1,59. Met een solvabiliteit van gemiddelde 25,35% voldoet de sector aan de norm. Een vaak gehanteerde grens voor de zorginstellingen is dat het eigen vermogen ten minste 15% bedraagt van het totale vermogen van de instelling. Gemiddelde score voor de RTV is opvallend hoog met 4,15% voor de GGZ instellingen. De acceptabele norm voor RTV voor de sector ligt op 1,50%. De gemiddelde winstmarge van de instellingen is 1.35%. Als de grens van minimaal 2,5% marge uit de Benchmark in de Zorg wordt aanhouden, kan er gezegd worden dat de marge onder druk staat. De financiële instellingen eisen vaak een netto winstmarge van 2,5% of meer bij het verstrekken van leningen en financiering.

Tabel 3: Beschrijvende statistiek

In tabel 4 worden de onderlinge correlaties tussen de variabelen weergegeven, met de Pearson correlatie boven en Spearman’s Rho onder de diagonale lijn.

Variabelen N Minimum Maximum Mean St. Deviation

Afhankelijke variabelen

Liquiditeit_16 55 0,27 5,17 1,59 0,81

Solvabiliteit_16 55 -132,52% 70,72% 25,35% 28,25%

Rentabiliteit totaal vermogen_16 55 -15,16% 33,90% 4,15% 7,59%

Winstmarge_16 55 -8,68% 14,38% 1,35% 4,09% Onafhankelijke variabelen Grootte RvC 55 2 10 5,76 1,70 Aantal nevenfuncties RvC 55 0 36 16,85 9,74 Vrouwen in RvC 55 0 1 0,91 0,29 Zorgkennis in RvC 55 0 1 0,89 0,32 Controle variabele Ln Omzet_16 55 13,76 20,23 17,91 1,38 Liquidieit_13 55 0,29 2,87 1,26 0,54 Solvabiliteit_13 55 -38,65% 72,14% 22,02% 19,00%

Rentabiliteit totaal vermogen_13 55 -47,05% 24,04% 1,29% 9,77%

(30)

Tabel 4: Correlaties Liquiditeit _16 Solvabiliteit _16 RTV_16 Winstmarge _16 Grootte van RvC Nevenfuncties van RvC Vrouwen in RvC Deskundigheid van RvC Ln Omzet Liquiditeit _13 Solvabiliteit _13 RTV_13 Winstmarge _13 Liquiditeit_16 1 0,519** 0,275* 0,377** 0,139 -0,037 -0,121 0,023 0,028 0,703** 0,415** 0,122 0,129 Sig. (2-tailed) - 0,000 0,042 0,005 0,310 0,786 0,380 0,869 0,841 0,000 0,002 0,376 0,348 Solvabiliteit_16 0,709** 1 0,255 0,343* 0,234 0,024 -0,133 0,317* 0,024 0,526** 0,665** 0,619** 0,589** Sig. (2-tailed) 0,000 - 0,060 0,010 0,085 0,861 0,335 0,018 0,863 0,000 0,000 0,000 0,000 RTV_16 0,299* 0,162 1 0,874** -0,198 -0,144 -0,347** -0,130 -0,327* 0,033 -0,216 0,001 -0,040 Sig. (2-tailed) 0,026 0,236 - 0,000 0,148 0,295 0,010 0,343 0,015 0,811 0,113 0,996 0,772 Winstmarge_16 0,346** 0,227 0,954** 1 -0,073 -0,097 -0,265 -0,092 -0,233 0,221 0,010 0,135 0,060 Sig. (2-tailed) 0,010 0,096 0,000 - 0,595 0,481 0,050 0,503 0,086 0,104 0,944 0,326 0,665 Grootte van RvC 0,086 0,104 -0,119 -0,055 1 0,684** 0,557** 0,644** 0,607** 0,176 0,188 0,191 0,243 Sig. (2-tailed) 0,531 0,449 0,385 0,691 - 0,000 0,000 0,000 0,000 0,198 0,170 0,163 0,073 Nevenfuncties van RvC -0,050 -0,044 -0,086 -0,066 0,653** 1 0,474** 0,533** 0,634** -0,015 0,032 0,076 0,121 Sig. (2-tailed) 0,717 0,750 0,531 0,631 0,000 - 0,000 0,000 0,000 0,914 0,815 0,581 0,379 Vrouwen in RvC -0,092 -0,092 -0,327* -0,231 0,493** 0,437** 1 0,701** 0,465** -0,022 -0,026 -0,112 -0,060 Sig. (2-tailed) 0,506 0,506 0,015 0,090 0,000 0,001 - 0,000 0,000 0,875 0,853 0,417 0,664 Deskundigheid van RvC 0,103 0,176 -0,062 -0,004 0,556** 0,487** 0,701** 1 0,576** 0,109 0,255 0,108 0,150 Sig. (2-tailed) 0,455 0,198 0,651 0,979 0,000 0,000 0,000 - 0,000 0,430 0,060 0,433 0,276 Ln Omzet 0,022 -0,042 -0,213 -0,214 0,611** 0,667** 0,434** 0,500** 1 -0,065 0,117 0,046 0,087 Sig. (2-tailed) 0,875 0,761 0,118 0,116 0,000 0,000 0,001 0,000 - 0,636 0,397 0,741 0,526 Liquiditeit_13 0,580** 0,615** 0,194 0,264 0,019 -0,038 -0,124 0,048 -0,099 1 0,640** 0,248 0,291* Sig. (2-tailed) 0,000 0,000 0,156 0,051 0,892 0,783 0,369 0,729 0,473 - 0,000 0,067 0,031 Solvabiliteit_13 0,434** 0,686** 0,052 0,099 0,085 0,086 -0,036 0,217 0,101 0,631** 1 0,455** 0,425** Sig. (2-tailed) 0,001 0,000 0,706 0,472 0,535 0,532 0,795 0,112 0,461 0,000 - 0,000 0,001 RTV_13 0,035 0,102 -0,047 0,018 0,216 0,167 -0,104 -0,143 0,080 0,191 0,096 1 0,952** Sig. (2-tailed) 0,798 0,460 0,733 0,895 0,114 0,224 0,452 0,297 0,564 0,162 0,488 - 0,000 Winstmarge_13 0,106 0,182 -0,065 0,009 0,193 0,153 -0,116 -0,125 0,066 0,246 0,174 0,953** 1 Sig. (2-tailed) 0,441 0,183 0,639 0,946 0,159 0,263 0,401 0,364 0,633 0,070 0,203 0,000

-** Correletion is significant at the 0,01 level (2-tailed) * Correletion is significant at the 0,05 level (2-tailed)

Pearson's correlatiecoëfficient (r) Sp ea rm an 's rh o (r s)

(31)

Met de Pearson en Spearman correlatie coëfficiënten wordt bepaald in hoeverre de variabelen onderling met elkaar correlatie hebben.

Er is een positieve verband tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en de liquiditeit (r=0,139, rs=0,086). De verband tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en solvabiliteit is ook positief (r=0,234, rs=0,104). Er is een negatieve verband tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en het rentabiliteit totaal vermogen (r=-0,198, rs=-0,119). De relatie tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en de winstmarge is ook negatief (r=-0,073, rs=-0.055). Echter zijn de uitkomsten niet significant.

De correlatie tussen het aantal nevenfuncties van de Raad van Commissarissen en de liquiditeit is negatief (r=-0,037, rs=-0,050). Tussen het aantal nevenfuncties van de Raad van Commissarissen en solvabiliteit is er een positieve relatie (r=0,024, rs=-0,044). Het aantal nevenfuncties van de Raad van Commissarissen is negatief gecorreleerd met het rentabiliteit (RTV) (r=-0,144, rs=-0,086). Er is een negatieve verband tussen het aantal nevenfuncties van de Raad van Commissarissen en de winstmarge (r=-0,097, rs=-0,06). De uitkomsten zijn niet significant. Vrouwen in de Raad van Commissarissen is negatief gecorreleerd met de liquiditeit (r=-0,121, rs=-0,092). De correlatie tussen de vrouwen in de Raad van Commissarissen en solvabiliteit is ook negatief (r=-0,133, rs=-0,092). Tussen de vrouwen in de Raad van Commissarissen en rentabiliteit is er een negatieve verband (r=-0,347, rs=-0,327). Er is een negatieve verband tussen de vrouwen in de Raad van Commissarissen en de winstmarge (r=-0,265, rs=-0,231. De correlatie tussen de vrouwen in de Raad van Commissarissen en rentabiliteit is significant en de rest is niet significant.

De correlatie tussen de deskundigheid van de Raad van Commissarissen en de liquiditeit is positief (r=0,023, rs=0,103). Tussen de deskundigheid van de Raad van Commissarissen en de solvabiliteit is er een positieve relatie (r=0,317, rs=0,176). Er is een negatieve verband tussen de deskundigheid van de Raad van Commissarissen en rentabiliteit (r=-0,130, rs=-0,062). De deskundigheid van de Raad van Commissarissen is negatief gecorreleerd met de winstmarge (r=-0,092, rs=-0,004). De uitkomsten zijn voor de solvabiliteit significant en voor de rest niet significant.

Van de controlevariabelen is Ln omzet positief gecorreleerd met liquiditeit en solvabiliteit (r=0,028, rs=0,022 en r=0,024, rs=-0,042) en negatief gecorreleerd met rentabiliteit en de winstmarge (r=-0,327, rs=-0,213 en r=-0,233, rs=-0,214). Het enige significante relatie bestaat tussen de natuurlijke logaritme van omzet en rentabiliteit. Van de financiële performance variabelen hebben alle vier onderdelen een positieve significante correlatie met de solvabiliteit.

(32)

De correlatie met de liquiditeit is ook positief maar niet significant voor de onderdelen rentabiliteit en de winstmarge.

Tussen de Raad van Commissarissen variabelen (onafhankelijke variabelen) en natuurlijke logaritme van omzet (controlevariabelen) is er een sterke positieve significante correlatie waarbij grootte van de Raad van Commissarissen (r=0,611, rs=0,607), het aantal nevenfuncties van de Raad van Commissarissen (r=0,667, rs=0,634), vrouwen in de Raad van Commissarissen (r=0,434, rs=0,465) en deskundigheid van de Raad van Commissarissen (r=0,500, rs=0,576). Er is een zeer sterke positieve significante relatie tussen de controlevariabelen rentabiliteit en de winstmarge (r=0,952, rs=0,953). De afhankelijke variabelen hebben ook een positieve significante correlatie met de financiële performance variabelen (liquiditeit en solvabiliteit) als controlevariabelen.

4.2 Onderzoekresultaten

In dit hoofdstuk worden eerst de resultaten van de regressieanalyse gepresenteerd. Daarna worden de regressiemodellen voor de analyse besproken.

4.2.1 Het effect van de samenstelling van de Raad van Commissarissen op de liquiditeit

In onderstaande tabel worden de uitkomsten van het effect van de samenstelling van de Raad van Commissarissen op de liquiditeit weergegeven. Elk regressiemodel zal afzonderlijk worden besproken.

Tabel 5: Resultaten voor liquiditeit Liquiditeit I II III IV V VI (Constant) -0,529 -0,747 -1,190 -0,955 -1,152 -1,307 (0,623). (0,540). (0,353). (0,383). (0,333). (0,333). Grootte RvC -0,025 0,049 (0,691). (0,524). Nevenfuncties in RvC -0,010 -0,009 (0,336). (0,455). Vrouwen in RvC -0,499 -0,438 (0,108). (0,281). Deskundigheid in RvC -0,386 -0,152 (0,223). (0,713). Liquiditeit 1,061 1,078 1,066 1,064 1,094 1,047 (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** Ln(Omzet) 0,044 0,063 0,090 0,093 0,095 0,111 (0,456). (0,410). (0,237). (0,157). (0,188). (0,191). Sample-size 54 54 54 54 54 54 F-statistic 26,033 17,128 17,650 18,805 18,035 9,127 P-value (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** (0,000)*** R-square 0,500 0,502 0,509 0,525 0,515 0,533 Adjusted R-square 0,481 0,473 0,481 0,497 0,486 0,475

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit blijkt dat de gevonden niet significante relatie in dit onderzoek tussen de sterkte van de auditcommissie en ondernemingsprestaties van beursgenoteerde

boekwaarde van de activa die op de balans staan. Zo zijn twaalf banken geselecteerd. Dit zijn de Duitse banken Deutsche Bank, Commerzbank, Deutsche Postbank, Aaeral Bank, IKB Bank

De samenstelling van de RvC wordt in dit onderzoek gemeten door middel van: de grootte/ omvang van de RvC, de expertise (aantal jaren dat iemand lid is van de RvC), of iemand lid is

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Het blijft echter steeds een heel- kundige ingreep waarbij risico’s nooit volledig uit te sluiten zijn.. Duidelijke en definitieve vermindering van het zicht is zeldzaam

By analyzing how cybernetic thought has influenced our way of thinking about the human and machine, and our view on how knowledge can be derived from data, I will be able to

questionnaires were aimed at identifYing the most vulnerable areas to ji-aud, evaluating the effectiveness of.fraud prevention measures , identifYing different types

The aim of this study is to understand which material properties determine the performance of POCl3-diffused (n-type) polySi-based passivating contacts and to find routes to