• No results found

Dienstverlening van de overheid aan de burger: Hoe ervaren (toekomstige) pleegzorgers in Vlaanderen de overheidsdienstverlening?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dienstverlening van de overheid aan de burger: Hoe ervaren (toekomstige) pleegzorgers in Vlaanderen de overheidsdienstverlening?"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DIENSTVERLENING VAN DE OVERHEID

AAN DE BURGER: HOE ERVAREN

(TOEKOMSTIGE) PLEEGZORGERS IN

VLAANDEREN DE

OVERHEIDSDIENST-VERLENING?

Aantal woorden: 29.219

Judith Colaert

Studentennummer: 01600340

Promotor: Prof. dr. Dries Verlet

Masterproef voorgelegd tot het bekomen van de graad van:

Master of Science in de Bestuurskunde en het Publiek Management

(2)
(3)

VERTROUWELIJKHEIDSCLAUSULE

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mist bronvermelding.

(4)
(5)

WOORD VOORAF

Deze masterproef is het slotstuk van mijn opleiding Bestuurskunde en Publiek Management aan de universiteit van Gent. Mij verdiepen in het Vlaamse pleegzorglandschap was een zeer boeiende en leerrijke ervaring op verschillende vlakken. Ten eerste bood het mij de kans om de aangereikte kennis en inzichten uit de opleiding te kunnen waarnemen en toe te passen in een specifieke case. Daarnaast was ook de kennismaking met de sociale sector, meer bepaald met pleegzorg een interessante ervaring. Vervolgens waren ook de gebruikerservaringen zeer leerzaam. Dankzij hun sprekende en soms schrijnende verhalen bleef ik na afloop nooit onbewogen. Ik heb enorm veel respect voor mensen die een dergelijk niet van zelfsprekend maar o zo nodig engagement op zich nemen. Ten slotte was het ook een periode vol zelfreflectie waardoor het schrijven ook op persoonlijk vlak leerzaam was.

De wereldwijde gezondheidscrisis waarmee we geconfronteerd worden sinds maart dit jaar was echter ook voor mijn masterproef niet zonder gevolgen. De respondentinterviews waren nog niet afgenomen waardoor ik ben moeten overschakelen op online interviews. Gelukkig waren alle respondenten bereid om via een video- of telefoongesprek hun persoonlijke ervaringen te delen. Na afloop van de verschillende respondentinterviews werden sommige maatregelen versoepeld waardoor de werkdruk bij de experten in de sociale sector groter werd. Hierdoor konden sommige experten geen tijd meer vrijmaken voor mijn onderzoek. Hierdoor werd er minder feedback verzameld vanuit het professionele veld dan oorspronkelijk vooropgesteld.

Desalniettemin kon het onderzoek afgerond worden en dit dankzij de hulp en ondersteuning van enkele mensen die ik hier graag zou willen bedanken. Vooreerst zou ik graag prof. dr. Dries Verlet willen bedanken. Zonder zijn begeleiding en feedback was dit niet mogelijk geweest. Hij bood ook de nodige ondersteuning waardoor ik het onderzoek tijdig maar met de nodige aandacht voor kwaliteit heb kunnen afwerken. Daarnaast wil ik ook graag de experten bedanken om tijd vrij te maken om mijn vragen te beantwoorden. Vervolgens wil ik ook mijn ouders, broer, zussen en vriend bedanken voor hun steun en aanmoediging. Verder verdienen ook mijn medestudenten Bieke Verhaeghe en Sandrine Vercruysse een speciaal woordje van dank. Hun steun, aanmoedigingen en de vele groepswerken die we samen succesvol hebben afgerond zullen mij altijd bijblijven.

Tot slot wil ik graag mijn dank uitdrukken aan alle respondenten die bereid waren hun ervaringen te delen. Na ieder interview stond ik versteld in welke schrijnende omstandigheden heel wat kinderen opgroeien of met welke tragische gebeurtenissen sommige kinderen geconfronteerd worden. Dankzij de respondenten en de andere pleegzorgers in Vlaanderen kunnen deze kinderen de liefde en warmte ervaren van een hecht gezin. In de interviews kwam echter ook naar boven dat heel wat administratie, onzekerheid en bezoeken van de biologische ouders pleegzorg minder evident maakt dan het lijkt. Hoedje af voor deze mensen die zich hier alsnog toe engageren.

(6)
(7)

INHOUDSOPGAVE

WOORD VOORAF ... I INHOUDSOPGAVE ... III LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN ... VI LIJST VAN TABELLEN ... VII LIJST VAN FIGUREN ... VII

INLEIDING ... 1 DEEL 1: ONDERZOEKSPLAN... 2 1. Probleemstelling ... 2 1.1. Onderzoeksdoel ... 2 1.2. Relevantie ... 2 1.2.1. Ingrijpende levensgebeurtenis ... 3 1.2.2. Recente beleidskeuzes ... 3

1.2.3. Pleegzorgervaringen in wetenschappelijk onderzoek ... 4

1.2.4. Pleegzorg is een hot topic ... 5

1.3. Onderzoeksvraag ... 7

1.3.1. Eenheden ... 7

1.3.2. Plaats ... 8

1.3.3. Tijd ... 8

2. Onderzoeksdesign ... 9

2.1. Methodiek: Life event scan ... 9

2.2. Onderzoeksstrategie ... 9

2.3. Voor- en nadelen ... 10

DEEL 2: OMGEVINGSANALYSE ... 11

1. Inleiding en methodologie ... 11

2. Pleegzorg in andere Europese landen ... 11

3. Pleegzorgbeleid in Vlaanderen ... 13

3.1. Pleegzorg versus adoptie ... 13

3.2. Historiek pleegzorg... 14

3.3. Pleegzorgdecreet 2014 ... 16

3.3.1. Aanloop, realisatie, evaluatie ... 16

3.3.2. Ontwikkelingen op Federaal niveau ... 18

3.3.3. Belangrijkste wijzigingen ... 18

3.4. Procedure kandidaten pleegzorg ... 22

3.4.1. Procedure bestandpleegzorg ... 22

3.4.2. Procedure netwerkpleegzorg ... 23

4. Institutioneel landschap ... 24

(8)

4.2. Vlaamse actoren bij het worden van pleegzorger ... 25

4.2.1. Pleegzorg Vlaanderen vzw ... 25

4.2.2. Adviescommissie voor voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (kandidaat-) pleegzorgers ... 26

4.2.3. Provinciale pleegzorgdienst. ... 26

4.3. Rol van lokale overheden ... 28

5. Conclusie ... 28

DEEL 3: PROCESANALYSE MET GEBRUIKERSINZICHTEN ... 29

1. Inleiding en methodologie ... 29

1.1. Dataverzameling ... 29

1.2. Analyse ... 31

1.3. Rapportering ... 33

2. Respondenten ... 34

2.1. Profiel 1: Rechtstreekse netwerkgezinnen ... 36

2.2. Profiel 2: Rechtstreekse bestandgezinnen ... 37

2.3. Profiel 3: Niet-rechtstreekse netwerkgezinnen ... 38

2.4. Profiel 4: Niet-rechtstreekse bestandgezinnen ... 39

2.5. Profiel 5: Gezinnen die de procedure vroegtijdig hebben stopgezet ... 40

3. Experten ... 40

3.1. Elien Desender, intake medewerker Pleegzorg West-Vlaanderen ... 40

3.2. Amber (anoniem) en Elise (anoniem), pleegzorgbegeleiders Pleegzorg West-Vlaanderen .. 40

4. Resultaten ... 41

4.1. Proces bestandpleegzorg ... 41

4.1.1. Stap 1: Informeren ... 41

4.1.2. Stap 2: Infoavond bijwonen ... 42

4.1.3. Stap 3: Zich kandidaat stellen ... 44

4.1.4. Stap 4: Screeningstraject ... 45

4.1.5. Stap 5: Beslissing nemen ... 48

4.1.6. Stap 6: Voorbereidingstraject ... 48

4.1.7. Stap 7: Plaatsing... 50

4.2. Proces netwerkpleegzorg ... 51

4.2.1. Periode voorafgaand aan pleegzorg ... 51

4.2.2. Contact opnemen met de pleegzorgdienst ... 54

4.2.3. Administratieve intake ... 55 4.2.4. Huisbezoeken ... 56 4.2.5. Attestering ... 56 4.2.6. Intakegesprekken ... 57 4.2.7. Overige ervaringen ... 58 4.3. Algemene ervaringen ... 61 4.3.1. Administratie ... 61

(9)

4.3.2. De biologische ouders ... 62 4.3.3. Pleegzorg West-Vlaanderen ... 63 4.3.4. Informele contacten ... 65 4.3.5. De jeugdrechtbank... 65 4.3.6. Pleegzorg Vlaanderen ... 66 4.3.7. Overige ervaringen ... 66 5. Knelpunten en aanbevelingen ... 68 5.1. Knelpunten ... 68 5.2. Aanbevelingen ... 69 CONCLUSIE ... 71 DISCUSSIE ... 73

LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN ... 74 BIJLAGEN ... VIII Bijlage 1: Topiclist gebruikersinterviews ... VIII Bijlage 2: Overzicht interviews ... XI Bijlage 3: Codeboom ... XII

(10)

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

BJB Bijzondere jeugdbijstand

CLB Centrum voor leerlingenbegeleiding COO Commissie voor Openbare Onderstand ITP Intersectorale toegangspoort

K&G Kind en Gezin

NWK Nationaal Werk voor Kinderwelzijn OCJ Ondersteuningscentrum Jeugdzorg

VAPH Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap VOS Verontrustende situatie

VVP Vlaamse Vereniging voor Pleegzorg WVG Welzijn Volksgezondheid en Gezin

(11)

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1: Overzicht typemodules pleegzorg p. 19

Tabel 2: Overzicht respondenten p. 35

Tabel 3: Overzicht respondentinterviews p. XI

Tabel 4: Overzicht expertinterviews p. XI

Tabel 5: Codeboom uit NVIVO p. XII

LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1: Evolutie van het aantal pleegzorgsituaties gedurende een jaar over de jaren heen. p. 16

Figuur 2: Samenvatting typemodules p. 21

Figuur 3: Procedure bestandpleegzorg p. 22

(12)

INLEIDING

In deze masterproef wordt onderzocht hoe pleegzorgers in Vlaanderen de overheidsdienstverlening ervaren bij het worden van pleegzorger. Een kwaliteitsvolle overheidsdienstverlening is immers geen evidentie. Overheden ontwikkelen hun dienstverlening vaak vanuit een eigen organisatielogica waardoor burgers te maken kunnen hebben met onsamenhangende administratieve lasten en andere ongemakken. In de vorige legislatuur beslisten zowel de Vlaamse als de federale regering om de kwaliteit van de overheidsdienstverlening te verbeteren. Ook de huidige Vlaamse regering wil gaan voor “radicaal digitaal, minder regeltjes en bemoeienissen, dichter bij de mensen” (Vlaamse regering, 2019). Om de kwaliteit van de overheidsdienstverlening te verbeteren, ontwikkelde het agentschap Informatie Vlaanderen de life event scan-methodiek. Centraal in deze methodiek staan de gebruikers van de dienstverlening. Door aan de hand van diepte-interviews de ervaringen van gebruikers te verzamelen, worden de verschillende lasten in kaart gebracht en kunnen aanbevelingen voor een klantvriendelijkere dienstverlening geformuleerd worden (Informatie Vlaanderen, sd c).

Het verbeteren van de overheidsdienstverlening staat dus hoog op de agenda. Bovendien biedt de life event scan-methodiek een goede basis voor verder onderzoek binnen dit thema. Daarnaast is ook het pleegzorgbeleid in Vlaanderen een hot topic. De laatste jaren is de aandacht voor pleegzorg sterk gestegen in Vlaanderen. Dit leidde in 2012 tot een grote hervormingsoperatie. Gegeven deze actuele en interessante thema’s is het doel van het onderzoek het in kaart brengen van de ervaringen van pleegzorgers bij het worden van pleegzorger. Het onderzoek zal uitgevoerd worden via de hierboven beschreven life event scan-methodiek. Centraal in deze benadering staan de gebruikers van de dienstverlening.

De masterproef is opgebouwd rond vier belangrijke delen. In het eerste deel wordt het onderzoeksplan voorgesteld. Hierin worden de probleemstelling en het onderzoeksdesign toegelicht. Ook een bespreking van de onderzoeksvraag komt hier aan bod. Vervolgens worden de resultaten van de omgevingsanalyse weergegeven. Deze omgevingsanalyse werd uitgevoerd op basis van een documentanalyse en brengt het pleegzorglandschap in Vlaanderen in kaart. Het Vlaamse pleegzorgbeleid komt hier uitgebreid aan bod maar er is ook aandacht voor pleegzorg in andere Europese landen, de geschiedenis van Pleegzorg in Vlaanderen en het institutionele landschap. Na het schetsen van de omgeving van pleegzorg in Vlaanderen, worden in het derde deel “procesanalyse met gebruikersinzichten” de resultaten van de respondent- en expertinterviews gerapporteerd. De rapportering is gestructureerd volgens de twee verschillende processen om pleegzorger te worden. Tevens is er ook aandacht voor enkele algemene ervaringen. Op het einde van dit deel worden de belangrijkste knelpunten verzameld en aanbevelingen geformuleerd. De masterproef eindigt met een conclusie van de algemene bevindingen van het onderzoek en enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

(13)

DEEL 1: ONDERZOEKSPLAN

Alvorens over te gaan naar het eigenlijke onderzoek, wordt het onderzoeksplan voorgesteld. Het onderzoeksplan is opgesteld volgens de cruciale bouwstenen van het onderzoeksplan van Roose en Meuleman (2014). De eerste grote bouwsteen is de probleemstelling. Hierin worden het probleem, de doelstelling en de maatschappelijke relevantie van het onderzoek weergegeven. Op het einde van de probleemstelling wordt de onderzoeksvraag geformuleerd en verklaard. Daarna wordt in het onderzoeksdesign, de tweede bouwsteen, de methode en de verschillende stappen van het onderzoek beschreven.

1. Probleemstelling

1.1. Onderzoeksdoel

Het doel van deze masterproef is om in kaart te brengen hoe burgers de overheidsdienstverlening ervaren bij een bepaalde levensgebeurtenis. Meer bepaald wordt onderzocht hoe (toekomstige) pleegzorgers in Vlaanderen de overheidsdienstverlening ervaren bij het worden van pleegzorger. Overheidsdienstverlening heeft tot doel te zorgen dat “iedere burger op elk moment weet wat hij kan verwachten van de overheid en van zijn medeburgers” (Informatie Vlaanderen, sd c). In de praktijk zorgen regels en procedures er echter voor dat burgers te maken hebben met onsamenhangende administratieve lasten waardoor ze enig overzicht op de situatie verliezen. Overheden ontwikkelen immers hun dienstverlening vaak vanuit een eigen organisatielogica. Daarom wordt in dit onderzoek gekeken vanuit het gebruikersperspectief. Door de ervaringen van gebruikers te reconstrueren bij het worden van pleegzorger kunnen ook onder andere de administratieve lasten in kaart gebracht worden. Op die manier kunnen enkele aanbevelingen gedaan worden met het oog op een betere gebruikerservaring bij de overheidsdienstverlening inzake pleegzorg in Vlaanderen.

1.2. Relevantie

De relevantie van dit onderzoek wordt bekeken vanuit vier punten. Het eerste en belangrijkste uitganspunt is dat van de burger. De ervaringen van de burgers staan centraal in het onderzoek zodat in kaart kan gebracht worden hoe burgers omgaan met deze levensgebeurtenis. Het worden van pleegzorger heeft een grote impact op het leven van burgers. Daarnaast is dit onderzoek ook relevant vanuit het oogpunt van de Vlaamse overheid. In verscheidene documenten schuift de Vlaamse overheid het belang van kwalitatieve dienstverlening naar voor. Daarenboven tonen recente beleidskeuzes het belang van pleegzorg aan. Vervolgens kan het belang van dit onderzoek ook aangetoond worden vanuit een wetenschappelijke context. Er werd tot nu toe nog niet onderzocht hoe gebruikers de overheidsdienstverlening in Vlaanderen omtrent Pleegzorg ervaren. Ten slotte tonen ook enkele recente wijzigingen en evoluties in het pleegzorglandschap aan dat pleegzorg in Vlaanderen een hot topic is.

(14)

1.2.1. Ingrijpende levensgebeurtenis

Burgers die beslissen een pleegkind ter verwelkomen in hun gezin, staan centraal in het onderzoek. Op 31 december 2018 waren er in Vlaanderen 5.489 gezinnen die een of meerdere pleegkinderen in huis namen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c). Het worden van pleegzorger is een heel ingrijpende gebeurtenis, van de ene op de andere dag is er een extra kind in het gezin. Hierdoor wordt de dagelijkse routine van pleegzorgers doorbroken, tijd en aandacht moeten herverdeeld worden (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 h). Door de ervaringen van de overheidsdienstverlening van gebruikers bij deze ingrijpende levensgebeurtenis in kaart te brengen, kunnen op het einde van het onderzoek aanbevelingen gedaan worden voor een verbeterde dienstverlening. Dit onderzoek heeft dus een vereenvoudiging van de administratieve lasten voor de gebruikers als gevolg. Hierdoor kunnen tijdsverlies, extra kosten en irritatie bij burgers vermeden worden wat op termijn kan leiden tot een grotere klanttevredenheid (Informatie Vlaanderen, sd c).

1.2.2. Recente beleidskeuzes

De methodiek rond het gebruik van life events is ontwikkeld om de kwaliteit van de overheidsdienstverlening aan de burgers na te gaan. Doordat de ervaringen van gebruikers in kaart worden gebracht, kunnen op het einde aanbevelingen gemaakt worden om de dienstverlening naar burgers toe te gaan vereenvoudigen en zo de gebruikerservaringen te verbeteren (Informatie Vlaanderen, sd d). Zowel de federale als de Vlaamse regering stelden meermaals dat de kwaliteit van de overheidsdienstverlening verbeterd moet worden. Zo benadrukte de federale regering in haar Regeerakkoord van 9 oktober 2014 dat ze wil inzetten op een administratieve vereenvoudiging en een verlichting van de administratieve lasten (federale regering, 2014). Ook de toenmalige Vlaamse regering stelde in haar visietekst van het Vlaams Regeerakkoord 2014-2019 tot doel de administratieve lasten te verminderen en de klantvriendelijkheid te verhogen (Vlaamse regering, 2014). Tot slot geeft ook de huidige Vlaamse regering in haar Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 aan dat ze wil gaan voor “radicaal digitaal, minder regeltjes en bemoeienissen, dichter bij de mensen” (Vlaamse regering, 2019).

Daarnaast maakte de Vlaamse regering in 2009 de keuze om volop in te zetten op pleegzorg daar waar kinderen onder de zes jaar tijdelijk of permanent uit het huis gezet moeten worden (Vlaamse regering, 2014). Dit in navolging van een VN-resolutie met richtlijnen voor de alternatieve zorg voor kinderen (United Nations, 2010). Het uitgangspunt van deze resolutie is dat jonge kinderen zoveel mogelijk bij hun ouders of verzorgers moeten wonen. Richtlijn 22 bepaalt dat dit vooral het geval moet zijn voor kinderen tot drie jaar. In de vorige legislatuur werd deze leeftijd opgetrokken tot zes jaar en ondertussen spreekt de huidige Vlaamse regering zelfs over jongeren (Vlaamse regering, 2019). Bovendien heeft de huidige Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding Wouter Beke reeds een engagementsverklaring laten ondertekenen om te komen tot kwalitatieve pleegzorg in Vlaanderen (Pleegzorg Vlaanderen, 2019). Pleegzorg wordt dus door de overheid als een belangrijk onderdeel van het welzijnslandschap gezien.

(15)

Het belang dat de overheid nu hecht aan pleegzorg is niet nieuw in Vlaanderen. Vanaf 2000 kwam pleegzorg meer en meer op de maatschappelijke agenda (Vanderfaeillie, Van Holen, & Vanschoonlandt, 2012). Deze groeiende aandacht voor pleegzorg leidde in 2012 tot een grote hervormingsoperatie. Het voorstel van decreet houdende de organisatie van pleegzorg (Schryvers e.a., 2012) “hertekende het pleegzorglandschap in Vlaanderen volledig” (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 f). De grote veranderingen die deze hervormingsoperatie met zich meebracht, worden besproken in de omgevingsanalyse. De overheid liet in 2017 reeds een evaluatie maken van de toepassing van het pleegzorgdecreet door het toenmalig agentschap jongerenwelzijn (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a), wat resulteerde in een aanpassing van de regelgeving in 2017 (Schryvers e.a., 2017).

1.2.3. Pleegzorgervaringen in wetenschappelijk onderzoek

Er werd al heel wat onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de overheidsdienstverlening en hoe deze verbeterd kan worden. Deze onderzoeken zijn echter veelal gebaseerd op kwantitatieve indicatoren (Informatie Vlaanderen, sd a). Zo voerde het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) een behoefteonderzoek uit bij Vlaamse pleegzorgers in 2010 (Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2011). Aan de hand van een enquête bij 2500 pleegzorgers in Vlaanderen probeerden de onderzoekers inzicht te verwerven in de tevredenheid van de pleegzorgers over de dienstverlening van de pleegzorgdiensten. Evenwel werd in het onderzoek enkel stil gestaan bij de kwaliteit van de dienstverlening eens pleegzorgers een pleegkind of pleeggast in hun gezin hadden. Daarenboven dateert dit onderzoek van voor de grote hervormingsoperatie uit 2012 (cf. infra) en zijn de resultaten dus niet meer actueel.

De life event scan daarentegen is een vorm van kwalitatief onderzoek. Gesprekken met experten en gebruikers worden gebruikt om de complexiteit van de interacties met de overheid en administratieve lasten in kaart te brengen. Bij de life event scan staat de levensgebeurtenis van de gebruiker centraal (Informatie Vlaanderen, sd a). Dit is dus een heel andere insteek dan het behoefteonderzoek van het departement WVG dat keek naar de kwaliteit van de pleegzorgdiensten.

Ondanks het feit het relatief nieuw is, zijn er reeds verschillende onderzoeken gedaan met de life event scan-methodiek. In Vlaanderen ging men met deze methodiek reeds de ervaringen na van onder andere inburgeraars, werklozen en slachtoffers van seksueel misbruik (Informatie Vlaanderen, sd c). Ook in Nederland ging men al aan de slag met levensgebeurtenissen (Kanne, de Haan, & Holzmann, 2015). In het onderzoek naar de kwaliteit van de overheid in Nederland weken de onderzoekers echter af van de oorspronkelijke methode. Ze stuurden een enquête naar de Nederlandse bevolking om hun oordeel over 70 levensgebeurtenissen te bevragen en sloegen daarmee een kwantitatieve weg in. Evenwel focuste tot nu toe geen enkel onderzoek met deze methodiek op pleegzorg.

(16)

Andere onderzoeken die wel over pleegzorg gaan, focussen op andere aspecten dan de ervaringen van de gebruikers inzake overheidsdienstverlening. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek naar de ervaringen van pleegzorgers in verband met de kwaliteit van de ondersteuningsprogramma’s van de toenmalige West-Vlaamse Pleeggezinnendienst om, om te gaan met gedrags- en emotionele problemen van pleegkinderen (Wintein, 2014). Een ander voorbeeld is een meta-analyse over de werving en het behouden van pleegzorgers waarbij de onderzoekers vooral focusten op de culturele verschillen in de motieven (Colton, Roberts, & Williams, 2008).

Tot slot is het evaluatierapport van het agentschap jongerenwelzijn op vraag van de Vlaamse regering een recent en interessant te vermelden onderzoek (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a). Het agentschap onderzocht de implementatie van het nieuwe decreet houdende de organisatie van pleegzorg en keek hierbij vooral vanuit het standpunt van de overheid. De overheidsdienstverlening bij pleegzorg vanuit het oogpunt van de (toekomstige ) pleegzorger werd dusdanig nog niet onderzocht.

1.2.4. Pleegzorg is een hot topic

De groeiende aandacht voor pleegzorg vanuit het beleid, de hulpverlening en de media is waarschijnlijk nog nooit zo groot geweest (Vanderfaeillie e.a., 2012). Ten eerste is er een evolutie op het niveau van het beleid. Zoals eerder vermeld werd heeft de Vlaamse regering in haar regeerakkoord 2019-2024 een duidelijke beleidskeuze gemaakt dat pleegzorg altijd als eerste in overweging genomen moet worden daar waar gezinsvervangende hulp voor kinderen onder de zes jaar nodig is (Vlaamse regering, 2019). Pleegzorg wordt dus verkozen boven residentiële voorzieningen. Het gevolg van deze keuze is dat kinderen meer persoonlijke aandacht, liefde, structuur en continuïteit in de opvoeding verwerven. Op die manier kunnen ze groeien tot volwaardige en goed functionerende volwassenen in de maatschappij (Vanderfaeillie, Van Holen, & Coussens, 2007). Ook in andere West-Europese landen kende de residentiële zorg voor kinderen en jongeren een relatieve daling en dit ten voordele van pleegzorg (Hellinckx, 2002). Dit impliceert echter ook een grote stijging van het aantal kinderen die gebruik zouden moeten kunnen maken van pleegzorg. Sinds het pleegzorgdecreet uit 2014 is er reeds een duidelijke stijging van het aantal pleegzorgsituaties te zien (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c). Om tegemoet te komen aan deze intentie van de Vlaamse regering zijn er bijgevolg ook heel wat extra pleegzorgers nodig. Het agentschap Jongerenwelzijn benadrukte dan ook in haar evaluatierapport dat het de pool met pleeggezinnen wil uitbreiden (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a).

In het jaarlijks registratierapport van Pleegzorg Vlaanderen van 2018 werd echter duidelijk dat er nog een groot verschil is tussen het aantal kinderen die recht hebben op pleegzorg en het aantal pleegzorggezinnen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c). Het rapport toonde wel aan dat de infoavonden voor pleegzorgers steeds meer aanwezigen lokken maar dat het hierbij vaak niet komt tot een engagement tot pleegzorger. Daarenboven is dit niet enkel in Vlaanderen het geval. Het tekort aan pleeggezinnen is een Europees en zelfs wereldwijd probleem (Bronselaer e.a., 2015).

(17)

Verder is er ook reeds enkele jaren een toegenomen positieve aandacht in de pers (Vanderfaeillie e.a., 2012). De pers evolueerde van het brengen van sensatieverhalen naar een belangrijk instrument om pleegzorg bekend te maken. Zo kwam het tekort aan pleegzorgers de afgelopen maanden regelmatig in de media. Frances Lefebure organiseerde met haar programma “Make Belgium Great Again” in elke provincie een “pleegdag” met als doel het vinden van een thuis voor de 980 pleegkinderen die op de wachtlijst staan (Mertens, 2019). Op die manier werd de bevolking op de hoogte gebracht van het groot tekort aan pleegzorgers en konden geïnteresseerden extra informatie verwerven en zo hun procedure tot pleegzorger starten. Ook studio100 hielp in 2019 Pleegzorg Vlaanderen mee zoeken naar nieuwe pleeggezinnen in Vlaanderen (Studio100, 2020). Dit aan de hand van een televisie serie, reclamespots met bekende studio100 helden en de single van K3 “Jij bent mooi”.

Daarnaast zorgde de grote hervormingsoperatie uit 2012 ook voor een grondige hertekening van het pleegzorglandschap (Schryvers e.a, 2012). Dit leidde onder andere tot een verdere differentiatie van het aanbod maar ook tot enkele organisatorische veranderingen (Vanderfaeillie e.a., 2012). Pleegzorg werd ondergebracht bij het agentschap Jongerenwelzijn (nu agentschap Opgroeien) en er kwam één pleegzorgdienst per provincie (cf. Infra) (Vandenbroeck, 2018).

(18)

1.3. Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal staat luidt als volgt: “Hoe ervaren (toekomstige) pleegzorgers van een pleegkind in West-Vlaanderen de overheidsdienstverlening?”

1.3.1. Eenheden

De levensgebeurtenis die in dit onderzoek besproken wordt is ‘ik wil pleegzorger worden’. Pleegzorg wordt in de literatuur op verschillende manieren gedefinieerd (Verreth, 2009). Sinds het decreet houdende de organisatie van pleegzorg is er ook een wettelijke definitie. Het decreet (Vlaamse regering, 2012) definieert pleegzorg als volgt (Art 2, 11°):

Pleegzorg is “een vorm van zorg waarbij een pleegzorger, onder begeleiding van een dienst voor pleegzorg en tegen een kostenvergoeding, een of meerdere pleegkinderen en/of pleeggasten opvangt in het eigen gezin”.

Deze definitie zal ook gehanteerd worden in het verdere onderzoek daar deze focust op de pleegzorger. De definitie van Pleegzorg Vlaanderen sluit hier nauw bij aan maar focust meer op het pleegkind. (2018 g):

“Tijdelijke zorg voor kinderen en jongeren of volwassenen met een (vermoeden van) handicap en/of een psychiatrische problematiek die niet thuis kunnen wonen’,

Voor dit onderzoek wordt er gekeken vanuit het perspectief van pleegzorgers. Een pleegzorger is

“Een meerderjarige natuurlijke persoon die een of meerdere pleegkinderen en/of pleeggasten in het eigen gezin opvangt”, (Schryvers e.a., 2012).

De keuze voor dit perspectief werd gemaakt vanuit het huidig grote tekort aan pleegzorgers in Vlaanderen (cf. supra). Pleegzorgers zijn in dit onderzoek de burgers die gebruik maken van de overheidsdienstverlening. De pleegzorger neemt samen met zijn gezin de zorg op voor pleegkinderen en/of pleeggasten (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c). Er zijn twee soorten pleeggezinnen in Vlaanderen. Enerzijds zijn er de netwerkpleeggezinnen waarbij het kind opgevangen wordt door familie of mensen uit hun sociale netwerk. In 2018 waren er 1.223 nieuwe gestarte pleegzorgsituaties in een netwerkpleeggezin. Dit komt meer op 69% van alle gestarte pleegzorgsituaties. Meer dan de helft van de pleegkinderen en pleeggasten kon dus in 2018 terecht bij familie of vrienden. Anderzijds kunnen pleegkinderen en pleeggasten ook terecht bij mensen die zij niet kenden op voorhand. Deze pleeggezinnen, ook wel bestandspleeggezinnen genaamd, doorlopen een screeningtraject van enkele maanden waarin ze op verschillende vaardigheden worden geselecteerd vooraleer zij pleegzorg kunnen aanbieden. In 2018 waren er 557 nieuwe gestarte pleegzorgsituaties in een bestandpleeggezin. Beide soorten pleeggezinnen maken deel uit van het onderzoek.

(19)

Zoals uit de definitie van een pleegzorger bleek, zijn er zowel pleegkinderen als pleeggasten. Een pleegkind is

“Een kind dat voor even of lange tijd verblijft in een ander gezin en ondersteund wordt door een dienst van pleegzorg”, Pleegzorg Vlaanderen (2018 c).

Een pleeggast daarentegen is een volwassene met een handicap en/of psychiatrische problematiek. Zoals reeds eerder werd vermeld, heeft de Vlaamse regering ervoor gekozen om in de wetgeving duidelijk te kiezen voor pleegzorg als eerste te overwegen optie bij uithuisplaatsing van jonge kinderen (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a). Deze wettelijke nadruk op jonge kinderen vertaalt zich ook in de cijfers van de leeftijd van kinderen die in 2018 in een pleeggezin geplaatst zijn. In Vlaanderen zijn 43% van alle pleegsituaties kinderen tussen 0-6 jaar terwijl slechts 18% ouder is dan 16 jaar. Daarom zal dit onderzoek zich focussen op pleegkinderen. Pleeggasten vallen dus buiten het kader van het onderzoek.

Daarnaast kunnen ook kinderen met een handicap geplaatst worden in een pleeggezin. Deze vorm van pleegzorg, ook wel behandelingspleegzorg genaamd, verschilt veel van de reguliere vorm van pleegzorg waardoor ook deze vorm buiten het kader van het onderzoek valt. Tot slot is er ook een vierde doelgroep van Pleegzorg Vlaanderen namelijk niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. Ook deze groep valt buiten het kader van het onderzoek (Vandenbroeck, 2018).

1.3.2. Plaats

Per provincie is er een aparte dienst die verantwoordelijk is voor de organisatie van en ondersteuning bij pleegzorg (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 a). Aangezien het doel van het onderzoek is om de ervaringen van gebruikers bij het proces om pleegzorger te worden in kaart te brengen, zal er gekeken worden naar één provincie. Het doel is namelijk niet om de verschillen tussen de provincies bloot te leggen waardoor er niet naar andere provincies gekeken zal worden. Omwille van praktische redenen die verder in dit onderzoek besproken zullen worden, zal het dienstverleningsproces in West-Vlaanderen onder de loep genomen worden.

1.3.3. Tijd

Omwille van de grondige hervorming van het institutioneel landschap en de wetgeving dat in 2012 in gang werd gezet met het voorstel van decreet van Schryvers e.a., worden in dit onderzoek enkel recente ervaringen van pleegzorgers in kaart gebracht. Het nieuwe decreet houdende pleegzorg uit 2013, trad op 1 januari 2014 in werking. Daarom zal dit onderzoek zich focussen op de ervaringen van pleegzorgers die de procedure om pleegzorger te worden doorliepen in de periode 2015 tot heden.

(20)

2. Onderzoeksdesign

2.1. Methodiek: Life event scan

De onderzoeksmethode die in deze masterproef wordt gehanteerd, is de life event scan-methodiek. Life events zijn “de noden en verwachtingen van gebruikers in een bepaalde situatie in hun leven waarbij de overheid op een of andere manier betrokken is om deze vraag of nood op te lossen”, Informatie Vlaanderen (sd a). Een life event scan start dus bij een bepaalde levensgebeurtenis, in dit geval het beslissen om pleegzorger te worden. Aan de hand van een analyse van dienstverleningsprocessen, gebruikersinzichten en de betrokken regelgeving wordt de dienstverlening van de overheid in kaart gebracht met als doel tot een procesvereenvoudiging te komen. Het is dus met andere woorden een methodiek die ontwikkeld is om overheidsdiensten te reorganiseren zodat ze toegankelijk zijn voor burgers. Tegenwoordig worden overheidsdiensten namelijk vooral gereorganiseerd zodat de interne werking zo effectief en efficiënt mogelijk verloopt. Vaak komt dit echter niet zo over voor de burger die overstelpt wordt met onsamenhangende administratieve lasten.

De life event scan is een vorm van kwalitatief onderzoek aangezien ze voldoet aan de verschillende kernelementen van kwalitatief onderzoek zoals vooropgesteld door Mortelmans (2013). Tijdens het onderzoek staan de ervaringen, de dagelijkse werkelijkheid van de gebruikers centraal. De focus ligt hierbij op het begrijpen van die werkelijkheid en niet op het veralgemenen van een stelling. Daarnaast worden de gebruikers en experten bevraagd aan de hand van diepte-interviews. De data wordt dus verzameld door middel van een diepgaand contact met het veld. Tot slot dienen deze interviews als basis voor de analyse in het programma NVIVO. De analyse gebeurt niet op basis van cijfermateriaal.

2.2. Onderzoeksstrategie

Een life event scan start met een omgevingsanalyse. Deze omgevingsanalyse bestaat gewoonlijk uit een documentanalyse en expertinterviews. Hierbij worden de scope van het life event duidelijk vastgelegd en kunnen er gebruiksprofielen opgemaakt worden. Deze informatie vormt een goede basis om te kunnen beginnen met de procesanalyse en het verzamelen van de gebruikersinzichten. In dit onderzoek worden de expertinterviews pas afgenomen na het verzamelen van de gebruikersinzichten. Op die manier start het onderzoek vanuit het perspectief van de gebruikers en worden de respondenten zo op de eerste plaats gezet. De ervaringen van de respondenten staan centraal in het onderzoek.

Na de omgevingsanalyse worden de gebruikersinzichten verzameld in drie fasen (Informatie Vlaanderen, sd b). In de eerste fase worden de respondenten geselecteerd op basis van gebruikersprofielen. In de tweede fase worden de gebruikers een eerste keer bevraagd en worden hun noden in kaart gebracht. In de laatste fase worden de gebruikers een tweede keer bevraagd en worden hun aangeboden oplossingen in kaart gebracht. In dit onderzoek worden de gebruikers slechts eenmaal bevraagd. Na de verzameling van de gebruikersinzichten worden de expertinterviews afgenomen.

(21)

Daarna kan er overgegaan worden tot de procesanalyse. In de procesanalyse wordt het gebruikersproces uitgetekend vanuit eindgebruikersperspectief. Het uittekenen van het gebruikersproces komt tot stand volgens de principes van de grounded theory. Door te analyseren op basis van de gebruikerservaringen, worden de interacties tussen de gebruiker en de betrokken overheidsdiensten en de mogelijke vereenvoudigingsopties duidelijk. De procesanalyse wordt uitgevoerd in twee fasen (Informatie Vlaanderen, sd e). In de eerste fase wordt het end-to-end proces uitgetekend met aandacht voor alle stappen die de gebruiker moet doorlopen en welke informatie-uitwisseling er plaats vindt. In de tweede fase wordt er gescand op vereenvoudigingsmogelijkheden op het niveau van processtappen, contactpunten en formulieren.

De derde pijler is het screenen van de regelgeving. Hierbij worden in twee fasen de betrokken regelgeving in kaart gebracht en gescreend op eenvoudigheid en digitaal vriendelijkheid. Omwille van de tijdsdruk en de beperkte middelen kan niet iedere pijler even grondig onderzocht worden. Aangezien het in kaart brengen van de ervaringen van (toekomstige) pleegouders het doel is van dit onderzoek, wordt er voornamelijk gefocust op het verzamelen van gebruikersinzichten.

2.3. Voor- en nadelen

Het gebruiken van de life event scan voor het onderzoek heeft zowel enkele voor- als nadelen. Het grote voordeel van deze nieuwe methode is dat de overheidsdienstverlening volledig vanuit het gebruikersperspectief bekeken wordt. Dit was voor pleegzorg tot nu toe nog nooit het geval. Een ander groot voordeel van de methode is dat het zicht geeft op het complete plaatje. Naast de diensten van pleegzorg West-Vlaanderen worden ook andere formele en informele contacten in kaart gebracht.

Naast deze voordelen kent de methode ook een nadeel namelijk de kans op subjectiviteit. De data wordt namelijk verzameld aan de hand van interviews waardoor subjectiviteit zich op verschillende momenten kan vertonen (D. Verlet, persoonlijke communicatie, 15 maart 2019). Zo wordt de situatie vormgegeven door de onderzoeker en bekijkt hij de sociale realiteit door de ogen van de respondenten (Mortelmans, 2013). Daarnaast leiden ook de verwoording door de respondenten en de vastlegging van deze woorden door de onderzoeker tot subjectiviteit. Tot slot kan er bij de analyse en rapportering van de resultaten enige vorm van subjectiviteit insluipen. Om de kans op subjectiviteit te verminderen werden de interviews afgenomen op een semigestructureerde manier. Daarnaast werden de interviews opgenomen en volledig uitgetypt waardoor de resultaten geanalyseerd konden worden door middel van het codeerprogramma NVIVO. Op die manier konden de resultaten op een systematische manier worden geanalyseerd.

(22)

DEEL 2: OMGEVINGSANALYSE

1. Inleiding en methodologie

In dit deel wordt de omgeving van pleegzorg in kaart gebracht. Speciale aandacht gaat hierbij naar de recente hervormingen in het pleegzorglandschap, de definiëring van enkele belangrijke concepten, internationale trends inzake de organisatie van pleegzorg en het institutionele landschap.

Om de scope van de life event duidelijk vast te leggen en de context van pleegzorg in kaart te brengen, werd een documentanalyse uitgevoerd. De gebruikte documenten zijn onder te verdelen in twee grote categorieën. Enerzijds werden documenten geanalyseerd die opgemaakt zijn voor de eindgebruikers zoals officiële websites en brochures. Deze documenten zijn publiek toegankelijk en hebben als doel voldoende informatie te bieden aan (toekomstige) pleegzorgers. Deze documenten vormen een onderdeel van de publieke dienstverlening. Anderzijds werden ook documenten geanalyseerd die opgesteld zijn vanuit een wettelijk kader. Onder deze categorie vallen de specifieke wetgeving rond pleegzorg, evaluatierapporten van de wetgeving en de rapporten die Pleegzorg Vlaanderen opmaakt om de wetgevers te informeren. De schriftelijke bronnen werden niet volgens een bepaald analyseschema geanalyseerd. De documentanalyse dient vooral als basis om het verdere onderzoek met de nodige inzichten en achtergrondkennis te voeren.

2. Pleegzorg in andere Europese landen

België is niet het enige land waar gezinnen tijdelijk de zorg voor uithuisgeplaatste kinderen opnemen. Overal ter wereld nemen mensen de zorg op voor kinderen die geen ouders meer hebben (Degheldere, 2012). Vooral Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden staan in Europa bekend om het belang dat ze hechten aan pleegzorg (Verreth, 2009). Deze landen tonen daarenboven heel wat gelijkenissen met pleegzorg in Vlaanderen.

Net als in België passen deze landen het basisprincipe van pleegzorg namelijk dat het ouderlijk gezag bij de ouders blijft, toe. Daarnaast hebben het Verenigd Koninkrijk en Nederland net als Vlaanderen grondige wijzigingen doorgevoerd in het pleegzorglandschap aan het begin van de 21ste eeuw (cf. infra).

Verder kennen deze landen ook het onderscheid tussen netwerkpleegzorg en bestandpleegzorg waarbij in Nederland en Zweden zoals in Vlaanderen (cf. infra) altijd gekeken wordt of een netwerkplaatsing mogelijk is. Daarenboven heeft de Zweedse overheid net als de Vlaamse overheid de duidelijke keuze gemaakt dat pleegzorg de eerste te overwegen optie moet zijn daar waar een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor kinderen (Vandenbroeck, 2018) Tot slot moeten kandidaat-pleegzorgers in zowel Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden als in Vlaanderen een procedure doorlopen alvorens pleegzorg te kunnen aanbieden. De praktische invulling van de screening en selectie van de kandidaat-pleeggezinnen daarentegen verschilt naargelang van het land.

(23)

In het Verenigd Koninkrijk voeren de pleegzorgdiensten een assessment uit om na te gaan of de kandidaten geschikt zijn als pleegzorger (Verreth, 2009). In Zweden daarentegen zijn er twee mogelijke procedures. Selectie van de kandidaten gebeurt ofwel aan de hand van een semigestructureerd interview ofwel door het gebruik van de PRIDE-methode (Parents Recources for Information, Development and Education). Deze methode houdt in dat verschillende kandidaat-pleegzorgers gedurende tien sessies onder leiding van een maatschappelijk werker en een ervaren pleegzorger, informatie krijgen over pleegzorg (Verreth, 2009). Daarnaast krijgen ze er ook de gelegenheid om te discussiëren over de impact die pleegzorg zou kunnen hebben op hun gezin. Na de tien sessies beslissen de kandidaten zelf of ze nog pleegzorg willen aanbieden. Daarna neemt de lokale pleegzorgdienst de finale beslissing of zij een erkenning krijgen. Ook in Nederland werken pleegzorgdiensten met een specifieke methode namelijk het STAP-voorbereidingsprogramma (Samenwerking Teamgeest Aspirant Pleegouders). Na het aanvragen van een informatiepakket en het bijwonen van een informatieavond, kunnen kandidaat-pleegouders zich in Nederland aanmelden voor een voorbereidingsprogramma (Pleegzorg Nederland, 2018). Het voorbereidingsprogramma bestaat uit een aantal sessies waarin kandidaat-pleegouders informatie krijgen over verschillende thema’s zoals hechting, contact met ouders en achtergronden. Daarenboven komen er ook pleegouders vertellen over hun ervaringen en krijgen kandidaat-pleegouders de kans om vragen te stellen aan deze pleegouders en de pleegzorgmedewerkers. Na dit voorbereidingsprogramma volgen nog enkele gesprekken met de pleegzorgdienst waarna zij oordelen of de kandidaten geschikt zijn. Finaal ligt de eindbeslissing bij de kandidaten. Na hun goedkeuring is het ten slotte nog wachten op een match.

De procedure in Vlaanderen is gelijkaardig aan deze in Nederland. Enkel het voorbereidingsprogramma tussen match en plaatsing ziet er iets anders uit. Ook in Wallonië is het selectieproces vergelijkbaar met Nederland. Kandidaten in Wallonië doorlopen immers ook een procedure opgedeeld in drie fasen: een informatiefase, de analysefase en de evaluatiefase (Fédération Wallonie-Bruxelles aide à la jeunesse, sd). Net als in Nederland en Vlaanderen zijn er eerst informatiemomenten gevolgd door enkele gesprekken met de pleegzorgdiensten die oordelen of het gezin geschikt is. Daarna gaat de pleegzorg-dienst op zoek naar een goede match tussen het kind en een gezin. Als die match gevonden is, worden er eerst nog ontmoetingen georganiseerd met het kind en de ouders alvorens de pleegplaatsing gestart wordt. Hoe de procedure in Vlaanderen precies verloopt zal verder besproken worden.

Naast een verschillende uitwerking van de procedure, verschilt ook de organisatie van de pleegzorgdiensten. Zoals verder zal blijken, is pleegzorg in Vlaanderen provinciaal georganiseerd. Dit is ook in Nederland het geval (Vandenbroeck, 2018). In het Verenigd Koninkrijk en Zweden daarentegen wordt pleegzorg georganiseerd op lokaal niveau (Verreth, 2009).

Tot slot is er ook een verschillende professionele ontwikkeling in deze landen. In België beschikken pleegzorgers sinds 2017 over een eigen statuut (cf. infra). In Engeland en Zweden hebben pleegzorgers naast een professioneel statuut ook een hogere vergoeding (Vandenbroeck, 2018). Pleegzorgers in Frankrijk worden dan weer betaald als gewone werknemers.

(24)

3. Pleegzorgbeleid in Vlaanderen

Daar pleegzorg een bevoegdheid is van de gemeenschappen, wordt het pleegzorgbeleid in Vlaanderen van naderbij bekeken. Eerst worden de fundamentele verschillen tussen pleegzorg en adoptie bloot gelegd. Pleegzorg wordt bij het grote publiek namelijk vaak verward met adoptie. Vervolgens wordt de historiek van pleegzorg geschetst. Pleegzorg is reeds lang aanwezig in Vlaanderen. Historische keuzes maakten een grondige hervorming van het pleegzorglandschap aan het begin van de 21ste eeuw echter

noodzakelijk. Het pleegzorgdecreet wordt dan ook uitvoerig besproken aan de hand van de aanloop, realisatie en evaluatie. Ook de belangrijkste wijzigingen, huidige pleegzorgconcepten en een korte schets van de pleegzorgprocedure komen aan bod. Tot slot wordt het institutioneel landschap van pleegzorg in Vlaanderen geschetst. Deze schets beperkt zich echter tot de actoren die betrokken zijn bij de procedure om pleegzorger te worden.

3.1. Pleegzorg versus adoptie

Pleegzorg en adoptie hebben beiden gemeen dat een kind of een volwassene opgroeit in een ander gezin (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 d). Ondanks het feit dat de basis hetzelfde is, zijn er heel wat belangrijke verschillen.

Het grootste verschil zit in het onderscheid tussen het ouderlijk gezag enerzijds en het delen van ouderschap anderzijds. Adoptie heeft tot gevolg dat de juridische en feitelijke banden met de natuurlijke ouders worden verbroken (Vandenbroeck, 2018). Het kind of de volwassene wordt juridisch een eigen kind, de ouders ontvangen het volledige ouderlijk gezag. Bij pleegzorg daarentegen krijgen pleegouders geen ouderlijk gezag over het pleegkind of pleeggast. Fundamenteel bij pleegzorg is immers dat de oorspronkelijke ouders steeds de ouders blijven. Ze worden dan ook zoveel mogelijk betrokken en hebben inspraak bij het nemen van belangrijke beslissingen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 d). Daarnaast is ook de tijdsspanne verschillend. Adoptie is per definitie voor altijd waar pleegzorg ondanks het feit dat sommige plaatsingen heel lang duren, tijdelijk van aard is. Tot slot krijgen pleeggezinnen gedurende het verblijf van het pleegkind of de pleeggast, ondersteuning en begeleiding van een pleegzorgbegeleider. Een adoptiegezin staat alleen in voor de opvoeding van het kind of volwassene (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 d).

(25)

3.2. Historiek pleegzorg

Net als in de rest van de wereld namen Vlamingen reeds sinds het begin van de mensheid de zorg op voor kinderen die geen ouders meer hadden (Degheldere, 2012). Deze vorm van pleegzorg was echter louter informeel en dus zonder tussenkomst van overheden of andere organiserende derden. De eerste vorm van overheidstussenkomst kwam er pas in 1538 toen Karel V een edict uitvaardigde voor de stad Brussel. Dankzij dit edict konden vondelingen toevertrouwd worden aan voedsters en konden kinderen van armen een beroepsopleiding krijgen bij ambachtslui of boeren. Zowel de vondelingen als de kinderen woonden hierbij in bij pleegouders. In de eeuwen daarna werd pleegzorg vooral gereglementeerd door overheden in het kader van de armenzorg. Hierbij lag de focus nog niet op het aanbieden van een thuis en een vervangende opvoeding maar op het verzekeren van de introductie op de arbeidsmarkt. Daarnaast werd ook vanuit liefdadigheid aan pleegzorg gedaan. Evenwel kwam uitbuiting bij deze vormen van pleegzorg regelmatig voor (Degheldere, 2012).

Het is pas sinds het einde van de 19e eeuw dat de overheid duidelijke regels en procedures voor

pleegzorg vastlegt (Degheldere, 2012). Dit kwam er voor het eerst met de krankzinnigenwet uit 1850 die de gezinsverpleging in Geel regelde en de wet op de Rijksweldadigheidsscholen uit 1891. Dankzij deze wet is er toezicht mogelijk op vormen van pleegzorg voor minderjarigen die vanuit de Rijksweldadigheidsscholen in de leer worden geplaatst. In diezelfde periode kwamen er ook nieuwe wetbepalingen ter bescherming van het kind zoals de wet op de afschaffing van de kinderarbeid uit 1889, de wet op de kinderbescherming uit 1912 en de wet op de leerplicht uit 1914 (Vandenbroeck, 2018). Deze nieuwe kinderwetten voorzagen een mogelijkheid om kinderen te vrijwaren van potentiële gevaren door hen buiten het gezin te plaatsen. Deze wetten zorgden dan ook voor een stijging van het aantal kinderen dat in aanmerking kwam voor uithuisplaatsing. Gelijkaardige wetgevende initiatieven in die periode in andere Europese landen hadden hetzelfde effect.

In die periode ontstonden naast de hierboven beschreven mogelijkheid tot pleegzorg voor mensen met psychiatrische problemen en kinderen uit de bijzondere jeugdbijstand ook nog andere vormen van pleegzorg. Pleegzorg in het kader van armenzorg werd geformaliseerd met de wet uit 1925 op de Commissies voor Openbare Onderstand (COO) (Degheldere, 2012). Lokale overheden werden hierdoor verantwoordelijk voor de lokale weldadigheid en kregen hierbij de bevoegdheid om kinderen en volwassenen indien nodig te plaatsen. De interpretatie van deze bevoegdheid naar beleid verschilde naargelang gemeente. Sommige COO’s kozen voor goedkope vormen zoals gezinsplaatsing, anderen investeerden dan weer in residentiële voorzieningen. Daarnaast werden in het kader van armenzorg ook op federaal niveau maatregelen getroffen. Door de toegenomen armoede omwille van de industrialisering werden naast weeshuizen ook tegen een vergoeding kinderen geplaatst bij minnen of pleegmoeders. Aangezien ook dit resulteerde in schrijnende toestanden werd in 1919 het toezicht van deze vormen van pleegzorg toevertrouwd aan het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK). Deze organisatie, de voorloper van Kind & Gezin (K&G), was sterk gefocust op het medische aspect en steunde vooral op het lokaal engagement van de burgers. Daarnaast werden in die periode ook de eerste stappen gezet voor pleegzorg voor personen met een handicap (Degheldere, 2012).

(26)

Na de Tweede Wereldoorlog nam de mate van professionalisering in termen van opleiding en wetgeving binnen pleegzorg toe (Vandenbroeck, 2018). Deze toegenomen professionalisering was vooral een gevolg van de Belgische staatshervormingen van 1970-1980 en de toegenomen professionalisering van de welzijnszorg (Degheldere, 2012). Deze ontwikkelingen leidden ook tot de oprichting van steeds meer autonome diensten voor pleegzorg in Vlaanderen. De belangrijkste opdrachten voor deze diensten werden het vinden en selecteren van pleeggezinnen en het begeleiden van pleegzorgsituaties. Gezien het ontstaan van verschillende pleegzorgvormen voor verschillende doelgroepen in de eerste helft van de 20ste eeuw (cf. supra), was er ook na de professionalisering een opdeling naar aparte doelgroepen.

Daarom waren er tot voor kort in Vlaanderen vier overheidsadministraties voor pleegzorg die elk verantwoordelijk waren voor een aparte doelgroep en die ook elk een eigen regeling hadden. De vier sectoren waren de bijzondere jeugdbijstand (BJB), het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), K&G en het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis in Geel (Degheldere, 2012).

Samenhangend met de professionalisering van pleegzorg ontstond ook de Federatie Gezinsplaatsing, de voorloper van Pleegzorg Vlaanderen (cf. infra) (Degheldere, 2012). De Federatie Gezinsplaatsing werd opgericht in 1979 als koepel voor de erkende diensten voor pleegzorg met als hoofddoel het stimuleren van de kwaliteitsverbetering. Daarnaast trachtte de federatie ook de aanpak van pleegzorg te stroomlijnen. Dit verliep echter met slechts wisselend succes. Vooral omwille van het feit dat het in die tijd een ledenorganisatie was, kon de Federatie Gezinsplaatsing geen vooruitgang boeken. Hierdoor bleven de leden immers verantwoordelijk voor de doelstellingen, de begroting en de verhouding met het beleid van de eigen pleegzorgvoorzieningen (Degheldere, 2012).

Een ander gevolg van de toegenomen professionalisering is de gewijzigde positie van de pleegzorgers in het pleegzorglandschap (Degheldere, 2012). Tot voor de professionalisering was de omkadering, begeleiding en selectie zeer beperkt en kon deze sterk verschillen naargelang de dienst. Daarenboven ontvingen de pleegzorgers geen of slechts een bescheiden onkostenvergoeding. Sinds de wijzigingen in de jaren 70 ontwikkelden de diensten voor pleegzorg selectieprocedures en begeleidings-methodieken. Daarenboven werden pleegzorgers vanaf toen verplicht een contract te onderteken waarin hun rechten en plichten duidelijk omschreven werden. Daarnaast moesten pleegzorgers ook een paar keer per jaar een vorming volgen en kwam er een visie over het omgaan met de ouders van de pleegkinderen. De wijzigende positie van pleegzorgers leidde tot de oprichting van de Vlaamse Vereniging voor Pleegzorg (VVP) in 1981. Het doel van deze vereniging is het samenbrengen van pleegzorgers zodat ze ervaringen kunnen uitwisselen maar ook samen kunnen zoeken naar oplossingen en indien nodig hiermee gezamenlijk naar het beleid stappen (Degheldere, 2012).

Omwille van het ontbreken van een planmatige aanpak bij de ontwikkelingen op het einde van de 19e

eeuw en halverwege de 20ste eeuw, was het pleegzorglandschap op het einde van de 21ste eeuw

behoorlijk complex (Degheldere, 2012). Daarom richtte de Federatie Gezinsverpleging in 1992 een studiegroep op om een intersectoraal pleegzorgdecreet uit te werken. Ondanks de strakke timing, goede voorstellen en vruchtbare gesprekken kwam het intersectoraal pleegzorgdecreet er uiteindelijk toch niet.

(27)

3.3. Pleegzorgdecreet 2014

3.3.1. Aanloop, realisatie, evaluatie

3.3.1.1. Aanloop

Vanaf de eeuwwisseling kwam pleegzorg meer en meer op de maatschappelijke agenda terecht (Degheldere, 2012). Dit was onder meer een gevolg van het stijgende aantal pleegzorgsituaties in Vlaanderen. Sinds 1998 houdt de toenmalige Federatie Gezinsplaatsing hierover namelijk jaarlijks cijfers bij. In onderstaande tabel wordt duidelijk dat in de periode 1998-2010 het aantal pleegzorgsituaties gegroeid was met 160%. Er waren echter slechts weinig welzijnssectoren die een dergelijk groeicijfer haalden waardoor dit cijfer van pleegzorg de aandacht trok. De spectaculaire groei was voornamelijk te wijten aan de stijging van het aantal pleegzorgsituaties binnen de Bijzondere Jeugdbijstand (BJB). Het was binnen de BJB namelijk de enige niet-geprogrammeerde werkvorm waardoor pleegzorg de fors gestegen vraag naar uithuisplaatsing kon oplossen (Degheldere, 2012).

Figuur 1: Evolutie van het aantal pleegzorgsituaties gedurende een jaar over de jaren heen

(Bron: Registratierapport 2018, Pleegzorg Vlaanderen)

Gesterkt door deze cijfers speelden pleegouderverenigingen een steeds grotere rol op het beleidsniveau (Degheldere, 2012). Op federaal niveau leidde dit tot de forfaitaire kinderbijslag voor ouders met kinderen in pleegzorg begin 2004. Daarnaast keurde de Kamer Van Volksvertegenwoordigers in 2007 het pleegzorgverlof goed.

De duidelijke stijging van het aantal pleegzorgsituaties trok ook de aandacht van de Vlaamse overheid (Degheldere, 2012). Als reactie op deze cijfers werd er sterk geïnvesteerd in onderzoek en beleidsvoorbereidend werk in de periode 2004-2011. Talrijke onderzoeken werden uitgevoerd en genereerden informatie over pleegzorg in Vlaanderen. Daarnaast werd de toegenomen aandacht van de Vlaamse overheid ook duidelijk in het steeds meer opduiken van pleegzorg in beleidskeuzes sinds 2006. De resolutie van het Vlaams Parlement van 30 april 2009 was echter het scharniermoment voor de komst van een intersectoraal decreet pleegzorg.

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 1998 2000 2005 2010 2014 2018

(28)

Deze resolutie bood pleegzorg namelijk eindelijk een duidelijke positie in het welzijnslandschap. Er werd beslist dat in navolging van de VN-resolutie met richtlijnen voor de alternatieve zorg voor kinderen (United Nations, 2010), pleegzorg voor alle kinderen jonger dan zes jaar die niet thuis kunnen wonen de eerste te onderzoeken keuze moet zijn (Degheldere, 2012). Daarnaast beslisten de Parlementsleden ook dat netwerkpleegzorg meer gestimuleerd moet worden en dat er werk gemaakt moest worden van het intersectoraal decreet pleegzorg.

Naar aanleiding van deze resolutie nam de Vlaamse regering de keuze om volop in te zetten op pleegzorg daar waar kinderen onder de zes jaar tijdelijk of permanent uit het huis gezet moeten worden, op in haar Regeerakkoord 2014-2019 (Vlaamse regering, 2014). Toenmalig minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen hernam deze keuze ook in zijn beleidsnota (Vandeurzen, 2009). Hij voegde er ook aan toe dat hij pleegzorg in Vlaanderen wil reorganiseren tot provinciale diensten voor pleegzorg en hij ook tot een verdere differentiatie van het pleegzorgaanbod wil komen.

3.3.1.2. Realisatie

Met de resolutie van het Vlaams Parlement in 2009 kwam de opmaak van een intersectoraal decreet Pleegzorg in een stroomversnelling. Twee jaar en twee maanden na de stemming werd op 16 juni 2011 een conceptnota voor nieuwe regelgeving over pleegzorg in Vlaanderen in het Vlaams Parlement ingediend om het debat te stimuleren (Schryvers, Dehaene, & Jans, 2011). De conceptnota werd in het najaar tijdens hoorzittingen van de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid van het Vlaams Parlement uitvoerig besproken (Schryvers e.a., 2012). Uiteindelijk werd een voorstel van decreet houdende de organisatie van pleegzorg ingediend op 7 mei 2012 en werd het decreet houdende de organisatie van pleegzorg, hierna het pleegzorgdecreet, goedgekeurd op 20 juni 2012.

Daarnaast werd op 8 november 2013 het uitvoeringsbesluit houdende de organisatie van pleegzorg definitief goedgekeurd (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 f). Dit besluit geeft de uitvoering aan de bepalingen over de modulering van het aanbod, de diensten voor pleegzorg, de pleeggezinnen en de partnerorganisatie. Uiteindelijk trad op 1 januari 2014 het decreet Pleegzorg in werking.

3.3.1.3. Evaluatie

Ondertussen is het pleegzorgdecreet reeds zes jaar in werking en werd het al geëvalueerd en bijgestuurd. Een eerste verfijning gebeurde via de conceptnota betreffende de organisatie van pleegzorg in 2016 (Parys e.a., 2016). Een tweede verfijning gebeurde in 2018 na een grondige evaluatie van de werking van de regelgeving (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a). De Vlaamse regering had namelijk in artikel 113 van het uitvoeringsbesluit bepaalt dat er uiterlijk op 1 juli 2017 een rapport aan de Vlaamse regering moest bezorgd worden. Hierin moest de toepassing van het pleegzorgdecreet en het uitvoeringsbesluit geëvalueerd worden. Deze evaluatie werd uitgevoerd door het toenmalige agentschap Jongerenwelzijn samen met de diensten voor pleegzorg, Pleegzorg Vlaanderen vzw, cliënt-vertegenwoordigers en enkele andere relevante stakeholders (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a).

(29)

Het evaluatierapport deed de essentiële vaststelling dat “de vernieuwde regelgeving effectief een hefboom is gebleken om pleegzorg op een kwaliteitsvolle en duurzame wijze te optimaliseren” (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a, p. 1). Dat het decreet in haar doelstelling geslaagd is, bleek ook uit de opmerkelijke stijging van het aantal dossiers. Desalniettemin werden een aantal aanbevelingen geformuleerd gericht op de optimalisering en verdere groei van pleegzorg (agentschap Jongerenwelzijn, 2017 a).

3.3.2. Ontwikkelingen op Federaal niveau

Naast deze recente wijziging van de regelgeving door de Vlaamse overheid, zat ook de federale overheid niet stil. Vanuit de pleegzorgers werd intussen al jarenlang geijverd voor een duidelijk statuut (Vandenbroeck, 2018). Ook in hun voorstel van decreet stimuleerden Schryvers e.a. (2012) de federale overheid om zo snel mogelijk werk te maken van een statuut voor pleegzorgers. Vijf jaar later was het eindelijk zover. Op 9 maart 2017 werd een wetsvoorstel dat de rechten en plichten van pleegouders regelt, door het federaal parlement goedgekeurd (Pleegzorg Vlaanderen, s.d.). De wet is sinds 1 september 2017 van toepassing.

De bedoeling van het statuut is om duidelijkheid te bieden over de rolverdeling tussen pleegzorgers en ouders (Pleegzorg Vlaanderen, s.d.). Ouders, pleegzorgers en pleegzorgdiensten kunnen afspraken maken en neerschrijven in een afsprakennota waardoor iedereen goed weet wat er van hen verwacht wordt. Het statuut is er niet voor iedereen. Het geldt voor perspectief zoekende en perspectief biedende pleegzorgsituaties, voor minderjarigen en dit zowel voor vrijwillige plaatsingen als voor plaatsingen via de jeugdrechtbank. Pleegzorgers in de ondersteunende pleegzorg of pleeggasten kunnen hier dus geen beroep op doen. Het statuut is er vooral om bij een langdurige pleegzorgsituatie onderlinge afspraken vast te leggen. Het geeft pleegzorgers vooral een houvast om zelf alledaagse beslissingen te kunnen nemen en te kunnen optreden in dringende medische situaties (Vandenbroeck, 2018).

3.3.3. Belangrijkste wijzigingen

3.3.3.1. 1 dienst per provincie, ondersteund door Pleegzorg Vlaanderen

Zoals reeds eerder duidelijk werd, is het pleegzorglandschap in Vlaanderen organisch gegroeid vanuit verschillende sectoren (Degheldere, 2012). Dit heeft ertoe geleid dat er in Vlaanderen aan het begin van de 21ste eeuw 25 diensten voor pleegzorg waren die onder de regelgeving van één van de vier

mogelijke sectoren (BJB, VAPH, K&G, Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis in Geel) vielen. Het pleegzorgdecreet maakte komaf met dit complexe en versnipperde landschap. Er kwam slechts één dienst per provincie en ook het onderscheid tussen de sectoren werd afgeschaft (Vandenbroeck, 2018). De vijf provinciale pleegzorgdiensten worden ondersteund door de partnerorganisatie Pleegzorg Vlaanderen en erkend en gesubsidieerd door het agentschap Opgroeien. De reorganisatie naar één dienst per provincie bracht naast eenduidigheid nog andere schaalvoordelen met zich mee. De expertise binnen de diensten kon worden versterkt en er werden ook meer mogelijkheden gecreëerd voor het matchingsproces tussen pleegkind en pleegzorgers (Schryvers e.a., 2017).

(30)

3.3.3.2. Differentiatie van het aanbod

Een belangrijke doelstelling van het pleegzorgdecreet was om een verdere differentiatie binnen pleegzorg te bekomen (Schryvers e.a., 2012). Om zorg op maat mogelijk te maken, ontwikkelden de beleidsmakers een divers aanbod aan typemodules en modules om pleegzorg aan te bieden. Deze typemodules verschillen naargelang de duur en de frequentie van het verblijf in een pleeggezin en de intensiteit van de begeleiding. Op die manier kan er voor elk pleegkind en elke pleeggast een vorm aangeboden worden die nauw aansluit op zijn of haar behoeftes. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, wordt een opsplitsing gemaakt tussen rechtstreeks toegankelijke pleegzorg en niet-rechtstreeks toegankelijke pleegzorg. Deze opsplitsing heeft zoals de naam het zegt betrekking op de toegankelijkheid van pleegzorg. Beiden hebben drie subvormen.

Pleegzorg in Vlaanderen

Rechtstreeks toegankelijke pleegzorg Niet-rechtstreeks toegankelijke pleegzorg

Crisispleegzorg Perspectief zoekende pleegzorg

Ondersteunende pleegzorg lage frequentie Perspectief biedende pleegzorg lage frequentie Ondersteunende pleegzorg hoge frequentie Perspectief biedende pleegzorg hoge frequentie Tabel 1: Overzicht typemodules pleegzorg

Rechtstreeks toegankelijke pleegzorg

De rechtstreeks toegankelijke pleegzorg is de minst ingrijpende vorm van de twee. Bij rechtstreeks toegankelijke pleegzorg blijft de opvoedingsverantwoordelijkheid inclusief de domicilie, mutualiteit en kinderbijslag namelijk bij de ouders (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 e). Daarenboven moeten de ouders steeds akkoord gaan met pleegzorg. Ouders kunnen echter ook zelf de vraag stellen naar een verblijf in een pleeggezin (Vandenbroeck, 2018). Rechtstreeks toegankelijke pleegzorg is met andere woorden buitengerechtelijke of vrijwillige pleegzorg. De pleegzorgdiensten kunnen hierbij zelf beslissen om in te gaan op een vraag naar kortdurende of ondersteunende opvang (Jeugdrecht.be, sd). Tussenkomst van een jeugdrechter of de intersectorale toegangspoort (ITP) is niet nodig. Onder de rechtstreekse vorm van pleegzorg vallen crisispleegzorg, ondersteunende pleegzorg lage frequentie en ondersteunende pleegzorg hoge frequentie (Pleegzorg West-Vlaanderen, sd b).

Crisispleegzorg wordt aangeboden als het pleegkind of de pleeggast snel nood heeft aan een opvangplaats. Deze vorm van noodpleegzorg kwam in 2018 het minst voor in Vlaanderen, ze vertegenwoordigde slechts drie procent van alle gevallen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c). Bij crisispleegzorg staan pleeggezinnen paraat om heel snel op dringende vragen te reageren. Hierbij wordt een aaneengesloten opvang van zeven dagen voorzien. Als het pleegkind of pleeggast daarna niet naar huis kan, wordt er gezocht naar een oplossing op langere termijn. Ondersteunende pleegzorg daarentegen biedt een langere ondersteuning van het gezin of vormt een aanvulling op een ander verblijf. Dit kan op lage frequentie waarbij er een onderbroken opvang wordt aangeboden gedurende 20 maanden. Bij hoge frequentie wordt er een aaneengesloten opvang van drie maanden voorzien (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 e).

(31)

Niet-rechtstreeks toegankelijke pleegzorg

Niet-rechtstreeks toegankelijke pleegzorg is veel ingrijpender, de opvoedingsverantwoordelijkheid gaat over naar de pleegzorger (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 e). Deze vorm van pleegzorg kan pas toegepast worden na tussenkomst van de intersectorale toegangspoort of de jeugdrechter en wordt daarom ook wel gedwongen of gerechtelijke pleegzorg genaamd (Jeugdrecht.be, sd; Vandenbroeck, 2018). Ook binnen deze vorm zijn er drie mogelijkheden namelijk perspectief zoekende pleegzorg, perspectief biedende pleegzorg lage frequentie en perspectief biedende pleegzorg hoge frequentie. Bij perspectief zoekende pleegzorg wordt er een aaneengesloten opvang van zes maanden aangeboden (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 e). Hierna wordt er beslist of het pleegkind of pleeggast terug naar huis kan, of er pleegzorg op lange termijn nodig is. Perspectief biedende pleegzorg biedt een aaneengesloten opvang aan van langer dan een jaar. In het geval van lage frequentie is dit een verblijf van gemiddeld één tot drie nachten per week. Bij hoge frequentie is dit een verblijf van vier tot zeven nachten per week. Perspectief biedende pleegzorg is de meest voorkomende vorm van pleegzorg, ze vertegenwoordigt 62% van alle pleegzorgmodules (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c).

Behandelingspleegzorg

Naast deze typemodules is er nog een extra rechtstreeks toegankelijke module mogelijk binnen het perspectief zoekende of -biedende aanbod namelijk behandelingspleegzorg (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 e). Deze vorm van pleegzorg biedt opvang voor pleegkinderen of pleeggasten met specifieke psychiatrische of emotionele problemen en gedragsproblemen. Naast de gewone pleegzorgbegeleiding krijgt het pleegkind of de pleeggast een behandeling voor zijn of haar problematiek. Pleegzorgers krijgen hiervoor extra begeleiding en ondersteuning. Behandelingspleegzorg verschilt aanzienlijk van de reguliere vorm van pleegzorg waardoor deze vorm buiten het kader van het onderzoek valt.

Het schema op de volgende bladzijde geeft een overzicht van de hierboven beschreven typemodules. De percentages geven de verdeling van de modules weer in de pleegzorgsituaties van 2018.

(32)

Figuur 2: Samenvatting typemodules

(Bron informatie: Brochure “Het gevarieerd pleegzorgaanbod en de weg er naartoe, Pleegzorg West-Vlaanderen, s.d.) (Bron percentages: registratierapport 2018, pleegzorg Vlaanderen)

(33)

3.3.3.3. Andere

Naast de ingrijpende veranderingen in het pleegzorglandschap en de invoering van typemodules, bracht het pleegzorgdecreet nog enkele andere nieuwigheden met zich mee. Ten eerste engageren de nieuwe provinciale pleegzorgdiensten zich om alle belanghebbenden (het pleegkind, de pleeggast en diens persoonlijk netwerk, de pleeggezinnen en de gezinnen van oorsprong) nauw te betrekken (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 f). Deze belanghebbenden worden ook samengebracht in een participatieraad die advies geeft over de werking van de provinciale pleegzorgdienst. Daarnaast kan pleegzorg vanaf nu ook gecombineerd worden met hulp van buitenaf zoals het aanbod van Jongerenwelzijn, het Algemeen Welzijnswerk, de Centra voor Geestelijke Gezondheid, het CLB, VAPH en Kind & Gezin (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 c). Ook voor pleegzorgers zelf zijn er enkele ingrijpende veranderingen. Zo is er sinds het pleegzorgdecreet een duidelijke screeningsprocedure en is er een uniform vergoedingssysteem (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 f).

3.4. Procedure kandidaten pleegzorg

In principe kan iedereen pleegzorger worden (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 h). Desalniettemin moeten pleegzorgers aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn voor iedereen hetzelfde. Pleegzorgers moeten minimum 18 jaar zijn en een Uittreksel uit het Strafregister kunnen voorleggen waarin geen strafrechtelijke veroordelingen staan die onverzoenbaar zijn met pleegzorg. Daarnaast moeten ze ook een kind een stabiel leefklimaat, structuur en veiligheid kunnen bieden en beschikken over voldoende woonruimte. De provinciale pleegzorgdienst gaat na of kandidaten aan deze voorwaarden voldoen. Deze procedure die kandidaten doorlopen om pleegzorger te worden, is in tegenstelling tot de voorwaarden, niet voor iedereen gelijk. De procedure voor bestandpleegzorgers verschilt met deze voor netwerkpleegzorgers. Daar in het onderzoek nagegaan wordt hoe pleegzorgers de dienstverlening ervaren bij het worden van pleegzorger, worden de procedures reeds in de omgevingsanalyse van dichterbij bekeken (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 h).

3.4.1. Procedure bestandpleegzorg

Gezinnen die zich willen engageren om de zorg van een pleegkind op te nemen dat ze nog niet kennen, volgen een duidelijke procedure. Pleegzorg Vlaanderen geeft kandidaat pleegzorgers op haar website namelijk een duidelijk stappenplan mee (Pleegzorg Vlaanderen, 2018 h). De vijf grote stappen volgens Pleegzorg Vlaanderen zijn: een infopakket aanvragen, een infosessie bijwonen, het voorbereidingstraject volgen, een beslissing nemen en uiteindelijk wachten op de plaatsing van een pleegkind. In onderstaand schema wordt de procedure schematisch voorgesteld.

Figuur 3: Procedure bestandpleegzorg

Afbeelding

Figuur 1: Evolutie van het aantal pleegzorgsituaties gedurende een jaar over de jaren heen
Figuur 2: Samenvatting typemodules
Figuur 3: Procedure bestandpleegzorg
Figuur 4: Inzet van medewerkers op 31/12/2018
+3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gebied is, onverminderd de wettelijke mogelijkheden van de beheerder of het Agentschap voor Natuur en Bos, hierna het Agentschap te noemen, om het geheel

De beheerder kan afwijkingen op de artikelen 2 tot en met 4 van deze regeling toestaan, voor zover het geen risicovolle activiteiten betreft, bedoeld in artikel 2, § 3,

Het gebied is, onverminderd de wettelijke mogelijkheden van de beheerder of het Agentschap voor Natuur en Bos, hierna het Agentschap te noemen, om het geheel of

Het gebied is, onverminderd de wettelijke mogelijkheden van de beheerder of het Agentschap voor Natuur en Bos, hierna het Agentschap te noemen, om het geheel of

6.1. De schadelijder dient bij een ongeval onverwijld aangifte te doen bij het Agentschap, zodat gebeurlijk beroep kan worden gedaan op de polis B.A. Het zich bevinden

Het gebied is, onverminderd de wettelijke mogelijkheden van de beheerder of het Agentschap voor Natuur en Bos, hierna het Agentschap te noemen, om het geheel

Het zich bevinden in of nabij bos of met bomen begroeide plaatsen bij krachtige wind, het betreden van het gebied van een half uur na zonsondergang tot een

De beheerder kan afwijkingen op de artikelen 2 tot en met 5 van deze regeling toestaan, voor zover het geen risicovolle activiteiten betreft, bedoeld in artikel 2, § 3, van